Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De weg van het licht (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van De weg van het licht
Afbeelding van De weg van het lichtToon afbeelding van titelpagina van De weg van het licht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.47 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De weg van het licht

(1922)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

Tot de God in zijn Leed

[pagina 66]
[p. 66]

Tot de God in zijn Leed

 
Mijn stille Meester! aan uw voeten breken
 
Van jaar tot jaar de menschen, zwakke golven.
 
Ik huiver voor uw schijnbre roerloosheid.
 
Hoe innig is uw hart aldoor bewogen
 
Dat als een kustlicht vogels zwervers lokt.
 
Maar 't noodlot van uw kracht is onbedwingbaar.
 
Niet enkel zij die aan uw stilheid sterven,
 
Gijzelf wekt deernis. Deernis met uzelf,
 
Deernis met hen is uw ontroerde ziel.
 
 
 
Er was een dwaler die uw roep verstond.
 
Niet de eerste. Wie in uw nabijheid leefden
 
Kwamen al eerder, maar hij kwam van ver.
 
Hij kende aan 't schijnsel van uw hooge lamp
 
Het licht dat hij beminde en onbevreesd
 
Wierp hij zich te uwaarts, liet zich neer, omzwermde
 
Met matelooze en moedige vleugeldrift
 
Uw stille stralen. Juist uw zachtheid lokte,
 
Uw schijnbre schroom. Hij dacht dat in zijn rijk,
 
Schoon dan op verste grens, gij branden zoudt,
 
Plichtig aan hem, steen in zijn diadeem.
 
Stil stondt ge in eigen rijk, al was 't uw wensch
 
Stralen te zenden die van kim tot kim
 
De zwervers eenden. Nu in breedre, dan
 
In engre kreisen, maar aldoor zijn blik
 
Gericht op u, zich spinnende in zijn droom
 
Dat gij hem 'hoorde, zwierf hij in uw licht.
 
Zijn droom wies daaglijks. Eindlijk ver van u
 
Hield hij zich binnen de eigen grenzen, wanend
 
Dat zijn gezag u bond. Wèl was 't een waan.
 
En toen de tijd van grenzen kwam, de lijnen
 
Van rijk tot rijk zich straffer sloten, kreet hij,
 
Bedroefd, gekrenkt, omdat van streek tot streek
 
Zich de onafhankelijke vlammen kleurden,
 
Uw kleur andre dan zijne. Ik weet uw hart,
[pagina 67]
[p. 67]
 
Meester, en dat u deernis dieper beet,
 
Deernis om hem die u verlangde, deernis
 
Om u die 't noodlot van uw wezen wist:
 
Lijdende erbarmingloosheid. Aan uw voet
 
Stierven zijn klachten: op uw eigen plaats
 
Stondt ge onaantastbaar, van uw diepste ziel
 
Stroomde de lokking van gemeenschap, saam met
 
Het weten dat gemeenschap niet kon zijn.
 
Stralende tegenstrijdigheid bewoogt
 
Ge uw minnaars, uw beminden, één het meest,
 
Met het versteenende Medusa-masker
 
Van deze, uw menschelijkste waarheid. Menschlijk; -
 
Want waart ge een god alleen geweest, geen tweestrijd
 
Had ooit uw mond vermaskerd: met een glimlach
 
Waart ge dan neergestreken, hier, of daar,
 
Overal waar de stervling riep, de dwaas,
 
En oovral had hij uw gelaat gezien,
 
Deze hier zus, deze daar zoo, onwetend
 
Dat gij in duizenden gelaten één,
 
Anders en toch dezelfde zijt. Maar thans?
 
Thans, daar ge aan menschelijke dienst geboeid,
 
Eén lichaam koost, dit mijne, één eigen oord,
 
Eén rijk, één norm, één onafhanklijkheid,
 
Heerschte gemenschlijk. Maar uw goden-roem
 
Dat gij de waarheid zaagt! Niet als een waan
 
Van grenzenloosheid, niet in koningsleugen
 
Van willens zich blinddoekende oppermacht
 
Zaagt ge de wereld, maar als mensch naast mensch,
 
Van godlijkheid gelijklijk vol, toch anders,
 
Uzelf bescheidend tot één vast bestand.
 
U; maar ook andren. En zie nu uw doel!
 
Sluiter van grenzen waart ge, maar juist zoo
 
Redde ge de gemeenschap. Goden-eenheid,
 
Schuilgegaan achter de partijen, leefde
 
Dagelijks in uw hart, uw daden. Daden,
 
Die menschlijk scheidden, temperden de toon
[pagina 68]
[p. 68]
 
Van de vervreemding tot een onderklank
 
Er hoorbaar doorklonk, die van hart tot hart
 
De vreemden eende. Gij, wetende scheider,
 
Sterkte in zijn grondslag 't onbewust verbond.
 
Zij die u blaamden, die gemeenschap eischten
 
In 't openbare en het geweetne, schonden
 
De vrijheid van ons aller eenheid. Raadloos
 
Borgen zij zich op 't laatst in 't kerkrend Zelf.
 
 
 
Mijn stille Meester! is uw lichaam 't mijne,
 
Lijde ik dan aan uw noodlot, lijde ik wreed
 
Scheiding van vrienden, dwang van onverpoosd
 
Roerloos te staan, terwijl ik luid begeer
 
Allen te omarmen, lijde ik misverstand,
 
Ondergang aan mijn voeten, keer op keer,
 
Van wie in schoonheid levend, met de drang
 
Van vorstelijke liefde in hand en oog
 
Zich mijwaarts wendden, lijde ik met de pijn
 
Van menschlijkheid, mits met die ééne troost
 
Dat altijd weer, door mijn droef lichaam heen,
 
De glimlach uitgaat van uw godlijkheid.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken