Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zichtbaar geheim (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zichtbaar geheim
Afbeelding van Het zichtbaar geheimToon afbeelding van titelpagina van Het zichtbaar geheim

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

ebook (2.81 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zichtbaar geheim

(1915)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 167]
[p. 167]

Mijmering

 
Weer herdenk ik die gelukkige tijden
 
Toen het wijd en wazig hollandsch land
 
Mij deed deelen in het voorbereiden
 
Voor zijn bloemenlente en weidebrand.
 
 
 
Iedre morgen ging de hemel open
 
Over gronden, huisjes, hout en duin,
 
En mijn hart bewoog een prikklend hopen
 
Als ik zag naar 't knoppen in mijn tuin.
 
 
 
Vol belofte van verheugend leven
 
Was rondom en in mij 't heel bestaan
 
En van 't wintersche verstard-zijn bleven
 
Nauwlijks sporen die ik kon verstaan.
[pagina 168]
[p. 168]
 
Zoete weemoed was alleen nog over
 
En een vage vrees die mij weerhield
 
Me al te wijd te ontsluiten voor den toover
 
Die het eens verkild gemoed bezielt.
 
 
 
En nooit weer werd die verkilling meester.
 
De eens ontsprongen groei wast nu als toen.
 
Altijd bloesem-rijker stond de heester
 
Die tot stam werd in mijn weidsch plantsoen.
 
 
 
Maar de strijd woelde in zijn eigen âren,
 
Vezel tegen vezel, drang naast drang,
 
Gloeden van vuurroode bloesems waren
 
Van zijn smartenfeest het sier-gehang.
 
 
 
Tot daarna zijn bloemen bleeker blonken
 
En zijn bloeddrift ingetoogner zwol,
 
Innerlijk verzuiverd en bezonken
 
Stond hij kalm, maar rondom bladervol.
 
 
 
Doch een stille felheid deed zich gelden,
 
Kracht die feller iedre spriet bewoog,
 
En opeens zie, hoogste bloemen snelden
 
Boven 't loover, sterrelend uit het oog.
[pagina 169]
[p. 169]
 
Maar of bliksem uit die hoogste hemel
 
Aangetrokken, 't gloriën niet gedoogt,
 
Treft en slaat door duizlend bladgewemel
 
Vuur zijn stam die zich te heffen poogt.
 
 
 
Zwartgebrand om de armloos open wonde
 
Staat hij: deining trilt door heel zijn lijf,
 
En geen ader die zich oopnen konde
 
Of zijn sap stroomt door en zwelt hem stijf.
 
 
 
Roodzwart bloeide nu naar duizend zijden
 
Heester-rond zijn lichaam somber-rijk,
 
Weelde van 't onbluschbaar maatloos lijden,
 
Merk en prijk van de ééne dooden-ijk.
 
 
 
En hij zwol, steeds rond, maar aldoor hooger.
 
Toomloos leek 't, maar wondre temming school -
 
Kracht die strekker scheen maar tevens boger -
 
In de hartflesch van zijn wraak-fiool.
 
 
 
Tot, bevredigd, hij de ontelbre paden
 
Blootlei van zijn plant, nu zon-doorspeeld,
 
Rond bekranst van zooveel bloesembladen
 
Als de zomernachtlucht sterren heelt.
[pagina 170]
[p. 170]
 
Al vergeefs. Want weer een vlaag woei neder.
 
Kaal en door een kilte in 't hart geraakt,
 
Hief, na 't doodstil nu maar moordend weder,
 
Hij zich op als een uit slaap ontwaakt.
 
 
 
Stierf hij? Neen, want wonder boven wonder!
 
Uit de schors die mergloos bleef maar vast
 
Sproot veel strenger, edelder en blonder
 
De eigen bloem, die hem nu licht belast.
 
 
 
Nergens nu een deinen, storten, beuren,
 
Maar op donker hout klaarglanzge bloei,
 
Die niet treft door heete of teere kleuren
 
Maar door vorm alleen en lichtgegloei.
 
 
 
Is de hemel nu van wraak verzadigd,
 
Nu zijn eigen hart alleen meer klopt
 
In het hout dat zijn gestalt bestadigt
 
En als bloem die aan zijn hout ontknopt?
 
 
 
Vraag het nooit. De wet van alle worden
 
Is vergaan en zijn wat het niet was.
 
Altijd als de laatste bloemen dorden
 
Sterft de stam en wordt tot molm en asch.
[pagina 171]
[p. 171]
 
Maar uit niets wordt niets. De onzichtbre stroomen,
 
Dood en leven van dit zichtbaar Al,
 
Houden elk grein in zich opgenomen,
 
Stroom zijn stijging, stroom zijn schijnbre val.
 
 
 
Leven lokt ons aan en dood verschrikt ons,
 
Maar Een, machtger dan die beiden, bindt,
 
Overweldigt, meestert en omstrikt ons
 
Tot de vrijheid die hen bei verwint.
 
 
 
De belofte van vergane jaren
 
Leeft weer in me: ik zie hoe weide en veld
 
Weer uit voorjaarsnevels licht vergaren,
 
Weer zich sterken tegen 't zongeweld.
 
 
 
En ik hoor door 't breken van de golven
 
Hoe de wentling van hun sterk vergaan
 
Leven doodt en leven houdt bedolven,
 
Zij die, de eerste, leven deed ontstaan.
 
 
 
Zoete weemoed drijft weer door mijn zinnen,
 
Nu niet uitziend naar dit land en strand,
 
Maar ik droom die andre wereld binnen
 
Die ik toen niet zag, die nu mij bant.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken