Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het lachende raadsel (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het lachende raadsel
Afbeelding van Het lachende raadselToon afbeelding van titelpagina van Het lachende raadsel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.31 MB)

ebook (2.72 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het lachende raadsel

(1935)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]

Liederen van Laatste Verstaan

I
Zeegezang

 
Uw zacht gezang - het kwam zo vaak
 
Nadat uw storm zich had gelegd.
 
Wat ik als doelloos schomlen laak
 
Was uw geluk - en mij ontzegd?
 
 
 
Of was er ebbe en zwakheid in
 
En uw geluid de weergalm maar
 
Van wat ge in 't juichende begin
 
Hebt uitgeroepen vast en klaar?
 
 
 
Dat nog ik in die tweestrijd hang
 
En met een schelp mijn oor bevreê
 
Bewijst wel dat ik uw gezang
 
Grondloos beminnen moet, mijn zee.
[pagina 48]
[p. 48]

II
De Stem

 
Vergeving, o vergeving! krijt
 
De stem die niets meer is als stem.
 
Ik zoek u, ik ontbeer u zo
 
En de echo enkel antwoordt mij.
 
 
 
Wat is er tussen mij en u
 
Dan wat gij zwijgt en wat ik roep:
 
De schuld van 't nooit genoeg verstaan,
 
Die klaagt en zwijgt, die zwijgt en klaagt,
 
 
 
In 't holle graf, door 't hol gewelf
 
Van lege heemlen zonder hoop.
 
En dan een beving door 't heelal
 
Alsof ge nochtans hadt gehoord.
[pagina 49]
[p. 49]

III
Op Maten

 
Wij die op maten als op golven schrijden,
 
Gedragen door dat open wieglend web,
 
Wij hebben onder ons de woelge tijden
 
En boven ons een storend wiekgeklep.
 
 
 
Wij kunnen niet op lichte vleugels glijden
 
En tussen wolk en straal met klauw en neb
 
De donkre geesten in hun vlucht bestrijden
 
Of stijgen waar een lichter volk zich rep.
 
 
 
Wij kunnen enkel zorglijke aandacht wijden
 
Aan 't mazenweefsel dat ons veilig draagt,
 
En zingend reizen, godlijke gevrijden,
 
Naar de Voltooiing, waar ons hart om vraagt.
[pagina 50]
[p. 50]

IV
Lokroep

 
Uit de onzekerheid van doen en denken,
 
Uit de strijd,
 
Uit de vage en onverklaarbre wenken
 
Van de tijd,
 
 
 
Roep ik u naar de verborgen bronnen
 
Van 't geluid,
 
Zeker dat het hart daar de onbegonnen
 
Zin beduidt.
 
 
 
Daar is klaarheid die wij daadlijk weten,
 
Daar is kracht.
 
En geen beeld dat zich met beeld wil meten
 
Heeft daar macht.
[pagina 51]
[p. 51]

V
Venus en Eneas

 
Steeg toch niet Anadyómene
 
Uit de zee?
 
Uit het schuim geboren
 
Kwam ze 't licht behoren
 
 
 
En het was háar zoon die Troje vlood,
 
Dido's dood
 
Werkte en stedegronding
 
Aan de Tibermonding,
 
 
 
Zodat nadien nooit het voorbeeld dooft:
 
Zwaard dat klooft,
 
Bouw van wereldrijken,
 
Stroom van bloed en lijken.
[pagina 52]
[p. 52]

VI
Muren en Graven

 
Ik sta verwonderd om het ware beeld.
 
Ik weet: Amfions lier deed Thebe rijzen,
 
Jericho's muren vielen voor de wijzen
 
Door 't godlijk volk op de bazuin gespeeld.
 
 
 
Zo hebben onze liedren ook de stenen
 
Bewogen: staat uw stad niet sterk en hoog
 
Naast mijne? en puinbrok en gestorte boog
 
Schoort nog een zuil in 't dreigende overlenen.
 
 
 
En liggen aanstonds niet in graf naast graf
 
Wij beiden, en vernemen in ons duister
 
De stille stem van éenzelfde gefluister,
 
Wendende onze aandacht van 't verscheidene af?
[pagina 53]
[p. 53]

VII
Gevonden

 
Heb ik gevonden wat ik niet kon vinden:
 
De zeebries samen met de zoele winden,
 
De zang die u en mij voorgoed vereent,
 
De golf waaraan uw lichaam lijnen leent?
 
 
 
Toen ik mijn afscheid van u nam, bevingen
 
Bij ieder laatste woord mij aarzelingen:
 
Het vreemde weten van een dieper bond
 
Waarvoor ik in dat uur geen woorden vond.
 
 
 
Nu is het stil omdat ge zijt gestorven
 
En in die stilte heb ik het verworven:
 
Het denken, en het horen, en het zien
 
Van u geheel, en 't zeggen bovendien.
[pagina 54]
[p. 54]

VIII
Twee en Een

 
Laat het zo zijn: door alle tijden strijden
 
Wij met elkaar.
 
U zullen de enen ginds een altaar wijden,
 
Mij de andren daar.
 
 
 
Maar als de rook weerzijdig opwaarts wiegelt,
 
Rein en alleen,
 
Worden twee zuilen, door éen blauw bespiegeld,
 
Onscheidbaar éen.
 
 
 
Dan zenden twee verbondene gelaten
 
Eén straal op de aard,
 
En huivrend vraagt het volk in stad en staten
 
Wat hun weervaart.
[pagina 55]
[p. 55]

IX
Mijn Koning

 
Toch kan ik zo niet einden, want
 
Ik zie u anders dan mijzelf.
 
Wie trok er ooit zo klare lijn
 
Om zich als gij, wie wist zich zo
 
 
 
Van andren aftegrenzen? Wie
 
Verleende al zijn gebaren zulk
 
Een nadruk? al zijn woorden zulk
 
Een glans? Wie wist zijn vorm
 
 
 
Zo inteprenten in een jong
 
Geslacht? Ik buig mij als ik dit
 
Bedenk. Vol eerbied fluister ik:
 
Mijn koning! en ik zwijg en ga.
[pagina 56]
[p. 56]

X
Het Andre

 
Ik ben een Vriend. Ik nam voor mij
 
Als het mij toegemeten deel
 
Al wat ik liefhad. Niemand kan
 
Mij dat ontnemen.
 
 
 
Ik leef in 't Andre en 't Andre in mij.
 
Ik ben niet in omsloten lijn.
 
Niet éen leeft die mij kennen kan
 
Zonder het Andre.
 
 
 
Ik buig me en richt mij dan weer op.
 
Ik weet dat een gezaamheid blijft.
 
Geen God, geen Wereld, of in mij
 
Werden zij Andre.
[pagina 57]
[p. 57]

XI
Orfeus

 
Grijze dagen! en begraven
 
Heb ik hem die in mijn hart leeft.
 
Vraag ik of er vreugde of smart leeft?
 
Alles rust in veilge haven.
 
 
 
Zon zal straks de wolken delen
 
En wat donker ligt zal uitgaan.
 
Moge een Orfeus maar de luit slaan
 
En niet omzien bij zijn spelen.
 
 
 
Geen begeren roept de doden
 
Maar de zang die in zichzelf rust.
 
Elk die in mijn harts gewelf rust
 
Zal het lied niet vruchtloos noden.
[pagina 58]
[p. 58]

XII
Het Lichtfeest

 
Zing dan, zang, en roep hem
 
Luid naar 't aardefeest.
 
Wij zijn tal van dagen
 
In 't licht en saamgeweest.
 
 
 
Wij zullen tal van dagen
 
Saamzijn in het licht,
 
Of ook mijn lijf als 't zijne
 
Zijn arbeid heeft verricht.
 
 
 
Ook als mijn lijf als 't zijne
 
Onder de zoden rust,
 
Roept ons de zang naar 't feestlicht,
 
Dat nooit wordt uitgeblust.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken