Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een zoon en zijn moeder (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een zoon en zijn moeder
Afbeelding van Een zoon en zijn moeder Toon afbeelding van titelpagina van Een zoon en zijn moeder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.04 MB)

Scans (64.22 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een zoon en zijn moeder

(1923)–Jan Veltman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 243]
[p. 243]

XXVIII.

Nieuw-Lindenhof en 't villaatje ‘Confidentia’ waren verkocht, maar hadden niet zooveel opgebracht, dat daarmee het bedrag der hypotheek, na aftrek van de aflossingen, kon voldaan worden. Moeder meende, dat Alard nu aan zijn verplichtingen had voldaan: maar hij wilde zijn schuld tot den laatsten penning voldoen.

‘Moeder, dat is recht voor God en menschen, en de Koning van Sodom zal niet mogen kunnen zeggen: ik heb Abraham rijk gemaakt!’

En zoo goedmoedig als hij zijn land en huizen ten verkoop had aangeboden, zoo goedmoedig verkocht hij - met volkomen goedvinden van Grada - zijn vee.

‘Zie zoo, Alard! nu zijn we niemand iets meer schuldig dan liefde. - En wij mogen den Heere danken, dat Hij ons hier bovenmate heeft gezegend: we hebben onze ouders hier met veel genoegen kunnen onderhouden; we hebben vader met eere kunnen begraven; Daan hebben we met wat geld kunnen helpen; kleine Suze is hier gezond en sterk geworden; onze Fabers hebben we vooruit geholpen, en zelf hebben we hier gelukkige jaren gehad. - En dat alles van Nieuw-Lindenhof!’

Wat 'n optelsom! - dacht Alard, en terwijl hij de verschillende posten overzag, lachte hij:

‘Grada! 't kindje ook nog! - Dat is ook van Nieuw-Lindenhof!’

[pagina 244]
[p. 244]

O, dat komend kindje! - Voor Alard en Grada bestonden er geen zorgen; bestond er alleen maar een groote wereld vol geluk, en midden in dat geluk stond hun kindje.

Maar moeder Weida stikte bijna in haar bezorgdheid, en zag voor haar en moeder Ruitenbeek geen andere toevlucht dan 't oudeliedenhuis. En wat zou er nu van Alard terecht komen, die stakkerd! En dan Grada, zóó!

Doch moeder Ruitenbeek, die nu altijd bij haar was, had meer moed.

‘Vrouw Weida, 't zal goed komen! - Alard weet altijd raad! - En werken kan hij, o, als een peerd! - En nooit klagen! Van al me leven nooit klagen! En ik kan nog wel uit wieden gaan. En Grada kan op 't land werken als een kerel. - En dan kon vrouw Weida op 't kindje passen! Dan ben je grootmoeder!’

‘Ja, maar jij ook!’

‘Nee, die eere hoef ik niet! - 't Is mij gauw goed genoeg. - Maar 't zal zoo ver niet komen. Alard zal wel land huren, veel land! - Reken daar maar op. Alard is de wijste mensch van de heele wereld. En geloovig! - Grada ook! - Dat zal goed gaan. God zal 't zegenen!’

‘Maar, vrouw Ruitenbeek! Jij weet, geloof ik, niet eens, hoe arm Alard en Grada zijn. En als ze borg moeten stellen voor de huur van huis en land! - Kun jij borg wezen? - Kan ik het?’

Ja, dat was ook voor haar een donker punt. Welnu, daar maalde ze niet over. Zij zou in elk geval met pleizier nog al 't landwerk doen, dat er voor haar te doen was, en als ze dan nu zoo met hun vieren maar bij elkander mochten blijven - en dan straks nog een jong Weidaatje ook! - wel, dan bleef het voor haar toch een hoog gelukkige oude dag.

[pagina 245]
[p. 245]

Ja, dat geloofde vrouw Weida wel; maar - zij was de boerin van Oud-Lindenhof.

 

De nieuwe eigenaar van Alards gewezen bezitting mocht terstond het land in gebruik nemen, doch had de eerste drie maanden nog geen recht op het woonhuis. Die eigenaar, Nollman, was al eens komen zien naar de akkers, want het werk zou er dra moeten beginnen. Toen hij nu weer door 't hek kwam, ging Grada naar hem toe.

‘Nollman! 't werk begint al weer los te komen; als je soms een arbeider noodig hebt, - Alard heeft tóch niets te doen. - En 't is hier nog op zijn eigen grond - -’

Daar schrok de man van. Een Weida boerenarbeider! - Maar 't zou een goeie zijn!

‘Wel ja, vrouw Weida! - Zou hij misschien dadelijk bij de hand zijn? - Dan kon ik met hem afspreken.’

Zij liep in huis.

‘Alard! - Nollman wou graag dadelijk even met je de akkers langs, om te zien, wat er gedaan moet worden. Jij hadt dan werk!’

Alsof hij nog bij vader en moeder in huis was, sprong hij dadelijk op, stapte naar Nollman, ging met hem langs de akkers en liet zich 't werk aanwijzen, alsof Nollman zijn vader was. De nieuwe eigenaar kreeg een zeer vreemden indruk van Alard, en toen hij was heengegaan, dacht hij: wat ben ik toch begonnen met zoo'n suffen arbeider! - Wat moet daarvan terecht komen! -

Alle dagen kwam hij even naar 't werk kijken, en telkens stond hij verbaasd, zooveel als er gedaan was, en zoo goed. Zaterdagnamiddag kwam hij nog eens, maar overlegde nu met Grada, of hij haar of Alard het loon zou betalen. En Grada zei:

‘Och, wat zal 'k zeggen? Hij voelt zich nog als de

[pagina 246]
[p. 246]

boer van Nieuw-Lindenhof; hij heeft nooit weekloon ontvangen - - -’

‘Dan laten we er hem maar buiten, vrouwtje! - Hij doet het werk van twee gewone arbeiders. Asjeblieft! - als 't niet genoeg is, moet je 't mij Maandag maar zeggen. - Dag, vrouw Weida!’

Zij ging in huis, ontvouwde het papier en telde een dubbel loon. Zij liet het op tafel liggen, en toen Alard eindelijk binnen kwam, keek hij er naar en zei:

‘Dat is goed, Grada! heel goed!’

Grada vertelde 't haar moeder, en deze bracht het nieuws naar de andere moeder, en allen zagen de vensteren des hemels wijder open dan ooit, want Alard mocht hier, als hij wilde, al 't werk doen.

 

Twee weken werkte Alard in dienst van Nollman, toen Evert er 's morgens om acht uur driftig door 't hek stapte en recht op Alard toeliep. Verontwaardigd kwam hij voor hem staan, en er was vocht in zijn oogen.

‘Maar, Weida! waarom heb je mij dat niet gezegd? - Moeder heeft er om gehuild, en wij zijn er allen even naar van. - Gister hebben we 't maar pas gehoord. Waarom zei je ons dat niet? - Werk je nu voor Nollman?’

‘Ja, Evert! - ik had nu toch niets te doen!’

Evert zag de gelukkige rust, de hooge tevredenheid in zijn gelaat, en greep naar zijn zakdoek.

‘Wat scheelt er, Evert?’

Maar Evert scheen niet te kunnen spreken. En lang stonden ze zwijgend bij elkander, in 't voelen elkander verstaand.

‘Weida, moeder heeft gevraagd, of je dadelijk met de vrouw bij ons woudt komen. - Zij rekent er op met het

[pagina 247]
[p. 247]

eten. Ik kom je beiden halen. Moeder móét met je spreken!’

Alard voelde dadelijk dat moeten, nam zijn spade op, en liep achter Evert aan naar huis.

Grada werd nu eveneens overtuigd, dat moeder Faber ook met haar zoo spoedig mogelijk moest spreken, en dadelijk liep ze even naar de beide moeders, om te zeggen, dat Alard en zij een bezoek bij de Fabers zouden brengen. En een half uur later waren ze met hun drieën op stap. Onderweg legde Grada Evert uit, hoe er de zaken precies vóór stonden. En toen ze na een lange wandeling in de woning der Fabers neerzaten, sprak de moeder met hartelijke vriendschap er haar en hun aller verontwaardiging over uit, dat ze hun niets van hun toestand hadden laten weten.

‘We hoorden 't maar gisternamiddag voor 't eerst, en geen één van ons kon van ontsteltenis eten. En toen 't bedtijd was bleven we maar op, omdat we wel wisten, dat er geen een zou kunnen slapen. En we hebben zitten suffen en prakkezeeren, of we niet een of ander wisten, en daar eindelijk heeft Evert het gevonden.’

En nu vertelde ze, dat Evert plan had, om in Mei te trouwen. Verleden herfst was hij al gaan uitzien naar een geschikt spulletje hier, en hij had er met Jannes ook over gesproken, en deze had hem gezegd, dat er iets te koop was, juist iets voor zoo'n werkezel als Evert, een eenvoudig gedoetje met veel land. Nu hadden ze aan koopen niet durven denken, doch zoodra ze er den prijs van wisten, hadden ze eens hun gespaarde sommetjes bij elkaar geteld, en overlegd, dat ze wel konden koopen als ze er een hypotheekje bijnamen.

‘En 't was, of 't mij ingegeven werd, dat ik eens naar Waanders moest gaan, omdat hij gezegd had, dat als ik

[pagina 248]
[p. 248]

eens in nood was, ik maar bij hem moest komen. Nou, nood was 't nu wel niet, maar ik ging er naar toe, en de man was dadelijk genegen, om Evert te helpen. Echt te helpen, want hij was tevreden met drie procent, omdat het voor ons was.’

Evert had het dus gekocht, en was dadelijk het huis, zoodra 't leeg kwam, gaan opknappen, om het in Mei met zijn aanstaande vrouwtje te betrekken.

‘En gisteravond zei hij: moeder, dit was precies iets voor Weida - - -’

Nu viel Evert in:

‘'t Is mij te veel land, maar Weida kan 't wel aan. En 't huis is mij te groot; ik heb liever wat kleiner.’

Nu moeder weer:

‘Juist voor jullui gepast: voor vijf, zes, zeven menschen.’

Evert weer:

‘Ik heb voor mij zelf 't oog op wat anders, vlak in de buurt. En huur betaal je niet meer dan de rente van wat het mij kost.’

Grada was diep getroffen. Alard ging opstaan; hij voelde een machtig moeten.

‘Evert, ik zou dadelijk 't land willen zien!’

Evert sprong vroolijk overeind, en samen stapten ze op.

‘Wij drinken eerst een kopje koffie, vrouw Weida, - zei de moeder - en dan gaan wij 't huis bekijken! - 't Is maar een stap of wat hier vandaan.’

Even na den middagmaaltijd haastten Alard en Grada zich weer weg. En geen der Fabers, die hen tegenhield. Want Weida had gezegd: Als moeder 't nu ook goed vindt, komen we allen naar hier, en zoo gauw mogelijk. En de beide oude moeders moesten ten spoedigste in hun blijdschap deelen. Misschien kwam vrouw Faber morgen zelf wel even naar Nieuw-Lindenhof, om moeder Weida's

[pagina 249]
[p. 249]

besluit te hooren, of - zoo ze nog niet besluiten kon, haar mee te nemen, en ook háár huis en hof te toonen.

's Avonds zat moeder Weida te huilen van blijdschap.

‘Kinderen! als ik maar bij jullie drie mag blijven, is t mij overal goed.’

't Deed de andere moeder altijd bijzonder goed, dat die voorname vrouw ook háár als kind toesprak, maar nu pakte 't haar zóó, dat ze haar ziel voelde week worden.

 

Een maand later woonden Alard en Grada en hunne moeders in 't huis van Evert.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken