Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met stijgende verbazing (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met stijgende verbazing
Afbeelding van Met stijgende verbazingToon afbeelding van titelpagina van Met stijgende verbazing

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.65 MB)

Scans (0.31 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met stijgende verbazing

(1980)–Hans Vervoort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 86]
[p. 86]

11

De ontwenningskliniek was gevestigd in een grachtenhuis. Ik kon geen parkeerruimte vlakbij vinden, we moesten een paar honderd meter lopen.

Ik was benauwd dat hij op het laatste moment nog van mening zou veranderen, het was al een wonder dat hij mijn commando's gevolgd had en trillend en doodziek in de auto was gekropen. Zonder omkijken liep ik voor hem uit, droeg zijn koffertje de geveltrap op en duwde de deur open. Tot mijn opluchting bleek hij nog steeds te volgen. Hij keek omhoog, zuchtte en beklom de trap.

Een grote marmeren hal met een statige trap naar boven. Rechts de balie. Of we maar even op de maatschappelijk werkster wilden wachten. We gingen op een van de wachtbanken zitten. De voordeuren stonden open. Buiten scheen de zon. Er kwam een jonge man met grote maar ongelijke stappen binnen. Hij had een regenjas over zijn arm en hield hem voor zich uit alsof hij er een klacht over ging melden.

Alhoewel hij strak in de richting van de balie keek voerden zijn benen hem in een scheve lijn onherroepelijk onze richting uit. Pas op het laatste moment kon hij zijn koers corrigeren en kwam tot stilstand bij het loket. Maar daar ontbrak hem de kracht om iets te zeggen. Hij hapte een paar maal naar adem en de receptioniste werd zienderogen mens.

‘Ach Hugo,’ zei ze, ‘is het weer zover? Ik zal juffrouw Franken bellen. ‘Wacht daar maar.’ Hij kwam naar ons toe en liet zich voorzichtig zakken op de bank tegenover ons. Een mager lichaam, met een verbaasd hoofd waarvan een klein gedeelte op de kruin kaalgeschoren was en voorzien van een degelijk pleisterkruis. Hij had fletse blauwe ogen die geen punt konden vasthouden. Hij kreeg ons globaal in beeld, keek lang naar ons en zei met een hoge hese stem: ‘Ook stout geweest?’

Bert gaf geen sjoege. ‘Eh...’ begon ik.

‘Ik ook,’ zei hij, ‘ik ben stout geweest.’

Hij bewoog even gekweld het bovenlichaam en liet een korte boer los.

‘Sorry,’ zei hij, ‘moet jij eens raden wat eigenlijk mijn lievelingsdrank is.’ Zo te ruiken was hij niet eenkennig.

‘Moet jij eens raden, je zult het niet geloven.’ Ik haalde zo geïnteresseerd mogelijk mijn schouders op.

‘Karnemelk!’ riep hij triomfantelijk, ‘daar sta je van te kijken niet, wel?’

Ik knikte.

[pagina 87]
[p. 87]

‘Karnemelk,’ herhaalde hij, ‘met wat suiker of keukenstroop. Liever nog honing. Ik heb het hier leren drinken en iets lekkerders is er niet. Het lest de dorst en het is nog gezond ook. Wekenlang kan ik ermee toe. Ik heb een goeie baan, mooi huis, mijn vrouw kwijt maar dat krijg je, daar moet ik me overheen zetten, dat is gebeurd, daar helpt nu eenmaal niets meer aan. Maar dan ineens gaat het weer mis, begrijp je?’

Ik knikte maar weer.

‘Nu zo'n twee weken geleden. Mijn zusje trouwt en ik red het een heel eind. Kopje koffie, sjuutje, tonicje, in zo'n gelegenheid schenken ze geen karnemelk. En dan moet er ineens geklonken worden en dan drukt een oom een glaasje wijn in mijn hand. Witte wijn, niet eens lekker. Ik ruik er even aan en ik denk, nou ja, één glaasje witte wijn. Ik neem een slok en het is net of iemand een knoppie indrukt. Dat is nu twee weken geleden en al die tijd heb ik gezopen. Tijd kwijt, geld kwijt, baan kwijt. En ik vind het niet eens lekker. Karnemelk, dat is mijn lievelingsdrank. En als dan alles op is en ik krijg geen krediet meer, dan komt het berouw. Ach jezus, stommeling, denk je dan.’ Hij snoof krachtig, zocht in zijn broek naar een zakdoek, en trok een tientje naar boven.

‘Verrek,’ zei hij, stond pijlsnel op en beende de deur uit, een man met een missie.

‘Hugo,’ riep de juffrouw hem achterna.

‘Hij had nog een tientje,’ zei ik.

Ze haalde berustend haar schouders op.

‘Een kant-en-klare Kronkel,’ zei ik tegen Bert, maar hij was weggedommeld. Ik moest hem wakker schudden toen we eindelijk de kamer van de maatschappelijk werkster in mochten. Ze was helaas een jonge vrouw met blond haar en forse borsten, zou Bert ertoe komen om zijn zwakheid tegenover zo'n stuk te bekennen?

De toelating had heel wat voeten in de aarde. Naam, toenaam, beroep, leeftijd, huisarts.

‘En u wilt van de drank af?’

‘Nou,’ zei Bert, ‘kijk, ik heb een moeilijke periode achter de rug en daarin dronk ik wel eens wat veel.’ Hij keek even naar me. ‘Wat véél te véél. Mijn vrouwtje is nu ook van me weggelopen. Ze lijkt op u.’

Ajakkes, Bert in een weemoedige stemming. Mijn vrouwtje, hoe krijgt een mens het uit de mond. Maar hij was natuurlijk ver heen, god wat was hij ver heen.

's Ochtends toen ik hem wakker maakte voelde ik zelf een hevige kater, maar ik was het toppunt van gezondheid in vergelijking met het zwetende trillende dikke lichaam

[pagina 88]
[p. 88]

dat ik naar de douche sleepte en duwde en vervolgens aankleedde. Ten einde raad gooide ik er een paar borrels in, het hielp weinig, maar de paniek werd minder.

‘We gaan nu naar de ontwenningskliniek,’ zei ik luid tegen hem, ‘en daar laat je je verdomme opnemen, hoor.

Je bent helemaal kapot, man.’

Maar nu was hij ineens toch weer aardig opgeknapt en zat uitvoerig zijn leed te verkopen aan de blonde maatschappelijk werkster. Spanningen op het werk, roofbouw, meer willen dan je kan, en tja, als dan ook je vrouw nog van je wegloopt. Ze luisterde geduldig toe.

‘En u wilt van de drank af?’

‘Ach, ik wil wel van het te véél af. Een tijdje wat minder, en dan gewoon sociaal drinker worden, zoals iedereen.’ De werkster zette een ernstige bril op en keek hem aan.

‘Dát gaat niet,’ zei ze, ‘wij hebben hier het uitgangspunt dat behandeling alleen zin heeft als de cliënt er zelf een punt achter wil zetten. Dus helemáál en radicaal ophouden met drinken. Voorgoed. Als u dat niet wilt kunnen wij u niet helpen.’

Bert zweeg. Ik voelde me zelf beroerd genoeg om overal ja op te zeggen, als ik dan maar een paar uur rustig op bed kon liggen, maar ik had geen flauw idee hoe Bert zou reageren.

De stilte duurde vrij lang.

‘Denkt u er maar rustig over na,’ zei ze. Ze liep het formulier nog eens door, terwijl Bert en ik een blik wisselden. Doe nou maar, probeerde ik hem met een hoofdknik duidelijk te maken.

‘OK,’ zei hij, ‘ik wil abstineren.’

Daarna ging het snel, even later stonden we weer in de hal en wachtte ons een magere broeder met een alternatief baardje. ‘Gaat u mee, meneer Maas?’

Ik gaf Bert zijn koffertje. Hij nam het aan, keek er verbijsterd naar en toen weer naar mij. Het begon tot hem door te dringen. Ik voelde me alsof ik een hond naar het asiel bracht: zie maar wat je ermee doet, ik kan het niet meer.

‘Bert,’ zei ik, deed een stap naar voren en omarmde hem. Mijn ogen liepen vol, hij zuchtte diep en voor het eerst sinds ik hem kende voelde ik me zijn broer. Het duurde maar kort, de verpleger greep resoluut in en trok hem weg.

‘Ik kom op het bezoekuur vanavond,’ zei ik.

‘Bezoekuur,’ herhaalde hij daas en schudde het hoofd. Hij liep met het koffertje in de hand achter de broeder

[pagina 89]
[p. 89]

de trap op.

Het was twaalf uur, een halfuur later was ik op kantoor en liep door naar de directieruimte. Maar Ruud was er niet, Theo zat achter zijn bureau te dicteren in een microfoon.

‘Gelukt?’ vroeg hij, ‘is Bert...?’

‘Ja,’ zei ik, ‘waar is Ruud?’

‘Naar een klant.’ Handenwrijvend kwam hij vanachter het bureau vandaan, maar staakte het vreugdebetoon toen hij mijn gezicht zag.

‘Sorry,’ zei hij, ‘ik ben niet zo erg diplomatiek. Maar ik bedoel het goed. Ga je vanavond naar het bezoekuur? Mag ik dan mee?’

Ik sprak met hem af dat we elkaar voor de kliniek zouden opwachten en nam de rest van de dag vrij.

Met Jenny nam ik de projecten snel door, en we gingen nog even wandelen. Zwijgend grotendeels, ik genoot van haar rust. Halverwege stak ze een kleine hand in de mijne en ik bedacht dat er eigenlijk niets tegen kantoorliefdes is, als ze permanent zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken