Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Trouwe vrienden (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Trouwe vrienden
Afbeelding van Trouwe vriendenToon afbeelding van titelpagina van Trouwe vrienden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.32 MB)

Scans (35.67 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Illustrator

O. Geerling



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Trouwe vrienden

(1916)–Jan Veltman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XVII.

Veertien dagen - o, wat lange, lange dagen! - sleepten zich traag en loom de één na den ander voort. Dagen vol spijt en verdriet voor Rinus. Overal verveelde hij zich. En hoe vaak hij ook naar de heg ging, nooit zag hij George. En met diep medelijden dacht hij aan dien goeden trouwen vriend, dien lieven jongen. Die leed nu mét hem, en òm hem: ze waren nu van elkander verstoken. Die goede George was nu ook altijd alleen, en dacht aan hem en kon nu niet leeren, en daarom mòest hij nu altijd leeren, en mocht hij niet meer teekenen.

‘Arme George!’

Er welden tranen in zijn oogen.

[pagina 105]
[p. 105]

‘Maar, Heer! 't is toch mijn schuld niet! Ik kon het niet helpen!’

Die Blankerds waren ook zulke krenten, zulke nare wezens! Wat zou zoo'n spettertje! En daarom nu zóó te zijn, en zóó te doen!

Alle jongens en meisjes waren in dezen tijd terstond uit school bij de trambaan, die hier aangelegd werd: alle Goudblommen en Spaken. Allen, behalve één Goudblom en één Spaak: George en hij! - George mocht niet; hij zelf - wilde niet. Hij voelde zich ook te groot, om met dat kindergoed mee te doen. En in stemming om te spelen was hij ook niet.

Nu was 't avond. Moeder had de lamp pas aangestoken; vader zat al met de krant in de handen. Er kwam bezoek. Moeder ging naar de voordeur. O, wee! - 't was mevrouw Blankerd! Die zou nu zeker vader en moeder eens over hem inlichten.

Nu zou hij voor 't verhoor moeten!

Mevrouw was toch wel vriendelijk; misschien kwam ze over iets anders spreken. - Hoor, ze gingen in de voorkamer.

‘Mevrouw komt zeker voor jou’ - zei vader.

‘'k Denk het ook, vader! - Maar dan hoop ik, dat moeder er mij even bijroept.’

Langer dan een half uur zat Rinus in groote spanning. Toen ging de voorkamerdeur weer open.

‘U spreekt er dus samen maar eens over, en morgen hoor ik dan wel, hoe u er over denkt!’

‘Jawel, mevrouw!’

Dat hoorde Rinus; en ook de wederzijdsche groeten, en 't openen en toedoen van de deur.

Moeder kwam binnen, heel tevreden, en vader vroeg:

‘Wat had mevrouw?’

‘Een heel vriendelijk verzoek, waarover ik eerst eens met jou en dan ook met Rinus moest spreken. 't Ging over George; dat was zoo'n eigenaardige

[pagina 106]
[p. 106]

jongen, heel anders dan al de anderen. 't Was een droomer, en van zijn leeren kwam nooit veel. Maar nu had hij onlangs eenige dagen omgang gehad met Rinus; ze hadden samen geteekend, maar Rinus had hem ook bij 't leeren geholpen, en de meester had gezegd, dat George scheen te ontwaken. Dat had hij aan zijn werk gemerkt. Maar de laatste drie weken, sedert dat gevalletje bij de sloot, was 't weer heelemaal mis met George. Meester veronderstelde, dat hij veel verdriet, stil verdriet had, dat al zijn aandacht beheerschte. En nu wou mevrouw graag, dat hij en Rinus weer samen gingen werken: die twee schenen goed met elkander te kunnen opschieten. Maar 't werd te koud, om altijd buiten te zijn, en bij mevrouw in huis ging het niet te best, om de andere kinderen. Of dan George in zijn vrije uren hier bij Rinus in huis mocht komen. Liefst in een kamertje, waar ze alleen konden zijn: dan werd er het huishouden niet om verstoord. En mevrouw zou 't wel vergoeden. En of George dan achter door de heg naar hier mocht komen: dan zag niemand het, en niemand hoefde het te weten. Als George maar goed zijn lessen leerde, mocht hij teekenen zooveel hij wilde. Dat is in 't kort de zaak, waarvoor mevrouw kwam.’

Vader knikte goedkeurend met het hoofd, en zei:

‘Ik heb er niets tegen. En wat zeg jij er van, Rinus?’

De blijde lach om zijn mond zei eigenlijk genoeg.

‘Ik zou 't graag willen, vader! - heel graag! - En ik zou zelf dan ook nog veel kunnen leeren, wat wij op school niet hebben. 'k Weet dat uit zijn boeken en schrijfboeken.’

‘Nou moeke, wat zeg je er nu zelf van?’

‘O, ik vind het heel goed. Rinus is toch ook altijd zoo alleen. Maar 'k heb daar wel eens een jongen in den tuin hooren vloeken....’

‘Dat deed die leelijke Karel Keizer, moeder! Maar

[pagina 107]
[p. 107]

die is allang weer weg; o, al zoo lang. En George zei, dat hij nooit weer terug mocht komen. En George in elk geval, die vloekt nooit!’

Wel gaarne wilde hij al 't andere ook van George vertellen, en dat hij op den zolder in den Bijbel las. Maar misschien was dat verboden werk. Voor niemand wilde hij 't weten, dat hij daarin de hand had gehad. Van den prentbijbel durfde hij 't wel te zeggen.

‘En moeder! u weet wel, 'k heb George vaak in den prentbijbel laten kijken. Hij wou dat zoo graag, en vroeg er mij om, telkens weer.’

‘Hé, dat is aardig! - zei vader - dat vind ik heel aardig van een Blankerd; dat is een zeldzaamheid. In huis zullen ze niets van zoo iets hebben!’

‘Wel nee, niks! - zei moeder. - De oudste dienstbode, toen die er eerst kwam, scheen wel anders te zijn, want die heb ik vroeger nog wel eens naar de kerk zien gaan. Maar dat heeft niet lang geduurd.’

Plots ontsnapte het Rinus:

‘Dan is die Bijbel op den zolder zeker van Mina!’

‘Is daar dan een Bijbel op den zolder? Hoe weet je dat?’

Rinus was weer nijdig op zich zelf, dat hij 't er zoo ondoordacht had uitgeflapt.

‘George zei dat eens, toen hij in mijn prentbijbel keek, of.... En moeder, dan konden we wel in 't zijkamertje!’

Ja, moeder zou nu morgen wel eens met mevrouw spreken.

 

Den volgenden avond om zes uur zaten Rinus en George bij elkander in 't zijkamertje. Wat was deze jonge Blankerd gelukkig: hij en Rinus - Rinus, die óók den Heer lief had, en alles met den Heer deed, zooals hij - zouden nu altijd samen leeren en -

[pagina 108]
[p. 108]

teekenen. Leeren was dwang, maar teekenen was vrijheid, was spel!

‘Rinus, de Heere heeft gedaan, wat wij van Hem gevraagd hebben. Hij maakt ons gelukkig. En ma is ook zoo blij. Pa ook wel, maar ma veel meer. O, 'k heb den Heer zoo gedankt, en 'k huilde van blijdschap en geluk.’

Rinus voelde zich weer, of hij voor God stond, en in hem sprak het: Zie je wel, dat George God liefheeft, en jij niet? Wanneer heb jij dan gedankt?

Hij vermande zich.

‘Ja, George, wij moeten den Heer altijd danken.

- Met welke les begin je?’

 

't Was afgesproken, dat George 's morgens om zeven uur bij Rinus zou komen en er tot kwart voor negen blijven. Uit school ook weer een uurtje, en 's avonds van zes tot negen. Als George maar goed zijn lessen leerde, mochten ze hun tijd verdeelen en besteden, zooals ze zelf wilden.

Georg voelde zich hier geheel anders dan thuis. Want zijn broers en zijn zus zagen altijd laag op hem neer, en onder de schoolmakkers was dat nog erger. Hij was zóó gewend, om uitgelachen te worden, dat als men het niet deed, hij dit als een hooge goedkeuring beschouwde. Van Rinus echter ondervond hij niets dan liefde en hoogachting. En nu was dìt voor hem zoo bijzonder, dat hij Rinus voor zeer schrander hield, en dat Rinus hem toch naar veel dingen vroeg, die deze niet wist; zoodat hij nu en dan Rinus' leermeester was.

Dat kwam, omdat Rinus nu uit dezelfde boeken ging leeren, die George al bijna door was; en Rinus begon pas. George had van zich zelf altijd geloofd, dat hij niets wist, en een eerste stoffel was; maar nu kwam hij tot de bewustheid, dat hij zelfs den schranderen Rinus veel kon leeren.

[pagina 109]
[p. 109]

Rinus zelf had ook lang George voor half onnoozel gehouden, maar sedert hij begonnen was, hem den prentbijbel uit te leggen, was hij tot andere gedachten gekomen, en hoe meer hij met hem omging, hoe meer George hem meeviel.

Was George gewend, altijd te hooren: Dat kun jij toch niet! - Dat is voor jou veel te hoog! - van Rinus hoorde hij steeds: O, dat kun jij best! Dat is jou niks! - En Rinus meende dat oprecht, en George wist dat.

O, wat hielden die twee van elkander.

En met wat een lust leerde George nu zijn lessen! En wat liet de meester 't merken, dat hij hoog tevreden was over zijn werk! En toen pa en ma weer zijn rapport in handen kregen, geloofden ze hun oogen niet.

En George zelf, die de betere gezindheid van allen jegens hem goed zag en hoorde en voelde, dankte daarvoor steeds uit de volheid van zijn hart den Heer, die hem zoo lief had.

Maar mijnheer en mevrouw Blankerd schreven de goede verandering alleen toe aan den invloed van Rinus.

En Rinus dacht: ‘Ik zelf vaar er het best bij.’

Van teekenen kwam lang niet zooveel als ze beiden hadden gedacht. Want George begon schik in 't leeren te krijgen: 't was hem geen dwang meer zooals vroeger, en omdat Rinus nu 'tzelfde leerde, spraken ze gaarne samen over wat ze geleerd hadden. En Rinus, die als 't ware op een nieuwe school was gekomen, leerde nu voor hem geheel nieuwe zaken, en daarin had hij zóóveel lust, dat hij het teekenen er bij vergat.

Alleen Woensdagsmiddags en Zaterdagsmiddags teekenden ze een poos; als 't goed weer was in den tuin, en anders in hun kamer. Soms teekenden ze beiden hetzelfde, maar meestal teekenden ze elkander,

[pagina 110]
[p. 110]

in alle mogelijke standen. Om beurt moesten ze dan de een voor den ander poseeren.

En 't was zoo aardig, dat ze altijd elkanders werk oprecht bewonderden: want zooals George het deed, kon Rinus het niet, en George niet zooals Rinus. 't Werk van George was altijd licht en zacht; dat van Rinus zwaar en krachtig. Rinus bewonderde dat teere, zachte; George dat stevige, krachtige.

George liet hun beider werk meestal aan zijn moeder zien, en eens zei ze, dat ze 't waard waren, dat ze les kregen bij een goed teekenaar en schilder. En hij vertelde dat weer aan Rinus, en dat zijn ma daar eens met pa over spreken zou.

Rinus merkte ook heel goed, dat George nog steeds graag in den Bijbel las, stilletjes, alleen op den zolder; want vaak vroeg hij hem naar de beteekenis van iets, dat hij weer pas had gelezen. En daar Rinus zelf het niet altijd wist, werd dan moeders hulp soms ingeroepen. En ook zij merkte dan, hoe graag deze jonge Blankerd immer meer van de eeuwige dingen wenschte te weten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken