Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zoon van een 'foute' Vlaming (2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zoon van een 'foute' Vlaming
Afbeelding van Zoon van een 'foute' VlamingToon afbeelding van titelpagina van Zoon van een 'foute' Vlaming

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zoon van een 'foute' Vlaming

(2000)–Adriaan Verhulst–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

Hoofdstuk 9
Moeder staat er alleen voor

Nog steeds hoorden we niets van vader en dit duurde tot de capitulatie van Duitsland in mei '45, toen grote aantallen Belgische burgers, ook Vlamingen, naar ons land terugkeerden. Daaronder bevonden zich bekenden van ons die als vrijwillig arbeider of als verplicht tewerkgestelde in Duitsland hadden verbleven. Op een dag in de loop van mei 1945 belde bij ons de broer aan van een onderwijzeres uit Ertvelde, Aurelie Willaert, een goede bekende van mijn ouders. Die man was bakker geweest in Duitsland en had in de buurt van Hannover of Hildesheim mijn vader ontmoet. Vader had hem enkele mondelinge berichten gedicteerd: hij stelde het goed en we hoefden ons over zijn lot niet ongerust te maken. Bovendien had hij die man ook een hoop Belgisch geld meegegeven, in bankbiljetten van duizend frank. De juiste som ken ik niet meer, maar het ging toch om enkele tienduizenden franken. In plaats van er blij mee te zijn, zat moeder er zeer mee verveeld. Intussen was immers in België de zogenaamde ‘operatie-Gutt’ doorgevoerd: alle oude bankbiljetten moesten ingeleverd worden en werden op een rekening geblokkeerd. De bankjes die de boodschapper vanwege vader uit Duitsland meebracht waren dus niets waard omdat moeder ze niet kon aangeven. Toch bestond de mogelijkheid om via enkele achterpoortjes die de operatie-Gutt toeliet, een klein deel van het geld toe te vertrouwen aan personen die het voor hun rekening wilden nemen. De brave juffrouwen Pycke uit de Oudburg hebben toen die rol gespeeld en nog andere mensen die ik me niet meer kan herinneren. Ze gaven dus enkele duizenden franken laattijdig aan, een tegoed dat

[pagina 76]
[p. 76]

slechts geleidelijk werd vrijgemaakt. Het grootste deel van het geld dat vader mee naar België had teruggegeven was echter waardeloos.

Moeder bleef intussen niet bij de pakken zitten en ging op zoek naar inkomsten voor haar gezin. De familie van vader in Antwerpen had zich al enigszins om ons bekommerd en ons met kleren en dergelijke meer geholpen. Met de familie in Nederland was tot de Duitse capitulatie in '45 geen contact mogelijk. Moeder wilde daar trouwens ook nadien niet als bedelares naartoe trekken. Ze vreesde dat haar familie zou zeggen dat ze de miserie aan zichzelf te danken had vanwege haar huwelijk met een avontuurlijke Vlaming die bovendien nog in de collaboratie verzeild geraakte. Dus zocht ze door eigen werk aan inkomsten te komen.

Al vroeg, het moet in november of december '44 zijn geweest, toen de universiteit te Gent opnieuw haar deuren opende, nam mijn neef Herman Schamp uit Antwerpen bij ons in een van de talrijke kamers zijn intrek. Hij studeerde voor ingenieur en was onze eerste betalende kotstudent, de eerste van zovelen die gedurende een periode van bijna tien jaar, tot in 1954-'55, ons huis in het Drongenhof mee zouden komen bewonen. Omdat Herman Schamp een familielid was, vonden wij het minder erg om 's morgens, 's middags en 's avonds zijn permanente aanwezigheid aan tafel te aan-vaarden. Weldra woonden er echter ook totaal vreemde studenten bij ons in. Als gevolg daarvan moest ik mijn slaapkamer met Herman Schamp delen en verhuisden we naar de mansardekamer onder het dak. Door zijn zware ingenieursstudies moest hij zeer laat werken. Terwijl ik al poogde in te slapen, maakte hij op het zwarte bord aan de muur vaak nog lange berekeningen. Waarschijnlijk onderbrak ik hem af en toe op vervelende wijze en dat leidde wel eens tot enige spanning.

Onze tweede kotstudent was een meisje, een zekere Trees uit Poperinge die apotheker wilde worden. Weldra kwamen er nog anderen bij, zoals Pol Maex uit Willebroek die

[pagina 77]
[p. 77]

geneeskunde studeerde en zijn zuster Laura die farmacie kwam doen. Zo waren er al vier studenten bij ons ingekwartierd. Ook mijn zusters moesten toen hun kamers afstaan. De slaapkamer en de studeerkamer op de eerste verdieping en een slaapkamer op de tweede verdieping waren opgeofferd, zodat op een bepaald ogenblik mijn zusters met moeder de ouderlijke slaapkamer deelden, terwijl ik met Herman Schamp op de mansarde huisde.

En er werden nog meer mensen in pension genomen. Naast Herman, Trees (die maar één jaar in Gent gestudeerd heeft), Laura en Pol kwam op verzoek van de bevriende familie Van der Meulen hun schoonzuster Aimée Jacobs haar intrek nemen. Zij was een ongetrouwde juffrouw van ongeveer veertig jaar en de tante van mijn vriend Oswald Van der Meulen. Tante Mé, zoals we ze gingen noemen, werkte als redacteur bij de Gentse socialistische krant Vooruit. Op zichzelf was dat wel interessant, omdat we daardoor in aanraking kwamen met een stukje van de socialistische wereld en van het socialistische milieu in Gent dat we totaal niet kenden en dat ook in principe zeer vijandig stond tegenover gewezen collaborateurs. Dat gold natuurlijk niet voor onze nieuwe kotgenote. Ze stelde moeder en haar kinderen zeker niet aansprakelijk voor wat vader had gedaan. Anderzijds vond zij bij ons een goed tehuis, terwijl zij voor ons een alibi vormde tegenover mogelijke lastige bemoeiingen van buiten uit. Bovendien kwam op die manier dagelijks de Vooruit in huis waarin ik de rubriek ‘Boekuil’ van Reimond Herreman zeer gaarne las. De politieke standpunten van deze krant bevielen me niet altijd, zeker hun opvattingen in verband met de Vlaamse zaak en de collaboratie. Ik vond dat de socialisten daar met veel te weinig begrip op reageerden, vooral omdat er aan socialistische zijde ook, zo niet collaborateurs, dan toch Duits-vriendelijke personen waren geweest, zoals onder anderen de dichter Daan Boens, de genoemde schepen Désiré Cnudde en Edward Anseele jr., die tot einde 1941 schepen van de stad bleef. Ook al voelde Tante Mé zich bij

[pagina 78]
[p. 78]

ons misschien niet altijd even goed thuis, toch werd ze vlot in de huiskring opgenomen en heeft ze het er jaren goed gehad. Door de vele jonge mensen rondom zich bleef ze zelf ook jong. Ze heeft tot 1953 of 1954 bij ons gewoond.

Ondanks het feit dat op die manier vier of vijf kamers van ons huis ingenomen waren en er voor m'n twee zusters en mezelf niet veel overbleef, zouden er nog mensen bijkomen, maar dan in heel andere omstandigheden.

 

In mei-juni 1945 spoelde een tweede soort repressiegolf over het land, toen na de capitulatie van Duitsland bekend werd wat zich in de concentratiekampen had afgespeeld en toen de politieke en andere gevangenen, de opgeëisten, enzovoort uit Duitsland terugkeerden. Dit gaf aanleiding tot nieuwe opflakkeringen van haat ten opzichte van gewezen collaborateurs of hun gezinsleden. Talrijke families van collaborateurs die zelf meestal opgesloten zaten, dus de vrouw met de kinderen, de grootouders enzovoort, moesten de wijk nemen uit hun woonplaats als die in kleine stadjes of dorpen lag. Zo ontving moeder via bekenden aanvragen om tijdelijk of soms voor een langere periode mensen op te nemen die uit hun woonplaats waren verbannen of zelfs gevlucht. Zo woonde gedurende enkele maanden bij ons een zekere heer Van Oost uit Melle, een zeer bescheiden en eenvoudig man. Hij had zeker niet veel op zijn kerfstok, hij was onderwijzer of beambte geweest en lid van het vnv. Hoewel men deze man eigenlijk nooit veroordeeld had en hij maar korte tijd vastzat, mocht hij niet terug naar zijn dorp. Hij kwam, zoals veel gewezen kleine collaborateurs, aan de kost als handelsreiziger. Op zeker ogenblik kregen we zelfs de hele familie Standaert uit Eeklo in huis: grootmoeder, grootvader en hun dochter (de man was opgesloten) met haar twee kleine kinderen. Vijf personen die een volledige zomer op één of anderhalve kamer hebben gewoond die vrijkwam omdat tijdens de vakantie de studenten niet in Gent verbleven.

Al deze studenten en toevallige of tijdelijke pensionairs

[pagina 79]
[p. 79]

moesten ook bij ons eten. Moeder had de handen vol met koken, met het aanslepen van de bevoorrading en met boodschappen allerhande. Mijn zusters en ik werden hierbij natuurlijk fiks ingeschakeld. Verdermoesten de bedden worden opgemaakt, de kamers en de wasbakken gepoetst, enzomeer. Mijn zusters, die toen toch nog maar 13 en 11 jaar oud waren, leverden na hun schooltaak een flinke inspanning. Ook ik als jongen heb gepoogd mij in dit bedrijf nuttig te maken: ik dekte de tafel en ruimde ze af, ik deed de vaat en haalde kolen uit de kelder. Dan waren er nog mensen, studenten of anderen, die vroegen of ze 's middags tegen betaling het middagmaal mochten komen gebruiken.

Zo kwamen onder meer Frits Pittery, Herman Lampaert en de pauselijke drukker Beyaert uit Brugge, die door de repressie uit zijn stad werd verdreven, een tijdje bij ons eten. Deze laatste, een oudere man van zeventig, was een zeer gecultiveerd en ervaren man. Aan tafel in onze relatief kleine keuken onderhield hij het hele gezelschap, dat op zekere ogenblikken vaak uit twintig personen bestond, met sappige verhalen in het Brugs. De verhalen over zijn kennissen en vooral over zijn belevenissen met de bisschop van Brugge en met de kerkelijke milieus van die stad tijdens de repressie werden met zeer veel belangstelling en plezier beluisterd.

Een andere intellectueel van een zekere leeftijd die bij ons tegen betaling zijn intrek nam, was de musicoloog André Pols. Het betrof een meer riskante ondeeneming want Pols werd door het gerecht voor feiten op het gebied van de culturele collaboratie gezocht. Eigenlijk kwam hij dus bij ons onderduiken en leerden we hem eerst alleen met zijn schuilnaam kennen als Mr. Verschuren. Algauw wisten wij, kinderen, hoe de vork in de steel zat. Moeder wilde vooral niet dat tante Mé van de Vooruit te weten zou komen dat wij een politiek verstekeling onderdak verschaften. Toch had tante Mé de situatie heel snel door, maar ze was zo loyaal hierover te zwijgen, waarschijnlijk om ons gezin nieuwe moeilijkheden te besparen. Ook Pols wist met zijn verhalen, zijn brede

[pagina 80]
[p. 80]

culturele bagage en zijn bewondering voor Wagner de oudere studenten in huis te boeien. Ik was een jongen van 15 of 16 jaar en mocht niet aan al deze gesprekken deelnemen. Ik werd nog niet rijp genoeg geacht om bijvoorbeeld de uiteenzettingen over Tristan en Isolde bij te wonen die Pols gaf op de studeerkamer waar hij overdag het meest verbleef en waar hij muziek beluisterde op onze oude, met de hand aangedreven grammofoon. Tot op een dag André Pols tijdens een wandeling in de stad werd herkend en aangehouden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken