Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Trouwe vrienden (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Trouwe vrienden
Afbeelding van Trouwe vriendenToon afbeelding van titelpagina van Trouwe vrienden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.32 MB)

Scans (35.67 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Illustrator

O. Geerling



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Trouwe vrienden

(1916)–Jan Veltman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XVI.

't Was weer Woensdagmorgen. Alle dagen was Rinus een poosje bij George in den tuin geweest, en soms hadden Bertha en Bernard zich ook even bij hen gevoegd. Nu zou hij er weer den heelen, langen middag doorbrengen; mevrouw zou weer bij hen komen en op koek en limonade trakteeren! Maar nu wilde hij eens zijn uiterste best doen in 't teekenen. Verleden week had hij zijn best gedaan voor Georg, en daarom had die toen zoo kunnen teekenen; maar nu zouden ze van hem eens wat zien, nou!

Gisteravond had hij George weer een poosje geholpen, en hem aangespoord om zich maar weer eens goed in te spannen, om weer met den middag klaar te kunnen zijn met zijn lessen.

Hij wandelde wat heen en weer over 't straatje langs de heg, telkens voorbij de schoenmakerij tot aan de sloot, en altijd de zoekende oogen gericht

[pagina 100]
[p. 100]

naar Blankerds tuin. 't Was even over acht. Straks naar school, en dan na schooltijd duurde 't maar even meer. Zoo pas meende hij Hein en Bertha gezien te hebben. Waar waren ze dan nu? - -

Stil, daar sloop iets door 't lange gras in den wal.... Een rat? - - Waarlijk, wat een dikkerd!.... Stil! - even om een stok!

Hij sloop tot vóór 't raam van de schoenmakerij en fluisterde:

‘Een rat! - Mag ik den stok wel even?’

Klaas knikte toestemmend, en Rinus nam den stok, waarmede Heinsius dien dikkerd in ééns genoeg had gegeven. Hij zag nog 't geweld, waarmee de timmerbaas den stok had opgeheven en neergehouwen op de rat. Zóó zou hij 't ook doen! De heg was hier bij de sloot heel hoog en dicht. Hij meende daarachter iets te hooren ritselen, doch vestigde àl zijn aandacht op de rat, die....

Hij hief den stok op, als om met één slag het leelijke beest te verpletteren. Hij sloeg - - - - En op 'tzelfde oogenblik krijschte een woedende gil achter de heg op, en hoorde hij scheldwoorden.

't Was de stem van Hein.

‘Nou, kijk mìj dan!’ - Dat was Bertha's stem.

Rinus keek ontsteld door de heg, en zag, dat Hein en Bertha van onder tot boven bespat waren met vuil slootwater.

‘Ik kon het niet helpen! - riep hij - 'k wou de rat doodslaan!’

Maar beiden schreeuwden nijdig terug:

‘Je deed het er om, leelijkerd! Als je weer een voet in onzen tuin zet, zullen we je!’

Snel liepen ze heen, en van ver riepen ze:

‘Ma! - pa! - kijk toch eens! - dat heeft die nare vuile jongen van hiernaast gedaan!’

Rinus stond als verplet.

In eens doorzag hij, dat het uit was met al zijn

[pagina 101]
[p. 101]

heerlijkheid. Diep ongelukkig voelde hij zich, en hij had zijn verdriet luide willen uitsnikken.

Hij ging in huis, en moeder zag dadelijk aan zijn gelaat, dat er iets zeer onaangenaams was voorgevallen; hij keek zoo donker als de nacht.

‘Hoor nou eens, moeder! - -’ Hij vertelde wat er was voorgevallen, en wat hem verweten was.

‘Ja, - zei moeder - 't is jouw oude geschiedenis: jij kunt altijd alles, en je durft altijd alles. En dan maar dadelijk, zonder eenig nadenken. Nooit eens eerst je goed bezinnen, en eens rondkijken. Altijd veroorzaak je zulke domme, dwaze ongelukken. En ik geloof niet, dat je ooit den Heere ernstig bidt, dat Hij je voor zulke onbezonnenheden mag bewaren. - Natuurlijk, nu ben je daar ook weer kwade vrienden. Je was daar nu zoo echt op dreef. En dadelijk weer zoo'n domheid! - 't Is je eigen schuld!’

‘Maar moeder, ik kon het toch niet helpen! Ik deed het niet met opzet!’

‘O, - zei moeder - dat wist ik niet. Ik dacht, dat jij met den stok in die vuile sloot gekletst had; zoo, deed het een ander?’

Wat voor redeneeren was dat nu!

‘Moeder, ik deed het wel, maar....’

‘Maar zeker met de hand van een ander; en met eens anders wil, en eens anders onbezonnenheid! - Nou, dan zou ik maar gauw even naar mevrouw Blankerd gaan en haar dat zeggen.’

Rinus ging de kamer uit, wrevelig, omdat moeder hem nooit in 't gelijk stelde, en altijd deed, of hij wèl schuld had.

Naar en in en uit de school was hij ook wrevelig tegen iedereen. Alsof elk er schuld aan had, dat het nu uit was tusschen hem en de Blankerds.

't Was ook zoo hard: hij had zich reeds half en half een Goudblom gevoeld; met geen enkelen Spaak had hij meer iets van doen willen hebben. En nu zou

[pagina 102]
[p. 102]

hij zoo min bij de Spaken als bij de Goudblommen hulp vinden.

Langs de heg durfde hij niet. En toch lag hij heel den langen Woensdagmiddag op de loer, of er ook een der Blankerds in den tuin kwam. Maar te vergeefs. Hij hoopte nog op George, dat die eindelijk wel eens te voorschijn zou komen; maar ook George bleef weg.

Hij schudde ijzig het hoofd.

George.... ook George meed hem.... meed hem! George wist het dan nu, dat hij zich in hem verkeken had. George ook hield hem voor een leelijken jongen...

 

Van dat hij opstond totdat hij naar bed ging, dag aan dag, voelde hij zich als Adam en Eva, toen ze uit het Paradijs waren verdreven; als een die rijk was geweest en nu arm was. Niemand eerde hem, niemand prees hem - - Wat kon heel die teekenrommel hem nog schelen? - Teekenen? - Nooit weer. En de Blankerds.... nooit wou hij ze meer groeten. Schoenmaker wou hij ook niet worden - - had er die leelijke stok van Klaas ook maar niet gelegen! Ze hadden dien toch kunnen verbranden! - En ratten.... wacht maar! - als hij geld had, zou hij een geweer koopen en alle ratten doodschieten. Ja, een geweer, dát was nu nog de moeite waard, om het te hebben, en om er aan te denken.... Hè, waar had hij ook nog weer zoo'n oudroest gezien? - Als je dat ding goed glad schuurde en smeerde - - Had het niet in de schuur gehangen? - Even 't straatje over naar de schuur. - - Ritselde 't daar achter de heg?

‘Rinus!’ heel weemoedig.

‘Rinus!’

‘Dag George!’

‘Rinus! waarom deed je dat toch?’

[pagina 103]
[p. 103]

Och, de lieve jongen stond te schreien.

‘Rinus! - maar niet waar, je hebt tóch den Heer lief! - je deedt het niet opzettelijk! - Rinus, zeg het mij eerlijk! - Ik vertrouw je geheel; ik geloof alles van je. Neen, nietwaar? Je kon het niet helpen!’

Rinus zag in die trouwe, oprechte oogen, en een wensch, groot als heel de wereld, kwam er in hem: O, als ik zoo was als George, wat zou ik gelukkig zijn!

‘Ik kon het niet helpen, George! heusch niet. Er was een rat half in 't water en half op den wal; 'k wilde hem doodslaan, en 'k sloeg vreeselijk hard, en 'k wist niet, dat er iemand achter de heg was, want de rat was net daar, waar de heg tegen de sloot loopt. En zoo kwam het, dat Hein en Bertha geheel bespat werden.’

Er kwam glans in de oogen van George. Hij had het wel gehoopt, dat het geen opzet was; maar nu wist hij het. Want Rinus, die God lief had, kón immers geen onwaarheid zeggen.

‘Maar Rinus! had je dan niet eerst gebeden, dat de Heer je zou bewaren, dat je geen ongelukken zoudt doen? - Ik bid nu altijd, dat ik niets zal doen, waardoor ze boos op me zouden worden. Ik bid dan, dat ik niet lomp zal zijn, en niet dom, en dat ik alles goed doe, dat er geen kwaad van komt. En de Heer hoort het, en helpt. Alle dagen, Rinus! ik weet het - Had jij 't dan dien morgen vergeten te bidden, Rinus?’ 't Was Rinus, of hij hier voor God stond. 't Stormde geweldig in zijn hart, en wel gaarne had hij 't luide willen uitschreeuwen: George, ik bid nooit, nooit. Ik heb God niet lief. Ik heb alleen maar mij zelf lief. En al wat ik doe, dat doe ik voor mijn eigen eer, om geprezen en bewonderd te worden.

Hij bedwong zich en zei:

‘George, ik kon het heusch niet helpen!’

[pagina 104]
[p. 104]

Zwijgend stonden ze bij elkander. George keek naar Rinus, en Rinus naar den grond.

‘Rinus, 't is jammer! Je mag nu niet meer bij ons in den tuin. Maar de Heer kan alles weer goed maken. Ik wil dat zoo gaarne, en 'k bid daar om, en denk er altijd aan. Rinus, jij bidt er immers ook om?’

Er kwam geen antwoord op die vraag.

‘George, 'k moet naar huis!’

Ze groetten elkander.

En Rinus wilde telkens probeeren te bidden, dat alles weer goed mocht worden tusschen hem en de Blankerds. Maar telkens sprak het in hem: Naar George zal God wel hooren, maar naar jou niet, want jij zoekt je zelf!

Rinus bad niet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken