Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

-138- Cyriel Verschaeve: ‘Epea Pteroenta’

Sommige woorden schijnen gevleugeld. Te nauwernood zijn ze uitgesproken of daar varen ze met eigen kracht de wereld of de tijden in, onsterflijk levend als geesten uit den geest geboren en geest geworden, uit het leven opgegaan en leven scheppend. Waar ze ook vliegen, daar tillen ze op en rukken ze meê: ze vliegen niet alleen maar baren vlucht.

‘Het zaad is het woord’ zeide de grootste Gedachtenzaaider die ooit op aarde stapte;

‘Mens agitat molem’ schreef degene, die, achttien eeuwen lang als de grootste dichter gold,

en Vondel zong u een van de koren van Gephta: ‘Het groot beweegt het klein’ in dezelfde beteekenis.

Gedachten m.a.w. zijn de motoren der mensch[h]eid, en nergens verwekken ze sneller en lichter beweging dan als ze gedragen worden in 't lied der dichters op de vleugelen van 't gezang, alzoo dubbel gevleugeld en tweemaal ‘epea pteroenta.’

Er is nooit een tijdsgewricht geweest, dat meer dan de verleden honderd jaar onder de macht van 't gevleugelde, bijzonderlijk van 't dichterwoord, heeft gestaan. - Geestesstromingen begonnen nu hun vloeien, heele legers werden in beweging gebracht en naar den heldendood geleid door het als een vaandelwapperende en als een vaandelteeken gebiedende lied; 't lied bracht geloof en liefde voort, en waar die twee zijn leeft ook hoop. - Volkeren zijn uit hunnen eeuwenlange slaap opgestaan bij het hooren van het lied hunner dichters, gelijk de lente ontwaakt bij het hooren van 't gezang harer vogelen. Als Uhland zijn bekoorlijk ‘Märenen’ schreef over de Duitsche poezie, die

[pagina 510]
[p. 510]

zoovele eeuwen als schoonslaapsterke in 't bosch had gelegen tot dat haar de dichterridder wekte, dan had hij, met evenveel waarheid, zijn Märchen over het Duitsche volk kunnen schrijven. Want wie zou durven zeggen dat Fichte's machtige ‘Reden an die Deutsche Nation’ evenveel voor 't herleven van Duitschland hebben gedaan, als: ‘Was ist der Deutschen Vaterland’, 't eenvoudig lied van Arndt, dat, toen het, 12 Juni 1815 voor het Gasthaus zur Tanne bij Jena uitgeklonken was, het leger der Burschenschaft in 't leven had geroepen; en dit leger zou, alle ambtelijke afschaffing ten trots, in de zielen onafschafbaar voortleven om met Körner's

 
‘Was glanst dort im Walde, in Sonneschein’

in den dood, en met Geibel's

 
Nun lasset die Glocken von Turm zu Turm
 
Durchs Land frohlocken im Jubelsturm

in de zege voort te stormen.

Wergeland leidt de herboorte van Noorwegen aan met zijn dichtergeestdrift en zijn vlammend lied, en zijn tegenstrever Welhaven heeft wel te spotten:

 
Hoe weinig baten dronkenschapsexstazen,
 
Onmachtig tot verdedigen van hun staat,
 
En zellef tot verstaan van 't eigen streven;
 
 
 
Doch geeft het woord of geeft de pen hun 't leven,
 
Dan juicht het volk bij al dien gekken praat
 
Want 't volk heeft aanleg tot. geschreeuw en razen.

Toch erkent Noorwegen nu in den gek raaskallenden Wergeland den Vader van zijn herboorte.

Kussuth gaf zijn Hongaren de sporen met liederen en Miekieuwiez zijn Polen, Mistral en Roumanille zongen de Provence levend, en Rodenbach de onze... zijn naam is onze geschiedenis sedert 40 jaren, en wij weten wanneer hij die geschiedenis heeft in gang gestooten. De vraag kan dan ook eene indrukwekkende macht niet missen, omdat ik ze schrijf in een blad der Gentsche Hoogstudenten, te midden van den echt-Gentschen, wilden strijd voor de Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool: Was de Blauwvoet niet gezongen geworden van Noordzee tot Schelde, van Schelde tot Dijle en van Dijle tot Maas, zou die Vervlaamsching nu wel besproken worden, en meer, wat ons nog blij verrast en verbaast, mogelijk schijnen?

Dit zijn hedendaagsche feiten waaraan er niet te snipperen valt en die als waarheid rechtstellen: dat er een kracht met het dichterlied medevaart, waar het nog gezongen wordt en verstaan, en ook a contrario dat er geen vroeger teeken is voor een volk dan als het lied door de ooren in 't hart niet weer dringt, als bijzonderlijk de jeugd uit het volk het wel nog hoort.

 
‘Maar luister niet en gaat voorbij’

gelijk Gezelle zijn riet klagen laat, en Longfellow,

 
Hearing the music as they pass,
 
But deeming it no more alas!
 
Than the hollow sound of brass.

(Belfry of Bruges);

Ons volk en onze jeugd zijn gelukkig ver van zulken toestand verwijderd: de zangen waaraan wij onze herboorte verschuldigd zijn, leven nog in ons, wij weten wat wij hen te danken hebben; er trilt iets in ons als wij ze hooren, en steeds nog vallen ze in de elkaar vooruitdringende scharen der jeugd als in een beploegden welvoorbereiden akker.

[pagina 511]
[p. 511]

Het moge zoo blijven voor de schoonheid van ons volk.

Hoe meer menschen er onder dat volk een hooger leven leiden, hoe schooner ons volk zal zijn, en dit zal men, onder meer doch misschien wel het best door hunne vatbaarheid voor kunstgevoel kunnen weten. Kunstgevoel is een der fijnste zwaartemeters van de zielen. Elk begrijpen en waardeeren van een schoonheidsopenbaring is een zege op de stof en vergeestelijkt het leven, doch zwaar zijn de geesten en stomp de harten die voor deze gevleugelde dingen: poesis en kunst gesloten blijven, en men heeft een wezenlijken geestesschat verloren als men 't begrip niet meer in zijn ziel krijgen kan dat een klein stuk verzen, een klein lied een kracht zijn van 't leven, ja soms een allermachtigste kracht, en dit wel met recht.

Schouwen wij rondom ons en weerom zien wij het feit de theorie staven: heerlijke levens van prachtige mannen staan aan 't bloeien overal in onze Vlaamsche gewesten; elkeen kent zulke mannen die, boven hun vak, hun ambt en hun arbeid uit, hoog, hooger, allerhoogst leven. Een keuze van voorbeelden is moeilijk en kiesch; doch, zou ik het hooge leven van mannen als de dokters Lauwers, Depla, Bauwens, die boven hunne groote beteekenis voor hun vak er eene nog grootere hebben voor hun volk, niet mogen voor een aanzienlijk deel toeschrijven aan hunne edele liefde voor poesis en kunst? zou ik niet mogen zeggen dat dit innig doorvoelen ervan hen belet heeft geneesheeren te zijn, verschrikkelijk eenzijdig gelijk de velen waartoe men, als Multatuli tot Droogstoppel zou zeggen ‘Stikt in uwe medecijnen?’

Daar zijn andere hefboomen van 't leven voorzeker: godsdienst, maatschappelijke liefde, enz., doch liefde voor de letteren is er ook een, en het is zeker dat een hoogstudent voor wien poesies iets heiligs is, niet meer studeert voor een vak maar voor het leven, niet meer streeft naar een ambt maar naar een doel, geen tijdverdrijf of bezigheid zoekt maar arbeid. De gevleugelde woorden hebben 't leven bevleugeld, en dragen het als de languitgevonden, edelste, hoogstvarende vliegtuigen. Van zulken student is wederom de onvergetelijke student-man Rodenbach het voorbeeld, schier het ideaal.

 

a.Hoogstudent.
b.Maandblad der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten te Gent.
Motto's: Opzij, Vlaanderen is daar (Hugo Verriest).
Het recht om te leven is 't eerste recht,
Het tweede is een man te zijn geen knecht (René de Clercq).
c.Gent.
d.Drukker: P. Teurrekens, Kerkplein 5, Gentbrugge.
e.‘Epea Pteroenta.’
f.2e jg., nr 4, maart 1911, pp. 1-2.
g.Ondertekend: I. Oorda. = Pseudoniem van cyriel verschaeve* (67).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Cyriel Verschaeve