Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

-10- ‘Wat wij willen’ [Frans Drijvers]: [Programmaverklaring van De Student]

Gij hebt het recht, Studenten, te vragen wat wij willen. Van den oogenblik dat wij ons tot u gewend hebben, hebben wij jegens u eene schuld, eene rekenplichtigheid van ons doen en streven aangegaan. En rekening, ja zullen wij geven, want wie het goed voorheeft, gaat er niet voor om, te zeggen wat hij wil.

Wat wij willen? Wij hebben het u reeds gezegd: Student zijn met u; onder de verloven als een vlinder met u rondfladderen; u een aangenaam verzet verschaffen; u volgen in uwe gestichten, in die kooikens, waar het vogeltje soms zoo droef door de tralies piept, met u op de studeerbank nederzitten; u vergezellen op wandeling door stadstraten, door bosschen en heiden; en overal u opbeuren en onderrichten; vooral: het onze bijdragen om mannen te maken, Vlaamsche mannen die de wereld intreden met de godsdienst- en vaderlandsliefde op het fiere voorhoofd geprent, dat alles dat willen wij; dat alles, belieft het God, dat zullen wij. Hier zullen wij u loven en aanmoedigen, ginds u vrijmoedig op de vingeren tikken; maar in elk woord zult gij een liefderijk hert voelen kloppen en Vlaamsche rondborstigheid bederft die liefde niet.

Doch daar hoor ik een fellen lach opgaan: ‘Studententijdschrift! zoo spot men, studentenwerk, is dat geen kinderwerk?’ - Lacht maar, deftige heeren: lach is iets waar tot nu toe nog geene belasting op staat. Doch luistert eens even toe van op uwe hoogte: Veronderstelt zelfs dat al wat voor studenten geschreven wordt, kinderwerk zij,

[pagina 50]
[p. 50]

zegt mij dan nog eens: Is groptemenschenwerk ook niet dikwijls grootekinderenwerk? Wel, hemelkenlief! 't zijn me tegenwoordig de grappen in de wereld. Mag ik met uwe toelating eens een kijkje in die groote wereld doen en er u een staaltje uit ophalen? Ik ken in dit wereldje dagbladen, zeker geene kinderbladen, neen! want heel het land houdt er zich meê bezig en in de Staatskamer, zeker ook grootemenschenkamers, doen zij de Jupiters op hunne tronen donderen; zij zijn van eene en dezelfde partij en voeren samen eenen grooten strijd voor de heiligste zaak; goed, maar verder? - Zij maken ruzie, ruzie jaar in jaar uit, over ... thèse en hypothèse en ik weet niet wat al. Zij vliegen elkander in 't haar, en zetten heel een land overhoop; ze zijn samen, hand in hand, van huis weggegaan om nesten van felle roofvogels (lees Geuzen) uit te halen; en nu staan zij onder de boomen waar de roofvogels hunne jongen voeden, zien er naar omhoog, doch raken ondereen aan het twisten om te weten of men op den boom moet klefferen om nest en vogelen met haar en pluimt naar beneden te smijten, dan wel of men slechts van verre de nesten moet uitsteken of uitwerpen, zonder zich in gevaar te stellen op den boom hals of been te breken; daar beginnen de jongens te krakeelen, te vechten, elkander de kleeren van 't lijf te scheuren, en intusschen blijft de roofvogel in vrede en komt hun misschien onder 't vechten nog de oogen uit het hoofd pikken.

Nu, wij gaven maar, zonder kwade bedoeling, een voorbeeld dat de wereld een kinderspel is en wij dus ook onzen knikker wel mogen meêschieten. Doch hierin zullen wij trachten groote menschen te zijn en dat wij elkander zullen verstaan: wij hebben ook roofvogels uit te halen, die roofvogels van verbasterde Vlamingen en Christenen. Er zijn er onder u misschien die den boom op willen en daar het roofnest omtrekken; hun zeggen wij: kloek vooruit, de sporen aan en omhoog! Er zijn er misschien die afkomen met staken om de nesten uit te steken; goed, tracht uwen stoot niet te missen. Anderen hebben steenen of keitjes verzameld om te werpen: ook een keitje kan soms zijn doel treffen. Allen zijt gij welkom, als gij maar een handje wilt uitsteken. - Niet altijd zullen wij ééns denken op alle punten; wij verstaan dat dit onvermijdelijk is; dat er in een partij, van welke kleur ook altijd onderkleuren zullen bestaan; dat deze dikwijls nuttig zijn omdat men moet werken op alle manieren en op alle soorten van menschen.

Neen, niet altijd zullen wij als met één hoofd jaknikken of neenschudden. Zoo zal voor 't Vlaamsch, b.v., de eene wat meer, de andere wat minder willen; de eene wat meer voor gewestspraak zijn dan de andere, enz.; over al die punten zullen wij onze gedachten zeggen en gij de uwe, zoo ge wilt; doch goede vrienden blijven we; gij zijt voor het Vlaamsch, gij wilt de verheffing van de Vlaamsche taal en 't Vlaamsche Vaderland: kom bij, gij zijt een der onzen.

(Vervolg en slot).

Wij hebben u gezegd dat wij de vlag omhoog steken voor taal en godsdienst. Bijzonder voor de taal willen wij u eens zeggen wat er in de plooien onzer vlag zit, welk ons programma is en welke middelen wij zullen in 't werk stellen.

Gelijk onze prospectus het verklaarde, met ruwe bezems keren wij niet. - ‘Laat dit potje maar gedekt’ zullen wij zeggen als er in eens andermans keuken een potje wat aangebrand is en al te vuile geuren zou uitwasemen. Zacht en kalm zullen wij werken op geest en hert, vooral op den geest. Wij moeten den Vlamingen toonen dat zij gelijk hebben en hun gelijk moet hen sterk maken. Zonder eeuwig te zingen van ‘het Vlaamsch bloed dat in onze aderen kookt,’ zullen wij, kalm redeneerend, de zaak op den keper beschouwen, ze langs alle kanten ronddraaien, op alle manieren wikken en wegen, in heur eigen en in heur verband met andere groote zaken. De vooroordeelen zullen wij trachten weg te nemen, de opwerpingen onbevreesd aantasten. Zoo zeer zij wij overtuigd van de deugdelijkheid onzer zaak dat wij de studenten verzoeken, ons de

[pagina 51]
[p. 51]

opwerpingen en moeilijkheden meè te deelen, die zij het meest tegenkomen, of die zij hooren maken 't is eender door wien. Zelfs voor hen die hooger staan dan studenten stellen wij geene barreelen in ons Tijdschrift: hunne meêdeelingen, hunne raadgevingen, hunne opwerpingen zelven zouden ons welkom zijn; want het staat bij ons vast dat zij de inzichten der Vlaamsche studenten niet genoeg waardeeren, en dat, leerden zij die beter kennen, het voor sommigen een doorn uit den voet zou zijn. Wij bieden hun daar het middel toe aan.

Doch wij zijn nog maar ten halve van onzen Vlaamschen arbeid: wij bestatigen (en welke mensen, die oogen heeft zal ons hierin tegenspreken?) dat de Vlaamsche studenten in 't algemeen hunne taal niet machtig zijn. Dit feit nemen wij lijk het daar voor onze oogen ligt, en wij willen het eenigszins verhelpen. De studenten tot taalbeoefening aanwakkeren, hun daartoe de gereedste en doelmatigste middelen aanwijzen, dit is hen reeds op den weg zetten; om hun verder eene hand toe te steken, zullen wij ons blad wagenwijd openen voor hunne voortbrengselen, er met hunne goedkeuring de nuttigste aanmerkingen op maken en het goede ervan aantoonen. Stukken zullen wij hebben: daar spreekt de iever der studenten ons borg voor; want ja, er zit edel vuur in vele dier jonge herten; van onzen kant, hopen wij, zal het aan geene minzaamheid ontbreken. - Ook prijskampen zullen wij uitschrijven (onder 't groot verlof den eersten) en de beste der ingekomene stukken meededen. Tot prijzen zullen wij geene in-folio's geven; boeken, alzoo bekomen, zal de student niet per pond nawegen om er de weerde van te kennen. - Werk, studenten, werk! De oefening maakt den meester en al smedende wordt men smid. Niets is nuttiger dan vrijwillige arbeid, waarin het hert den geest ondersteunt en den geest het hert geleidt.

En wat zullen we doen voor den godsdienst? Dat is gauwer gezegd ; immers wij zullen den godsdienst niet in eenen hoek wekgsteken, gelijk de mannen van een half uur godsdienstonderwijs per dag en verder niets. Neen; hij prijkt boven op ons werk, en door gansch dit werk zal zijn adem gaan. Nochtans om meê te schreeuwen op de politieke bellemerkt zijn we niet gekomen: God behoede nog 'nen tijd uwe lachende, bloeiende jeugd voor de doornen van dien betreurlijken broedertwist, waarin soms ook het liefderijkste hert den schijn en de taal moet aannemen van haat en verfoeiing voor zijne afgedwaalde broeders, die hij nochtans allen mint. Wij zeggen tot de jonkheid: ‘Tot later dit gehaspel doch dan ook niets gevreesd! Heb thans het hert op de rechte plaats! Wees heden goed van binnen en gij zult later goed van buiten zijn. Wees van nu af christen en katholiek rechtdoor en later zult gij weten wat gij te doen hebt in de wereld. Dan ook zal u het verstaalde, Vlaamsche hert, ja Vlaamsche hardkopperij te pas komen.’

Daarmeê werpen we onze bladen op Gods genâ den wind in: God zal ze later nederwaaien, waar zij op hunne plaats zijn. Geen eer-, geene baatzucht zijn onze drijfveer. Wij zijn overtuigd dat wij eene schoone, eene ernstige zaak ondernemen; er zijn moeilijkheden aan vast: wij kennen die; doch ... vooruit! De Vlaamsche student helpt en God helpt ook! Zonder schijnheiligheid hebben wij onze zaak aan Maria mogen opdragen; want hel is Gods zaak en dus de hare. Die zaak is niet alleen schoon, maar ook groot; en, zijn er die ze klein maken, wij zullen bewijzen dat het scheelt niet aan de zaak zelve, maar aan de zwakheid van het oog dat de zaak ziet; anders gezegd dat er zijn die op de Vlaamsche beweging met minachting neerzien, omdat zij dezer verband niet bemerken met de grootste maatschappelijke en godsdienstige vraagpunten, omdat zij niet zien hoe die zaak heure wortels schiet in het diepste van het volkshert en heur bestaan noodzakelijk is voor den roem, de welvaart en de rust van ons geliefd Vaderland. Moesten wij er dan al eens bij bewijzen dat zij die de Vlaamsche jeugd van begoochelingen beschuldigen, dikwijls aan ergere begoochelingen lijden dan die van

[pagina 52]
[p. 52]

jong vuur en onbezonnen iever, 'k wil zeggen aan de begoochelingen der lafheid en der zelfzucht; mochten wij daartoe al eens gedwongen wezen, 't zij vooruit gezegd dat wij nooit personen willen aanranden, maar altijd de zaak alleen voor oogen hebben. Het doel van ons streven, gij kent het:

Alles voor Vlaanderen!
Vlaanderen voor Christus!

De aard onzer middelen zullen wij vervatten in deze twee woorden: Suaviter sed fortiter!

 

a.De Student.
b.Tijdschrift voor het Vlaamsche Studentenvolk. Motto: Alles voor Vlaanderen! Vlaanderen voor Christus!
c.Leuven.
d.Drukker: Hendrik Baetens, Sinte-Barbarastraat 2, Leuven.
e.‘Wat wij willen.’
f.1e jg., nr 1, Paaschverlof 1881, pp. 5-7 en nr 3, Paaschverlof 1881, pp. 23-26.
g.De artikels zijn ondertekend met de naam Nelis, pseudoniem van Frans drijvers* (Rotselaar 1858-Willebroek 1914), studentenleider en priester. Samen met Gustaaf Janssen stichtte hij dit tijdschrift dat hij leidde tot 1883, toen August Laporta het beheer van het tijdschrift overnam. Frans Drijvers lanceerde voor dit tijdschrift de kenspreuk ‘Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus.’ Hij publiceerde in dit tijdschrift ook nog onder de pseudoniemen ‘Cuique suum’ ‘Expertus’ en ‘Ackers’."


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Frans Drijvers