Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
Afbeelding van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914Toon afbeelding van titelpagina van De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914

(1982)–Raymond Vervliet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

-146- J.V.: ‘Groot-menschelijke Kunst’

We leven in een tijd van lichte ontroeringen en ijle verklankingen. Veel sierlijk geknoei, klein, veelkleurig maakwerk wordt tentoongestald op de boekenmarkt. Bont mozaïek, fijn inlegsel, verblindend door 't geschitter van subtiel geslepen steentjes, flonkerende facetten met den wisselglans van lichtende morgengloriën, laaiende middagzonnen of bloedroode avonden, verrukken en bedwelmen de zinnelijke drift der lezers, die hunkeren naar kleur, kleur, kleur! Het geringe, het geniepig-bizondere, het juist geziene klein-dwergachtige, bekoort en draagt allenthenen de goedkeuring mee van 't letterlievend publiek. Taalvirtuositeit, taalmuziek geven den toon aan. Een nieuw boek verschijnt: dadelijk werpt men er zich op, niet om er in te zoeken de verhevenheid van een grootsch, machtig gedacht of de ontroering van een sterk, diep gevoel, maar om te kunnen zinderen op het klankklaterend rythme of het broos-zacht gedempte woord dat zoetjes deinend, hoogten en laagten onbewust, het gansene werk door, voortrimpelt, zonder maar eenigszins diepere gemoedsgronden te beroeren. Uitrafeling van enge, vrouwelijk-teere gevoelens, zich aderfijn verrankend in de broze weelde van het webbig, kanten taalweefsel, wordt geprezen, geproefd en geroemd als hooge kunst, als de kunst. Het opvangen van luchtige, ras verzwonden stemmingen: een aanzoevend briesje, met lichte vlerkgewuif strijkend langs het parel-wit-bedauwde ragfijn spinneweb, een beven van ijl zongetintel op blauwwazig water, sprookjesklokgezeur in onwezenlijke avondluchten, 't vluchtig rillen van een broze meibloem in den frisch-natten morgentocht, het opvangen van al die stemmingvolle, doch op zich zelve zoo waarde-

[pagina 530]
[p. 530]

loos, onaanzienbare aandoeninkjes in zoetluidende, zijïg-ruischende taalmuziek, maakt de hoofdbekommernis uit van'de hedendaagsche, letterkundige bent. In dat alles ontbreekt meestal de eenheid, de organische eenheid die het werk moest kenschetsen als gegroeid tiit het wezen des schrijvers., in éen adem, éen stuwing in 't leven geroepen na een maandenlange dracht, dóordrenkt, dóorvoed met al zijn levenssappen, meevoerende in zich de zwellingen van z'n borst, de kloppingen van z'n hart, den warmen, golvenden polsslag van z'n bruischende bloed.

Zoo vertoont zich de letterkundige bedrijvigheid aan den bespiegelenden lezer in een periode van ziekelijke, aan longtering wegstervende decadentie. Edoch in die, als verschijnsel zich algemeen voordoende ‘teerdoenerij,’ wordt nu en dan het aanzijn gegeven aan een werk, waarin een krachtigere persoonlijkheid zich uitspreekt, die meer breedheid, meer diepte aan den dag legt, nog wel niet gansch afbreekt met den knutselmosaïek sleur, maar toch in meer eenvoudige, steviger afgeronde volzinnen laat openbloesemen de zielsbloesem van z'n sterker, gezonder zielsleven. Onder dezen begroet ik met vreugde Berto Van Kafderkerke in z'n ‘Van donkere dagen,’ die méer dan eene belofte, met schetsen als ‘De Stam,’ en ‘Een tragische Scheldenachf’ naar een verblijdender richting heenwijst: hier is een stoere kracht aan het woord, staande met beide voeten op eigen, oerkrachtigen grond en vattende het kenschetsende van de figuren die erom leven, in struische, breed uitgebeelde typen. De taal ook is er veelal raak in, klemmend en onmiddellijk op den lezer afgaande. Moge hij op dezen weg voortgaan en anderen aanzetten hem op z'n spoor te volgen.

Wat we behoeven? Wat minder beschrijvingsweelde en mooidoende zielspezeweverij, doch dieper inleving in de driften en aanvechtingen die 's menschen hart bestormen,hem involgen in zijn stijging door zelfloutering naar meer zedelijke schoonheid, 's Menschen gemoed kan eene wereld in zich besluiten; niet alleen koepelt de breedte der hemelen in zijn verbeelding, maar z'n ziel heeft diepten en afgronden, waar-in en waaròm hevige tempeesten soms woelen en woeden. Ga de grootsten na in de wereldletterkunde of wereldmuziek: hoe ontzaglijk grootsch de demonische krachten bij een Shelley, een Beethoven, rood toortsgewemel zwaaiend over kolken van wanhoop, gevolgd door serene opklaringen, met stijgingen in het puur etherblauwe, waar 't geraas der hartstochten zwijgt en de ziel verreind en verinnigd, mijmert, aan 't aardsche onthecht, tot weer de aanzettende gemoedsberoeringen haar neerrukken in de afgronden en de worsteling herbegint op leven of dood. Zie Tolstoï en Dostoiëwski, ondanks al den eenvoud van hun stijl, welk een oneindige wereld van menschelijke gevoelens ze vóor onze oogen tooveren, zoo waar, zoo juist, zoo écht en schrijnend van onzeglijk, snikkend zielewee. Bij deze begenadigden ziet men geen vage, hersenschimmige wezens peuteren in klein, dilettantisch pseudo-ge moedsleed, maar menschen, wezenlijke menschen, plastiek geboetseerd, schepsels uit vleesch en bloed, handelende naar eigen, vast-omlijnd temperament in oneindig elkaar afwisselende omstandigheden, worstelend met het noodlot, met zich zelven en soms door heerlijke wroeging gebracht tot de edelste zelfverloochening. Dàt is algemeen menschelijk werk; uit zulke romans spreekt de menschheid zelve en elk woord erin is een daad.

Op deze plaats past ook een woord van diepe bewondering voor het machtig talent van Aug. Vermeylen in zijn ‘Wandelende Jood.’ In dit episch gewrocht, zoo zuiver menschelijk van gevoel en kerngezond, geeft ons de schrijver in eene sobere, gespierde en kloek gerythmeerde taal, zonder weerga in Vlaanderen, een grootsch beeld van de menschheid machteloos strevende naar het opperste geluk: tragisch conflikt tusschen de oneindige, steeds rustelooze begeerte en het immer onvolkomene der bevrediging.

Mangelt het tegenwoordig misschien aan bronnen, waaraan zulke gewrochten kunnen ontspringen? Toch niet. De geschiedenis, het verleden biedt een eindelooze

[pagina 531]
[p. 531]

reeks van tafereelen, waarin men den mensch kan doen leven en bewegen volgens den hem persoonlijken karakteraanleg, de hem eigen gevoelens, die dan toch maar de concrete saamvatting zijn van het algemeen-menschelijke, van wat eenieder van ons kan beseffen en ondervinden - dus geen ziekelijk subjectivisme - maar gezond zielsleven, soms in conflikt met de buitenstaande wereld, met de eigen binnenwereld, zich verzettende tegen of meewrochtende aan de groote stroomingen, wier epische en tragische daden in bloedgesmoorde onderdrukking of zegedonderende overwinning tot aan de ooren der laatstkomende geslachten zullen voortdreunen.

In deze richting onder de modernen, noemen wij in Vlaanderen Karel van den Oever, die nochtans er meer belust op schijnt de historische atmosfeer te scheppen dan wel de naar hun doel stuwende historische gebeurtenissen te verhalen en bij wien dan ook deze laatste uitloopen op eene al te lang uitgerafelde, zwaar-op-de handsche daarstelling, waarvan de groote, doorloopende lijn wordt afgekapt door de rococokanteling van geringe, grillig wentelende bijmotieven; Oorda, wiens geschiedkundige drama's veel schoons beloven, wanneer de schrijver zijne helden den tijd zal geven om zich te ontwikkelen tot echte, klaaromlijnde gestalten. Bij onze noorderbroeders roemt men zeer ‘Warlhold’ van Adriaan van Oordt en de ‘Heilige Tocht’ van Ary Prins. Van Carton De Wiart noemen wij ‘La Cité Ardente,’ een zeer verdienstelijken roman, die evenwel niet overal getuigt van een grooten, machtigen adem. In ‘Le Joyau de la Mître’ van Maurice des Ombiaux, waarin de fantasie een zeer groote rol speelt, ontmoet men menig tooneel, ziedend van leven en kleurige veelbewogenheid.

Verwonderlijk ook mag het geheeten worden, dat, nu de Vlaamsche beweging tot zoo'n machtige strooming is gegroeid, met hare ontvouwing van reuzenkrachten op onvergetelijke hoogdagen, ze nog geen jongere heeft aangespoord om een groot, geweldig werk aan te durven, waaruit de roerend-ontzaglijke strijd zou opklinken als de huiveringwekkend aandoenlijke kreet van een volk naar eigen beschaving en eigen schoonheid. Is er dan niemand in Vlaanderen die in zich de synthesis voelt van dit aangrijpend gebeuren en de handen voelt jeuken om een monument, dien reuzenstrijd ter eere, op te richten! Wat machtige Rubeniaansche fresco's zou men kunnen borstelen als een vlaamsche meeting op het ontzag-inboezemende St Baafsplein te Gent, onder de eeuwengrijze kathedraal en 't vernieuw[d]e, rilde, Belfort; of eene vlaamsche meeting in den door duizenden gevulden circus, of een huldebetooging als die van Hugo Verriest op den heuvel, midden de weelderigheid der in de wijdte verglooiende Ingoyghemsche velden. Of zijn we zelven nog te zeer in den kamp gemengd en beschikken we nog niet over de noodige zelfbeheersching om deze historische kentering in kloeke, eenvoudige, sobere taal vast te klinken! Gave God dat later een onzer, wanneer deze gebeurtenissen gekristalliseerd zullen wezen, in zich de macht mocht vinden en de kracht, om ze met meesterhand uit te beelden tot verheerlijking van een strijd, die de onsterfelijkheid verdient, daar hij zoo onbaatzuchtig streeft naar eigen zelfstandigheid en grootheid voor een volk.

a.Nieuw Vlaanderen.
b.Tweemaandelijksch Tijdschrift voor Kunst en Letteren.
c.Leuven.
d.Drukker: G. Drijvers-Viskens-Werchter.
e.‘Groot-menschelijke Kunst.’
f.1e jg., nrs 5-6, november 1913-januari 1914, pp. 193-197.
g.J.V. = waarschijnlijk jan valvekens*, advocaat en politicus(Rillaar 1894-Antwerpen 1951), die na studies aan het Klein Seminarie te Hoogstraten(1906-'12), in deze periode aan de universiteit te Leuven in de rechten studeerde(1912-'14 en 1919-'21).
[pagina 532]
[p. 532]

Hij was Vlaamsgezind van in zijn middelbare-schooltijd en was zeer actief in het Leuvense studentenleven: was medewerker aan verscheidene studententijdschriften, redacteur(vanaf 1919) van Ons Leven en voorzitter van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond(1920-'21).

Sedert 1921 was hij advocaat te Antwerpen, en hij was er tevens actief in de Christelijke Volkspartij, waarin hij kort na de Tweede Wereldoorlog belangrijke politieke functies vervulde.

In 1948 werd hij voorzitter van de N.V. De Vlijt(Gazet van Antwerpen) en in dat jaar ook rector van de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen te Antwerpen. Werkte ook nog mee aan het weekblad Hooger Leven(rubriek ‘Wetten en Recht’) en aan Elckerlijc waarvan hij in 1938 hpodredacteur werd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Het Belfort

  • over De Boomgaard

  • over Dietsche Warande

  • over Dietsche Warande en Belfort

  • over La Jeune Belgique

  • over Ontwaking

  • over Het Pennoen

  • over Van Nu en Straks

  • over Vlaamsche Arbeid

  • over De Vlaamsche School

  • over De Vlaamse Gids

  • over De Vlaamsche Vlagge

  • over Vlaanderen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan Valvekens