Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
Afbeelding van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria TesselschadeToon afbeelding van titelpagina van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

Scans (14.62 MB)

ebook (3.54 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Editeur

J.A. Worp



Genre

proza
poëzie

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/brieven
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade

(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 207]
[p. 207]

XI. Sachte Sedeles.
Tesselschade.

[pagina 209]
[p. 209]

Gedicht van Constanter.

Iae noch neen. In eenen ring van 7 Ioffrouwen die mij verboden te vertreckenGa naar voetnoot1)

 
'T geschakelde geweld van t'samen seven Steenen,
 
Zeil-steenen geens-gelyck,Ga naar voetnoot2
 
Bestond mij onverhoeds te klemmen en verbeenen,Ga naar voetnoot3
 
En spande soo gelijck,
5[regelnummer]
Soo eenigh aller zyds, dat, waer ick 't voorhoofd keerde,
 
'T eenpaerighe gerockGa naar voetnoot6
 
Myn hert in twijffel hiel wie 't min of meer verheerdeGa naar voetnoot7
 
Wie 't slapp of stracker trock.
 
Soo hangt de staele kist daer in der loose ledenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Afgodelick geraemtGa naar voetnoot10
 
Sijn' wondre galgh beslaept, en al de oude redenGa naar voetnoot11
 
Van swaer en licht beschaemt.
 
Wat meende dit verraed? men wilde mij doen willen,
 
En wild' ick, soo verkracht?Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Oh neen, myn will, in 't eerst Weer-will van seven Willen,Ga naar voetnoot15
 
Had nu geen' willens macht
 
Zeilsteenen van ontsagh, vier en drij paer schoon' ooghen,
 
Almachtigher gesternt
 
Dan all dat ooghen in het Hemel-holl beooghenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
In eene strael getwernt,Ga naar voetnoot20
 
Ick ben uw will-loos stael, en kan noch steegh, noch mild zijn,Ga naar voetnoot21
[pagina 210]
[p. 210]
 
Beveelt ghy dat het zij
 
'T geen ick niet willen wilde, en moet er yet gewilt zijn,
 
Wilt wat ghij wilt, voor mij.

Amstelodami, 20 Feb. nocte TeiâGa naar voetnoot1)

Constanter.

Gedicht van Tesselschade.

Stenen AntwoortGa naar voetnoot2)

 
Dat soete kermen en dat aengename klaegen
 
Kan yder niet verdragen,
 
Dan wij, die dat verstaen, gelyck het wert gheseyt
 
Met spreekent onbescheyt.
5[regelnummer]
[O grondeloos vernuft! laet u geen tongh verwijten
 
Het tweede rouw verslijten;]
 
Wie keur heeft, die heeft angst; nu hebdy geen van tween,
 
En echter niet te vreen
 
Met de verheven swier van ongevallich weesen,
10[regelnummer]
Wy sullen u geneesen
 
Van gins en weder drift, ten sy ghy u vertast;
 
U twijfel houdt u vast.
 
Onvastaert, roert u niet; de beste keur van allen,
 
Die souw u strax doen vallen.
15[regelnummer]
O nimmer vals proffet! houdt ghij u in 't gewicht,
 
Wy houden u van aert en van het Hemel licht.

Elck syn waerom.

[pagina 211]
[p. 211]

Gedichten van Barlaeus.

In captivam aulam sive victum matrum precibus Constantinum Hugenium Zulechemi DominumGa naar voetnoot1)

 
Stabat et e vinclis mirabar dicere caussam,
 
Splendida cui constans nomina Fama dedit.
 
Stabat et imbelli circumdatus undique sexu,
 
Qualis amatorem Cypris Adonin habet;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Succubuit tenerae matrum, sine lite, coronae,
[pagina 212]
[p. 212]
 
Decretumque gravis distulit Hospes iter.
 
Dicite Io, matres, cessit Constantia vobis,
 
Et partem laudis Tessela suada refert.
 
Dicite Io, matres, quem nulli flectere patres,
10[regelnummer]
Nec potuere viri, vitta colusque potest.

(Barlaeus.)

Op de Cirkel der vrouwen, doen zij de Heer Constantijn Huijgens, Heere van Zuulichem, beslooten en verbadenGa naar voetnoot1)
 
Daer staet de man en kijckt int middelpunct der Vrouwen,
 
En 't harde hart, dat leert sijn hardigheydt verdouwen;
 
Der Wijven circkel maeckt dat Vastaert leut'renGa naar voetnoot2) moet,
 
En Tessels crachtich woort de SuijleGa naar voetnoot3) buijgen doet;
 
Hij schaft het reijsen aff, hy blijft hier wel beraden,
 
Want morgen sal het Speck ons graghe vleesch versaden.
 
Nu, Vrouwtjens, triumpheert. Siet, siet, die brave helt
 
Wordt door de doeck en huyff en spinrock neergevelt.

Barlaeus.

In picturam Coronae matronalis Constantini Hugenij constantiam expugnantis, pingente illam clarissimo pictore et architecto CampioGa naar voetnoot4)
 
Pinge virum, Campi, victum depinge poëtam,
 
Feminei lepidum pinge furoris opus.
 
Pinge vices rerum, Constantem Protea pinge,Ga naar voetnoot3
[pagina 213]
[p. 213]
 
Prostratum facili turbine pinge patrem.
5[regelnummer]
Pinge laborantem septem cum matribus aulam,
 
Pinge fatiscentis dulcia fati viri.
 
Maxima res nobis, at ludicra scena paratur.
 
Discimus exemplo, quod nocuisse queat.
 
Nos suadere viros, sed persuadere maritas
10[regelnummer]
Ingens dedecori gloria juncta virûm est.

16 Febr. 1640.

C. Barlaeus.

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 13 Apr. 1640Ga naar voetnoot1)

Est iam DelphisGa naar voetnoot2) amatorum Tessela facta pila, cuius soror Anna te vitri stupenda inscriptione beavit. Ego meum exspecto, cum hoc elogio: Ungula vatum. Percussis enim a Liberi patris Lyncibus, uti a Pegasi ungulo Parnasso, scaturiunt uberius poetis carminum fontes.

Brief van Tesselschade.

Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot3)

Mijn Heer....

Wy senden u E een soetigen krabben, die welck ock tot een embleme konen verstrecken, om van dese Heylighe daegen een voorbeelt te syn van niet weer achter uyt te gaen van een goet voornee-

[pagina 214]
[p. 214]

men; ick was in het uyt schryven van myn Tasso, en siet hier een vaersGa naar voetnoot1):

 
Wye ist, daer ghy, o Godt, met duysent beecken bloedich
 
Het aerdryck liet besproeyt, die niet ten minsten souw,
 
Om zulcken wrang gedacht, uyt storten, gans wemoedich,
 
Maer twee fonteinen van een bitter klachten dauw?
5[regelnummer]
Ghy, mijn bevroosen Herdt, waerom, door d' oogen heenen,
 
En druppelt ghy niet aff heel tot een traenen vloet?
 
Ghy, myn verherde Hert, breeckt en wildt u ontsteenen,
 
Waert dat ghy altyt weent, soo ghy 't nu niet en doet.

Tesselschade.

Brief van Hooft.

Hooft aan Tesselschade.Ga naar voetnoot2)

Me Joffr.e

Quaedt met goedt te vergelden, is een zeldzaeme deught. Nochtans weet jk hier eenen, die gejrne U.E. krabbenGa naar voetnoot3) met kussen betaelen zouw. Doch dat is misschien zoo groot een' deughd niet in eenen, die zoetighejt in U.E. krabben vindt. Altijds wy mejnen U.E. daervoor dank schuldigh te wezen. De zeedieren waeren zoo lekker, dat wy daeraf den vrunden hebben bijgezet, 't welk U.E. moghelijk bij brief oft gedicht verneemen zal. De brujloftGa naar voetnoot4) is acht daeghen ujtgestelt. Ik hoope ende help bidden, dat U.E. daerop te verschijnen heb-

[pagina 215]
[p. 215]

be. Moght' er een Roemer meêkoomen, met deze woorden Pergens in meliusGa naar voetnoot1), de welkoomst zouw te doorluchtigher wezen. Wij bevelen ons alle in U.E. beste gunste, ende U.E. den Almoghende met hartlijke groetenis,

Me Joffr.e van

U E Verplichtsten dienstwillighsten P.C. Hooft.

Ujt Amsterdam, 8en Maj 1640.

 

Adres: als boven.

Uit een brief van Barlaeus aan Hooft, van 12 Juni 1640Ga naar voetnoot2)

Invitas, Hoofdi nobilissime, magna nomina, VicofortiosGa naar voetnoot3) et CoymannosGa naar voetnoot4), una cum uxoribus virtute ac forma eximiis. His me socium adjungi vis, ut illorum splendor meae tenuitatis ac deplorandae orbitatis conspectu illustrior sit. Solent hoc factitare pictores; vultum deteriorem inserunt tabulae exquisitissimas formas exhibenti, et loripes Vulcanus jungitur Veneri, ut appareat ingens amantium discrimen. Diem Jovis mensae tuae fatalem destinavere omnes, nisi grandis

[pagina 216]
[p. 216]

causa impediat. Venirem ego lubens una, nisi Dialectici et Peripatetici mei Auditores prohiberent, veriti ne malo ad pigritiam ipsis exemplo praeirem.................

Si adesset Tessela, impatiens morae accurrerem, ut aures meas coelesti harmonia permulceret coelestis femina. Nunc Caucaso alligatus, sino, ut cor meum exedant Aristotelici vultures, et me objectamentis suis lancinent Socratici juvenes.

Uit een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van 6 Sept. 1640Ga naar voetnoot1)

Ik wenschte wel te verstaen, oft mijn Heer Barlaeus het paer toppen van Parnas tot een' bedsteê bezight, en zich daer te slaepen gelejdt heeft, om eeuwelijck te droomen. Ik had zijn E. verzocht Joffr.e Tesselscha tot herwaerts koomen te bezweeren; dewijl mijne beleezingenGa naar voetnoot2), te voore geschiedt, geene proef deedenGa naar voetnoot3), maer verneem geen beschejdt. Zij hebben 't misschien zoo drok t' saemen, dat 'er niet een woordtjen af magh voor een' vriendt. Anders, jk weet niet, wat dit swijghen zeggen wil. Onze prujmen en sujkerpeeren hadden haeren mondt gemaekt op inlijving t' hunner E.E., met hoope dat U.Ed.Gestr. dezelve, in die geleghenhejt, niet onverzelschapt zouw laeten. Nu haer dit niet gebeuren magh, bersten ze van spijt, oft beuzen aen den boom. 't Welk Broeder Campanella, moght' hij opzien, beveelen zouw, in zijn boek De Sensu RerumGa naar voetnoot4) te stellen.

[pagina 217]
[p. 217]

Gedicht van Tesselschade.

Cicilia aen den jaghtsuchtigen Silvius; vers uyt de modder gehaeltGa naar voetnoot1).

 
Ghy, koelen herders soon van 't sangerige choor,
 
Hoe komt gy soo verhit op jachtigh haese loopen,Ga naar voetnoot2
 
Op wonden, moorden en onnosel vel te stroopen;
 
Ghy kont hier volgen naeuw, en by my gingt ghy voor.Ga naar voetnoot4
 
 
5[regelnummer]
Eer netter tijt-verdrijf van loopen was uw spoor,Ga naar voetnoot5
 
Als ghy mijn hoeder waert om wisse moet te noopen,Ga naar voetnoot6
 
Daer ick uw weder in sal spooren, derfick hoopen,
 
Ick, die u tot de staet van Opper-priester koor.
 
 
 
Verruylt gy nu het ampt om sulcke slechte leuren,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En laet sijn stemmigheydt van 't wilde wilt verscheuren,
 
Bejaeght, in plaets van jacht, niets als een slobrich lijf?Ga naar voetnoot11
 
 
 
Verwisselt met u kleedt dees slobberige sinnen,
 
En wilt sulck wilt niet meer, maer tammer seden minnen,
 
Van godlijck zang-gesught, dat eeuwigh tijdt-verdrijf.

Tesselschade.

Uit een brief van J. Wicquefort aan Barlaeus, van 22 Oct. 1640Ga naar voetnoot2).

Aveo ex te scire quidnam litterarum acceperis non ita pridem ab illa, quae elogio tuo audit Almerii faxque pharosque soliGa naar voetnoot3)

[pagina 218]
[p. 218]

Brief van Tesselschade.

Tesselschade aan HooftGa naar voetnoot1)

Mijn Heer,

Niet tegenstaende de ontroering van de reijs om over te koemen, en dat ick my t' Alckmaer beeter te pas vind als in my[n] vaderlycke stat, en dat het winter is, nochtans soo sal jck my op reys begeeven als het weer en windt is, een dagh of twee onbegreepenGa naar voetnoot2) naer ue schrijvens, en toenen dat ick meer begaen omGa naar voetnoot3) om geest bancket als om bruylofts maeltijt ben. Ick sal koemen met honger om soetticheyt te swelgen, daer de ma[e]gh niet af ontsteu[rt]Ga naar voetnoot4) om t' zijnder tijt ongepijnde hoonichGa naar voetnoot5) te leveren aen V mijnGa naar voetnoot6) heer, die oorsack syt van 't soet van

Sachte Sede Les.

 

Adres: Aen myn heer De heer Hooft.

Gedicht van Barlaeus.

In diem Anniversarium Nuptiarum ... Petri Hoofdii ...Ga naar voetnoot7).

 
...............
 
...............
55[regelnummer]
............ ne sile,
 
Pranderi mecum, fabulari, scribere,
 
Et disputare suaviter,
 
Et gratulari cantibusque et versibus,
60[regelnummer]
Et Hoofdiis applaudere,
[pagina 219]
[p. 219]
 
Helmansiaeque, et nuptiis tantis frui,
 
Insigne Belgii decus,
 
Frisiaeque acellum, amoenitatis corculum,
 
Mensaeque praesentis facem,
65[regelnummer]
Nunquam canendam vatibus nimus, mihi.
 
Semper colendam Tesselam.

(Barlaeus.)

Postscriptum van een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van [December 1640]Ga naar voetnoot1).

Hebbende in U Ed. Gestr. brief eenen gevonden van Joff.re Tesselscha, ende denkende dat U Ed. Gestr. misschien ook ijets aen haere E. te bestellen heeft, zoo verstout jk mij, mijn antwoordt aen haer in dezen te slujten. In allen gevalle kan het tot stoffe van schrijven dienen aen den E. Heere Barlaeus, die hartgrontlijk gegroet zy.

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 30 Jan. 1641Ga naar voetnoot2).

Nos hic nuper anniversario festo nobilissimi Satrapae Hoofdij interfuimus, cui jambis aliquot applausiGa naar voetnoot3), quos mitto. Aderat Tessela. Adfuisti et tu, sed uti adsunt absentes, qui bibunt alienis faucibus, ne de hospitis intemperantia querantur.

[pagina 220]
[p. 220]
Uit een gedicht van Barlaeus aan Hooft.Ga naar voetnoot1)
 
.................
 
Pythagorae norma solis hic vivitur herbis,
 
Nec mea barbarico mensa cruore madet.
 
.................
 
Tessela cum vestros intrabit magna penates,
 
Tessela cum vestrum sollicitabit ebur,
 
Tessela cum docti referet tibi carmina Tafsi;
 
Tessela cum dicet, quid sit amare, Tibi;
 
Tessela cum virides nectet de fronde coronas.
 
Atque arte cupiet promere docta suas:
 
Accurram, viduaeque manus amplectar amice,
 
Basiolumque tibi Tessela blanda dabo.
 
Basiolum, quod Iuno mihi, quod Cypris et ipse
 
In coelis magnus Iupiter invideat.

Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 19 Juni 1641Ga naar voetnoot2).

Quid agas rerum, quid mediteris, aut pangas, qui cum Tessela conveniat et rivalibus ........ scire cupio ...

[pagina 221]
[p. 221]

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 9 Juli 1641.Ga naar voetnoot1)

Ex quo Hagâ cum Principe abivisti, ego individuum vagum fui, modo Poelgeestam,Ga naar voetnoot2) modo in Bamestrae agrum, modo Muydam, mox Beverovicum et Alcmariam abreptus .... Bamestra Riccios,Ga naar voetnoot3) Ossios,Ga naar voetnoot4) RanstiosGa naar voetnoot5) mihi obvios cum pilentis et quadrigis obiecit, quibus regaliter vectus acessi Tesselam, cui epistolae tuae partem praelegi, quae de rivalibus agit.

 
Illa suos prudens mecum suspendit amores,
 
Et solum Veneris nomen, siccosque poetas
 
Sicca colit, neque tota gelu. Blandissima posset
 
Basiolis et versiculis matrona resolvi.

Ab eius facundia est carmen hoc, quod mitto, inscriptum albo nobilissimae virginis Traiectinae Ogel.Ga naar voetnoot6)

Vers en brief van Tesselschade.

Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot7).
Aen me Juffrou Tra ....

 
Wat in de lotery des luckx zyn oorspronck nam,
 
Is u lucksalicheyt door ['t] lot te beurt gevallen,
[pagina 222]
[p. 222]
 
Beneven 't vaeder Huys, omheynt met vaste wallenGa naar voetnoot3
 
Van koene daeden, by een Adel sonder schram;
5[regelnummer]
Wat van u schoonheyt is, en van u deughden vlam,
 
En wysheit op zyn tyt te boerten en te mallen,
 
En kan myn noertsche tong [in] syn onkunt niet kallen;Ga naar voetnoot7
 
Wat vroomicheyt belanght, dat is u rechte stam.
 
Hoe zeldsaem is deez deught, by soo veel schild qartieren,
10[regelnummer]
Die met een stasy ry 't rechtschapen waepen cieren,
 
Van Niet te roemen, en, dit is het eedel slot,
 
Dat den phoet weet met zyn veer te raecken,Ga naar voetnoot12
 
En met die zeldtsaemheyt een yder vroet sal maecken,
 
Van al deez watjes is dit Niet het ho[o]ghste lot.Ga naar voetnoot14

Myn Heer, wild dit wat betuttelen en bekladden, en t sal daer door gesuyver[t] werden; send het my wederom, van ue in 't net geschre-

[pagina 223]
[p. 223]

ven, om wel te spelden, met ue oorde[e]l, wat wel off qualyck is, en laet u prysen voor minder vrinden als ick, die verlangh van ue berispt te mogen werden, en dat sal mijn doen blijven altyt ue beste vrindinne en openhertighe

M. Tesselschade.

 

Adres: Aen mijn heer || C, Bareleus || met || vrind, die Godt || bewaert.

Uit een brief van Barlaeus aan Hooft, van 24 Juli 1641Ga naar voetnoot1).

Hinc reversus Muydam cogito, scilicet ea spe, ut Sibillam nostram Alcmarianam arcessas, ut non e tripode, sed ex prunis tuis oracula recitet.

Uit een brief van Hooft aan Balthazar en Johan Coeimans, van 9 Aug. 1641Ga naar voetnoot2).

Wij bidden dan op 't hartelijkste, gelieve, nevens UE.E. waerde wederhelften, zonder 't meebrengen van de zoete jonge Joffr.e Sophia te vergeeten, ons in 't laeste der naestkoomende weeke met UE.E. bezoek te vereeren en eenighe daeghskens bij te woonen. Wij verwachten ook Joffr.e Tesselscha, en haeren vrijer om welstaens wil, den H. Barlaeus.

[pagina 224]
[p. 224]

Brief van Hooft.

Hooft aan BarlaeusGa naar voetnoot1).

Mijn' Heere,

Op, op! U.E. leirze, spooreGa naar voetnoot2) en rustte zich toe ter herwaertsrejze. 'T is op lestleden dinxdagh njeuwe maen geweest; op naestkoomenden Dinxdagh zal 't nieuwe zon zijn. Wat dunkt U.E. van zoo een' starrekijker, die dat afzien kon? Zoud' hij 't Galileo GalileiGa naar voetnoot3) niet wel te raeden geeven? Een ander wonder: in 't Noorde zal ze rijzen, aen de Zujder Zee dalen, 't en zij dat wolk oft onweêr haer 't hooft eer doe ouder halen. Jk legGa naar voetnoot4) haer dapper op onze prujmen te vlammen, en op haer. Uwe E., die jk zie een gat in den hemel slaen, om dat Alkmaer in OrmusGa naar voetnoot5) verandert schijnt, jae rijker dan dat, van blinkende waere. Zoo U.E. vlijtigh opwaekt, daer waer wel nieuwer ding gebeurt, dan oft UE. eens priester wierde in bonae mentis sacelloGa naar voetnoot6). Doch in dit stuk kijk jk zoo klaer niet, ende zoud' er geen Almanacken af darren ujtgeeven. Het is nochtans wel eer geschiedt, dat een vrijer om den deunGa naar voetnoot7), oft om welstaens wil, zich zengde aen 't vuur, daer hij meê meende te speelen.

 
Factus amor verus, qui modo fictus eratGa naar voetnoot8).

Wij hoopen, ujt U.E. mondt te hooren, waer zich mijn' Heer ende Neef van Wikkevoort bevindt, na t' zaemen t' overleggen, tegens welken tijdt wy de eere van zijner Ed. Gest. jeghenwoordighejt hier zouden moghen genieten en, in verlangen daernae, blijft,

Myn Heere,

U.E. Onderdaene, toegedaene dienaer, P.C. Hooft.

(Van den Hujze te Mujden, den 9en in Oestmaent 1641).

[pagina 225]
[p. 225]

Brief van Tesselschade.

Tesselschade aan HooftGa naar voetnoot1).

Myn Heer ......

De klaerheyt van u E vrindtschap sal my het molyGa naar voetnoot2) verstrecken tegens alle Meremannen sang; al kosten sy noch soo pluym strycken, ick salse wel van myn bedt houden; laetse haer met mindereGa naar voetnoot3) veeren behelpen als Adelaers geselschapGa naar voetnoot4). E dal nodo gentil non mi discolsi mayGa naar voetnoot5). Ick sal ons op dinsdaghs, indien t 's morgens goet weer is, jnde Hooftplaets van 't Ghoy laeten vinden,

 
Of als het op een oestGa naar voetnoot6) van honich teelen gaet,
 
Niet weygrich sijn met was van mijn memory graet,

en blyven altijt ue dienstverbonden vrindinne

Tesselschade.

Naest komende dinsdagh, meen ick, is het den 13 van desen maentGa naar voetnoot7); ick heb myn almenack verloeren in het timmeren; sal my naer den uwen regeleren.

Uit een brief van Hooft aan Baek, van 15 Aug. 1641Ga naar voetnoot8).

Ik noodigh althans mijnen zwaegher CloekGa naar voetnoot9) en zijn' kindren, teghens zondagh 's middaghs, op de keel van Joffr.e Tesselscha. Zij is hier; de H. Mostaert, met zijn' Hujsvrouw komt morghen. Jk bid U.E. en Joffr.e zuster 't goedt gezelschap te helpen sterken, ende eenighe daeghskens in de vogelezank, bujten de zilverklank te koomen verslijten, ende ons als nu, voor de derde rejze, geen' slip te laeten haelen, Ik zeg voglenzang, maer zij zal van hoogher vlieghende schep-

[pagina 226]
[p. 226]

selen zijn, te weeten van fraeije geesten, die de H. Advocaet IngelGa naar voetnoot1) aengenoomen heeft tot herwaertskoomst te bezweeren.

Uit een brief van Barlaeus aan Wicquefort, van 15 Aug. 1641Ga naar voetnoot2).

Literas Satrapae Muydensis hic domi meae offendi, quibus scribit, ipsi ut significem ubi haereas; respondi ocyus, te in praedio tuo esse, quare literas quotidie expecta, quibus Muydam vocaberis, ut calamitatem inferas prunis. Jam venit Tessela et istic expectatione tui et coniugis tuae sese erigit........ Jam vale, charissime, et Muydam cum uxore veni circa diem Sabbathi post octiduum, aut si poteris citius; ego in id tempus venturus sum Muydam, si Dens volet.

Uit een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van 21 Aug. 1641Ga naar voetnoot3).

Wij hebben gewisselijk onz deel gedraeghen aen 't lijden om UEd. Gestr. afwezen, en aen de bekommering over 't gevaer dat zij scheen te loopen jn haere rejze na CalkarGa naar voetnoot4); tot dat de Heer Barlaeus ons van de gelukkighe wederkomst Uwer Ed. Gestrengheit verwittighde, en te hoopen gaf, dat wij in kort de eere van haere jeghenwoordighejt hier genieten zouden. Doch deeze hoope ging niet zoo vast, als wij wel gewenscht hadden; mits hij voorts verklaerde, dat UEd.

[pagina 227]
[p. 227]

Gestr. zonder van zijn' E. aengesprooken te zijn, nae 't Hujs te KolveGa naar voetnoot1) vertoghen was, ende zijn' E. daetlijk nae Ujtrecht moest gaen, om met den Heer SchonkGa naar voetnoot2) de steden en Landouwen van Overijssel te bezightighen, in plaets van hier te verschijnen bij Joffer.e Tesselscha, op wiens gezelschap jk zijn E. genoodight had, in meening van U Ed.Gestr. tot genot van 't zelfste te verzoeken. Alzoo bleef onze beede onverhoort, ende wij, samt de Joffr.e betaelt, elk met eenen brief vol heusche woorden, die jk ducht, dat zoo veel niet bij haer zal gelden als zijn' E. zich moghelijk inbeeldt. Zoo 't huwlijk niet af is, wel gevochten; immers jk zoud' er geen borgh voor dorrenGa naar voetnoot3) worden. 'T is wel waer, dat hij belooft in 't laeste dezer weeke weder te keeren. Maer de Joffr.e denkt op aenstaenden zaterdagh zich t' Amsterdam te vinden, om de brujloftsfeest haerder Nichte van Bujl te helpen houdenGa naar voetnoot4). Wij zullen ons dan, zonder haere E. moeten vroolijk maeken.

Uit een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van 27 Aug. 1641Ga naar voetnoot5).

Onse genoeghen van weghe Uwer Ed. Gestr. overkoomste wort zeer besnoejt, door 't verstaen dat ze voor ons niet is. Joffr.e Tesselscha is al vertrokken, en van den Heere Barlaeus verneemen wij nocht woordt nocht windt. Mijn' Hujsvrouw zejdt, dat hij, gewoon zijnen toehoorderen briefken[s] voor gereedt geldt aen te smeeren, wanneer zijn' E zich in leezens tijdt t' zoeke maektGa naar voetnoot6), gewaent moet hebben, op de zelve wijze voor de Joffr.e te moghen bestaen, met betaeling zijner schuldt in inkt en papier. Maer de Joffr.en laeten zich daermeê niet paeijen. Men heeft zijner E. naem hier dapper over den

[pagina 228]
[p. 228]

hekel gehaelt; zoo zijn' ooren niet getuijt hebben, 't magh wel. Om zijner E. gezonthejt te drinken, anders dan AnagrammaticeGa naar voetnoot1), geen' kans. Op die van U.E. Gestr. en Me Vrouw haere waerde helfte. heeft het glas glad gegaen.

Gedicht van Barlaeus.

In Tesselam, a venae sectione exanimemGa naar voetnoot2)
Op Tesselschade,
toen zij na eene aderlating, in onmacht was gevallen.
 
Zie Tesselscha verbleekt! der dichtren hoogste lust,
 
Wier levenskracht hun geest met levenskracht doorgloeide,
 
Ligt krachteloos daarneer, zichzelven onbewust,
 
En 't fijn vernuft bezwijmt, dat eens vernuften boeide.
5[regelnummer]
Heur arm, der lier gewijd, hangt roerloos langs heur leôn;
 
De zoete tong verstomt, die godenzang deed hooren;
 
Het hartbetoovrend vuur van 't minzaam oog verdween,
 
En in een doodlijk wit ging 't incarnaat verloren.
 
Haar leden zijn verstijfd. Bevrozen is de hand,
10[regelnummer]
Die zoo veel wijsheid voor de wareld heeft geschreven,
 
En zij, wier welig schoon de harten sloeg in band,
 
En 't bloed ontvlammen deed, schijnt zonder bloed en leven.
 
Sterft, sterft gij. Tesselscha? dus klonk mijn droef geween.
 
Dus zonk eens Pallas neér, voor 't wicht der smart bezweken;
15[regelnummer]
Zoo kwijnde Sappho weg, zoo Niobé tot steen
 
Verhard, of Hellas maagd in Sestos woeste streken.
 
Ach, zoo gij sterven moet, ontslaap dan in mijn arm,
 
Opdat uw doodsnik nog eens dichters borst verwarm!

 
Tesselscha, ik, die zoo dikwijls u levend vriendelijk heb toegesproken, zou nu de urn willen zijn van uw krachteloos wordend lichaam.
 
Labitur exanimis, nec jam sibi Tessela constat
 
Totque favor vatum deficit una sibi.
 
Maxima quae novit, non iam se Tessela novit.
 
Ingenij grandes debilis abdit opes.
5[regelnummer]
Dextra iacet, pulchras toties dimissa per artes,
 
Linguaque cantandis versibus apta silet.
 
In placidis haeret species fatalis ocellis,
 
Innocuoque gravis pallor in ore sedet.
 
Membra tremunt, casto melius servando cubili.
10[regelnummer]
Sueta manus docte scribere, tota gelu est.
 
Cuius inest metris robur sanguisque colorque,
 
Concidit et moestam languida sternit humum.
 
Ah moreris, moreris, dicebam, Tessela. Certe
 
Palladis effigiem deficientis habes.
[pagina 229]
[p. 229]
15[regelnummer]
Sic jacuit Sappho, Niobe sic pulchra rigebat.Ga naar voetnoot15
 
Sestia sic visa in littore virgo fuit.Ga naar voetnoot16
 
Tessela, si moreris, saltem his moraris in ulnis,
 
Sic moriens poteris non sine vate mori.
 
Tessela, qui nivae toties sum blande locutus,
 
Vrna fatiscentis corporis esse velim.

Muydae, 30 Aug. 1641.

C.B.

Uit een brief van Barlaeus van Wicquefort, van 1 Sept. 1641Ga naar voetnoot1).

Fui per triduum Muijdae cum filiaGa naar voetnoot2) et Tessela; absentiam tuam excusavi, qua potui. Bibimus tibi et coniugi tuaeGa naar voetnoot3).

voetnoot1)
Vg. Gedichten van C. Huygens, III, blz. 134. Boven het Hs. staat in margine: ‘Mahomet moet doch hangen.’ - Zie de Noot bij het volgende gedicht.
voetnoot2
Magneten, die op geene andere gelijken.
voetnoot3
Bestond - Begon, ondernam - verbeenen - tot been maken, verstarren
voetnoot6
T'eenpaerighe gervck - de aaneengesloten rokken.
voetnoot7
verheerde - beheerschte
voetnoot9
loose - losse.
voetnoot10
Afgodelick - van een afgod.
voetnoot11
beslaept - rust op.
voetnoot14
verkracht - gedwongen.
voetnoot15
Weer will - tegenwil.
voetnoot19
beooghen - zien.
voetnoot20
getwernt - gedraaid.
voetnoot21
steegh - vasthoudend.
voetnoot1)
In den nacht van Teos. Teos, was eene stad in Ionië, waar de Grieksche dichter Anacreon werd geboren.

voetnoot2)
Naar het Hs., in Juni 1912 verkocht in de veiling bij Fr, Muller. Het gedicht is een antwoord op Huygens' lae noch neen en zeker denzelfden (20 Febr.) of den volgenden dag geschreven. Vs. 5 en 6 komen niet voor in het Hs., dat trouwens het jaartal 1643 heeft. Het is voor het eerst gedrukt in Verscheyde Nederduytsche Gedichten, II, 1653, blz. 38, met den titel: Stenen, Ofte der Juffren Antwoordt. Het wordt daar voorafgegaan door het volgende vers, waarvan echter bet Hs. niet gevonden is. ‘De E. Heer C. Huygens, By de Poëten, op 't Huis te Muiden vergastende, en tusschen de schrandere Tesselschade en Juffr..... zittende, maakte op hun diepzinnigh redeneeren en wijsselijck antwoorden, Gedicht:
 
Verleider van Gods Volck! die tusschen steen en steen
 
Begraven leght en sweeft; nu vat ick eerst de reèn
 
Van uw swaer ongeval: Twee sprekende Magneten,
 
Twee Weeuwen, schoon om schoonst, wijs om wijst, doen 't my weten.
5[regelnummer]
Mijn logger geest als gy, mijn swaerder Siel als 't stael,
 
Daer uw geraemt in drijft, gaet twijfflen als een Schael
 
Die gins en weder wipt, en niet en weet te kiesen;
 
In 't eynde sterft haer drift, soo voel ick my verliesen
 
Mijn gins en weer en gins en weer verloofde macht,
10[regelnummer]
Daer hang ick, tusschen tween in 't keureloos gebracht,
 
Begraven in mijn selff, en hoope my te roeren,
 
En hoop 'et niet te doen. Waer sijt ghy, Muyder Boeren,
 
Die naer de stale kist uw leven hebt gewenscht?
 
Verschoont uw van de reys: Hier is het stael vermenscht.
15[regelnummer]
Hier is het Lijk het Graf; hier winnen 't de Magneten
 
Van Meccas grauwe Steen. Men laet een yder weten,
 
Dat binnen Muyden hangt voor doodt en deedt zijn woord
 
Een Christen Mahomet.

d'Een seg 't den and 'ren voort.’
Dit vers ging blijkbaar aan Huygens' Iae noch neen vooraf en verklaart er sommige regels van.

voetnoot1)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Uitgegeven in Tesseischade Roemers en hare vrienden, blz. 78. Vertaling: ‘Op het gevangen hof, op Constantijn Huygens, Heer van Zuilichem, overwonnen door de gebeden der moeders. Hij aan wien de Faam den schitterenden naam van Vastaart heeft gegeven, stond daar, en het verwonderde mij, dat hij in boeien zijne zaak bepleitte. Hij stond daar, van alle zijden omgeven door de zwakke sekse, zooals de Cyprische haar minnaar Adonis gevangen houdt. Hij gaf zonder strijd toe aan den kring van zwakke vrouwen en de ernstige gast stelde de reis, waartoe besloten was, uit. Slaakt een juichkreet, moeders, de standvastigheid is voor u geweken, en aan Tesselscha, de godin der overreding, komt een goed deel van den roem toe. Slaakt een juichkreet, moeders; hij, dien vaders noch mannen hebben kunnen buigen, kan gebogen worden worden door haarband en spinrokken.’
voetnoot4
De Cyprische, nl. Venus. Zij had den schoonen koningszoon Adonis, toen hij nog een knaap was, in eene kist opgesloten en deze toevertrouwd aan Persephone, de godin der onderwereld. Maar Persephone, die zelf liefde opvatte voor Adonis, wilde dezen niet aan Venus teruggeven. Toen besliste Zeus, dat Adonis een derde gedeelte van het jaar bij Persephone zou blijven, een ander derde deel bij Venus, en zelf de beschikking zou hebben over het laatste deel.
voetnoot1)
Naar het Hs. in de Leidsche Bibliotheek. Uitgegeven T.a.p., blz. 24; beslooten en verbaden - geen doorgang verleenden en door smeken overhaalden.
voetnoot2)
talmen.
voetnoot3)
Woordspeling op Zuilichem.
voetnoot4)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Uitgegeven t.a.p., blz. 78. - Vertaling: op de schilderij van den kring der vrouwen, die de standvastigheid van Constantijn Huygens overwon, gemaakt door den beroemden schilder en bouwmcester Van Campen. Van Campen, schilder den man, schilder den overwonnen dichter, schilder de wisseling der dingen, schilder Vastaart als Proteus, schilder een vader, neergeworpen door een vluggen wervelwind. Schilder het hof, dat zich moeite geeft met zeven moeders, schilder het zachte lot van een man, die krachteloos wordt. Voor ons wordt eene zaak van gewicht, maar ook een vroolijk tooneel voorbereid. Wij leeren door het voorbeeld, wat kwaad doen kan. Het is een groote roem verbonden met smaad voor de mannen, dat wij mannen raad geven, maar dat vrouwen overreden. - Jacob van Campen († 1657), de beroemde bouwmeester, nam dus deel aan dit feest.
voetnoot3
Proteus, eene godheid, die telkens van gedaante wisselde.

voetnoot1)
Vgl. Barlaei Epistolae, blz. 814; De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 20. Vertaling: ‘Tesselschade is nu te Delphi een kaatsbal voor minnaars geworden; hare zuster Anna heeft u gelukkig gemaakt met een glas, met een verwonderlijk opschrift. Ik verwacht het mijne met deze lofspraak: De klauw der dichters. Want nu zij geslagen zijn door lynxen van vader Bacchus, evenals de Parnassus door den hoef van Pegasus, vloeien de bronnen van verzen rijkelijker voor de dichters.’
voetnoot2)
Vermoedelijk is dit eene toespeling op de Pythische spelen, om de vier jaren te Delphi, waar het beroemde orakel was, gevierd. Aan die spelen was een wedstrijd van dichters toegevoegd.

voetnoot3)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Uitgegeven door Van Vloten in Tesselschade Roemers en hare vrienden, blz. 35. Het vers (zie blz. 214) is reeds gedrukt in Jacobi Westerbani Minne-Dichten, 1644, blz. 269, met den titel: Op het lijden Christi.
voetnoot1)
Het is de vertaling van Canto III, Stanza 8, van Tasso's La Gerusalemme liberata, die aldus luidt:
 
Dunque ove tu, Signor, di mille rivi
 
Sanguinosi il terren lasciasti asperso,
 
D'amaro pianto almen duo fonti vivi
 
In si acerba memoria oggi io non verso?
 
Agghiacciato mio cor, che non derivi
 
Per gli occhi, e stilli in lagrime converso?
 
Duro mio cor, che non ti spetri e frangi?
 
Pianger ben merti ognor, s'ora non piangi.

voetnoot2)
Naar het Hs. op de Amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek. Vgl. Hoofts Brieven, III, blz. 337.
voetnoot3)
Zie den vorigen brief.
voetnoot4)
Nl. van Jacob Pergens, heer van Vosbergen, geb. te Keulen, gestorven te Amsterdam in 1681. Hij trouwde op 22 Mei 1640 als weduwnaar Leonora Bartolotti (1613-1674), eene schoonzuster van Leonora Hellemans.
voetnoot1)
In marg.: Sinspreuk voor den Bruidegom Jacob Pergens. - De spreuk beteekent: Voortgaande tot beter.

voetnoot2)
Vgl. Barlaei Epistolae, blz. 816. Vertaling: ‘Gij noodigt, edele Hooft, groote mannen uit, Wicquefort en Coymans, te gelijk met hunne vrouwen, die uitmunten in deugd en schoonheid. En gij wenscht, dat ik mij als makker daarbij voeg, opdat hun glans door den aanblik van mijne geringheid en droevige verlatenheid, nog schitterender zij. Schilders zijn gewoon het volgende te doen: op eene schilderij, die uitgezocht mooie figuren te zien geeft, voegen zij daartusschen een leelijk gezicht in, en Vulcanus wordt gevoegd naast Venus, opdat het groote verschil der minnenden moge uitkomen. Allen hebben den Donderdag bestemd voor uwen maaltijd. Gaarne zou ik meekomen, als niet mijne dialectische en peripathetische hoorders het verhinderden, uit vrees, dat ik hen door een slecht voorbeeld zou voorgaan in luiheid........... Als Tesselschade er bij was, zou ik vol ongeduld toesnellen, opdat de hemelsche vrouw mijne ooren door haar hemelsche muziek zou streelen. Maar nu moet ik, geklonken aan den Caucasus, toelaten, dat Aristotelische gieren aan mijn hart knagen en dat Socratische jongelingen mij door hunne verwijten verscheuren.’
voetnoot3)
Zie blz. 147.
voetnoot4)
Balthasar Coymans, heer van Streefkerk (1589-1657), was een rijk Amsterdamsch koopman, die de buitenplaats Westerhout onder Velzen bezat en in 1641 getrouwd was met Maria Trip (1619-1683). Zijn broeder Joan Coymans (1601-1657) was deelgenoot in zijne zaak; in 1634 was deze getrouwd met Sophia Trip (1615-1679).

voetnoot1)
Naar het Hs. in de Univ.-Bibl, te Amsterdam, Vgl, Hoofts Brieven, III, blz. 371.
voetnoot2)
pogingen om over te halen.
voetnoot3)
geen gelukkig gevolg hadden.
voetnoot4)
Thomas Campanella (1568-1639), een Italiaansch Dominicaan, is naar Frankrijk gevlucht. Hij heeft vele wijsgeerige werken geschreven. In 1620 zag zijn De sensu rerum et magia mirabili occulta philosophiae libri IV te Frankfort het licht.

voetnoot1)
Het vers is uitgegeven in Hollantsche Parnas, of Verscheide Gedichten, blz. 504. Het is niet uit te maken, wanneer het geschreven is.
voetnoot2
jachtigh - haastig.
voetnoot4
naeuw - nauwelijks.
voetnoot5
Eer - Vroeger, spoor - prikkel?
voetnoot6
om wisse maet te noopen - om aan te moedigen tot vasten (zekeren) maat (stap), in sal spooren - toe zal aansporen, toe zal brengen.
voetnoot9
leuren - beuzelingen.
voetnoot11
Bejaeght - Verwerft, krijgt, slobrich - morsig.

voetnoot2)
Vgl. Lettres de M.J. de Wicquefort, ....... avec les reponses de M.G. Barlée en François et en Latin. A Amsterdam. Chez George Gallet, M.DC.XCVI, blz. 230. De brieven zijn in het Latijn geschreven, maar eene Fransche vertaling is er aan toegevoegd. Vert.: Ik verlang zeer van u te weten, welken brief gij kort geleden ontvangen hebt van haar, die in uw lofdicht de fakkel van Alkmaar en de vuurbaak der aarde wordt genoemd.
voetnoot3)
De twee laatste woorden komen niet voor in een ons bekend vers van Barlaeus.

voetnoot1)
Naar het Hs, in de Bibliotheek der Kon. Akad. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 244. Datum en jaartal staan niet vast.
voetnoot2)
onberispelijk.
voetnoot3)
verlegen ben, noodig heb.
voetnoot4)
Letters afgesneden; ontsteurt, in de war raakt.
voetnoot5)
honig, die van zelf uit de honigraten vloeit.
voetnoot6)
Er staat: myn myn.

voetnoot7)
Vgl. Barlaei Poemata, II, blz. 366. Den 30sten November vierden Hooft en zijne vrouw den dag, waarop zij 13 jaren geleden, getrouwd waren. Tesselschade en Barlaeus behoorden tot de feestgenooten en de laatste had een uitvoerig gedicht, waarvan hier het slot wordt meegedeeld. Vertaling: ‘Op den huwelijksverjaardag van .... Pieter Hooft ..... En verzwijg niet, dat met mij eet, spreekt, schrijft, vriendelijk redetwist, met zangen en verzen geluk wenscht, Hooft en Leonora toejuicht en geniet van zulk eene bruiloft, het uitstekende sieraad van Nederland, de oogappel van Westfriesland, het hartje van alle liefelijkheid, de fakkel van deze tafel, Tesselschade, die nooit te veel door dichters kan worden bezongen en door mij altijd vereerd zal worden.’

voetnoot1)
Naar het Hs. in de Univ.-Bibl. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, III, blz. 376. De brief heeft in het Hs. geen datum, maar met andere hand is er op geschreven: ‘.... Wintermaant 1640.’

voetnoot2)
Zie Barlaei Epist., blz. 828; De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 138. Vertaling: ‘Wij zijn onlangs tegenwoordig geweest bij het jaarlijksche feest van den Drost Hooft, dien ik heb toegejuicht met eenige versregels; zij gaan hierbij. Tesselscha was aanwezig. En gij eveneens, maar zooals afwezigen tegenwoordig zijn, die drinken met andermans keel, opdat zij niet kunnen klagen over de onmatigheid van den gast.’
voetnoot3)
Zie het volgende gedicht.
voetnoot1)
Uit Barlaei Poemata, 1, bl. 172. De dichter beschrijft een vegetarisch maal bij den Drost, waarbij hij en Tesselschade aanzaten, vermoedelijk naar aanleiding van de jaarsverwisseling. Vert. ‘Volgens den regel van Pythagoras [die het gebruik van vleesch verbood] leeft men hier alleen van planten, en wordt mijn tafel niet met barbaarsch bloed bevochtigd .... Als de groote Tesselschade uw huisgezin zal binnentreden, als T. uw ivoren luit zal doen klinken, als T.u de de zangen van den geleerden Tasso zal voordragen, als T.u zal zeggen wat beminnen is, als T. groene kransen van bladerloof zal samenbinden, en zal begeeren haar schrandere kunst te toonen: dan zal ik toesnellen, en als vriend de handen der weduwe omvatten, en U, zachte Tesselschade, een kusje geven. Een kusje, dat Juno, dat Venus, ja dat de groote Jupiter in den hemel, mij zullen benijden.’

voetnoot2)
Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 398; De briefwisseling van C. Huygens; III, blz. 179. Vert.: ‘Ik wensch te weten, wat gij doet, waar gij over denkt, of wat gij dicht, hoe het staat met Tesselschade en met de mededingers...’
voetnoot1)
Vgl. Barlaei Epist., blz. 841; De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 191. Vertaling: ‘Sedert gij met den Prins uit den Haag zijt weggegaan, ben ik een zwervend schepsel geweest, nu eens naar Poelgeest, dan weer naar de Beemster, daarna naar Muiden, weldra naar Beverwijk en naar Alkmaar weggesleept.... De Beemster zond mij de familie Riccen, van Os en Ranst met koetsen en vierspannen, en daarmee rijdende als een vorst, ben ik bij Tesselschade gekomen en heb haar een gedeelte van uw brief voorgelezen, die over de mededingers handelt. - Zij heeft op voorzichtige wijze met mij elke minnarij opgeschort, vereert Venus alleen in naam en, zelve droog, ook droge dichters. Maar zij is geheel en al ijs. Door kussen en verzen zou de lieve vrouw ontdooid kunnen worden. - Van haar bevallige pen is het gedicht, dat hierbij gaat, geschreven in het album van Jonkvrouw Trajectina Ogel’.
voetnoot2)
Klein Poelgeest was een buiten van Barlaeus' vriend, Daniel Schonck.
voetnoot3)
Frederik Riccen was kastelein en hoofdofficier van Purmerend en baljuw van de Beemster en de Wormer.
voetnoot4)
Dirck van Os was dijkgraaf van de Beemster.
voetnoot5)
Er waren verschillende heeren Ranst, allen groote kooplieden te Amsterdam.
voetnoot6)
Zie hieronder.

voetnoot7)
Naar het Hs. in de Leidsche Bibliotheek. Uitgegeven in Tesselschade Roemers en hare vrienden, blz. 37. Het vers is gericht aan Trajectina Joanna Ogle. Zij was eene dochter van Sir John Ogle (1568-1640)Ga naar voetnoota), die verscheiden jaren als officier in de Nederlanden onder Francis Vere heeft gediend. In 1600 maakte hij den slag bij Nieuwpoort mee; in 1601 lag hij in garnizoen te Ostende, toen de stad belegerd werd; in 1603 werd hij tijdens een kort verblijf in Engeland, tot ridder geslagen. In 1604 was hij bij het beleg van Sluis, en in 1610 werd hij, als kolonel, gouverneur van Utrecht, waar hij nog in datzelfde jaar, gedurende de onlusten, door Dirk Canter en de zijnen veroorzaakt, ontkwam aan de poging der opstandelingen om hem gevangen te nemenGa naar voetnootb), Zijne onvaste houding in 1618Ga naar voetnootc) deed hem zijn ambt verliezen en hij keerde naar Engeland terug, werd in 1623 benoemd tot lid van den ‘Council of war’ en hield zich bezig met het droogleggen van land. Ogle was gehuwd met Elizabeth de Vries († 1660) van Dordrecht, die hem drie zoons en zeven dochters schonk. Twee der zoons, Sir Thomas en Sir John Ogle, zijn evenals hun vader officier geweest in dienst der Staten-Generaal. Van de dochters is UtriciaGa naar voetnootd), genoemd naar hare geboortestad, bekend geworden door Huygens, die het meisje, dat eene prachtige stem had, les in het zingen heeft gegeven, een groot aantal verzen en brieven aan haar heeft gerichtGa naar voetnoote) en haar zijn bundel liederen, Pathodia sacra et profana (1647) heeft opgedragen. Eene andere dochter was Trajectina Joanna Ogle, evenals hare zuster, genoemd naar hare geboortestad Utrecht, Van haar is niets bekend, dan dat Hooft den 2den October 1641 een versje schreef voor haar albumGa naar voetnootf). Den 21sten Augustus 1643 is zij te Utrecht ‘overluyd’Ga naar voetnootg). Het versje van Tesselschade, ook bestemd voor het album van Trajectina, was eerder geschreven dan dat van Hooft; den 9den Juli 1641 zond Barlaeus een afschrift er van aan Huygens toeGa naar voetnooth)
voetnoota)
Zie Dictionary of National Biography, in voce.
voetnootb)
Vgl. Wagenaar, Vaderlandsche Geschiedenis, X, blz. 31.
voetnootc)
T.a.p., blz. 230, 231, 293, 294.
voetnootd)
Zie over haar, J.A. Worp, in Tijdschrift der Vereeniging voor Noord-Nederlands-Muziekgeschiedenis, V, Amsterdam, Frederik Muller en Co., 1897, blz. 129-136.
voetnoote)
Zie De gedichten van Constantijn Huygens, IX, het register.
voetnootf)
Zie Gedichten van Hooft, I, blz. 321.
voetnootg)
Vgl. De Navorscher, 1896, blz. 459.
voetnooth)
Zie blz. 221.
voetnoot3
vaste. Er stond eerst: strijdbre, maar het andere woord is er boven geplaatst.
voetnoot7
noertsche - Noordsche.
voetnoot12
phoet. Zoo schrijft zij meermalen, in plaats van poëet.
voetnoot14
watjes - ietsjes, kleinigheden.

voetnoot1)
Vgl. Hoofts Brieven, Iv, blz, 27. Vert.: ‘Vanhier teruggekeerd, denk ik naar Muiden te gaan, nl. in de hoop, dat gij de Alkmaarsche Sibylle zult oproepen, opdat zij niet van een drievoet, maar uit de pruimen hare orakelspreuken zal voordragen.’

voetnoot2)
Naar het Hs, in de Univ. Bibl. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 30. Zie over de Coeimans'en, blz. 215. Sophia Coeimans (1636-1714) was het dochtertje van Johan C. en van Sophia Trip. In 1656 is zij getrouwd met Joan Huydecoper (1625-1704).

voetnoot1)
Naar het Hs. in de Univ. Bibl. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 28.
voetnoot2)
doe laarzen en sporen aan.
voetnoot3)
De beroemde Italiaansche sterrekundige (1564-1642).
voetnoot4)
zet het, leg op.
voetnoot5)
Zeker is bedoeld de in de Middeleeuwen beroemde stad Hormuz, of Hurmuz, gelegen aan de Perzische Golf.
voetnoot6)
‘in de kapel van het gezond verstand.’
voetnoot7)
uit scherts.
voetnoot8)
‘Eene liefde is waarachtig geworden, die onlangs verdicht was.’

voetnoot1)
Naar het Hs. in de Bibliotheek der Kon. Akad. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 242.
voetnoot2)
moly waarschijnlijk het Grieksche μλυ, een kruid met geheime tooverkracht, dat Odysseus van Hermes ontving als tegengif van de tooverkruiden van Circe. Tesseltje kan het woord van één harer geleerde vrienden gehoord hebben.
voetnoot3)
Of: andere. Er is in het woord geschrapt.
voetnoot4)
Nl. zij zelve, vroeger de vrouw van Adelaer (nl. Allard).
voetnoot5)
Vert.: ‘En aan dien zoeten knoop onttrok ik mij nooit.’
voetnoot6)
oogst.
voetnoot7)
De 13de Augustus 1641 viel inderdaad op een Dinsdag.

voetnoot8)
Naar het Hs. in de Univ, Bibl. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 30.
voetnoot9)
Zie blz. 135.
voetnoot1)
Jacob Ingel was niet allcen advokaat, maar ook dichter en woonde aan de Vecht. Barlaeus heeft een vers aan hem gericht (vgl. Poemata, II, blz. 573). Gedichten van hem schijnen niet gedrukt te zijn; hij wordt althans nergens genoemd.

voetnoot2)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 348. Vertaling: T' huis vond ik een brief van den Drost van Muiden, waarin hij schrijft, dat ik hem moet meedeelen, waar gij u bevindt; ik heb spoedig gcantwoord, dat gij op uw buiten zijt; daarom kunt gij elken dag een brief verwachten, waarin gij naar Muiden zult worden geroepen, om eene slachting onder de pruimen aan te richten, Tesselschade is er reeds en richt zich op in afwachting van u en uwe vrouw..... Vaarwel, mijn waarde; kom tegen Zondag over acht dagen, of eerder, te Muiden; ik zal er, als God wil, tegen dien tijd ook zijn.

voetnoot3)
Naar het Hs. op de Univ. Bibl. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 31.
voetnoot4)
Calcar, een Duitsch stadje, dicht bij Kleef.
voetnoot1)
Het buiten van Wicquefort.
voetnoot2)
Daniël Schonck, heer van Klein-Poelgeest, trouwde Catharina van Overbeke (+ 1640) en hertrouwde in 1642 met Anna Joncquers. Hij was een bloedverwant van Huygens.
voetnoot3)
durven.
voetnoot4)
Den 9den Aug. 1641 werden in het Puiboek te Amsterdam ingeteekend Jurriaen Voscuyl, van Campen, oud 24 jaren, zoon van Dr. Everardus Voscuil te Amsterdam, en Elisabeth van Buyl, oud 24 jaren, dochter van Claes van Buyl en Truytgen Visscher (vgl. J.H.W. Unger in Oud-Holland, III, 1885, blz. 168).

voetnoot5)
Naar het Hs. in de Univ. Bibl. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 33. De inhoud van dezen brief klopt niet met de mededeeling in dien van Barlaeus van 1 September. Zie blz. 229.
voetnoot6)
Nl. de briefjes, die ook nu nog in het Universiteits-gebouw op het zwarte bord worden aangeplakt, en waarin de professor bekend maakt, dat hij geen college kan geven.
voetnoot1)
‘Bij omzetting.’

voetnoot2)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Vgl. Barlaei Poemata, II, blz. 432. Enkele woorden zijn daar veranderd en de beide laatste regels zijn weggelaten. Het gedicht is door A. van der Hoop Jr. aldus vertaald (vgl. Schull, t.a.p. blz. 127):
voetnoot15
Sappho, de dichteres. - Niobe, de gemalin van Amphion, koning van Thebe, werd wegens haar trots op haar talrijk kroost gestraft, doordat hare twaalf kinderen door Apollo en Artemis werden doodgeschoten. Zij is toen in steen veranderd.
voetnoot16
Sestia. Waarschijnlijk is bedoeld Hero zie blz. 166.) Hellas maagd in de vertaling is zeker foutief, of althans onduidelijk.

voetnoot1)
Naar het Hs. in de Leidsche Bibliotheek. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 349. Vglk. blz. 226. Noot 1. Vert.: ‘Ik ben drie dagen te Muiden geweest met mijne dochter en Tesselscha; uwe afwezigheid heb ik verontschuldigd, zoo goed ik kon. Wij hebben gedronken op de gezondheid van u en van uwe vrouw.’
voetnoot2)
Barlaeus had vier dochters; het blijkt niet, welke hier bedoeld wordt.
voetnoot3)
Te gelijk met dezen brief verzond hij het hier voorgaande gedicht.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • J.A. Worp


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 13 april 1640

  • 8 mei 1640

  • 12 juni 1640

  • 6 september 1640

  • 22 oktober 1640

  • december 1640

  • 30 januari 1641

  • 19 juni 1641

  • 9 juli 1641

  • 24 juli 1641

  • 9 augustus 1641

  • 15 augustus 1641

  • 21 augustus 1641

  • 27 augustus 1641

  • 30 augustus 1641

  • 1 september 1641