Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een zomer apart (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een zomer apart
Afbeelding van Een zomer apartToon afbeelding van titelpagina van Een zomer apart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (7.42 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een zomer apart

(1982)–Hans Vervoort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 89]
[p. 89]

11

Een half jaar na zijn militaire diensttijd ging hij op wereldreis. Hij had zevenhonderd gulden gespaard zonder ooit te sparen, het geld bleef vanzelf over omdat hij nauwelijks at en 's avonds op bed lag te staren naar het plafond van zijn huurkamer.

Het was een oninteressant plafond van een middenkamer in een souterrain.

Aan de voorkant woonde een pianist, aan de achterkant een echtpaar met een baby, vlak boven hem een paar Surinamers met gitaren en een neiging tot tapdansen. Hij had geen daglicht, in de weekends gaf alleen zijn horloge aan of het buiten licht of donker was, en ook dan kon hij er twaalf uur naast zitten.

Maar hij was in elk geval in een geheel opgenomen. Hij volgde woordelijk de ruzies van het echtpaar dat langzaam maar zeker gesloopt werd door de dag en nacht huilende baby. Hij volgde het leven van de pianist die midden in de nacht thuiskwam met een nieuwe vriendin en dan altijd dezelfde routine had: haar iets laten zingen, al was het maar Bye Bye Black Sheep, wat hij begeleidde met zachte swingende akkoorden. Veel gelach en complimenten over en weer, een glaasje en nog een glaasje, uitroepen

[pagina 90]
[p. 90]

zonder betekenis en dan tenslotte het gegiechel en gekir en het kraken van de beddeveren.

Hij had de pianist en het echtpaar nooit gezien, maar hij zou ze kunnen uittekenen. Overdag werkte hij als administrateur bij een houthandel en daar zat hij de hele dag in een klein warm hokje de verkoop- en inkoop-bonnen in te schrijven. Om halfelf kwam een gezet meisje een kopje koffie aanreiken, stroperig dik van de koffiemelk en de suiker en 's middags om halfdrie een kopje thee. ‘Dank u wel,’ zei hij dan of ‘Fijn, dank u wel.’ In de middagpauze van een halfuur liep hij buiten rond en bekeek de etalages van een paar buurtwinkels, de groenteman, de slager, een drogist met een voorliefde voor kaarsen.

's Avonds bedacht hij soms dat hij de hele dag niet meer gezegd had dan graag, of alstublieft, of dank u wel, of één Bami Speciaal.

Toen dat een halfjaar geduurd had, merkte hij toch dat hij er geen genoegen mee kon nemen. Als dit zijn leven moest zijn dan hoefde hij eigenlijk niet meer.

Een kranteartikel van een wereld-bereizend echtpaar bracht hem op een idee. Hij kocht bij Instituut Maxwell een schriftelijke cursus Autogeen Lassen, omdat je met die vaardigheid in de hele wereld terecht kon. Hij ging naar een bromfietsenzaak en kocht voor tweehonderd gulden de goedkoopste bromfiets, een bijna nieuwe Solex met fietstassen, en een veldfles. Hij ging naar een muziekhandel en kocht een goedkope gitaar in een canvas hoes, en een leerboekje vol Gouden Grepen. In een oude agenda vond hij een klein kaartje van Europa, dat voor de eerste weken voldoende zou zijn.

[pagina 91]
[p. 91]

Zonder er verder lang over na te denken pakte hij wat kleren in de fietstassen, deed er de cursus Autogeen Lassen bij en een literblik capucijners met een blikopener en een lepel en vertrok op een vrijdagochtend. De gitaar hing op zijn rug.

Het was begin oktober en guur. Hij had een pijnlijke holte-ontsteking boven zijn rechteroog, maar als hij af en toe een aspirientje kauwde en inslikte ging het toch best. De zurige en prikkende smaak hoorde erbij, daarna voelde hij nog lang hoe zijn maagwand leed onder de aanval van het medicijn, maar even later trad de verzachting van de pijn in. Een wondermiddel.

De eerste dag reed hij op topsnelheid Nederland uit, de Solex haalde met wind mee makkelijk veertig kilometer per uur en verbruikte bijna niets.

In Rotterdam stopte hij nog even om een vriend uit dienst op te bellen, Hans Kool, een kleine gezette geweermaker die zijn gevechtspak droeg als een hansop. Glanzend gepoetste lopen, glimmende koperen kogels die door een kleine ontploffing draaiend de loop verlieten op weg naar een vooraf perfect vast te stellen doel, dat was zijn lust en zijn leven. Hij was de zoon van een vader met een gewerenwinkel en in de eindeloze uren van weekend-wachtverveling kon hij verliefd praten over de winkel, opgetrokken uit glimmend gelakt houtwerk en glazen vitrines vol blinkend precisiemetaal.

Er stond wel degelijk een gewerenwinkel Kool in de telefoongids, maar er werd niet opgenomen en hij besloot maar verder te rijden.

Onderweg dacht hij aan de andere vrienden uit dienst,

[pagina 92]
[p. 92]

zo kort geleden nog, maar alweer zo ver verwijderd in hun eigen koers.

Eef Tommel, timmerman van zijn vak, een magere rustige jongen met weinig emoties, behalve als hij terugkwam van zijn wekelijkse bezoek aan zijn oom die in de buurt van het legerkamp woonde en aan longkanker stervende was.

Hessel Valstar, een kleine gebrilde jongen die giftig en onberedeneerd kwaad kon worden om niets, het gefrustreerd resultaat van een opgebroken huwelijk en kostscholen. Zijn soldij, f 1,10 per dag, besteedde hij vooral aan het kopen van groene paprika's, waar hij speciale rustgevende eigenschappen aan toekende. In en om zijn kleedkast hing altijd de muffe geur van dit uitheemse wondermiddel.

Met z'n vieren hadden ze alle eigenschappen om de diensttijd door te komen, de eenzaamheid weg te houden en Hessel te behoeden voor vechtpartijen met de strepen en de sterren. Na het afzwaaien waren ze nog een keer bij elkaar gekomen, maar de sfeer was weg, de gesprekken stokten. Het leven was toch een eenzame zaak, uiteindelijk.

Hij bereikte Antwerpen zonder problemen, vond een goedkoop hotelkamertje en at er een paar happen uit het blik capucijners.

Veel honger had hij niet, hij voelde zich voornamelijk koortsig en de holte boven zijn oog deed pijn.

Twee dagen later was hij in Noord-Frankrijk. Hij had onderweg een stokbrood gekocht waar hij af en toe een hap van nam, het blik capucijners was nog steeds niet leeg, de veldfles had hij ook nog niet hoeven bijvullen.

[pagina 93]
[p. 93]

De heuvels begonnen en daarmee het grote probleem van de Solex. De aandrijving geschiedde via een rol die op de voorband drukte en al bij lichte heuvels begon die rol te slippen. Hij trapte mee zoveel hij kon, maar zag toch met schrik een slijtgleuf op de voorband ontstaan.

Misschien was de mislukking al in het plan ingebouwd, hij had kunnen bedenken dat je met zo'n aandrijving niet makkelijk over de Pyreneeën zou komen. En waarom had hij zich er niet toe kunnen brengen om een behoorlijke landkaart te kopen? Het minikaartje uit de zakagenda gaf alleen de globale aanwijzing dat Spanje onder Frankrijk lag, maar hij was al een paar keer in een kringetje rondgereden omdat verdere details ontbraken. De vierde avond haalde hij een klein Frans kustdorpje dat bestond uit een paar huizen, een kerk en een café. De voorband was nu bijna tot op het bot afgesleten.

‘Avez-vous une chambre pour la nuit?’ vroeg hij in zijn schoolfrans aan de eigenaar, ‘pas chère s' il vous plaît.’

Hij gunde zich een kop soep in de warme gelagkamer die uitkeek op het kleine haventje en maakte in de schemering een koude wandeling om de kerk. Een bord verwees naar Engeland, er stond een boot met een rookpluim op.

Terug op zijn kamer at hij de laatste happen van het blik capucijners en de laatste halve aspirine die hij bij zich had. Er kwam nu een gestadige stroom van geel snot uit zijn rechter neusgat, maar de pijn was minder.

De dagelijkse, verplichte lectuur van een les Autogeen Lassen liet hij vallen, hij wist in zijn hart dat hij nooit-nooit-nooit Autogeen zou Lassen.

Hij begreep het nut er niet van, hij wist niet hoe het

[pagina 94]
[p. 94]

moest en belangrijker nog, het was niet iets dat je via een schriftelijke cursus kon leren.

Rillend van de koorts schoof hij onder de dunne deken. Van beneden kwam gezang. Met enige ergernis merkte hij dat hij op was en ten prooi aan een ongebruikelijke wanhoop. Hij ging op zijn zij liggen en trok zijn knieën op. Zijn hele lichaam bestond uit verdriet en behoefte aan warmte en contact. Hij keek in het donker naar waar de muur moest zijn en liet de golven van wanhoop over zich heen komen.

Toen hij de volgende morgen wakker werd bleek hij een besluit genomen te hebben. Het had geen zin om de Alpen of de Pyreneeën te beklimmen met dit vehikel. Hij volgde de borden met de stoomboot en kwam bij een pont naar Engeland.

Laat in de middag bereikte het schip Newhaven, de weinige passagiers meldden zich bij de douane. Buitenlanders moesten langs de Immigration Officer en toen hij aan de beurt was bleek er vooral interesse te zijn voor de gitaar die op zijn rug hing. Was hij soms van plan daar geld mee te gaan verdienen? Had hij eigenlijk wel geld bij zich? Hij liet de driehonderd gulden zien die hij nog over had en werd node toegelaten. Maar bij het uitladen van de bromfiets ontstonden nieuwe problemen. Men scheen de Solex in Engeland niet te kennen en hij was zo goed niet of hij moest even laten zien hoe hij werkte. Tja, het was dan toch een motorvoertuig en die mochten Engeland alleen in met een geldig nummerbord. Tegen betaling van een pond kreeg hij twee zware metalen nummerplaten. Na enig aarzelen en zoeken in zijn woordenschat durfde hij het aan

[pagina 95]
[p. 95]

om er wat elastiekjes bij te vragen en na wat knutselen reed hij tenslotte op een sukkeldrafje Engeland binnen, de platen kletterend aan voor - en achterkant.

Al na een paar kilometer bereikte hij een klein plaatsje, Seaport. Een korte boulevard met een breed strand, een paar straten met lage huizen waarop hier en daar half afgedekte borden met ‘Rooms to let’ erop.

Een lege badplaats. Het was oktober, er stond een stevige koude wind, de zee had dikke schuimkoppen.

Hij passeerde net een dik vrouwtje met een zware boodschappentas, toen het elastiek aan de achterkant knapte en het nummerbord rinkelend op straat viel.

Hij stopte en liep terug, ze had de plaat opgeraapt, en in een impuls vroeg hij of ze misschien een kamer te huur wist.

Ze had een rond gezicht en heldere blauwe ogen en ze aarzelde even terwijl ze hem en zijn bromfiets opnam.

‘Maybe I can accommodate you,’ zei ze, of iets in die trant. Haar Engels had een plaatselijk accent en hij begreep meer dan dat hij hoorde wat ze zei.

‘Oh, that's nice of you.’

Ze liepen samen op terwijl hij in zijn stumperig boekenengels uitlegde dat hij gehandicapt was door de losse kentekenplaten.

‘Do you have many of these motor-bikes here?’

‘Never seen the like of it.’

Ze hield het hekje van één van de lage woonhuizen voor hem open en in de warme woonkeuken kreeg hij een grote kop sterke thee met veel melk. Ze hoorde hem stevig uit.

Hij merkte dat ze hem een beetje verdacht vond, het was

[pagina 96]
[p. 96]

ook een raar verhaal, van een wereldreis die al zo kort na de start afgebroken werd.

Was hij misschien op de loop voor moeilijkheden thuis, was de teneur van haar vraagjes, maar tenslotte nam ze een besluit en liet hem de huurkamer zien, de trap op.

Een ruime lichte slaapkamer met twee keurig opgemaakte bedden, en uitzicht op de stille straat. Alles spic en span.

Terwijl hij riep hoe mooi en ruim het was keek ze naar de gitaar en vroeg: ‘Do you play the guitar?’

‘Oh no,’ protesteerde hij, maar omdat dat nogal dwaas klonk, ‘well, just a little. I'm teaching myself to play.’

‘Well, you must play us a tune some time.’

Bij het avondeten maakte hij kennis met haar man, monteur bij de plaatselijke garage. Hij had een rood hoofd, kort grijs haar, en zweeg achter zijn krant. Vermoedelijk was dat zijn manier om afstand te houden van de zomeren herfstgasten, hij at zelfs achter die krant, in zijn stoel bij de kachel.

Er was nog één andere gast, maar dat was een vaste kamerbewoner, Oscar, een magere ijdele jongeman met een snorretje en glad zwart haar, die haastig een paar boterhammen at en meteen weer vertrok voor een afspraakje.

Nu de wereldreis toch van de baan was bleek elke dadendrang verdwenen te zijn en binnen enkele dagen settelde hij zich in een vaste routine.

's Ochtends stond hij om negen uur op en ging naar beneden voor een enorm ontbijt van eieren, spek en sausages, dat hij zo traag mogelijk opat.

[pagina 97]
[p. 97]

Maar om tien uur moest hij toch het huis uit om nog een béétje de indruk te geven dat hij met vakantie was en dus wilde genieten van wat Seaport kon bieden. Hij wandelde naar de boulevard en keek uit over de golven. Het was onveranderlijk koud en winderig en zijn regenjas bood weinig bescherming, maar er waren een paar glazen schuilhokjes waarin hij het wel enige tijd kon uithouden. Opschuivend van hokje naar hokje haalde hij het tijdstip waarop hij met goed fatsoen weer kon thuiskomen.

‘Did you enjoy your walk?’ vroeg ze dan en gaf hem een kop koffie en terwijl de stofzuiger ronkte in het trapportaal las hij de krant van de vorige dag. Een uur later was het tijd voor de warme lunch. De echtgenoot kreeg zijn bord bij de kachel en las de nieuwe krant, maar Mrs. Graves en Oscar en hij maakten er een echte maaltijd van, met gesprekken over Oscars laatste flirts, het nieuws over de Cuba-crisis en alle ellende die een nieuwe wereldoorlog zou veroorzaken. Het was goed dat Kennedy zo'n ferme houding aannam, maar hoe zou die gek van een Chrustchev daarop reageren?

's Middags trok hij zich terug op zijn kamer die dan altijd meticulous opgeruimd was, de beddesprei tot op de centimeter precies over het bed verdeeld. Hij keek uit het raam naar de lege straat en oefende de drie gitaar grepen die hij uit het leerboekje had opgediept, C-F-G7.

Het klonk niet zoals hij het weleens had horen klinken en een bijpassende melodie had hij nog niet kunnen bedenken.

Daarna werd het weer tijd voor een wandeling, nu buiten het dorp de glooiende heuvels in. Een mooi land, maar in een dunne regenjas in oktober bitter koud.

[pagina 98]
[p. 98]

Niemand te zien, behalve één keer een groep geüniformeerde jongens en meisjes van een naburige boarding school die onder leiding een wandeling ondernamen of een strafmars, het verschil was niet te zien.

Na een paar dagen ontdekte hij dat het dorp een boekwinkeltje had met een afdeling tweedehands pockets en sindsdien bracht hij daar elke middag een half uur door en betaalde met de aankoop van een boekje.

's Avonds was er gelukkig de tv en soms een uitje naar de pub, waar Oscar hem pijltjes leerde werpen.

In het weekend kwam Rosemary thuis, de bijna volwassen dochter die elders in een kostschool een opleiding volgde voor kleuterleidster.

Het echtpaar Graves lag daar krom voor en het was de bedoeling dat zij ooit, te gelegener tijd en als zijn wilde haren verdwenen waren, zou trouwen met Oscar.

Moeder Graves maakte daar dikke toespelingen op, maar Rosemary toonde niet veel trek en Oscar vertelde hem in een vertrouwelijke bui dat hij geen bezwaren tegen die ouderlijke plannen had zolang het zijn kostgeld laag hield. Hij kon dat wel begrijpen, Rosemary was grof gebouwd en arrogant en het was aan haar aandringen te wijten dat hij op zondagmiddag naar beneden moest komen om zijn gitaarspel te laten horen. Hij speelde C-F-G7-F-C-G7-C-G7-F en maakte van de algemene verlegenheid gebruik om weer beschaamd naar boven te glippen. Nog juist hoorde hij Rosemary in een hoge gierbui losbarsten.

Met Oscar reed hij op een dag naar Londen, waar een auto afgeleverd moest worden die door een late vakantie-

[pagina 99]
[p. 99]

ganger met panne was achtergelaten.

Langs heuvel en dal, over de smalle wegen en door de kleine dorpen die zonder uitzondering een misantropisch kerkje hadden, opgetrokken uit oeroude keien.

Bekende namen verschenen op de schaarse wegwijzers. Nutley, East Grinstead, Tunbridge Wells. Als ze de weg kwijt waren stopten ze bij de eerstvolgende voetganger. Oscar draaide dan het raampje open en vroeg de route met als onveranderlijk begin: ‘Sorry to bother you, sir.’ Jaren later kon hij zichzelf nog in een vrolijke stemming brengen door dat overbeleefde geluid in herinnering terug te roepen: ‘Sorry to bother you sir, do I look the part? Are you by any chance my father? Is this the road to happiness?’

Na het afleveren van de wagen hadden ze nog een hele avond voor zich. Oscar had een tijd in Londen gewerkt en daar een meisje leren kennen dat erg op hem gesteld geraakt was. Voor jongemannen van zijn type was dat de ideale situatie. Het gaf speelruimte en macht en zou hij haar maar niet eens bellen om te kijken of er nog iets van over was?

‘Als ik in de weg loop geef dan een teken, dan ga ik zelf met de trein naar huis,’ stelde hij voor, maar dat was het laatste wat Oscar wilde.

Hij belde op en met de ondergrondse en de bus gingen ze naar de plaats waar ze werkte, in een buitenwijk van Londen. En inderdaad, daar kwam ze aanstoppen uit de haarsalon waar ze werkte. Een tenger meisje op hoge naaldhakken, het haar in een met lak bespoten toet omhoog, grote blauwe ogen.

[pagina 100]
[p. 100]

Toen ze naast Oscar de onbekende zag verstarde ze, dat was niet haar idee van een leuk twosome.

In de dichtstbijzijnde tl-verlichte ijssalon zat hij erbij, zo stil en onzichtbaar mogelijk en keek meelijdend toe hoe zij probeerde een sfeer te maken waarin de romance weer zou kunnen opbloeien, terwijl ze wist dat het onbegonnen werk was en zichzelf haatte dat ze toch weer ingegaan was op het telefoontje van deze versierder.

Toen Oscar even naar het toilet was, viel er een stilte. Hij keek naar haar magere bleke gezicht met de rode lippen en zei: ‘I'm sorry to be such an obstacle, if you want me to leave I'll be happy to oblige,’ maar ze zei hoofdschuddend: ‘It won't make any difference, I'm sure, but it's awfully nice of you to think so.’

Daarna had ze het opgegeven en was het ijs gebroken, het werd een gesprek over de Cubacrisis en ieders toekomstplannen en toen het tijd werd om de laatste trein te halen kreeg hij een kleine warme hand van haar en de beste wensen.

Terwijl de bus wegreed zwaaiden ze naar haar. Ze stond in het licht in haar plastic regenjas en op haar hoge hakken en werd steeds kleiner. Ze zwaaide niet terug, en Oscar was stil onderweg. Misschien had ze toch nog succes gehad.

 

De volgende dag kondigde hij zijn vertrek aan. Hij had zijn geld nog eens nageteld en het werd te riskant om langer te blijven. Mrs. Graves had hem verzekerd dat ze hem het vel niet over de oren zou halen, maar dat was dan ook het enige dat hij van haar tarieven wist en het leek zo on-

[pagina 101]
[p. 101]

beleefd om verder te vragen.

De Cuba-crisis was een goede aanleiding om te zeggen dat hij in deze omstandigheden beter terug naar huis kon gaan. Tenslotte zat niemand bij een wereldoorlog graag in een vreemd land.

Ze vroeg maar tien pond en dat betekende ongeveer honderd gulden. Op die basis had hij nog wel een week kunnen blijven, maar hij had het besluit nu eenmaal aangekondigd en kon geen goede reden bedenken om er weer op terug te komen.

Haastig kocht hij nog een doos bonbons voor haar en gaf haar bij het afscheid in een impuls een zoen op haar dikke wang. Ze hield hem even vast: ‘Take care.’

Een dag later stond hij op Holland Spoor en merkte dat de brommer de overtocht per nachtboot niet onbeschadigd had overleefd. Het was een kleine beschadiging van de starter en hij besloot niet verder te gaan, nu hij toch nog geld over had.

Aan de overkant van het station was een klein hotel, het Hotel Centraal, dat een bord droeg met een aanlokkelijk aanbod: f 7,50 per nacht inclusief ontbijt.

Hij had na de kosten van de reparatie nog zeventig gulden over en dat gaf de mogelijkheid van een week Den Haag en twee gulden per dag voor verteringen.

Het werd een week van keuzes. 's Ochtends at hij het magere ontbijt, een boterham met een ei en een boterham met hagelslag en daarna besteedde hij de dag aan rondwandelen in een stad die met iets heel anders bezig was. Een portie patates kostte een kwartje, de bioscoop f 1,10, tramritten vier voor vijftig cent, een krant een dubbeltje,

[pagina 102]
[p. 102]

warmte in de warenhuizen was gratis.

Het dagelijks dubben leverde telkens dezelfde keus op: een film, een portie patates en een krant, en eindeloos rondlopen in gratis verwarmde ruimten.

Drie weken na vertrek reed hij Amsterdam weer binnen. Een kort moment van verbazing toen hij met een routinegebaar zijn hand in de zak van zijn regenjas stak en daar de sleutel van de huisdeur vond. Het ding was drie weken irrelevant geweest en hem ook niet opgevallen, terwijl hij toch heel wat keren zijn handen in zijn zakken gewarmd had.

De kamer lag er nog bij zoals hij hem verlaten had: een ingepakte koffer met de rest van zijn spullen en een briefje erbovenop met het verzoek aan de hospita om de koffer te bewaren. Het rook bedompt en na enig zoeken vond hij de oorzaak, een stuk beschimmelde kaas op een bord, in het kastje naast zijn bed. Hij schudde de butafles en stak de kachel aan. Hij sneed de schimmel van de kaas en at het restant op.

Het leek wel of hij niet weg geweest was. Morgen moest hij op zoek naar een nieuwe baan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken