Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Regenboog uit andere kleuren (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Regenboog uit andere kleuren
Afbeelding van Regenboog uit andere kleurenToon afbeelding van titelpagina van Regenboog uit andere kleuren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.33 MB)

Scans (2.34 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Regenboog uit andere kleuren

(1922)–Hugo Verriest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

III. Zwart

ALS ge van Wyghem naar Burchte gaat ziet ge, links van den steenweg, den wijden Scheldekom liggen en in trage bocht omwenden tusschen Banhout, Kluis en Tieghemberg. Hier en daar heft de grond een leegen langen heuvel op, of zinkt neder in dieper dal, en teekent alzoo, allerprachtigst, als in lange zeebaren, die uitgestrekte valleie.

Hoe heerlijk dezen morgend!

De zonne rijst bachten ons, en door onvatbaren uchtendmist kondigt zij den helderen dag aan. Een onzichtbaar waas legt blauwendige, doorschijnende sluiers, bleek en donker, over de groene verten, en 't is alsof onder peersche wemeling oranjetinten speelden. - Prachtig!

Daar verder, op de helling, midden het bleeker groen, staat een huizeken zuidwaarts kijkend wit te glinsteren in den zonneglans.

[pagina 30]
[p. 30]

- Daar woont Zwarte Armoe.

Een hutteken. Een arm kotje.

Die binnentreedt blijft gebogen staan onder neêrhangende zwarte zoldering. Leege vensterkes, breeder dan hoog, met kleine dooreenzittende ruitjes en glasscherven, laten, uit het zonnelicht, halve klaarte binnen. - Vuil! - Geen vloer. - Twee drij manke, doorzonken, gebroken stoelen, een doorkankerd tafelberd, en eene stove van roest dooreten die aan stukken valt.

Daarnevens twee andere kamerkes, - mag dat wel alzoo heeten? - twee stallen. In het eerste, een bedde en twee mindere bakken tegen een wakken muur. Walgelijk! Wat vuil stroo onder gescheurde zakken en slunsen. In het tweede, de getouwen. Op het eene woef de vader als hij nog wat weven kost. Op het andere weeft de dochter, als zij werk krijgt.

Hier woont Zwarte Armoe:

De vader, een bloedspuiger, met langen geschoren baard waarboven, uit bleek wezen, uitgeholde zieke oogen kijken, nat.

De moeder, met doorkorven lidteeken over den mond, bleek en als gezwollen over haar magerheid, slaaft slepend voort; slordig.

Een oudste dochter van omtrent achttien jaar, steekt haar hoofd wat hooger, uit hoogeren groei

[pagina 31]
[p. 31]

en bloei der jeugd. Zij heeft slanke werkmacht en werkveerdigheid, en zou kunnen naar boven kijken, waren zij, allen door alles, alzoo niet ter neêr gedrukt, en sedert honderde jaren misschien binnen dien steenen muur gemetst van armoede, ontbering en machteloosheid.

Daaronder, zeven kinderen: Twee arme, langer, bleeke dochterkens, met grauwe armoede onder doorschijnend vel; en een jongen van elf jaar, die van 's morgends vroeg achter strate ligt, om sneden brood, om aardappelen, om overschot. Hij verzamelde nog wat in zijn lompen zak dien hij op de schouders droeg, al terden met te wijden doorzakkenden stap; maar de ‘Garde’ heeft hem met den ‘bak’ bedreigd als hij nog schooide.

Daarbij, mindere kinderen en kinderkes, met dolende, verwonderde oogen, alsof zij niet verstonden. Zij dragen half gedekt, lompen en gescheurde lappen, gelijk geen mensch in geheel de wereld zou mogen gekleed gaan.

Hier woont Zwarte Armoe.

Zij en hebben geen aardappelen: Zij eten brood en pap. Zij en hebben geen brood: Zij eten aardappelen en pap. Zij en hebben noch aardappelen noch brood: Zij eten pap. Zij en hebben geenen pap...

Zij en hebben niets, niets in huis, niets: Zij

[pagina 32]
[p. 32]

gaan slapen zonder eten. - Mat! - Armoede gewend.

Zij behooren eigentlijk aan Burchte toe; maar daar heeft men hun in 't stille geraden van te verhuizen; en daar zij nu eenen tijd weg zijn, schudt Burchte die lastige armoede van zijne schouderen. - Zij wonen op Wyghem; maar Wyghem wijst ze af. Zij behooren elders en ‘'n zijn ten onzen laste niet’.

Voor hen heeft Men geschreven naar hooger Macht om armrecht te kennen en t'huiswijzing; maar hooger macht zwijgt.

Voor bijzondere hulp zijn zij een afgrond.

Zij en hebben geene kleederen;

Zij en hebben geene kolen;

Zij en hebben dikwijls noch brood, noch aardappelen;

Zij en hebben geen eten; - en slokken op wat zij krijgen.

Is 't al op?-

Tien monden!

en toch leven zij voort; geholpen.

Zij leven in en onder die armoe; als begraven.

Zwarte armoe.

Zijn zij kwaad? Neen. - Zijn zij verbitterd? Neen. - Zijn zij bedroefd? Dat zelfs niet. Somtijds zal de oudste dochter, als iemand haar met goedheid aanspreekt, losbreken in eenen

[pagina 33]
[p. 33]

tranenvloed, - Daarbuiten: niets. Zij en zijn niemand. Zij en zijn niets. Dat gevoelen zij, onbewust. Dat zijn zij in hunne eigen oogen. De gebuurs weten alle kwaad van hen. Zij drinken, zeggen zij! en als zij wat hebben, zij verbrassen het. - Zij en zijn niemand; zij en zijn niets.

Zij staan vóór deugd, vóór ondeugd, ook niemand zijnde en niets. Zij leven vóór deuren die zouden kunnen opengaan, en waardoor zij dan zouden henenstappen; of, gelukkiglijk, zij blijven ervoor zitten; mat, moede, af; zonder macht, zonder veêrkracht.

Hier woont Zwarte Armoede.

 

Voor de deur spreidt de lichtgolvende vlakte hare overheerlijke pracht ten toone. Groen! groen! groen! De verte alleen heft nog haar blauw gebergte omhoog. Het vlastapijt, de koornakkers, de vruchtzwellende velden met hagen en kanten en struikgewas en helderschitterende boomenkruine, wagen van welligheid en wonne. De diepten klaarden. De zonne rees en giet haar vrome zomerwarmte - groei en rijkdom - over land en bosch en wee.

Vreugde en weelde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken