Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een zomer apart (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een zomer apart
Afbeelding van Een zomer apartToon afbeelding van titelpagina van Een zomer apart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (7.42 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een zomer apart

(1982)–Hans Vervoort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

10

Angela had het te druk, ze stak me een brief toe en boog zich over haar hamburgers. Ik herkende het handschrift van Marjan en ging naar mijn kamertje om hem op mijn gemak te lezen.

 

‘Lieveling,’ schreef ze in haar ronde, aardige, heimweeverwekkende handschrift, ‘we redden het aardig, je hoeft je over ons niet ongerust te maken. Het leven gaat hier zo z'n gangetje en we hebben zelfs een heel aardige zomer. De kinderen vragen natuurlijk geregeld naar je, maar ik heb gezegd dat je bezig bent met een nieuw boek en dat je dat het liefst doet in een ander land, om niet gestoord te worden. Ze begrijpen dat wel en ik ook, natuurlijk. Heb ik je al geschreven dat hun eindrapporten er, zoals gebruikelijk, weer goed uitzagen? Alleen de gymnastiek is wat minder, runs in the family. Jacco is bijna de hele maand droog geweest en apetrots daarop, ik heb hem een rijksdaalder zakgeld extra gegeven en gezegd dat die van jou kwam. Hij keek een beetje ongelovig, wil je dat nog eens per brief of brief kaart bevestigen? Ze vinden dat erg leuk, af en toe een ansicht van jou.

Je bent hier echt niet vergeten, bij het wekelijkse kaart-

[pagina 80]
[p. 80]

spelletje nemen we ook om de beurt jouw kaarten erbij en het zal je plezier doen dat je nummer één staat bij het ‘uutlezen’.

De financiën zijn geen probleem, ik krijg elke maand het afgesproken bedrag op de giro en Victor belde laatst nog op om te informeren hoe het met je ging. Ze blijven nog een paar maanden betalen, wat je nu hebt heet ‘educatief verlof’. Maar Victor vroeg wel of je bij gelegenheid wil berichten of je van plan bent terug te komen naar het werk, of dat je ontslag neemt.

Goed nieuws: ik heb nu een halve baan bij het antiquariaat om de hoek, Godfried, je weet wel. Het levert achthonderd gulden per maand op, in de hand, dat is toch best aardig? Of is het te weinig? Dat geldgedoe maakt me een beetje zenuwachtig, dus als je het gevoel hebt dat ik het verkeerd doe, wil je dan even schrijven of bellen?

Voor ik het vergeet, laatst kwam een schoolvriend van je langs, Bart Dijkstra. Hij had je ontmoet op een reünie en wilde nog wat napraten. Ken beetje eenzame man, maar wel aardig, ik heb hem zo goed mogelijk ontvangen. Hij is later nog eens terug geweest op een zaterdagavond in de hoop dat je er zou zijn en heeft toen in jouw plaats heel plezierig meegedaan met het kaartspelletje.

Lieverd, ik stop nu. Geen vragen of verzoeken verder, we redden ons heel aardig.

Toch nog een verzoek: denk je om Jacod's verjaardag op de vijfentwintigste? Hij praat er nu al over dat je hem speciaal zult opbellen, maar ik heb gezegd dat dat niet altijd lukt. Hij wil graag een voetbal van je en die koop ik, daar kun je van uitgaan als je opbelt of schrijft. Veel sterk-

[pagina 81]
[p. 81]

te daar in de verte, van je

Marjan.

p.s. Bijgaand een kranteknipsel over een boek waarin de radio-omroep in de oorlog wordt belicht. De naam van je grote vriend Hendrik van Campen kwam er ook in voor, vandaar dat ik het opstuur.’

 

Ik werd er diep melancholiek en schuldbewust van en van de weeromstuit kwaad. Waarom zijn het altijd de mannen die weglopen uit hun verantwoordelijkheid omdat ze heel dringend iets anders moeten doen? Waarom willen vrouwen niet iets van hun leven maken, de grote wereld in, een spoor in de geschiedenis trekken, uit de routine treden? En als ze dat al willen, waarom doen ze het niet?

Ik zag haar de brief schrijven, af en toe de blonde, al iets grijzende lok haar van het voorhoofd vegend en piekerend hoe ze haar woorden moest kiezen om het mij vooral niet te moeilijk te maken.

Zo was het ons hele huwelijk geweest. Ik kon me naar hartelust ontwikkelen tot een sombere neuroot. Vriendelijk en geduldig op het werk maar thuis een gallige nurks waar het gezin met een grote boog omheen leefde, dankbaar voor elk moment dat hij even leuk meedeed met het gezinsgebeuren. Tja, vader had méér verwacht van het leven, vader voelde zich in zijn vrijheid beknot door het zelfgewilde gezinnetje, wees voorzichtig met vader, anders ploft hij.

Ik haatte mezelf maar kon er niets aan veranderen. Als ik een doodenkele keer met Marjan meeliep naar

[pagina 82]
[p. 82]

school om de kinderen op te halen zag ik ze op het schoolplein, dozijnen grijzende meisjes die nu moeders waren, altijd opgewekt pratend in kleine groepjes en voortdurend bezig met planning en coördinatie.

‘Als ik nu dinsdags Bart en Bram meeneem naar atletiek dan kan Maja ze weer ophalen en met Mark en Josette thuisbrengen, dan kan Yvonne op woensdag Mark en Bram naar het Nuts brengen en daar haal ik ze dan weer op. Dan kan ik intussen een paar uur werken.’

Het sterke geslacht in actie, zonder klagen of zeuren. Waar je bij stond verzonnen ze zó nog een paar leuke clubs waar de kinderen op konden voor het ontwikkelen van hun vaardigheden, en bedachten ter plekke een eerlijke breng- en ophaal-overeenkomst. En intussen hadden ze nog een halve baan of een hele baan, want de hypotheekrente was weer gestegen en er moest toch brood op de plank.

Gek werd ik ervan, jaloers en haatdragend: waarom zijn moeders zo opofferend en zo dom gelukkig met hun hondeleven?

Ik haalde de foto uit de la waar ik hem opgeborgen had om Angela's gemoed niet onnodig te belasten: twee plichtmatig in de camera lachende kinderen met half-lang sluik haar, de oudste een boekenwurm, eeuwig op zoek naar een probleem om op te lossen, de jongste een ginnegapper en stoeibeest die soms in de ochtend heel diepe dromen kon vertellen. Achter hun hoofden het breed lachende gezicht van mijn nimmer versagende Marjan.

Een lot uit de loterij, zo'n gezinnetje.

[pagina 83]
[p. 83]

Geen horrelvoet of gespleten verhemelte of hartkwaal of slopende bloedziekte of domme hersens. Iedereen gaaf van lijf en leden en geld in redelijke overvloed. Waarom was ik eigenlijk ooit vertrokken? Sterker nog: waarom ging ik niet spoorslags terug?

Dat was de vraag die me al vanaf het moment van vertrek bezighield. In mijn hart wist ik dat ik mezelf niet losgemaakt had, ik was alleen zover gegaan als het elastiek reikte. En natuurlijk zou ik ooit terugkeren en mijn mopperend kantoorbestaan voortzetten. Die zekerheid ergerde me en verhinderde me om te bellen of te schrijven, ik had in al die weken maar één briefkaart gestuurd.

En in plaats van daarover ferm uit te pakken stuurde Marjan me dit uiterst coulante briefje.

Ik herinnerde me het afscheid van Mark, de oudste.

‘Moet je nou echt weg?’ vroeg hij. Hij droeg een brilletje en was de knapste van de klas, maar hij zeverde altijd een beetje en ook nu was zijn kin nat en keek hij wat uilig naar me op.

‘Ja kerel, ik moet eruit, ik moet een boekje schrijven,’ zei ik.

‘Maar dat kun je toch ook hier doen? Wij zullen wel stil zijn.’

‘Nee, want weet je, dan ben ik toch te dicht bij kantoor en dan word ik voortdurend afgeleid door het werk. Ik kan beter een tijdje weggaan. Maar ik kom echt terug.’

Ik drukte zijn onhandige stijve juniorenlijf tegen me aan en haalde mijn hand door zijn haar. Hij knipperde

[pagina 84]
[p. 84]

een traan weg en gaf me een natte zoen op mijn wang.

‘Ach, hij heeft het er moeilijk mee,’ fluisterde Marjan even later tegen me, ‘maar ik leg het hem nog wel uit. Ga nu maar.’

En met z'n drieën wuifden ze me na toen ik in de taxi verdween.

Ongetwijfeld gunde Marjan me dit uitstapje van harte. Vader heeft er éven behoefte aan om een paar maanden alleen te zijn, jongens, want vader heeft onvervulde wensen. Goed dat Bart Dijkstra bij haar langs gekomen was. Hij was één van het tweetal vrienden waarmee ik de middelbare school had overleefd. Zijn passie voor Brahms betekende dat hij een jaar later dan ik eindexamen deed en na de schooltijd was het contact vanzelf verloren gegaan. Ik had nog gehoord dat hij psychiater geworden was en dat paste helemaal bij zijn niet te stuiten nieuwsgierigheid naar zieleroerselen. Als je hem een dag niet gezien had vroeg hij ‘hoe gaat het?’ en als je dan naar waarheid zei ‘nou, wel redelijk’ dan keek hij je indringend aan met zijn grote, wat natte ogen en vroeg ‘o, dus niet goed?’ en rustte niet voordat het verschil tussen redelijk en goed naar tevredenheid was uitgediept.

Ik zag hem voor het eerst sinds ruim twintig jaar bij de crematie van Harmen Passchier, de derde van ons trio, een magere vrolijke jongen die in kortstondige buien van depressie gedichten schreef waar Kloos zijn vingers bij kon aflikken. Kloos lag niet zo goed bij de redactie van de schoolkrant, maar later kwam Harmen toch in de journalistiek terecht en zijn naam zag ik geregeld als Frans correspondent op de buitenlandpagina van mijn

[pagina 85]
[p. 85]

krant. Het was me eigenlijk niet eens opgevallen dat ik die naam al een paar jaar gemist had toen ik ineens de overlijdensadvertentie las, met de tekst ‘Harmen nam een besluit dat wij respecteren’ die geheel paste in de lemmingachtige zelfmoordhausse van de laatste jaren. Ik herkende de namen van zijn licht-hysterische zusje en een stiefbroer, vergissing was niet mogelijk.

Ik bezocht de crematie, een diepe aula met een kist op een voetstuk. Een man met een grote blonde snor las voor uit een brief die Harmen hem geschreven had na een avond doorzakken. Het ging over vriendschap en misverstanden en de ontoereikendheid van het leven. De man met de snor bewoog zijn lippen en het geluid dat hij vermoedelijk maakte werd door de microfoon van hem afgenomen en daalde in veelvoud op de aanwezigen neer.

Het ging over de ontoereikendheid van contact tussen mensen.

Nadat hij uitgesproken was klonk een moderne treurballade en alle aanwezigen liepen langs de kist waarin Harmen vermoedelijk lag. Hij had over belangstelling niet te klagen, hij was vroeger al iemand die makkelijk contacten legde.

‘Dag Harmen,’ zei ik zwijgend tegen het hout en terwijl ik verder liep dacht ik aan onze wandelingen van vroeger rond de cour van de school, waar wij - weer of geen weer - in de vrije kwartiertjes het Leven en de Kunst analyseerden en de Godsdienst van ons afstroopten.

Het leven was zinloos, daar viel niet echt over te dis-

[pagina 86]
[p. 86]

cussiëren, maar er kon verschil gemaakt worden tussen plus nul en min nul en we voelden alledrie dat we dáár niet aan moesten tornen. We wilden eigenlijk graag blijven leven en elke drogreden, mits niet godsdienstig, was daarbij acceptabel. Zo kwamen we tot de conclusie dat het mogelijk moest zijn om binnen de range van nul toch een schijn van waarde te creëren.

Een mooi gedicht, een vriendschap, wie weet een liefde, dat was toch niet helemáál niets? Misschien kon je het vergelijken met papiergeld, dat op zichzelf ook geen waarde had, behalve de waarde die mensen eraan toekenden.

We waren eigenlijk bezig het humanisme weer uit te vinden, en hoe onhoudbaar die redeneringen ook waren, ze gaven hoop in de gruwelijke post-puberale jaren. Met wat energie en talent en begrip zouden we van ons leven iets kunnen maken dat aan de bovengrens van de zinloosheid reikte en dan hadden we toch iets bereikt? Of niet soms? Ik had al ruim twintig jaar niet meer aan die vragen gedacht, in de praktijk bleek het heel goed mogelijk om een zinloos leven te leiden, al was het Harmen nu kennelijk toch te veel geworden.

Buiten op het tegelpad keek ik de kale omgeving van het crematorium rond. Het was koud en ik rilde en verloor ineens mijn zelfbeheersing. Gegeneerd snoof ik mijn tranen weg en wreef onopvallend over mijn ogen toen er een hand op mijn schouder gelegd werd.

Bart was geheel kaal geworden en tamelijk dik, maar ik herkende hem meteen aan zijn grote vochtige ogen en zijn ondervragende blik.

[pagina 87]
[p. 87]

Hij loodste me mee naar zijn auto, waar we koffie dronken uit een thermosfles. Het verwonderde me niet dat hij die bij zich had, hij was vroeger al degene die lette op dat soort details.

‘Jammer van Harmen,’ zei hij, ‘jammer, jammer.’

‘Hoezo?’ vroeg ik en hij bleek alle feiten bij de hand te hebben. Harmen was twee jaar geleden afgeknapt op de journalistiek en trad sindsdien alleen nog maar op als adviseur voor radio- en tv-programma's. Hij dronk, rookte, snoof en spoot, zijn huwelijk was stuk en hij zat in een warnet van relaties met drie vriendinnen. Hij was moe en op, en in een depressieve bui reed hij naar een geleend buitenhuisje in Overijssel, sloot de gordijnen, deed de televisie aan, nam een overdosis peppillen en wachtte het eind af.

‘En toen waren er nog maar twee,’ zei Bart met veel dramatisch gevoel, en vroeg: ‘Hoe gaat het met jou?’

‘Uitstékend,’ zei ik en hij keek geïnteresseerd: ‘Echt uitstekend? Of eh...?’

Hij was niet veranderd, maar ik liet me nu niet meer zo gauw verleiden tot ontboezemingen. Ik lepelde het gelukkige huwelijk op en de goed lopende carrière, en op zijn beurt gaf hij een beknopt verslag van een kortstondig huwelijk en een lang verslag van zijn loopbaan als psychiater.

‘Dus je bent een beetje alleen,’ concludeerde ik.

‘Binnen zekere grenzen,’ gaf hij toe, ‘binnen tolerabele grenzen.’

Hij keek opzij en ik voelde dat ik maar niet verder moest gaan, hij straalde een gevoel van eenzaamheid uit

[pagina 88]
[p. 88]

waar ik geen goed antwoord op had, want het klikte niet meer tussen ons, zonder dat ik precies kon omschrijven waarom. Het had iets te maken met de manier waarop hij over Harmen vertelde, de toon van medeleven kon niet verbergen dat hij ook genoot van het drama en de mislukking en de dood.

Ik nam afscheid van hem met de belofte dat we nu toch snel weer eens bij elkaar moesten komen en het oude contact weer een beetje moesten herstellen.

Ik vergat hem snel, de dood van Harmen was het laatste zetje dat ik nodig had om zelf uit mijn leven te breken en bij het begin van de zomer vertrok ik naar Maradonna.

En nu was Bart dan bij Marjan terecht gekomen. ‘Hij had je ontmoet bij een reünie,’ schreef ze en dat was het soort ironische beschrijving waar we ons vroeger ook al vlijtig in oefenden. Eigenlijk was hij toch een beste brave kerel en het was aardig van hem om nog eens extra langs te komen voor een spelletje kaart.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken