Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 503]
[p. 503]

-136- Leo van Puyvelde: De katholieke Schrijvers in de Belgisch-Nederlandsche Letterkunde.

Terwijl we de katholieke fransen-schrijvende Belgen hooren jubelen over de eereplaats, die zij veroverden in de belgisch-fransche letterkunde, moeten wij, tot ons leed, verklaren dat in de gevierde vlaamsche letterkunde van den dag de oprecht katholieke schrijvers, als zoodanig, niet den voorrang hebben verworven, waarop hun geloofsgenooten ze wouden zien.

Het is wel hard dit te moeten bekennen op deze plaats. Maar 't inzien van de werkelijkheid kan leiden tot daden die ons behoeden tegen nog ergere ontgoocheling. Daarom is het eerste woord van dit verslag: een klacht en een waarschuwing.

Een opmerking: Door ‘katholieke schrijvers’ wordt hier niet bedoeld: de verdienstelijke vervaardigers van louter godsdienstige werken, noch zij die, al schrijvend, rechtstreeks naar een politiek doel streven. Hier spreken we over kunst. We hebben dus alleen in 't oog de schrijvers die kunstwerken scheppen en wier christelijk levensinzicht hun werk doorstraalt.

Talrijk zijn die niet in onze letterkunde van vandaag.

Vele ouderen schrijven niet meer. En van sommigen onder hen werden de beenen te stram: zij kunnen den gang van hun tijd niet meer bijhouden.

Onze beste hoop stellen we dus op het opkomend geslacht. Onder de jongeren zijn er velen die den nood voelen pramen om den bloei van hun zieleleven in woordkunst om te scheppen. Maar onmondig als kinderen blijven de meesten. Wie leerde hun de jonge schoonheid, waarvan zij zich bewust waren, in eigenaardigen, mooien vorm tut te drukken? - Ofwel, werd hun de gelegenheid gegeven om hun taalvaardigheid genoegzaam te ontwikkelen? Reeds is de noodzakelijke verbetering in dit opzicht in aantocht. Met meer zorg dan vroeger wordt de nederlandsche taal onderwezen. Doch dat is lang niet voldoende: bezwaarlijk kan men kunstwerken voortbrengen in een taal, die men niet als voertaal van zijn geestelijk en verstandelijk leven heeft leeren gebruiken. Ook het letterkundig onderwijs in onze vrije gestichten onderging een verjonging. De laatste bloemlezingen zijn er welsprekende bewijzen van.

Gaat men echter niet sneller vooruit, hoe zal dan de klacht luider en pijnlijker worden: ‘onze vlaamsche letterkunde wordt geleid door niet-geloovige gezaghebbende schrijvers, en het leesgierig vlaamsche volk krijgt bijna alleen nog goed geschreven en aantrekkelijke boeken in de hand, waarin de godsdienstige levensopvatting niet leeft of erger: verwrongen en verlaagd wordt.’

Hoog tijd is 't dat men de noodzakelijkheid inziet het talent van de vermogenden te ontwikkelen, - reeds in de jeugd, desnoods afzonderlijk en buiten de gewone lessen om.

 

En laat men ook niet vergeten dat aanmoediging en ondersteuning voortdurend aan de werkers moet verschaft worden. Zegt niet: wie kunstenaar is komt toch, vroeg of laat, voor den dag met zijne groote ziel. Wie zal 't bewijzen? Hoeveel genieën bleven onuitgesproken, hoeveel talenten kwamen niet tot vollen groei, alléén doordat het midden ongunstig was?

Alles in de hoogte heffen: dàt wordt niet verlangd. Wel echte belangstelling. In dit opzicht mogen de katholieken een krachtig mea culpa kloppen. We kennen er die kónden schrijven - en zich stilhielden omdat zij twijfelden aan hun vermogen, wijl men hun de eigen krachten niet leerde schatten. We kennen er die schroomvallig wat

[pagina 504]
[p. 504]

uitgeven en, ontmoedigd, de pen lieten rusten; zij, die hun spreken móchten en móesten over hun werk, hadden geen woord gezegd.

Anderen rukten toch vooruit, op hun eentje. Kwam er wat goeds van: men vond 't spijtig dat de luister van hun werk aan de letterkundige beweging van de katholieken niet ten goede kwam. Brachten ze wat voort dat, behalve in literair opzicht, verwerpelijk mocht lijken: dan was 't weeklagen en jammeren en verketteren.

Zeker, in andere middens gaat het al niet beter. Doch elk kere vóór zijn eigen deur.

Kom, moet men het zóó aanleggen om vele en goede kunstboeken van katholieke schrijvers te doen ontstaan? Waarom krachten tot verlamming brengen door ze stil te leggen? Waarom de echte talenten, hoe zwak ze zich ook uiten, niet gewaardeerd? Laat het eens voor altijd uit zijn met afkeuren zonder onderzoek, afbreken uit verblindheid, zwijgen waar moet gesproken worden. Ei, nog liever strenge kritiek, dan doodzwijgerij, die de doelmatigste wijze is om letterkundigen aanleg dood te leggen.

Waar er ijverig moet gezorgd worden voor ontwikkelde en verzedelijkende lectuur van een nog katholiek volk, daar moeten alle katholieken, al staan ze boven en buiten dat volk en al spreken ze niet de taal meer van de gemeenschap waaruit ze sproten, tóch - als katholieken - helpen en steunen met al de macht van hun naam, hun geleerdheid, hun geld en vooral hun genegen waardeering.

 

Naast de medehulp van buiten, is tevens de groepeering en het gezamenlijk optreden van de katholieke schrijvers zelf onontbeerlijk.

Laten we even nakijken welke stroomingen gaan door onze vlaamsche letterkunde. Dringend zullen we dan de noodzakelijkheid voelen van de broederschap der katholieke vlaamsche schrijvers onderling, en van een eensgezind en krachtig naar-vóór-stappen.

Daar hebben we vooreerst de groep van degenen waarvan vaak de politiek-anarchistische-woordenkramerij en de lage papenvreterij-tendenz de kunstingeving van hun werk verdort.

In hun tijdschriften: de anarchistische Ontwaking en den politiek-liberalen Vlaamsche Gids verschijnen wel eens stukken van ongodsdienstige schrijvers, die zich verre houden van het politiek tendentieus-geknoei, en echte kunstwerken voortbrengen, zuiver van meening en gevoel.

Kenschetsend is 't dat die schrijvers zich evengoed aansluiten bij de ver boven al de andere uitstekende groep Van Nu en Straks, die zich naderhand uitgebreid heeft in den groep Vlaanderen. Vele schrijvers van allerlei gezindheden scharen er zich gaarne bij. De eerste en voornaamste onder hen brachten een kunstvernieuwing, die vooral den vorm betrof en voor een groot deel heilzaam werkte op onze letterkunde. Deze verdienste durft hun geen rechtgeaard kenner nog betwisten.

Hun werkzaamheid beschouwden ze als een bloei van hun Vlaamsen wezen, als een bloei van de levenskracht van hun volk, dat in zijn beste elementen zijn eigenaardigheid aan 't herwinnen is. Hun vlaamsehheid en de durvende wil om aan hun verlaagd volk, waaruit zij en hun kunst opleefden, eigenaardige schoonheid te bezorgen: - dat was de machtigste stuwkracht die hen bij elkaar dreef. Dat en hun liefde tot de kunst bracht in hun verjongingsbeweging tamelijk zuivere inzichten.

Zeker zijn er, bij die groep, schrijvers - en van de allerbeste dan nog - die hun katholieke levensbeschouwing ongerept bewaarden in dit midden, dat trouwens goedgunstig was voor elke meening. Niet geheel zonder invloed toch op de geestesrichting van velen kon de troebele beroering van allerlei strekkingen en meeningen blijven, die voor een groot deel door de gezaghebbendste leden van deze groep meeslepend voorgesteld en kunstrijk uitgewerkt werden.

[pagina 505]
[p. 505]

Zoo is er ongezonde gezochtheid in het uiterlijke, in het half-ambachtelijke van de letterkunde, waarvan eigenlijk door sommigen de essentie van de literatuur gemaakt werd.

Ook is er ziekelijke verzinnelijking van de kunst: - enkelen van de volgelingen halen de kunst neer tot een lager - sensoriëele levensnoodzakelijkheid, waarbij verstand en verbeelding niet meer als essentieële vermogens gelden kunnen.

Bij anderen weer, ondanks hun volksch-willen-wezen, een teruggetrokkenheid, een onedele zelfzucht, een neiging voor het übermenschelijke, en, als gevolg daarvan, een wrange ontevredenheid met het bestaande en dan de moderne smart. Zulk een levensbeschouwing brengt tot zwartzichtigheid, matte moedeloosheid, sarcasme, dat alle levensvreugde in de kunst doodnijpt.

Zij die niet verre van 't gewoel gaan, de meer prozaïsche prozaschrijvers bukken zich over de laagste heffe van de maatschappij en, in uitgerafelden stijl, met anatomische juistheid, teekenen ze na het minder schoone leven van ‘simpele menschen’, ‘dwaze tronies,’ en we zien lompe veldruwheid en grofheid uit slopjes en steegjes, waarover een zware lucht van fatalisme weegt, die de heerlijke vergezichten naar het oneindige bedekken.

Dat was een niet te vermijden reactie tegen de suiker-zoete schrijverij van vroegere geslachten. Ze bracht wel veel goeds: zin voor de werkelijkheid waar die ontbrak. Wanneer de blik van de schrijvers ruimer zal worden, zoodat hij het goede naast het minder goede omvat - in dien zin is reeds de beste schrijver geëvolueërd - dàn hebben we daaruit veel zuiver kunstwerk te verwachten.

Blijft nog te wijzen op een belangrijken karaktertrek bij velen van deze groep. Zijn trouwste en kunstrijkste belichaming kreeg hij in Een Jeugd en laatst in De Wandelende Jood, beide van den voorman der Van nu en Straksers.

Daarin stelt de uitstekende stylist het heen en weerschommelen voor van den jongen geest in de woelingen van onzen tijd, zonder den steun van een vast levensinzicht. Hij peilt de ijlte van zijn hart en zijn geest, hij voelt den drang naar het begrijpen van 't zijnmysterie, naar het vinden van het kruis dat hem met het heelal en zijn krachten verbindt. Bevred[i]ging wordt gezocht in de nooit-vast-te-betrouwen zekerheden van de wetenschap, in de geneugten van wellustige vieringen, in de bekoring van de kunst, in het voorvaderlijk geloof, en ten slotte meent hij de ruste te vinden in het ontwikkelen en verdiepen van de eigen ikheid te midden van een leven dat hij rondom zich voller en rijker maken wil.

 

Tusschen de warreling van die zoo verschillende stroomingen, en die, welke daarbij uit Holland, Duitschland, Frankrijk komen, - daar stonden en staan onze jonge katholieken, die 't leven intreden - en voelen dat zij ook wat te zeggen hebben.

Waarheen?

Velen zag ik aarzelen, velen.

Enkelen vlogen heen, waar de schittering lokte.

De meesten keken op naar omhoog. En zie, Een Jeanne d'Arc verheft den standaard met het kruis erop. Stout treedt ze naar voor en schreeuwt de bevestiging van geloof uit, haar geloof dat haar tot de Waarheid brengt. En de luister van de Waarheid is de schoonheid, zegt ze Plato na. De christelijke leer brengt ons het dichtst bij de Waarheid, die is het ongeschapen Oorbeeld van al wat bestaat. Ze zal ons ook leiden tot de hoogste en glansrijkste schoonheid.

In dezen zin schreef ze in Dietsche Warande en Belfort een vurigen pennetwist tegen den schepper van Een Jeugd.

[pagina 506]
[p. 506]

Wat baat het, dachten sommigen, dat hier nog abstracte schoonheidstheorieeën van het scolastisme in 't moderne strijdperk nitgekraaid worden? Eventjes zullen de sceptiekers hun mondshoeken laten zakken, en de eeuwige vraag van Pilatus herhalen: Wat is de Waarheid?

Noodzakelijk toch was die kreet in een tijdperk waarin de hollandsche grootmeesters van onze letterkunde voortdurend smalen op de katholieke schrijvers, wier gezichteinder zou verengd wezen door de dogma's, die niet eens moesten probeeren te schrijven opdat het geloof het algemeen-menschelijke in hen doodt en omdat een katholiek onvermijdelijk godsdienstige rhetoriek zou moeten voortbrengen.

Als jongere katholieken bekennen dat ‘ze onder den invloed staan van dat moderne woord: dat één alinea goede taal beter is dan een vel druks waarin zeven-en-vijftig waarheden werden verkondigd’ - was 't dan niet een geluk dat wankelbare jongens eens woorden hoorden, kloek van geloofsverklaring, bonkig van bevestiging - en dan nog uit den mond van een vroxiw?

Algemeen was niet de bijval van deze vrouw. En toch, wie zal 't klaar maken wat haar woord in vele zielen uitwerkte?

Moest wel een warme voldoening rondom het hart van de schrijfster verwekken, dat in een piepjong tijdschrift uit Leuven - waarin, even te vóór, een van de oprichters nog, in naam van de schrijvende katholieke jeugd, stoutweg stand nam en verklaarde dat het werk, uit een geloovige ziel gesproten, even menschelijk zijn kan als gelijk welk ander en tèvens godsdienstig - dat in De Groene Linde, onmiddellijk na haar optreden, een van de verdachte alleenloopers zich schrap zette tegenover de loochenaars van een kunst-met-het-geloof.

Ja, die Groene Linde. Hoe eigenaardig dat de jongelieden bij voorkeur daaronder kwamen en - toen naderhand ook van daar geen genoegzame aantrekkingskracht meer uitging - grootendeels naar Vlaamsche Arbeid overgingen? Zonderling dat heel de jeugd zich niet dadelijk schaarde rondom de schrijfster, die gesproken had in naam van de katholieke letterkunde.

Doodjammer is 't dat deze vrouw niet bij machte was alle krachten te vereenigen rondom het grootste van onze katholieke tijdschriften of althans - als ook een tijdschrift voor jongeren noodzakelijk bleef - hoe jammer dat de eene hier, de andere dààr bij liep, en velen op hun eentje betere tijden gingen afwachten.

Nu blijven zij gescheiden in een ietwat achterdochtige houding tegenover elkaar. Het komt wel eens tot zuur-zoete beleefdheden tusschen hen, tot krijschende wrijvingen, tot de in een klein landje onvermijdelijke verdringerij. Hadden we maar een kritiek, waarnaar geluisterd werd door allen, waarvan de leiding door eenieder aanvaard werd; - zij zou nog wat orde kunnen brengen in ons letterrepublieje.

Ze is aan 't komen. Van de jongeren wordt ze verwacht. Dietsche Warande gaf reeds enkele lofwaardige voorbeelden; van de kritiek die in de laatste tijden in Jong Dietschland aan het woord is, wordt véél verwacht. Vlaamsche Arbeid leverde soms een degelijke brok, ook Hooger Leven. Maar nog is de man niet, zelfs niet de groep opgestaan, die niet enkel beoordeelt op een bevoegde, rechtvaardige en levenswekkende wijze, maar ook lijden en kastijden mag... alleen omdat het ervan aangenomen wordt..., die tot schrijven aanzet en van de schrijvers de toelating krijgt om wijzigingen en verbeteringen aan te duiden, - die zou mogen scheuren zelfs, zonder wrok of ontmoediging te verwekken: een leider dus die het vertrouwen geniet, die genoegzaam gezag heeft en toch diepe genegenheid voor alwie naast hem ook wat kan.

Onze jonge katholieke schrijvers kunnen zulk een man aantreffen bij een andere groep. Zooals ze ook van elders veel meer tegemoetkoming gewaar worden dan van katholieke zijde.

[pagina 507]
[p. 507]

Aangedrongen moet worden opdat meer onderlinge verstandhouding zou liggen tusschen alle katholieke schrijvenden, verstandhouding die vrienden maakt van hen die 't zelfde betrachten. Geen wierook-branden voor elkaar, - toch wel oprechte en openlijke waardeering voor wie kan, waardeering die warm aandoet en aanmoedigt. Is dat niet mogelijk? Is dan werkelijk ons landje te klein en de zelfzucht te groot? Kan er dan niet opgeschoven worden voor alwie een plaatsje verdient?

Vriendschappelijke bijeenkomsten van katholieke schrijvers zouden veel goeds verwekken. Zijn die er, dan kan met kans van slagen beproefd worden en met verjongde krachten voor de veredeling van het godsdienstig gedeelte van ons volk te ijveren door het machtig middel van een geschikte kunstliteratuur.

 

Zoowel als in de kritiek kunnen de katholieke princiepen opgehouden worden in wat men noemt de scheppende letterkunde. In de poëzie wordt het heerlijk gedaan door de beste onder onze jonge dichters. In het verhalend en beschrijvend proza weinig of niet. En daar is 't evengoed en meer nog van noode.

Niet met nuchter opzet moet de tendens er op gelegd worden: de vernis van een volstrekte bedoeling zou de gemoedsbeweging verlammen, de beelden verstijven, het leven dooden. De katholieke idee zal zich van zelf openbaren uit het werk dat voortspruit uit een godsdienstig gemoed, uit een geloovigen geest, waarin het menschelijke veredeld wordt door het bewuste streven naar de Opperste Schoonheid. En de eenige vereischte daartoe is dat de jonge katholieken meer katholiek zouden zijn in het innerlijke van hun wezen. Vergeten mogen we daarbij niet dat de invloed van de katholieke idee des te sterker zal werken naarmate de esthetische waarde van de levenswerkelijke schildering van het menschelijk bestaan volgens christelijke beginselen grooter is en heviger op de hartstochten van den lezer inwerkt.

 

In dit opzicht is er een te-kort in onze letterkunde, te-kort dat zoo heerlijk kon aangevuld worden door de katholieke schrijvers; kunstromans hebben we broodnoodig. Laten de katholieken zich toeleggen op den roman.

Dichters: we hebben er een menigte. Genre-schilders: genoeg. Vertellers, romanschrijvers: al te weinig. En zij nochtans worden gelezen door hooger en lager volk. Waar blijven ze uit onze schrijvers, die de vindingskracht en de vaardigheid tot samenstellen op zijn Conscience's hebben, het gemak van vertellen op zijn Snieders' en daarenboven moderne vormschoonheid aan hun werk geven?

Gelukkig gaat de tijd van de preêkerige verhalen uit zijn, de tijd van de preusche romans geschreven door katholieken, die meenen dat een boek voor vader en moeder ook in de kinderkamer moet kunnen gelezen worden, en die zoo alleen boeken schrijven te wijs voor kinderen en te kinderachtig voor groote menschen. Er is een drang naar wat schooner en wat kloeker dan die brave literatuur, vol al te vrome menschen met edele daden en nog edeler verlangens, naast afstootelijke wangedrochten.

Om echte literatuur voort te brengen, die gelezen wordt, moeten de katholieke schrijvers het leven durven weergeven zooals 't is: onvervalscht. Eerlijkheid zal 't hier winnen, oprechtheid in het voorstellen van het leven van de beschaafden, die lezen, het leven van de burgerij en het volk, dat zou moeten lezen; hun geheele leven, niet vermoeid, niet verleelijkt, maar zooals 't werkelijk is: een strijd tusschen de goede en de kwade hartstochten, en met het goede naast het slechte, het opstaan na den val, de wroeging na het boos bedrijf, den goeden wil, de eerlijkheid, de trouw, de zielesterkte,

[pagina 508]
[p. 508]

den ziele-adel van ons nog grootendeels katholieke volk van Vlaanderen. In onze moderne letterkunde kwam dit deel van ons volkskarakter niet tot zijn recht.

Een heerlijke zending is 't voor katholieke schrijvers op deze wijze de levensblijheid, de beste levensbeschouwing en de hoogere schoonheid in onze literatuur-van-belang in te brengen.

Komt het zoover dat de katholieke schrijvers nauwer voeling gaan krijgen met elkaar, dat immer nieuwe krachten opgeleid worden, en dat ze alle hun werk door hun katholiciteit laten doordeesemen, zonder nochtans het goedmenschelijke erin te dooden; dan wordt een klinkend bevestigend antwoord gegeven op de vraag: kunnen de katholieken den voorrang verkrijgen in de vlaamsche letterkunde? En dan zal onze literatuur meer dan ooit het geestesleven van ons volk verruimen, zijn gemoed verdiepen, zijn geloof en zedelijkheid versterken, terwijl ze edele genietingen verschaft.

 

a.'T Daghet in den Oosten.
b.Limburgsen Tijdschrift voor alle liefhebbers van Dietsche Letterkunde. Motto's: Sinte Lutgarde van Tongeren! - Hoger op voor God en Limburg.
c.Hasselt.
d.Drukker: M. Ceysens, Demerstraat 11, Hasselt.
e.‘De katholieke Schrijvers in de Belgisch-Nederlandsche Letterkunde.’
f.26e jg., 1910, pp. 167-172, 189-192.
g.leo van puyvelde* (111).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Leo van Puyvelde