Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het avontuur van den Geest (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het avontuur van den Geest
Afbeelding van Het avontuur van den GeestToon afbeelding van titelpagina van Het avontuur van den Geest

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/filosofie-ethiek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het avontuur van den Geest

(1947)–Matthijs Vermeulen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

De plaats van den mens in dat avontuur


Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

4

Zo kwamen Hij en ik, die zijn lichamelijke gestalte, zijn huis, zijn instrument ben, temidden van het leven der aarde, onder de heldere en warme lamp van den dag, onder de koele, bleke glanzingen der maan en der sterren van den nacht. Altijd zijn wij tezamen geweest, Hij en ik. Als ik terugga langs de myriaden schakels mijner geboorten, want nooit ben ik anders ontstaan dan ik ontstond, van vader tot vader, van moeder tot moeder, eindig ik onvermijdelijk bij den eersten mens. Hoe ik mij ook de geschiedenis mijner komst in het leven laat verklaren, door metaphysische en mythologische of door physische en wetenschappelijke voorstellingen, wanneer ik van kiem tot kiem, van schoot tot schoot, door de honderden eeuwen van mijn verleden weeromreis naar het punt van mijn uitgang, naar mijn oorsprong, dan voert elk der veranderlijke wegen die ik nemen kan mij onfeilbaar tot die stip in den tijd, toen ik mij voor de eerste maal van al het omringende leven onderscheidde, en eerste mens was die voortaan mensen voortbracht. Zonder moeite zie ik mij terug in die verre maar preciese stip in den tijd. Ik had dezelfde zintuigen als de dieren rondom mij. Ik keek naar de dingen met dezelfde ogen, ik hoorde met dezelfde oren, ik rook ze met denzelfden neus, ik voelde ze met dezelfde zenuwen. Ik had dezelfde instincten als de dieren. Ik heb dezelfde manier om, vanuit den observatie-post die ik ben, mijn waarnemingen te interpreteren, als nuttig of schadelijk, als gevaarlijk of ongevaarlijk, als goed of slecht. Ik heb dezelfde aandoeningen, die op dezelfde wijze gegradueerd zijn tussen hard en zacht, dapper en laf, zorgeloos en bekommerd, speels

[pagina 15]
[p. 15]

en ernstig, troebel en zuiver, somber en licht. Ik heb dezelfde reflexen en reacties tegenover vreugde en pijn, vriend en vijand, liefde en haat, hitte en kou. Ik heb dezelfde behoeften door honger en dorst. Ik heb dezelfde neiging naar een wijfje, denzelfden drang om mij voort te telen. Ik gebruik dezelfde listen, dezelfde verraderijen om aan te vallen, om mij te verdedigen. Ik bouw een nest, een toevlucht, een woning gelijk het dier. Ik orden mijn menselijke soortgenoten in groepen, en plaats mij als leider, als chef aan hun hoofd, zoals dat bij de dieren gebeurt. Ik heb een nijverheid, ik bewerk mijn stukje aarde, gelijk een aantal dieren. Mijn gehele lichamelijke mechaniek arbeidt met dezelfde middelen en tot hetzelfde doel als bij de dieren. In mijn slaap nog droom ik gelijk het dier.

Maar vanaf mijn vroegsten tijd, vanaf mijn aanvang als mens, heb ik een hoedanigheid meer bezeten dan alle dier, dan alles wat leeft of rondom mij beweegt. Het dier bezit slechts een enkel verlangen, een enkelen horizon, het verlangen en den horizon van zijn lichaam. Ik bezit twee Verlangens, twee horizonnen, naast elkaar, tegelijkertijd, van elkander gescheiden, in elkaar vervloeiend. Eerst het verlangen van mijn lichaam, even sterk als bij het dier, of sterker, maar van dezelfde orde. Daarneven, daarboven, daardoorheen een gans verschillend Verlangen, dat ik nergens vind dan bij mij als mens, dat niets van al het bestaande mij vermag te doen ervaren dan ik als mens.

Vanaf het ogenblik mijner eerste geboorte heb ik verlangd meer te zijn dan ik ben, meer te kunnen dan ik kan, meer te kennen dan ik ken, en meer te maken dan wat is. Terwijl ik nog machteloos was, haveloos, hulpe-

[pagina 16]
[p. 16]

loos, weerloos tegen het vuur, het ijs, het water, den storm, weerloos tegen leeuw, beer, tijger, wolf en slang, weerloos tegen mijzelf dien ik zag verouderen, verzwakken, verwelken, sterven, temidden van alles wat ik zag voorbijgaan, temidden van den niets en niemand sparenden dood, heb ik mij onvergankelijk verlangd en gedacht. Terwijl ik nog slechts een stok en een stuk steen tot wapen en gereedschap had, terwijl mijn vernuft het vernuft der dieren niet verder overschreed dan die stok en die steen, was ik in mijn jammerlijke broosheid reeds vermetel genoeg om mij onsterfelijk te verlangen, te denken en te weten. Alles wat ik zag weersprak dat uit mijzelf oprijzend verlangen. Mijn eigen lichaam, zonder klauwen, zonder schubben, zonder slagtanden, zonder gif op een aarde gekomen waar alom gevaar schuilde, mijn eigen lichaam, moeilijk en langzaam groeiende van kiem tot volwassenheid, immer en allerwegen kwetsbaar, weersprak en weerlegde onophoudelijk, onverholen, onverbiddelijk dat verlangen naar onsterfelijkheid. Mijn verstand begreep dat verlangen niet. Maar ik, mijn ander Ik, wilde langer duren dan de ganse vreemde, onbestendige aarde, dan de verre, zwijgende, hechte en toch raadselachtig veranderlijke sterren. Onder en ondanks al het vergankelijke verlangde ik de onvergankelijkheid. Niet enkel verlangde ik haar temidden mijner vreugde. Ik verlangde haar nog temidden mijner smart. Tussen al het levende, tussen al het zichtbare in de lucht, op de aarde, in de aarde, onder het water, maakte mijn ander Ik mij tot het enige wezen dat kon treden boven en buiten zijn stoffelijk zelf, boven en buiten den tijd, boven en buiten de ruimte. Ik weigerde den dood. En ik kon niet anders doen dan den dood weigeren. Opstand tegen de

[pagina 17]
[p. 17]

algemene wet was het eerste gebod dat ik uit mijn binnenste ontving. Ik begroef mijn gestorvenen. Ik was de enige onder het levende die zijn gestorvenen begroef en herdacht. Ik plooide hen gelijk zij geleefd hadden in den moederlijken schoot, en zo gevouwen legde ik hen in den grond, verlangend, en wetend, dat zij zouden herleven, hier of elders. Ik balsemde hen voor een eeuwigheid van duizenden ongestoorde jaren. Het onvergankelijke, het onsterfelijke, dat nergens voor mij bestond, noch boven mij, noch beneden mij, ik maakte het door de macht en het geweld van mijn verlangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken