Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geluk is voor de dommen (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geluk is voor de dommen
Afbeelding van Geluk is voor de dommenToon afbeelding van titelpagina van Geluk is voor de dommen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.89 MB)

Scans (0.62 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geluk is voor de dommen

(2003)–Hans Vervoort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

De sleutel

Nu ik niet meer rookte kon ik mijn stem oppoetsen en oprekken en de drie-octavenrange kwam binnen bereik. Het uit 1932 daterende boekje van Jonkheer Alting van Geusau, Klankkleur en Finesse, droeg ik altijd bij me. Overdag als ik alleen aan het werk was in de postkamer humde en neuriede ik en oefende de resonansholten. 's Avonds, als in de flats om mij heen de Sterrenshow echode, kon ik op volume trainen.

Volgens de jonkheer zaliger was het de kunst om de trilling van de stembanden precies te richten op het neusbeen, waardoor het zich zou verbreiden in de resonansholten. Dan zou een goddelijke galm ontstaan die moeiteloos een concertzaal kon vullen.

Maar wat ik ook probeerde, het lukte me niet mijn zang op de goede plek te richten. Alhoewel ik een stem had in de basregionen bleef het geluid dat ik in mijn hoofd hoorde dun en schraal. Op de band opgenomen klonk het wat beter, een diepe basbariton, maar ook dan viel te horen dat er geen echte kracht in zat, dat de kern ontbrak.

Ach, het is een hobby, hield ik mezelf voor. En ik wist dat als het ooit goed zou komen met mijn stem, ik toch nooit het lef zou hebben om ermee op te treden. Dus het was waarschijnlijk maar beter zo.

Ik was dan ook heel verrast toen ze mij na kantoortijd aansprak op de parkeerplaats. Heel rechtstreeks. ‘Jij bent toch die jongen die zo mooi zingt? Ik ben Ellen Moda en ik wil graag kennis met je maken. Zullen we wat gaan drinken?’

Op het terrein waar ons kantoorgebouw stond te midden van andere glazen kolossen groeide geen horeca, maar zij kende een goed eetcafé in de buurt van

[pagina 81]
[p. 81]

haar flat. Dat signaal pikte ik op, een eetcafé in de buurt van haar flat, al vroeg ik me wel af wat zo'n mooie en intelligente vrouw in vredesnaam kon zien in een loser van de postkamer.

We dronken en aten en ze toonde zich heel geïnteresseerd in de magere baantjes die ik had gehad, maar vooral in mijn zanghobby die volgens haar in het hele bedrijf bekend was. Achteraf had haar intense belangstelling iets gemaakts. Maar ik zag het als onderdeel van het baltsritueel, toonde ik zelf niet absurd veel belangstelling voor haar werk als verzekeringswiskundige? Nooit had ik kunnen vermoeden dat ik zoveel vragen kon bedenken over het meten van verzekeringsrisico's.

En passant leerde ik dat, terwijl iedereen uitgaat van de sterfelijkheid van mensen, de levensverzekeringswiskunde als uitgangspunt van haar kansberekening heeft dat iedereen altijd ouder kan worden dan hij is, de onsterfelijkheid eigenlijk binnen handbereik.

Het eetcafé was niet alleen in de buurt van haar flat, maar zelfs op de begane grond ervan gevestigd. Het verbaasde me dan ook niet dat ze me vroeg om nog een kop koffie bij haar thuis te drinken. Wat ze in mij zag kon ik niet bevroeden, maar dat ze íets in me zag was wel duidelijk. Haar flat bestond uit één grote ruimte, de muren van de afzonderlijke kamers waren weggebroken. Je zag een slaaphoek, een keuken, een werkhoek, een zithoek en een eettafel. Alles in één kleur, wit.

Ik liep met haar mee naar het keukenblok en terwijl ze koffie maakte, keek ik naar haar. Ze droeg op het werk altijd het onberispelijke mantelpak van de zakenvrouw, maar ze kon haar slanke benen en blonde hoofd niet verbergen. En als ik de post rondbracht en haar zag staan praten met collega's van de achtste verdieping,

[pagina 82]
[p. 82]

keek ik altijd met genoegen naar de rondingen van haar billen. En dat wonder van de schepping had me in haar huis gevraagd.

Ik keek naar haar blanke hals en de porseleinen oortjes onder het opgestoken blonde haar en voelde hoe mijn geslacht benieuwd overeind krabbelde. Dat werkte dus nog, maar tegelijk maakte ik me zorgen. Wanneer zou ik volgens de etiquette de eerste beweging moeten maken?

‘Mag ik je iets vragen?’ zei ze. ‘Jij zingt toch ook opera?’

‘Een beetje,’ herhaalde ik wat ik eerder op de avond al een paar keer had toegegeven.

‘Dan wil ik je graag iets laten zien, waar ik mee zit.’ De twee kopjes koffie droeg ze naar de werkhoek. Ze ging aan het bureau zitten, zette de computer aan, schoof een glanzende schijf in de sleuf en begon een avontuurspelletje te spelen. Een tekenfilmmannetje met een grote haardos zwoegde zich een weg door Neverneverland. Over haar schouder zag ik hoe ze het toetsenbord bespeelde met haar linkerhand en tegelijk met haar rechterhand een stuurknuppel bediende. Het mannetje op het scherm holde en sprong, sloeg monsters knock-out, sprong over een boom heen, vond net op tijd een zwaard om een vuurspuwende draak de kop af te hakken en bleef ten slotte staan voor de poort van een kasteel. Het deed een pas achterwaarts, strekte een arm uit, opende de mond en verstarde.

‘Dit is de hint,’ zei Ellen. ‘In deze beweging moet de oplossing zitten.’ Geroutineerd liet ze het figuurtje een aanloop nemen en proberen over de poort te springen. Het viel voor dood neer, terwijl een luidkeels ‘Auw!’ op het scherm verscheen. Na enige tijd krabbelde het mannetje op, deed een pas achterwaarts, strekte een arm uit, opende de mond en verstarde. ‘Als ik drie keer iets

[pagina 83]
[p. 83]

verkeerds doe is het spel uit en moet ik het hele traject opnieuw afgaan,’ zei ze. ‘Dus dat doe ik maar niet.’ Ik ben nooit een liefhebber van kaart- en bordspelletjes geweest: winnen is nooit leuk omdat de verliezers het je niet gunnen, en verliezen is van zichzelf al onplezierig. Spelen tegen de computer heeft het voordeel dat die goed opgevoed is en tegen z'n verlies kan. Maar nu verlangde ik toch meer naar de volgende fase van ons samenzijn. ‘Staat er niet iets in de gebruiksaanwijzing?’ probeerde ik.

‘Nee, dit heeft geen gebruiksaanwijzing. Maar zie je niet iets in het gebaar dat dat mannetje maakt?’

‘Sesam, open u. Daar lijkt het wel op. Hij zegt iets.’

‘Ja, dat heb ik allemaal al geprobeerd. Weet je wat ik denk dat het is?’ Van bovenaf kon ik de contouren van haar borsten zien. Ze draaide zich naar me om, een lichte blos van opwinding op de wangen. ‘Hij zingt iets!’ zei ze.

Het zou kunnen, het was een opera-achtig gebaar dat het mannetje maakte.

‘Doe me een plezier en zing jij eens een toonladder. Misschien is er een trillingssensor ingebouwd.’ Alleen al het idee van een zangoptreden had me in het verleden nachtmerries bezorgd en een privé-optreden leek me eigenlijk nog erger dan zingen voor een anonieme zaal. Maar als ons contact in een volgende fase wilde belanden, moest ik kennelijk door deze ellende heen. Dus stond ik enige tijd later als een dwaas te zingen. Toonladders, aria's, en zelfs Seeeesamstraat, En O Es, Seeeesam-straat. Het klonk schraal in mijn hoofd, al wist ik dat zij een voller geluid uit mijn mond zou horen. Al die tijd zat ze gespannen aan het toetsenbord en af en toe begon ze het spel helemaal opnieuw tot het doodlopende einde van het mannetje met het operagebaar.

[pagina 84]
[p. 84]

‘Jammer, het lukt niet,’ zei ze ten slotte, en ze deed de computer uit. ‘Dankjewel voor de moeite.’

Ik merkte meteen dat er iets fout was. Ik had niet aan haar verwachtingen voldaan en ze was ontstemd of terneergeslagen, dat kon ik niet peilen. ‘Waar heb jij je auto neergezet?’ vroeg ze. Qua hint was dat voldoende en een paar minuten later wenste ik haar nog een prettige avond en droop verbijsterd en beledigd af. Afgewezen omdat ik niet kon helpen met een computerspelletje! De wereld werd met de dag vreemder.

Het deed lang pijn, vooral omdat ik geen idee had wat er misgegaan was. Aan kussen en vrijen waren we helemaal niet toegekomen, dus daarmee kon ik geen fout begaan hebben. Het zingen dan misschien? Dat mijn stem nog niet klaar was voor de Nobelprijs wist ik wel, maar ze had me zelf tot het laatst toe aangemoedigd om van alles en nog wat te laten horen.

Er volgde een stroeve periode. We groetten elkaar in de lift en op de parkeerplaats en dat was het.

Bij mijn postrondes bleef ik zover mogelijk uit de buurt van haar bureau. Eén keer kwamen we elkaar in de gang tegen en zag ik haar aarzelen of ze iets zou zeggen. Maar ik liep snel door met de postkar en we volstonden met een korte knik.

Een week of zes na die zwarte avond liep ik om half zes naar buiten, elke seconde overwerk was zonde van de tijd.

Ze stond me op te wachten bij mijn oude Eend, a sight for sore eyes in haar lichtgroene mantelpakje.

‘Het spijt me dat ik je de vorige keer beledigd heb,’ zei ze. ‘Ik wil het je graag uitleggen.’

‘Dat hoeft echt niet, maar bedankt voor het gebaar.’ Ik stapte in, maar ze ging zo staan dat ik de deur van de auto niet dicht kon doen.

[pagina 85]
[p. 85]

‘Doe nou niet zo flauw,’ zei ze, ‘ik moet het aan iemand kunnen vertellen. Het heeft te maken met dat computerspel, ik word er gek van.’ En even later reed ik voor de tweede keer achter haar aan naar haar flat. Wat zou me nu weer te wachten staan?

‘Ik wil het je graag vertellen,’ zei ze, terwijl ze sandwiches maakte bij wijze van avondeten en ik op haar aanwijzingen een komkommer ontvelde en in dunne plakjes sneed. ‘Mijn vriend Jan is een halfjaar geleden overleden. Een hersentumor, het was in een paar maanden gebeurd. Hij woonde hier. We hebben samen wiskunde gestudeerd en hij maakte computerspellen en verkocht die. Most Dangerous Game is van hem.’

Ik had er nog nooit van gehoord, maar knikte beleefd.

‘Hij had ook een heel goeie stem, een bas, hij was altijd aan het zingen terwijl hij werkte.’

Ze liep weg van het aanrecht en kwam vanuit de slaapkamer terug met een portret in glas. ‘Kijk, dat was Jan.’ Een monter hoofd met een ongeregelde haardos keek me postuum aan.

‘Hij lijkt me aardig,’ zei ik beleefd, terwijl ik het portret aan haar teruggaf.

‘Ik mis hem.’ Ze keerde haar hoofd af en ik voelde me ongemakkelijk bij haar pijn. Maar de puzzel begon in elkaar te vallen. ‘Dat spel met dat mannetje voor de poort, dat heeft hij gemaakt?’

‘Ja, dat was zijn afscheidscadeau aan mij.’

‘Misschien heeft hij het niet af kunnen maken,’ opperde ik, ‘het zag eruit als een doodlopend spoor.’

‘Nee, hij had het af. De laatste dagen hallucineerde hij veel, hij zag doodenge dingen, maar af en toe kon je met hem praten. En een paar keer zei hij: “Speel het spel, dan kom je eroverheen.”’

‘Waarom heb je dat de vorige keer niet verteld? Dat

[pagina 86]
[p. 86]

had me een hoop frustratie bespaard.’ Ze knikte. ‘Ik weet het en het spijt me.’

‘Oké, laten we het nog een keer proberen,’ zei ik. Het werd een reeks van avonden. We kochten operaboeken op zoek naar een vergelijkbare scène, ik zong elke aria na uit Jans platenverzameling en elk lied dat zij hem ooit had horen zingen. We raakten vertrouwd met elkaar, en ze werd een vriendin met wie ik kon lachen en praten. Zonder bijgedachten, want Jan was de centrale man in haar leven, een beminnelijke gek die ze nog elke dag miste.

Na de zevende avond hard werken zonder resultaat dronk ik nog een kop koffie voordat ik naar huis zou rijden. We hadden alles afgewerkt wat we konden bedenken en alhoewel ik geregeld herhaalde dat we morgen een nieuw spoor zouden vinden, had ik er weinig fiducie in. In het computerprogramma kijken was eigenlijk nog de enige mogelijkheid, maar Ellen had me al in het begin van onze zoektocht gemeld dat Jan alles verzegeld had met een wachtwoord dat hij in zijn graf had meegenomen en dat het programma onherroepelijk zou crashen als iemand er ooit in zou komen.

Ze zat naast me op de bank, met een plaat in haar hand en keek me aan, hulpeloos en hopeloos. Toen ik haar bemoedigend aanraakte gebeurde toch waar ik eigenlijk niet meer op uit was. Ze kuste mij en ik kuste haar en na een lichte aarzeling zochten we troost in elkaar. Het gebeurde zo vanzelf dat de gebruikelijke premièrezenuwen ontbraken. Nooit eerder had ik zo zeker geweten hoe en waar en wat te doen. We kwamen en gingen en kwamen zonder gêne.

Toen ze sliep stond ik op. Geluk duurt maar kort, zoveel wist ik er wel van, maar ik voelde me gelukkig en hoe lang het zou duren was even niet van belang.

[pagina 87]
[p. 87]

De computer stond nog steeds aan, Jan met de haardos bevroren in zijn weidse operagebaar. Ik keek naar hem, arme dode voorganger. En eindelijk vond ik het geluid.

‘In diesen Heil'gen Hallen, kennt man die Rache nicht, und is der Mensch gefallen...’

Mozart, Die Zauberflöte, het lied van Zarastro, de hogepriester, wiens machtige aria voor de grootste bassen vaak nog te groot was.

Mijn adem werd gesteund door het middenrif, de trillingen van mijn stembanden bundelden zich, stootten tegen het neusbeen, spreiden zich uit over de resonansruimten in mijn kaken en voorhoofd, vonden een klankbord in mijn borst. Ik gonsde van geluid, ik was geluid, ik kon de hele wereld bestrijken met mijn geluid. Ik was de bas der bassen, de brenger van de boodschap van sereniteit. Nooit meer zou ik minder zingen dan dit.

‘Jezus.’ Ellen holde in haar blote lijf langs mij en wees naar de computer. De poortdeur had zich geopend, het mannetje liep met stijve maar kwieke tred verder. Een tuin werd zichtbaar, het mannetje legde zich terneer en er verscheen een tekst. ‘Lieve Ellen. Dit spel reageert op de klank van opperste gelukzaligheid. Ik ben er niet meer, maar mijn klank is de sleutel van dit spel en je leest dit als je iemand anders hebt gevonden en gelukkig hebt gemaakt. Nu kun je verder.’ Het ontroerde me, zo'n nagelaten boodschap, maar blijer was ik dat ik eindelijk, eindelijk mijn stem de baas was. Wat een machtsgevoel gaf dat!

Ellen deed de computer uit, het scherm doofde. Ze keek me aan, en met verbijstering zag ik dat ze ziedde van woede. ‘Het is toch niet te geloven,’ zei ze. ‘Al die maanden heb ik gedacht dat hij me nog iets zinnigs nagelaten had. Een wijsheid, een octrooi, wat dan ook. Maar het ene tevreden seksmannetje geeft me over aan

[pagina 88]
[p. 88]

de volgende zangerd. De oen. Ben ik nou gek of zijn jullie het?’

 

Een paar minuten later stond ik beneden, weggestuurd ondanks mijn protest dat mij toch niets te verwijten viel. Maar ik begreep haar woede wel: ook postuum was Jan een pedant haantje die niets van de vrouw begreep en ervan uitging dat haar leven om zijn geluk draaide.

En diep in mijn zwarte mannenziel wist ik dat hij daarin toch gelijk had en dat Ellen daarom zo woedend reageerde. Ze zou wel bijdraaien en zo niet dan had ze pech. Met deze machtige stem lag de wereld voor me open en ze zou echt moeite moeten doen om me vast te houden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken