Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het avontuur van den Geest (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het avontuur van den Geest
Afbeelding van Het avontuur van den GeestToon afbeelding van titelpagina van Het avontuur van den Geest

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/filosofie-ethiek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het avontuur van den Geest

(1947)–Matthijs Vermeulen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

De plaats van den mens in dat avontuur


Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

9

Gelijk het Ik dat mij vervaardigde en vormt, dat mij bewoont als zijn huis, dat mij gebruikt als voertuig en gereedschap, dat mij bespeelt als instrument, dat tijdens mijn slaap nog zijn denken en werken voortzet, hoewel het zich dan niet, wijl mijn zenuwen en zintuigen sluimeren, aan zijn lichaam kan mededelen, gelijk dat bestierende, soevereine Ik mij verder dreef en leidde dan de dingen welke mijn lichaam nodig had, gelijk dat richtende, immer wakende en wakkere Ik mij achtereenvolgens gestuurd heeft naar alle stoffelijke dingen, naar de dichtbije en naar de duizelingwekkend verwijderde, naar de kleinste en de grootste, naar de verledene, de tegenwoordige, de toekomstige dingen, om ze te bepeinzen, om ze te kennen, om ze te beheersen, om ze te herhalen, zo zond datzelfde autonome Ik mij naar de afstandsloze wijdte van het onstoffelijke, om het te onderzoeken, te bemijmeren, te kennen, om het door mijn kennen te verwezenlijken. Temidden van al het bestaande was ik misschien niet de enige, die in zich zelf een ander Zelf wist en die achter de vormen hun Gedachte en hun Denker bevroedde. Maar onder al het geschapene was ik, mens, de enige en ik bleef de enige, die dit vermoeden van den Geest, van den levensadem der dingen, van mijn eigen levensadem kon betuigen, in wien de Geest zich denkend en zeggend zou verwerkelijken, zou openbaren. Maar de Gedachte die in mij was, kon zich slechts formeren en uiten met behulp mijner lichamelijke zintuigen, naar gelang mijn verstandelijk vermogen door mijn zintuigen werd geoefend en gescherpt. Honderden eeuwen terug schreed ik de ruimte mijner stoffelijke, de ruimte-

[pagina 31]
[p. 31]

loze ruimte mijner onstoffelijke wereld binnen als een volslagen onwetende, als een sprakeloze, als een schriftloze, in niets verschillend van het duizendvoudig schuwe of vijandelijke, verraderlijke Dier dan door de virtuele ontwikkelbaarheid van mijn innerlijk denken, door een mogelijkheid van denken, welke ik zelf nog niet kennen, nog niet gissen kon, welke ikzelf leren, ondervinden moest, en overal op aarde bewijzen myriaden stukken steen die ik dozijnen generaties lang onredzaam, stumperig en lomp geslepen en gehouwen heb, de erbarmelijke, de schrikbarende, de ontzagwekkende kleinheid, geringheid van het intellect, de onbekwaamheid der hersens, waarmee ik het leven en de taak aanving als mens. Ik zag mijn wereld, reeds zag ik tot achter het uitspansel, reeds spiegelden de aarde, de glanzende hemels van den dag, de flonkerende hemels van den nacht, zich geheel anders in mijn oog dan in het oog van hert of arend, alle kreten en klanken mijner aarde hoorde ik reeds anders, maar niets begreep ik, en alles op mijn wereld, alles in mijn hemel was mij raadsel en geheim. Ik heb mijn geliefden zien verdwijnen in den dood, en niets begrepen, enkel wetend dat ik begrijpen kon, begrijpen moest, enkel willend dat ik begrijpen zou. Ik heb landen met al wat er leefde verzwolgen gezien door monsterachtige oceanen, ik heb het vuur zien ploffen en regenen uit vlammende, verschroeiende vulkanen, ik heb de sterren van plaats zien verwisselen, ik heb gebergten van ijs zien aanschuiven naar mijn woonstreken, mij verjagend uit mijn tuin, mijn paradijs verstarrend, begravend, versluitend onder massa's van brandend wit, ik heb mijn aarde overstroomd gezien door wateren, alles verdelgend wat ik bouwde, ik heb de zeeën zien veranderen van

[pagina 32]
[p. 32]

strand, de rivieren van bedding, en niets begreep ik; alleen wist ik, dat ik weten en begrijpen moest, dat ik weten en begrijpen zou.

Onkundig van hetgeen ik was, van hetgeen ik worden kon, ben ik de tijden mijner geschiedenis doorgegaan in rampen, moeiten, zorgen, smarten, strijd, raadsel en geheim. Nooit smaakte ik veiligheid. Nergens voelde ik mij zeker. Hoewel ik dapper was en sterk, ben ik steeds genoopt geworden tot angst en huiver. Alom loerde onheil. Het wierp mij van nederlaag in nederlaag, het stortte mij van ongeluk in ongeluk, van ondergang in ondergang. Nauwelijks had ik iets gewrocht met mijn handen, iets gesticht, iets gevestigd, en het werd verbrijzeld. Ontelbare malen redde ik mij slechts door vluchten en ik werd gejaagd van vlucht tot vlucht. Nergens onder het zichtbare ontving ik troost in mijn jammer, nergens ontving ik schuts of toeverlaat. Ik was de enige temidden van het levende die zich verloren waande, de enige wiens hart bescherming vroeg en steun. Toen ik de hulp welke ik behoefde, welke ik verwachtte, niet vond bij het zienlijke, toen ik op de ganse aarde enkel vijandschap ontmoette, afkeer, achterdocht of onverschilligheid, heb ik mijn bijstand en heul gezocht in het onzienlijke, in die onnoembare sfeer waarheen ik ging wanneer ik stierf, zoals mijn Verlangen naar het onvergankelijke mij gezegd had, in die onstoffelijke sfeer achter alle dingen, in die wereld achter allen horizon, in die regionen boven mij, welke ik niet denken kon, maar welke mijn diepste Gedachte vermoedde. Zou ik zonder mijn rampen, zonder mijn nood, deze tweede, onzichtbare wereld ooit genaderd, ooit betreden hebben? In mijn angst, in mijn machteloosheid tegenover de

[pagina 33]
[p. 33]

aarde, wendde ik mij tot dat generzijds als bedelaar, als smekeling. Mijn beminde doden heb ik tot schimmen gemaakt, ik heb mij onder hun hoede gesteld, ik riep hen aan. Ik had het woord god misschien nog niet gevormd, maar zij waren in mijn woud, in mijn spelonk, mijn eerste goden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken