Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het blank heelal (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het blank heelal
Afbeelding van Het blank heelalToon afbeelding van titelpagina van Het blank heelal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

Scans (3.33 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het blank heelal

(1908)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

II

 
Ik zat in donker en verzon den zang
 
Die als een eenmaal aangeheven toon
 
Zichzelf vermenigvuldigde en zijn lijn
 
Dalen deed en dan stijgen, beurtlings diep
 
In 't donkre hartleed en in heldren schijn
 
Van lichte vreugde, en dan van rang tot rang
 
Door witte cirkels waar op fabeltroon
 
De eeuwige Waarheid hem nabij zich riep.
 
Een kinderstem was 't en de woordentaal
 
Zocht als een vogel naar een notenschaal,
 
Weinige noten, maar de zangerstem
[pagina 78]
[p. 78]
 
Zocht ze uit en sleep ze en had in 't zingen klem.
 
Hij wist niet - jonge vogel - dat het lied
 
Zijn leven was en dat, eens ingezet,
 
Het hel of zwaar kon zijn, maar sterven niet
 
Zoolang hij leefde, doch naar zuivre wet
 
Zich zou herhalen als zijn ademhaling,
 
Na iedre nieuwe hoogte in nieuwe daling -
 
Totdat hij stierf? - neen, totdat andre stem
 
Het nieuw deed klinken: wel en niet van hem.
 
 
 
Dit is van elk goed vers de wondre deugd
 
Dat het van een en toch van velen is.
 
Zoo 'hoort de taal een volk, maar maat en toon
 
Zijn eeuwig-menschlijk en hun levend schoon
 
Ontroert, zoolang van licht tot duisternis
 
Een vonk een vonk blijft en te grooter vreugd
 
In donkrer nacht. Laat in een dooden tijd
 
Die maat maar luiden, laat een enkel hart
 
Dien toon weer voelen, en zooals een vonk
 
Dor hout tot vuur maakt, zal de weergalm wijd
 
En zijd weerklinken en wiens oor maar werd
 
Geraakt, heft aan, zoolang hem de aanslag heugt,
[pagina 79]
[p. 79]
 
En één zang zwelt en deint lange hille en zonk.
 
Eén zang: dezelfde en toch een andre als die
 
De koren van de volkeren van ouds
 
Boven hun stroom, langs hun gebergte ontklonk.
 
Zelfde voor 't hart: een droom van zoets en stouts,
 
Van teers en vreeslijks, andre in melodie
 
Voor 't oor, in beeld voor 't oog, in streng geweef
 
Van eedle denking of een speelsch patroon
 
Van blij gemijmer, andre in al wat vrij
 
Zich bindt aan 't eene opdat het meerder leev',
 
Zich geeft aan 't eene opdat het eigner zij,
 
Zijn juubling neerbuigt in den schoonen toon.
 
 
 
Zoo zocht in donker ik den zang die, stil
 
Geneuried, mijne zijn zou, maar meteen
 
Stem in het eeuwen-koor. Ik wist dat geen
 
Kon leven zonder schoonheid of den wil
 
Tot schoone daden en van jongsaf las
 
En overpeinsde ik al wat voor mijn oog
 
In letters leefde, doch dat niet alleen.
 
Want toen de Bijbelbeelden - de woestijn
 
Met Mozes' berg, in maannacht Gideon,
[pagina 80]
[p. 80]
 
De kruisdood, Saul die naar Damaskus toog -
 
Mijn geest bewoonden, toen - maar toen eerst - was
 
Me in kerkgebouw het orgel nieuwe ontroering;
 
Zijn dreunen, kreunen als een God in pijn,
 
Zoodra 't koraal zijn zwaar parlaar begon,
 
Het teere en breekbre en zilveren betoog
 
Dat klaagde en vraagde tot breed openvloog
 
- Metalen deuren - 't orchestraal gevaart:
 
De hal, de hemel, waarin englenvluchten
 
De ziel omstroomend en haar zoetste zuchten
 
Opdragend tot den Troon, den stralenhaard
 
Van licht en leven - o in één vervoering
 
Zat ik dan luistrend, zag mijn ziel, voorheen
 
Een vogel, pikkende aan gesloten venster,
 
Nu samenzinken, een ontblonken genster,
 
Met het groot vuur dat door de ruiten scheen:
 
De Zon van de aarde en van alle eeuwigheên.
 
 
 
Maar meer was in me: ik had - maar wist het niet -
 
Mijn Vader lief die mij zacht leven liet
 
En die, kort voor zijn dood, beval: als hij
 
Anders dan wij zal zijn, laat hem dan vrij.
[pagina 81]
[p. 81]
 
Die hij was ik. Drie vier jaar later eerst -
 
Ik haast een jongling - kwam dat laatst en teerst
 
Bevel, gelijk een schild, door goeden Voogd
 
Geboden, weren wat Hij niet gedoogd
 
En vroeg voorzien had: dwang die mij niet leek.
 
Ik die nooit sprak, die nooit toonde of ik keek,
 
Had jong aan Hem geleerd de blijde vreugd,
 
Het diepe lijden, de ongewone deugd
 
Van ongewoon zijn in gewonen schijn.
 
Hij was mijn Mensch: hij had die eedle lijn
 
Van leven die naar andren heenbeweegt
 
Gelijk een lichtstreep en een schijnsel veegt
 
Van schertsen over 't leed waaruit hij rijst.
 
Maar dóór dat leed had hij - wat niemand prijst
 
Die 't niet doorgrond heeft - de onbevangenheid
 
Voor álle leven en dat stil beleid
 
Dat boven allen strijd zich vredig houdt.
 
Mijn Moeder was wel anders: nog beschouwt
 
Haar zoon dat beeld waar met den vinger 't Boek
 
Zij aanwijst dat haar heil was, - naar den hoek
 
Waar 't laatste bed stond van de dertigjaarge
 
Gaat weer mijn kindervoet en met meewaarge
[pagina 82]
[p. 82]
 
Herinring hoor ik 't woord, dat mint, niet wint:
 
Wanneer je stout waart, zie naar boven, kind.
 
(Den andere' avond, in de donkre kamer
 
Gezet, tilde ik 't gordijn op: aangenamer
 
Dan ooit pinkten de sterren: 't gaf mij vrede.)
 
Ik zie haar nog hoe zij de eerste gebeden
 
Mij leerde en hoe zij 's avonds in den kring,
 
Staand, schoon al krank, stemde in het psalmgezing.
 
Haar strenge poëzie was voor mijn Vader
 
De schoonheid van zijn jeugd, dan bracht ze 'm nader
 
- Doordat zij stierf - de schoonheid van het lijden.
 
Ik heb in hem altijd gezien die beiden
 
Door daagsche schoonheid heen.
 
Mijn broeder was
 
Met me, zijn zachtre naast mijn trotscher pas.
 
 
 
Nog jaren lang hoorde ik als onze zuster
 
Den Bijbel voorlas, maar ik was bewuster
 
Van ander leven, - doch van de' ouden staat
 
Zag ik de grootheid soms, op haar gelaat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken