Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De weg van het licht (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van De weg van het licht
Afbeelding van De weg van het lichtToon afbeelding van titelpagina van De weg van het licht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.47 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De weg van het licht

(1922)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 84]
[p. 84]

De Roep van Ver

[pagina 85]
[p. 85]

De Roep van Ver

I
 
Waar stammen kraken, winden joelen
 
- In 't woud -
 
Gaat iedre toon verloren,
 
Maar als ik heel mijn voelen
 
Span tot de trilling waar ge uw toon op bouwt,
 
Zal ik hem hooren,
 
Uw roep herhaalt zich dan in mij.
 
Boven de storm, dwars door het woelen
 
Van al zijn schokkende geluiden
 
Weet gij uw wil te duiden,
 
De storm omringt uw stem als een vallei,
 
Een schoot van stilte, en daarin enkel gij.
II
 
Noodkreet van ondergang noch welberaden
 
Maning tot daden
 
Kunnen een vallende wereld schoren.
 
Of wij 't Oude
 
Beklagen of trachten het te behouden,
 
De krachten die zijn evenwicht verstoren
 
Zijn sterker dan wij.
 
De vroegere geestdrift die staten stichtte
 
- Zoon van nood en bezieling -
 
Boog en zwichtte,
 
Zijn bouw stortte in de wieling,
 
Redding daagt enkel waar na de vernieling
 
In het toekomstgeloof waar een volk zich naar richtte
 
De vloedzang begon van een nieuw getij.
III
 
Machten geslachten en oude rechten
 
Schiepen een wereld van heeren en knechten,
 
Van rijk en arm.
 
Bezit wordt niet maar schoon genoten,
[pagina 86]
[p. 86]
 
Doch nagel aan de naar alle genooten
 
Grissende arm.
 
Niet volken alleen, niet staten, maar menschen
 
Trekken, rondom zich, elk eigen grenzen;
 
Millioenen-hoofdig, in zich verdeeld,
 
Bestrijdt zich de Mensch, die zichzelf moest baten:
 
De Eén-God die moest zijn, gaat duizend straten,
 
Monster diens eene mond de andre besteelt.
 
Als een plundrende chaos, noode geördend
 
Waar 't moest, -
 
Voeden we ons, grooten de kleinen verheerend,
 
Kleinen nooddruftig op grooten terend,
 
Maatschap van haat, uit nooddwang wordend,
 
Dan weer verhordend
 
En woest.
 
Door de eeuwen heen
 
Dreef, alleen,
 
Als van wolken een eiland
 
Door avondlicht zeilend
 
Voor de oogen van wijzen en poëten
 
Die dwazen en onwerkdadigen heetten
 
De droom van een rijk waar voor iedere mond
 
De Mensch die wij zijn zich vruchten vond.
IV
 
Wie plukken wil moet kweeken.
 
Arbeid van hand en hoofd
 
Geeft recht tot vruchten breken.
 
Alleen wie niet werkt, rooft.
 
Dit is 't begin,
 
De simple zin
 
Valt als een zoete kern van taal
 
Uit de versteende gewoonte-schaal,
 
Door de hamer van 't lot gebroken.
 
Wreed en wrang
 
Is die korte zang
[pagina 87]
[p. 87]
 
Voor wie in weelde verdoken
 
Luiert, voor inspanning bang.
 
't Woord is een vreeslijke wende
 
Voor genot en ellende.
 
Al de kwalen van iedre omkeering komen los.
 
De vergroofden, de verluisden,
 
Die in krotten huisden,
 
De vunze tros
 
Van de bezitloozen, ook die niet werkten,
 
Zij in wier verkankerde zielen
 
De wormen van haat en afgunst krielen,
 
De verdwaasden die zich in hun waanzin sterkten
 
Aan de toekomstvizioenen die hen verblindden,
 
Die de mensch uitschudden, niet in menschen beminden
 
Maar cijfers zien en zich voelen als 't scherp geslepen
 
Mes van de rede,
 
Eindlijk vrij van de schede, -
 
Maar ook zij die slap van het weeldeslepen
 
Laf en bang zich verraden, verkoopen,
 
Bij de ineenstorting van bezit en zede
 
Alleen op hun eigen redding hopen,
 
Allen wroeten en worstlen dooreen als dieren
 
- Slangen en gieren -,
 
Zij zijn als een kluwen
 
Van bloeddorstige leden
 
Die doen gruwen,
 
De Demon van de Verwoesting vaart over hen heen,
 
Zij zijn een hel vol tandknarsing en geween.
 
Maar een kleine schaar
 
Staat fel en klaar,
 
Wetend dat zij door een bloedzee moeten schrijden.
 
Zij hebben te doen met menschen en in hen te scheiden
 
Het onuitroeibaar zelf-zoekend gebaar,
 
Nu nog overprikkeld en krank,
 
Van de even menschlijk in hen sluimrende wil
 
Gedwee en stil,
[pagina 88]
[p. 88]
 
Of vrij en frank,
 
De wet te volgen die zich hun bewijst
 
Als onontkoombaar en het best en wijst.
 
Wie plukken wil moet kweeken.
 
Arbeid van hand en hoofd
 
Geeft recht tot vruchten breken.
 
Alleen wie niet werkt, rooft.
 
Waar is de hand, de vaste hand
 
Die dwingt tot werk en zelfzucht bant,
 
Voor wie de oproerigsten zich buigen?
 
De weingen treffen sterk en snel
 
Wie hun weldadige bestel
 
Weerstaat en hun bezield getuigen.
 
Hun nieuwe wet
 
Blijkt ingezet
 
In harten, hoofden en gewenten,
 
En overal,
 
Op berg en in dal,
 
Kiemt het als zooveel nieuwe lenten.
 
Door armoede en nood
 
Wordt dat groeien groot
 
En aan de oude stroomen
 
Gaat het op alle boomen
 
Aan een enten.
V
 
Het trotsch rijk dat door eigenzucht
 
't Gemeen belang bedoelde,
 
Dat woedende in zijn eigentucht
 
Zijn grondvest onderwoelde,
 
Zonk in elkaar.
 
Schijnbaar gevaar
 
Ten prijs van de ondergang ontkomen,
 
Dort midden in onze aard de stam,
 
De leden worstlen molm en stram
 
Al doen ze als zijn zij boomen.
[pagina 89]
[p. 89]
 
De wereld, als een krakend bosch,
 
Stort, wortels en getwijg verbonden,
 
Ineen: geen tronken stonden
 
Vrij en van de andre los.
 
Maar ligt, als in zee een eiland
 
Of als tusschen bergen een weiland,
 
Een wereld in haar nieuw begin?
 
Zal het nieuwe geloof, de gedroomde zin,
 
Daar gevestigd, na de stormen,
 
In ongekende vormen
 
Vandaar zich breiden om 't oude gestronk?
 
Ik hoorde er een toon van verluiden
 
En herhaalde zijn beduiden
 
Zoodat hij luider klonk.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken