Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zoon van een 'foute' Vlaming (2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zoon van een 'foute' Vlaming
Afbeelding van Zoon van een 'foute' VlamingToon afbeelding van titelpagina van Zoon van een 'foute' Vlaming

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zoon van een 'foute' Vlaming

(2000)–Adriaan Verhulst–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 81]
[p. 81]

Hoofdstuk 10
Pijnlijke ervaringen op school

De bevrijding bezorgde mij op het Gentse atheneum, waar ik in de derde van de Grieks-Latijnse humaniora zat, weinig moeilijkheden. Ik stond niet als uitgesproken Duitsgezind geboekt, al kende men mijn familiale achtergrond. Ik was nooit lid geweest van een jeugdbeweging en ik had nooit een uniform of kentekens gedragen. Men liet mij dan ook na de bevrijding met rust, in tegenstelling tot een vijftiental andere leerlingen die de toegang tot het atheneum ontzegd werd, hetzij eenvoudig omdat ze kinderen waren van collaborateurs, hetzij omdat ze zich op school als leden van een jeugdbeweging hadden gemanifesteerd, zoals bijvoorbeeld de beide zonen van prof. De Vleeschouwer. Ik vond dat voor die jongens wel erg. Maar al vreesde ik een ogenblik dat het ook met mij zou gebeuren, gewoon omdat ik de zoon van mijn vader was, toch hebben ze mij niets gedaan. Niet alleen, denk ik, omdat ik mij gedurende de oorlog tamelijk neutraal had opgesteld en mij niet had ingelaten met politieke discussies. Wellicht ook omdat ik als vrienden in mijn klas zonen van vooraanstaanden had, zoals de zoon van gouverneur Mariën van de provincie Oost-Vlaanderen en verder een neef van de studieprefect, die beiden aan de ‘goede’ kant hadden gestaan. Of het feit dat ik tot de beste leerlingen van mijn klas behoorde (86 tot 89% van de punten) een rol heeft gespeeld, kan ik niet beoordelen.

Het aantal wegens collaboratie ontslagen leraars in het jongensatheneum lag laag. Slechts enkele leerkrachten verdwenen eerder onopvallend uit ons gezichtsveld. Eén of twee uitzonderingen niet te na gesproken, onder wie de later bekend

[pagina 82]
[p. 82]

geworden kunstcriticus Marcel Duchateau. Ik had hem tijdens de oorlog, toen hij nog te Sint-Martens-Latem woonde, regelmatig bezocht en ook na zijn ontslag onderhield ik wel enig persoonlijk contact met hem. Hij woonde op een klein appartement dicht bij het Baudelohof te Gent en tijdens de winter van '44-'45 verkeerde hij in ellendige omstandigheden want hij zat zonder inkomen. Zijn vrouw moest kassierster spelen in een grote Gentse bioscoop, wat haar eigenlijk helemaal niet beviel. Aan dit ongenoegen gaf ze vaak uiting, ook in mijn aanwezigheid, waaruit ik kon afleiden dat deze miserie in het gezin Duchateau grote spanningen veroorzaakte.

Een belangrijke verandering die de oorlog in het leven op school tijdens de winter van '44-'45 teweegbracht, was de overkomst van talrijke jongens uit Antwerpen die hun stad moesten verlaten vanwege de verschrikkelijke v1- en v2- bombardementen. Ze werden met veel vriendschap en nieuwsgierigheid begroet. Ik weet niet of ze zich zo goed thuis voelden temidden van de Gentenaars, want met hun Antwerpse tongval werd nogal eens de spot gedreven.

Hoewel ik op school geen last ondervond van mijn familiale omstandigheden en van vaders lotgevallen, kenden leraars en medeleerlingen toch de toestand bij ons thuis. Af en toe maakte iemand in de klas daar zelfs openlijk een allusie op. Ik moest eens in een reeks voordrachten door leerlingen een uiteenzetting geven over Franklin Roosevelt, de toenmalige president van de Verenigde Staten. Ze vormde waarschijnlijk één van mijn eerste contacten met de politiek. Uit de voorbereidende lectuur heb ik heel veel opgestoken over democratie en leerde ik inzien dat er nog andere dingen bestonden dan diegene waarover ik tijdens de oorlog thuis zoveel gehoord en gelezen had. Tijdens de voordracht die de leraar Frans, Schoups, mij met een zeker sadisme had toegespeeld en die ik bovendien in het Frans moest houden, hielden om mij van de wijs te brengen een tweetal franskiljons op de eerste bank, de enigen trouwens uit mijn klas, een uitgeknipte foto van Hitler voor m'n neus.

[pagina 83]
[p. 83]

Met het Angelsaksische politieke gedachtegoed kwamen mijn klasgenoten en ik voor het eerst in aanraking door hervormingen die onze studieprefect Gaston Vande Veegaete wilde doorvoeren. Ze resulteerden in het ‘selfgovernment’: onder de leerlingen werden zogenaamde monitors aangeduid die het dagelijks leven van de klas moesten leiden, die afwezigheden noteerden, klaslokalen aanduidden en dergelijke meer. Voorts kregen wij een cursus burgerlijke opvoeding met een handboekje geschreven door de Brusselse historicus Verniers, waardoor wij eveneens met de democratische gedachte in contact kwamen.

 

De tijd na de Duitse capitulatie van begin mei 1945 was mede door de terugkeer van de politieke gevangenen en weggevoerden een kwaad moment voor de families van collaborateurs in het algemeen. Een tweede repressiegolf trof hen, maar ook deze ging aan ons grotendeels voorbij. Persoonlijk heb ik er geen last van gehad. Ik stapte zelfs mee op in de triomfstoet die alle Gentse scholen in mei 1945 organiseerden om het einde van de oorlog te vieren, al had mijn moeder eigenlijk grote bezwaren tegen het feit dat ik in aan zo'n manifestatie in onze stad meedeed, niet vanuit een politieke overtuiging, maar vanuit haar diepgeworteld antimilitarisme, waardoor zij de viering van een militaire overwinning verafschuwde. Ik betwijfel of mijn twee jaar jongere zus Aletta, die toen op het meisjesatheneum zat, in diezelfde stoet is opgestapt. Zij kreeg immers wel last op school, al kon zij daar zelf niet aan doen. Zo had moeder haar thuis gehouden toen ze moest deelnemen aan de begrafenis van de vader van een klasgenootje, onze latere goede bekende Lies Huylebroeck. Haar vader was in Duitse gevangenschap geëxecuteerd en zijn stoffelijke resten werden uit Duitsland overgebracht en hier ter aarde besteld. Voor deze afwezigheid moest m'n zus zich verantwoorden op de directie Onderwijs van het Gentse stadsbestuur. Daar kreeg ze haar instructies: ze moest zich zo onopvallend mogelijk gedragen, met alles meedoen en

[pagina 84]
[p. 84]

zich, zoals dat heette, ‘koest houden’. Voor hetzelfde feit moest moeder zich enkele dagen later zelf gaan verantwoorden bij de schepen van Onderwijs, terwijl ze tussendoor ook al bij de prefect van het meisjesatheneum was ontboden, die haar meedeelde dat het doen en laten van haar dochtertje op school nauwkeurig zou worden gevolgd.

Op het jongensatheneum werden rond dezelfde tijd, als reactie op de omstandigheden van de maand mei '45, opnieuw enkele leerlingen uitgesloten. In bepaalde kassen van de moderne humaniora liep de situatie daarenboven uit de hand: de leerlingen gingen zelf tot dergelijke uitsluitingen over of verzetten zich tegen de aanwezigheid in hun klas van bepaalde leerlingen uit collaboratiegezinnen. Ik meen me te herinneren dat onze prefect moest tussenkomen om dergelijke excessen te vermijden.

Zoals gezegd was de atmosfeer in de maanden mei en juni 1945 voor families van gewezen collaborateurs helemaal niet gezellig. Er volgden opnieuw plunderingen en vernielingen, en hakenkruisen verschenen op de gevels. Zo moest de met ons bevriende familie Van der Meulen haar huis tijdelijk verlaten. Ook deze mensen kregen een hakenkruis op hun woning geschilderd. Terwijl moeder het erg moeilijk had om de eindjes aan mekaar te knopen, werd zij voortdurend lastig gevallen door de diensten van het sekwester, al waren sommige ambtenaren bijzonder vriendelijk en voelden zij medelijden met ons gezin. Een functionaris van het sekwester hielp moeder zelfs om het beslag op twee auto's op te heffen die vader had achtergelaten en die al een paar jaar in een garage geïmmobiliseerd stonden. Moeder kreeg ook assistentie bij de verkoop ervan. Met de opbrengst, die niet zo gering was omdat tweedehandse auto's toen zeer gegeerd waren, kon zij een deel van de schuld aflossen die het sekwester onmiddellijk opeiste. Hoewel vader nog niet opnieuw in België verbleef en,zijn proces pas in 1947 plaatsvond, was het sekwester er als de kippen bij om de overigens niet zo grote som die vader tijdens de oorlog als gewezen. activist uit het Bormsfonds ontving, terug te eisen.

[pagina 85]
[p. 85]

Moeder was dan ook blij dat haar kinderen hier en daar met vakantie konden gaan. Mijn twee zusters en ik werden achtereenvolgens uitgenodigd bij mevrouw Hollanders in Wenduine, waar we ieder veertien dagen doorbrachten en op krachten kwamen; Ook bij de Antwerpse familie genoot ik tijdens de zomer van 1945 van prettige dagen die mij losrukten uit de soms moeilijke materiële omstandigheden thuis. Onmiddellijk na de Duitse capitulatie in mei 1945 bestond er nog geen mogelijkheid om naar Nederland te reizen, laat staan om daar al bij moeders familie op vakantie te gaan of steun te vinden. Begin juni 1945 kreeg moeder dankzij een brief van haar zuster opnieuw contact met haar familie in het oosten van Nederland. Weldra ook met andere bekenden, zoals met dominee Wartena, met de schrijfster Wilma en met dominee Boschma. Het duurde nog tot de paasvakantie van april 1946, bijna een jaar dus, vooraleer wij een bezoek aan de familie in Nederland konden brengen en daar steun, ontspanning en goed voedsel vonden. Intussen kregen wij van vrienden en weldoeners, in het bijzonder van de Antwerpse familie van vader, ruime ondersteuning in die moeilijke maanden van 1945 toen door de zomervakantie van onze kotstudenten moeders inkomen bijna tot nul herleid werd.

Gelukkig keerden in september-oktober de Studenten terug en kwamen er nieuwe. Hun aanwezigheid bracht voor moeder, die gedurende die zomer al zoveel materiële moeilijkheden had gekend, weer grote vermoeienissen mee. In november-december 1945 - ze was toen al 52 jaar - maakte ze een zware inzinking door, niet zozeer moreel, maar fysiek. Bovendien worstelde ze nog altijd met grote financiële problemen. Ze moest toen zelfs een gouden ketting verkopen, één van de weinige kostbaarheden die ze bezat. Eind 1945 zocht ze ook wat geld te verdienen met de verkoop van geweven dassen die Edmond De Cneudt uit Baarn in zijn bekende handweverij produceerde. Begin '46 ging de financiële toestand er dan iets op vooruit, omdat een gedeelte van het geblokkeerde geld van de zogenaamde ‘Gutt-operatie’ vrijkwam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken