Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met stijgende verbazing (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met stijgende verbazing
Afbeelding van Met stijgende verbazingToon afbeelding van titelpagina van Met stijgende verbazing

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.65 MB)

Scans (0.31 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met stijgende verbazing

(1980)–Hans Vervoort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 90]
[p. 90]

12

Later die middag belde ik bij Maartje aan. Ze woonden in een nieuwe torenflat aan de rand van Utrecht. Er stonden jonge boompjes gedwee te buigen in de wind, er schoten zandvlagen over de weg.

Maar tien-hoog in de lucht hadden ze een exquis nestje. Carla liet me binnen en toen ik haar zag herkende ik haar als een wat oudere nicht van Maartje, een lange vrouw met een aardige ironische mond en geïnteresseerde ogen. Nieuw was haar grijze haar. Jaren geleden waren we elkaar op verjaardagen weleens tegengekomen.

Ze ontwierp meubels voor een fabriek, of zo. Bij het kamerbrede raam stond een rijkgedekte tafel met servetjes en eierdopjes en vele soorten brood.

Zacht tapijt op de vloer, de zon scheen af en toe door de wolken naar binnen, er klonk Mozart uit een ingebouwde geluidsbron.

Ik kreeg thee in een krullig kopje uit grootmoeders tijd, sloeg een boterham af en converseerde een halfuur over het uitzicht, de wegverbindingen, het gebrek aan winkels in zo'n nieuwbouwbuurt.

In de verte zag ik een meertje en herkende het. Bert en ik zwommen er vroeger weleens, nu was eromheen een park aangelegd.

Carla verontschuldigde zich, ze moest weer naar haar werk.

Maartje en ik ruimden de eettafel af.

‘Wat doet zij ook weer voor haar vak?’ vroeg ik.

‘Ze is lerares Frans.’

O. ‘Ontwierp ze niet tafels vroeger?’

‘Tafels?’

‘Nou ja, tafels en stoelen. Kom hoe heet het, meubilair. Interieur-modiste, eh architect.’

‘Nee hoor, je bent in de war met iemand anders, denk ik.’

‘Ja, dat moet dan wel.’ Ik bleef erover piekeren, nog geen veertig en ik vergat alles al. De ruimte begon me ook te benauwen, in het zonlicht waren allerlei stofdeeltjes zichtbaar.

‘Zullen we een eindje gaan wandelen?’ stelde ik voor. Even later liepen we buiten en na enig aarzelen stak ik mijn arm door de hare. We bereikten het meertje en gingen op een bank zitten.

Het woei nog steeds stevig.

‘Ik wilde je over Bert vertellen,’ zei ik.

Ze zuchtte. ‘Hij is een paar dagen geleden nog langs

[pagina 91]
[p. 91]

geweest, maar we hebben hem niet binnengelaten. Ik had al zo lang met hem aan de telefoon gepraat, ik kon gewoon niet meer.’

‘Ik heb hem vandaag naar een anti-alcoholkliniek gebracht,’ zei ik.

Daar keek ze van op. Ik vertelde het hele verhaal en informeerde voorzichtig of ze op bezoek zou willen komen. Ze dacht er lang over na.

‘Het is gruwelijk,’ zei ze tenslotte, ‘maar ik voel helemaal niets meer voor hem. Het is gewoon afgelopen en ik wil er niet meer opnieuw aan beginnen. Begrijp je dat?’

Een moeilijke vraag. Begrijp je dat? Alles is te begrijpen, maar de vraag was natuurlijk: kun je het billijken? Ja, eigenlijk wel, al kwam het verdomd slecht uit. Trut, mijn broer in de steek laten op zo'n moment, een schande was het.

‘Het wordt nooit meer iets tussen jullie, denk je?’ vroeg ik voor alle zekerheid.

‘Nee Hans, echt niet. Ik ben hier pas een paar dagen en ik voel me een nieuw mens. Ik heb weer plannen, ik ga mijn studie afmaken en dan ga ik les geven. Met een beetje goeie wil ben ik over ruim een jaar zover.’

‘Ja, ik begrijp het,’ zei ik.

We liepen terug naar het flatgebouw en bleven staan bij mijn auto.

‘Wat een leuk wagentje,’ zei Maartje vertederd. Ik knikte somber, wat moest ik Bert als wortel voorhouden nu zij er definitief een streep onder zette?

‘Bert denkt dat jij denkt dat je lesbisch bent,’ zei ik ineens, ‘en dat je daarom bent weggegaan.’

Ze knikte. ‘Dat heeft hij zich in zijn hoofd gezet, dat is misschien ook wel het makkelijkst voor hem, want dan hoeft hij zich niets te verwijten. Maar nee hoor, Carla en ik komen niet verder dan sympathie, ze is altijd een soort tante voor me geweest waar ik naartoe ging als ik er niet meer tegen kon. Ze heeft zelf een heel moeilijk huwelijk achter de rug. En als je het dan precies wilt weten: Carla heeft een vaste vriend, maar ze wil op zich zelf wonen, dus vandaar.’

‘Ja sorry, ik wilde niet indiscreet zijn,’ zei ik. Dat maakte haar tot mijn verrassing ineens kwaad.

‘Je mag best indiscreet zijn, als het ook maar een beetje uit belangstelling voor mij is. Maar je komt hier alleen voor je broer: valt er nog wat recht te breien, is ze voor een karretje te spannen? Het komt niet in je hoofd op dat het ook voor mij een ramp is, na vijftien jaar huwelijk

[pagina 92]
[p. 92]

moet ik maar proberen een nieuwe start te maken.’

‘Dat begrijp ik best,’ zei ik, maar ze raasde door.

‘Ik heb schoon genoeg van jullie egoïsme, de hele wereld draait om jullie problemen, nou, ik doe niet meer mee. Ik ga nu mijn eigen weg.’

‘OK, Maartje, OK. Neem me niet kwalijk dat ik even langskwam. Het zal niet meer gebeuren.’ Haar woede ebde even snel weg als ze gekomen was.

‘Sterkte,’ zei ik en gaf haar een hand.

Even stonden we zo, maar het was als afscheid te dwaas, en na een korte aarzeling sloeg ik mijn armen om haar heen en stonden we een tijdje tegen elkaar aangedrukt een warm gevoel uit te wisselen.

Toen ik al achter het stuur zat boog ze zich naar binnen en vroeg: ‘Ik wil graag de echtscheiding regelen, Hans. Maar ik begrijp best dat dit niet het goede moment is. Bel je me als Bert er aan toe is?’

‘OK.’

Ik reed weg. In het spiegeltje zag ik haar zwaaien en wuifde terug. Toch jammer dat ze Bert in de steek liet op dit moment, maar ik kon het haar niet meer kwalijk nemen. Een kilometer verder stopte ik, keek op mijn horloge, peinsde, aarzelde en reed ten slotte langzaam de naoorlogse wijk van Utrecht in, op weg naar mijn pleegmoeder. Ze stond in de voortuin te knippen aan de heg, toen ik parkeerde.

Een magere vrouw, duidelijk in de aow-leeftijd maar nog pezig. Haar haar was kortgeknipt grijs, haar gezicht bruinverbrand. Ze droeg een halve bril.

Onderweg was ik nog een bloemenwinkel tegengekomen en ik hield een bundel asters voor me uit.

Ze keek pas op toen het hek scharnierde en kwam enthousiast naar me toelopen.

‘Hans! Wat een verrassing!’ Ze stak een leren wang naar me toe, ik gaf er een droge kus op en liet me de bloemen afnemen.

‘Anjers, ze mogen wel wat vocht hebben, jongen, kijk, de kopjes hangen.’ OK, anjers dus.

Ze beende voor me uit naar binnen en spoedde zich met de bloemen naar de keuken.

Ik ging zitten en keek verrast om me heen. Er was niet veel bekends meer, ze had al het meubilair vervangen. Ik pakte de krant op en begon de koppen te lezen. Na een paar minuten kwam ze binnen, met een glas sinaasappelsap.

‘Hier. Drink op. Goed voor je.’ Ik nam het glas en dronk het zonder proeven in één keer leeg. Sinds ik het huis uit was meed ik sinaasappelsap.

[pagina 93]
[p. 93]

‘Wat een eer, zo'n onverwacht bezoek. En hoe vind je het hier? Ik dacht een maand geleden, die ouwe troep moet maar eens weg. Ik heb alleen Berts kamertje nog gehouden zoals het was, lijkt me leuk voor als hij nog eens komt logeren. Hij belde trouwens gisteren nog op, vanuit Harderwijk geloof ik. Ik kon hem niet zo goed verstaan, ik begin een beetje doof te worden.’

‘U kunt bij de PTT een versterker bestellen hoor, om het geluid wat harder te krijgen.’

‘O graag, als je dat een keer doen wilt. Maartje is een tijd weg voor een cursus, zei Bertje, maar hij deed er zo verdrietig over, ze zijn zeker van elkaar af? Ja, ik zeg het maar zoals ze het tegenwoordig zeggen. Van elkaar af, het is me een uitdrukking.’

‘Ze wil weer les gaan geven in Frans.’

‘Jammer, jámmer dat ze geen kinderen hebben gekregen. Ik wil me er niet mee bemoeien, een oude vrouw moet haar plaats weten. Maar als die meid eens wat minder rookte en dronk. Twéé miskramen, dat moet een oorzaak hebben.’

‘Ze drinkt niet en ze rookt niet,’ zei ik.

‘Dat is niet altijd zo duidelijk zichtbaar jongen. Ik heb weleens gedacht dat Bert haar te veel vrijheid geeft. Maar wie ben ik, als moeder moet je het laten gaan.’

Ze stond op en duwde tegen een schilderijtje dat mijn pleegvader ooit gemaakt had. Het moest een dubbelportret van Bert en mij voorstellen, van toen we een jaar of zeven, acht waren, maar we stonden er citroengeel op en keken een beetje scheel. Vader had slag van landschapjes, maar kort voor zijn dood werd hij geprest tot het maken van dit schilderij, op basis van een oud fotootje.

Zelf vond hij het niks en terecht, maar het hing nu al tien jaar in de voorkamer en was een voorwerp van voortdurende zorg. Moeder kon er niet naar kijken of ze hing het weer even anders, zoals ze in het hele huis altijd bezig was dingen ietsje rechter te zetten, en dan vaak schever omdat ze geen timmermansoog had.

‘Je werkt weer in Berts zaak, hè,’ zei ze, ‘je kunt je niet voorstellen hoe prettig het voor mij is te weten dat jullie het zo goed met elkaar kunt vinden. Dat je op elkaar kunt terugvallen. Over een tijdje ben ik er niet meer om jullie bij elkaar te houden.’

Ze liet de stilte vallen die ik wel kende.

‘Kom kom, u loopt nog als een kieviet,’ zei ik.

‘Aardig van je om dat te zeggen, maar ik merk de leeftijd toch hoor, Hans. Blijf je eten? Ik vraag het omdat

[pagina 94]
[p. 94]

ik dan iets in huis moet halen. Nee? Een kopje thee dan?’

Ze maakte de thee en ik keek naar Bert en me zelf en probeerde me te herinneren wanneer de foto gemaakt was die gediend had als basis voor het portret. Een Chinese fotograaf meende ik me te herinneren, met veel strijkages en een bruin gordijn waarvoor we op commando moesten zitten in hoge stoelen. En maar lachen.

Eén van mijn voortanden was nog niet volgroeid, ik wisselde laat, en ik lachte pas onder grote druk. Vader had in zijn schilderij de tand gecompleteerd en mijn vlek weggewerkt tot iets dat een grillige schaduw van mijn neus zou kunnen zijn. Het schilderijtje werd er niet geloofwaardiger door. Het hing nu trouwens behoorlijk scheef. Ik stond net overeind om het wat rechter te hangen toen ze met de thee binnenkwam.

‘Niet helemaal gelukt hè,’ zei ze, ‘vader kon goed schilderen, maar portretten, dat lukte niet zo erg. Maar hij wilde het zo graag.’

Ze zette het kopje voor me neer. ‘Een goede man,’ zei ze, ‘ik mis hem elke dag.’

Een week voor zijn dood had ik hem nog gesproken. Hij was sterk vermagerd en leed veel pijn ondanks een behoorlijke verdoving. Zijn grijze haar was zo kortgeknipt dat hij bijna kaal leek. Hij transpireerde van de pijn en greep met twee magere handen de mijne.

‘Ik heb liggen nadenken,’ zei hij, ‘en ik wil je zeggen dat het me spijt dat je bij ons niet gelukkiger bent geweest.’

‘Ach kom,’ zei ik verlegen. Hij had een paar vreemde bruine plekken op zijn gezicht, zijn ogen zonder bril waren waterig blauw, het hinderde me dat hij mijn handen zo vasthield. ‘Nee,’ zei hij, ‘het is waar. Je bent voor moeder altijd een beetje een logeetje gebleven en ik had het te druk om op je te letten.’

‘Ach, dat is nakaarten,’ zei ik, ‘u moet zich daarover niet aftobben. Word nu maar gauw weer beter. U heeft me goed verzorgd. In een weeshuis was ik heel wat slechter af geweest. Dat besef ik best hoor.’

‘Ja?’ vroeg hij en keek me met die waterige ogen aan.

‘Natuurlijk. Ik begrijp toch best dat een aangenomen kind nooit helemaal je eigen kind wordt.’

Hij liet eindelijk mijn handen los, gaf een zucht en ging wat comfortabeler liggen.

‘Dat is een pak van mijn hart, Hans,’ zei hij. Een scheurende hoest brak los die zijn griezelige dunne bovenlijf op bed liet hotsen. Daarna lag hij lang te hijgen, met gesloten ogen. Ik keek bang naar hem, doodgaan, jezus wat

[pagina 95]
[p. 95]

een gebeuren.

‘Het ga je goed jongen. Als je het op kunt brengen wil je dan af en toe moeder eens opzoeken. En let een beetje op Bert, als je wilt.’

‘Natuurlijk, natuurlijk. Ik kom volgende week nog eens langs,’ beloofde ik, maar een week later hoefde het niet meer.

‘Het gaat niet goed met Bert en die meid,’ zei mijn pleegmoeder, ‘dat weghobbelen voor een cursus, daar geloof ik niet in. Zijn ze uit elkaar, die twee?’

Ik schrok op.

‘Nou, eh... Wat heeft Bert u verteld?’

‘Niets! Ik kon hem niet verstaan en hij hakkelde en zeurde maar, hij leek wel dronken. Ik ken dat wel. Hij wil niet liegen en hij wil ook niet zeggen wat er wél aan de hand is. Daarom vraag ik het jou. Zijn ze uit elkaar?’

‘Eh, een beetje.’

‘Een beetje, wat is nou een beetje uit elkaar. Zeg hem maar dat hij er een punt achter moet zetten. Al dat intellectuele gedoe en een kind ho maar.’ Ze stond op om een plant van een bruin blad te ontdoen. ‘Hij is véél te argeloos, altijd maar bezig met zijn werk. Dat verwijt ik me zelf weleens, dat ik hem geleerd heb het werk voorop te stellen. Er zijn meer dingen in het leven, de continuïteit, nageslacht, zorgen dat het leven doorgaat.

Hij moet maar zo vlug mogelijk van haar scheiden, dat kan tegenwoordig, en dan trouwen met een goede vrouw die hem kinderen geeft. Dat kan nog best, het is niet te laat.’ Ik knikte maar wat.

‘Je weet dat ik je niet gauw iets vraag,’ zei ze, ‘maar ik wil je nu toch vragen om wat extra op Bert te letten.

Laat die scheiding maar doorgaan en liefst zo gauw mogelijk. Ik ben niet zo voor al die moderne dingen, dat weet je, maar in dit geval zeg ik vooruit. Maar zorg ervoor dat hij er niet aan kapot gaat en dat hij snel iemand anders vindt. Wil je dat doen?’

‘Ik zal mijn best doen, maar ik weet niet of het lukt,’ zei ik, ‘Bert heeft ook zijn eigen wil.’

‘Dat weet ik, dat weet ik.’ Al pratend was ik opgestaan en we stonden nu voor het autootje in de oprit. ‘Maar ik weet dat ik op je kan rekenen Hans. Bert had geen betere broer kunnen hebben.’ Ik kuste haar op de wang, kroop snel achter het stuur en startte de wagen toen ze tegen het raam tikte. Met tegenzin draaide ik het raampje naar beneden. Welke instructie zou ik nu nog meekrijgen?

‘Ogenblikje,’ zei ze. Ze liep naar haar bloemenzee en kwam terug met een halfgeopende rode roos aan een

[pagina 96]
[p. 96]

lange stengel. ‘Die is voor jou,’ zei ze, ‘lief dat je gekomen bent.’ Ik reed weg, zwaaide naar haar en stopte om de hoek. Ik draaide het raampje open en pakte de bloem, om weg te gooien. Maar het was wel een erg futiel gebaar, en wat kon die roos eraan doen?

Het was trouwens ook goed bedoeld. Ik gooide de stengel weg, stak de roos in een knoopsgat en reed naar huis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken