Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 452]
[p. 452]

-121- P.-J. D'Hoedt: ‘Het Tooneel als middel tot opvoeding.’

Mag het tooneel enkel als middel tot vermaak beschouwd worden, of moet het ook als doel tot de opvoeding des volks dienen?

Velen zijn van meening, dat de Schouwburg enkel dient, dienen mag, tot uitspanning van den menschelijken geest. Maar zij verliezen daardoor al te zeer uit het oog, dat ook aan de zedelijke en verstandelijke opvoeding van 't volk, buiten school en huis, moet gewerkt worden, en dat de schouwburg daartoe een uiterst geschikte plaats is.

Er heeft in de laatste 25 jaar, in de tooneelletterkunde, een beteekenisvolle omwenteling plaats gehad, die, hoe weinig merkbaar ook, in ons land niet zonder invloed is gebleven.

Vroeger waren het de melo-dramatiekers, en zij, die hen trachtten na te doen, die den schepter op het tooneel zwaaiden. Uit hun werken was niets te leeren. Alles er in, was hol en opgeblazen, valsch, onwaar, onnatuurlijk, onzinnig. Men hield geen rekening met werkelijkheid, noch met persoonlijke karakters, noch met de toestanden. De schrijvers lieten aan hun fantazij vrijen loop. Men was alleen berekend op succes, onverschillig HOE dit verkregen werd. Dit was vooral het geval met de werken der fransche tooneelschrijvers.

Men kan echter niet ontkennen dat deze werken langen tijd het tooneel hebben beheerscht, wat voor 't grootste deel het gevolg was hunner knappe technische ineenzetting - want tot op heden kunnen ze in dàt opzicht nog aan vele tooneelschrijvers, vóóral aan onze Vlaamsche - als model dienen. Maar die knappe techniek was ook alles wat er in stak. Was dit misschien voldoende voor hun tijd, de onze is er niet meer meê tevreden. We zijn eenige stappen verder de baan der beschaving opgegaan, we leven in een tijd met andere, hoogere eisenen, dan die welke men over vijftig jaar stelde.

Hoevele tooneel werken, die over 30 jaar geschreven waren en over 15 jaar nog volop in de mode waren, worden heden nog gespeeld? De werken van Van Peene, Van Driessche, Vandezande, Delcroix en anderen, zijn volledig van 't repertorium onzer schouwburgen verdwenen; zelfs door onze tooneelmaatschappijen worden ze niet meer gespeeld, behalve hier en daar nog 'n enkele maal. Deze schrijvers zijn verouderd, en dus niet meer dienstbaar voor heden.

Wat zien we nu gebeuren in onze officieele schouwburgen? De bestuurders grijpen wel in 't nieuw repertorium, ze zoeken wel altijd, maar ze vinden slechts zelden datgene, wat er noodig is, om van eenig nut en invloed te zijn voor de zedelijke ontwikkeling des volks. Of hun ‘niet vinden’ moet worden toegeschreven aan onkunde of moedwil, laten we voor het oogenblik buiten zaak. We stellen enkel een feit vast. Maar toch is het in het oogspringend dat de bestuurders der door Staat en Stad gesubsidieerde schouwburgen, met 'n buitengewone hardnekkigheid aan het oude stelsel blijven houden. Maar we kunnen er ook bijvoegen dat de drijfveer tot hun handelen moet gezocht worden in de zucht naar geldgewin, en dat is dubbel te veroordeelen.

Wel wordt nu en dan eens aan kunst gedacht en een buitengewone vertooning ingericht, maar dit geschiedt niet uit innerlijke drang om kunst en opvoeding aan 't volk te geven, maar ze worden gedrongen door de voortstuwende kracht die van buiten op hen werkt; anders zouden ze 't niet doen. Deze bestuurders speculeeren dus op de onwetendheid der massa en op de schandaalzucht van een deel van 't publiek.

Tegen zulk een toestand moet voortdurend en met kracht protest worden aangeteekend, want niet alleen wordt ons zedelijk leven er door vergiftigd, de kunst verkracht, maar dat alles wordt mogelijk gemaakt en in leven gehouden met ons geld. Men

[pagina 453]
[p. 453]

grijpt met beide handen in de openbare kas, die gevuld wordt met 't geld, dat ons, in vorm van belasting, wordt afgeperst.

Overal, en altijd, moeten we onze stem verheffen tegen 't voortwoekerend kwaad, dat voortdurend onze levensbronnen verpest, en ons 't ‘moreel scheurbuik’ op den hals werpt. We leven toch in de ‘eeuw van verlichting’?

Door ons zwijgen helpen we mede aan 't voortbestaan van dien zoo schandelijken toestand; door ons spreken zal hij ophouden te bestaan, binnen korteren of langeren tijd.

En ook de tooneelmaatschappijen hebben in deze een grooten en grootschen plicht te vervullen. Op de officieele schouwburgen mogen we niet rekenen. Uit eígen initiatief zullen de bestuurders niet afbreken met het oude; de openbare besturen zullen er hen niet toe dwingen, omdat ze zelf samengesteld zijn uit mannen van den ouden tijd, die een hekel hebben aan alles wat nieuw en modern is, kortom, omdat het zelf oude pruiken zijn, die niets willen, niets kunnen doen ter verstandelijke en zedelijke ontwikkeling van ons volk.

Het optreden der maatschappijen zal heel dien ouden rommel dwingen of te verdwijnen, of vooruit te gaan.

Een groot getal kringen hebben reeds begrepen wat opvoedende kracht er in ons tooneel schuilt, en willen het niet langer beschouwen als een middel van vermaak alléén.

Heyermans, Sudermann, Hauptmann worden reeds door vele kringen vertolkt; enkelen zijn er die Ibsen durven aanpakken. In al de werken dezer schrijvers steekt een diepe, edele moraal; er ligt opwekking tot 't gezonde, réele leven in; en waar ze soms somber en treurig zijn, daar geven ze nog altijd een les van levenswijsheid en een vermaning, een vingerwijzing, om den weg der dwaling te verlaten. En al laat de opvoering hier en daar wat te wenschen, bij gemis aan voldoende krachten en bij gebrek aan volledig voelen, toch is het een gelukkig verschijnsel, dat we met vreugde aanstippen. We zien er het bewijs in, dat men begint te begrijpen dat het tooneel om nog iets anders dààr is, dan om de toeschouwers te doen lachen en weenen, en dat ‘iets anders’ is: de opvoeding, de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling des volks.

Hoe ongaarne sommige dat ook zien, toch is er niets aan te doen. Het is een noodzakelijk feit, voortspruitend uit omstandigheden en toestanden; het beantwoordt aan de vraag van den dag, aan de eischen van den tijd. Men moet dien weg op, zoo niet, veroordeelt men zich zelf om te verdwijnen.

Het zijn de tooneelmaatschappijen geweest,die in Vlaanderen ons Nederlandsch Tooneel in 't leven riepen en tot bloei brachten. Het zullen ook de tooneelmaatschappijen zijn, die in ons tooneel nieuw leven zullen brengen en het naar de hoogte voeren, waar het behoort te wezen.

We zijn er ook voor, dat het publiek zich vermaakt, dat aan de massa uitspanning wordt bezorgd. Maar dat vermaakt moet edel en deftig zijn, niet beestig, zooals het in sommige schouwburgen gebeurt. En men mag nooit uit het oog verliezen dat bij het aangename, steeds het nuttige moet gevoegd worden.

Onze vlaamsche tooneelletterkunde is rijk genoeg aan werken, waarin gezonde geest, goede humor en leerrijke zedelessen steken, en die waardig zijn aan ons volk vertoond te worden. Al staan die werken niet op een hoogte die we wel zouden wenschen, al zijn het geen meesterwerken als die van bovengenoemde dichters, toch zijn ze niet zonder waarde, want ze geven een stuk gezond, rée[e]l leven te aanschouwen, en ze getuigen van diep menschelijk gevoel van de schrijvers, die trachten door hun werken, dit gevoel op de massa te doen overgaan. Noemen we de werken van De Tière, Scheltjens, Bruylants, Palmer Putman, Slock, Claeys, Janssens en nog anderen. Die zijn uiterst geschikt

[pagina 454]
[p. 454]

voor onze tooneelkringen, e,n die verrichten, door ze op te voeren, zeer verdienstelijk werk.

Men vergete niet dat een tooneelwerk, dat te denken geeft, tot hart en gevoel spreekt, al wordt het slechts éénmaal voor 500 à 600 toeschouwers gespeeld, meer indruk maakt en den geest bevrucht, dan een boek, dat door duizenden en duizenden gelezen wordt en algemeen verspreid.

Laat er ons dan altijd aan denken, dat we in het tooneel een machtig middel tot beschaving, veredeling van den menschelijken geest, en een krachtige hefboom tot volksopvoeding bezitten. Als we het volk uit de kroegen kunnen houden, het in de schouwburgen brengen, hebben we reeds iets gedaan, maar toch nog niet genoeg. In wat het volk op het tooneel aanschouwt, moet het zijn eigen leven terugvinden, dat leven, [m]et zijn onnoemlijke smarten, zijn onuitstaanbaar lijden, met zijn altijddurende folteringen, met zijn verkeerdheden en misdaden, en ook met zijn weinige vreugde dat het voor hem oplevert. Er zijn edele karakters, brave, eerlijke, trouwe zielen onder het volk, moedige strijders voor recht en vrijheid, menschen die bereid zijn hun eigen geluk voor dat van anderen te offeren. We moeten die koene helden aan 't volk doen kennen, en dat kunnen we, door het in den schouwburg de tooneelwerken te laten zien onzer bovengenoemde vlaamsche schrijvers, in wier werken dat alles, wat we bespraken, aan te treffen is. En als men onze tooneelletterkundige gaat waardeeren, door hun werken te spelen - wat maar al te zeer in officiëele schouwburgen veronachtzaamd wordt; en als de Kritiek, eerlijk en oprecht, de gebreken, de fouten, de tekortkomingen aantoont waaraan hun werken nog mank gaan, dan is er veel kans, dat ook zij zich zullen voelen aangemoedigd, nut uit de gegeven lessen trekken en zich aan 't werk zullen zetten, om meer en beters te leveren dan wat ze tot hiertoe gaven.

Het tooneel moet een leerschool voor het volk zijn! Nooit mogen we aan tooneel denken, en er zijn opvoedend karakter bij vergeten.

Aan u, tooneelgezelschappen van Vlaanderen, mede te helpen werken aan de verheffing van het volk, dat volk, waartoe àl uw leden behooren!

 

a.De Kritiek.
b.Tooneelblad.
Het blad verdedigt de algemeene tooneelbelangen en is ter beschikking van alwie het met de kunst goed meent.
c.Roeselare.
d.Drukker-uitgever: Alfons Deraedt-Verhove, Delaerestraat 1, Roeselare.
e.‘Het Tooneel als middel tot opvoeding.’
f.5e jg., nr 1, [oktober] 1907, pp. 1-2.
g.p.-j. d'hoedt (115).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen