Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
Afbeelding van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria TesselschadeToon afbeelding van titelpagina van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

Scans (14.62 MB)

ebook (3.54 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Editeur

J.A. Worp



Genre

proza
poëzie

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/brieven
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade

(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 187]
[p. 187]

X. Geluckige Sale, daer 't Weeuwtjen in spoockt.
Van Baerle.

[pagina 189]
[p. 189]

Gedichten van Barlaeus.

Danck aen de aerdige Tesselschade Voor het Festoen opgehangen in de Sale op 't Huys te MuydenGa naar voetnoot1).

 
Geluckige Sale, daer 't Weeutjen in spoockt,
 
Geluckige Schouw, daer 't selden in roockt.
 
Wie schildert u dus, wie stelt u te pronck,
 
Wie maeckt u dus kruydigh, dus aerdig, dus jonck?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Is Flora gevallen uyt Junoos Paleys?Ga naar voetnoot5
 
Is Pales in aentocht, is Ceres op reys?Ga naar voetnoot6
 
Heeft Hebe gevlochten dit trots Festoen,Ga naar voetnoot7
 
Pomona getempert het root met het groen?Ga naar voetnoot8
 
Neen, 't is noch Goddinnen noch Goden hun vondt;
10[regelnummer]
Selfs staen sy verbaest, en seggen in 't rondt:
 
De wasdom is ons, die konst van een handt,
 
Die self de nijdt door haer geest heeft vermandt.Ga naar voetnoot12
 
Ick sie, seyde Ceres, mijn lof en mijn halm,
 
Ick hoor, sey Pomoon, mijner bladeren galm;
15[regelnummer]
Ick rieck, seyde Flora, de vrucht en de blom,
 
Die 't Sonnetje van 't Oost treckt Westewaert om;
 
Ick voel, sprack Juventa, mijn Appeltjens rondt,Ga naar voetnoot17
 
Ick proeve, sprack Pales, mijn Pruymtjens gesondt.
 
Doe sey de Poeët: 't Is Tesseltjens doen,
20[regelnummer]
Die het oude maeckt jonck, de steenen maeckt groen.
 
O Tessela leeft, van de Goden gekust,
 
Die al de vijf sinnen kunt geven haer lust.

C. Barlaeus.

Op 't Huys te Muyden, in de Pruymtijdt, 1639.

[pagina 190]
[p. 190]
In lappam praefixam vesti TesselaeGa naar voetnoot1)
 
Tessela, terribilem cur figis pectore lappam;
 
Cur tribulos castis objicis uberibus?
 
Defendi cupis illa, quibus peccatur amando?
 
Et custos viduae lappa pudicitiae est?
5[regelnummer]
An, ceu lappa minax pungit, tu pungis amantes.
 
Spinosumque aliquid saepe minatur amor?
 
An, quia se in formam contorquet lappa rotundam,
 
Expers fraudis amas verba rotunda loqui?
 
An, quia se spinis distinguit pluribus illa,
10[regelnummer]
Tu quoque distinctis artibus una sapis?
 
Dixi; terribilem jam decute Tessela lappam,
 
Non es, crede mihi, Tessela terribilis.
 
Quin potius mansueta, tuis virtutibus aptam,
 
Pro lappa, Violam fige vel Euphrasiam.

C. Barlaeus.

[pagina 191]
[p. 191]
Ad Tesselam, turbato mariGa naar voetnoot1).
 
Tessela dic ventis, dic Tessela fluctibus, ut jam
 
Componant motus fluctus et aura suos.
 
Ni facias, non te Sapphum, bona Tessela, verum
 
Te sagam dicam, Tessela, Thessalicam.

C. Barlaeus.

Ad Tesselam, placido mariGa naar voetnoot2).
 
Tessela, per medios placato flumine fluctus
 
Venimus in Muydae tecta vetusta meae.
 
Cum tibi sint placidi mores, facundia, vultus,
 
Imbibit ingenium ventus et unda tuum.

C. Barlaeus.

Opdracht door Vondel.

Aen de wijze en vernuftige Joffrouwe Maria Tesselscha Roemers, weduwe van wijlen Heer Alard KrombalckGa naar voetnoot3)

Wijze en vernuftige Joffrouw,

Gelyck een vryer met overlegh, en oordeel zijn hart, en liefde zet op een jonge vryster, die, om haere natuurlijcke schoonheid, aengebore bevalligheid, en voegelijck cieraed, bekoorlijck is; eveneens kreegh ick een' treck tot deze princes Elektra, of liever ElectaGa naar voetnoot4), een uitgeleze dochter, uit dien naemhaftigen koning, en gezongenGa naar voetnoot5)

[pagina 192]
[p. 192]

veldoverste, Agamemnon, geboren; en herboren uit de harssenen van dien Atheenschen en zegenrijcken veldheer, Sophokles, die haer, tot verwonderingGa naar voetnoot1) zijner en der navolgende eeuwen, van ouds, op het tooneel te voorschijn broght,

 
Met vaerzen, schoejende op den leest
 
Van zijnen goddelijcken geest.

Meester Joan VictorijnGa naar voetnoot2), in wiens mond Elektra bestorven is, prickelde ons zoo menighmael hier toe aen, tot dat wy het ten leste waeghden, en deze doorluchtige Jonckvrouw, op onze wijze, Neerlandsch spreecken leerden, met hulpe van dien hooghgeleerden Jongeling, Isaac VossiusGa naar voetnoot3), een loos vos, en wacker vernuft, om het Griecksche wild, hoe diep en duister het oock verborgen zy, op te snuffelen. In dit treurspel woeden veelerleie hartstoghten, gramschap, stoutigheid, vreeze, bekommeringe, haet en liefde, trouw en ontrouw, droefheid en blyschap, elck om 't hevighste. Men hoort hier klaere vertellingen, gewightige beraedslaegingen, gezonde gezoute leeringen, en goude spreucken. Dit vervat inzonderheid het geen den sterflijcken menschen tot allerhooghsten oirbaer is, naemelijck dat Gods uitgestelde straf endelijck schelmen en booswichten rechtvaerdighlijck achterhaelt; welck leerstuck het zout, en een van de zenuwen der godvruchtigheid streckt. Aeschylus, Sophokles, en EuripidesGa naar voetnoot4) hebben, alle drie om strijd, van deze stof gehandelt. Nadien wy deze schilderyen zelfsGa naar voetnoot5), die de heldere middaghzon niet schroomen, voor Nederduitschen ten toon stellen, zal 't onnodigh zijn, in 't byzonder, en ten nauwsten, te ontvouwen alle d'onnavolgelijcke kunst, die in dat aeloude werckstuck, byGa naar voetnoot6) opmerckende verstanden, kan waergenomen worden. Alle leden dezer edele en koninglijcke maeghdGa naar voetnoot7) zijn gelijckmaetigh, en onberispelijck, ge-

[pagina 193]
[p. 193]

lijck oock de verwen der welsprekentheid kunstighlijck in 't Griex verdrevenGa naar voetnoot1). Men ziet 'er niet wanschapens, en alle deelen van 't minste tot het meeste, hangen hecht te zaemen, en vloeien zonder dwang uit malkanderen. Hoe men met de zinnen hier dieper doordringt, hoe zich meer wonderen openbaeren, en t'elckens yet anders, en 't geen men te voren over 't hoofd zagh. Walgelijcke opgeblaezenheid, waer van Griecken en Latijnen, hoe aelouder, hoe vryer zijn, heeft hier nergens plaets; oock geen wispeltuurigheid van stijl, en de tooneeldichter is overal zich zelven gelijck, en geeft te kennen, dat 'er een veldheer insteeckt. Toestel en redenen zijn gepast naer de personagien, elck naer den eisch levendigh uitgebeelt. Hebbenwe 't geen door tijds langduurigheid, en het menighvuldigh omsuckelen, van hand tot hand, uitgewischt, gevlackt, of verbasterd zy, eer verdonkert dan verlicht, men ontschuldige ons, die tegens ons geweten niet moedwilligh dochten te misdoen. Men bejegentGa naar voetnoot2) plaetsen zo duister als raedsels, waer over d'uitleggers noch met zich zelve, noch met anderen overeen stemmen, en in 't uitleggen hemel en aerde verschillen. Oock is 't onmogelijck de redenen wel te binden, indien men gehouden zijnde de Griecksche koppelingen stip te volgen, niet met een ruym geweten wat vrymoedigh daer over heenen durf vaeren. Rijm en maet, waer aen de vertolcker gebonden staet, verhindert oock menigmael, dat de vertaelder niet zoo wel en volmaecktelijck naspreeckt, 't geen zoo wel en heerlijck voorgesproken word; en nyet van d'eene tael in d'ander, door eenen engen hals te gieten, gaet zonder plengen niet te werck; een zaeck die ghy, wyze en vernuftige Joffrou, maghtigh zijt te oordeelen, door ondervinding in 't vertaelen van uwen Tuscaenschen Tasso, zoo menighmael ghy voor Jerusalem, met zynen dapperen BuljonGa naar voetnoot3), dien Christen oorloogh voert, waer over wy, met anderen vast verlangende, eens hopen te vierenGa naar voetnoot4), zo dra uwe hand het heiligh graf, met d'yverige pen, gelijck Godefroy met den gewyden zwaerde, hebbe bemaghtight. Uwe bezigheid ondertusschen by poozen wat uitgespannen zijnde, om de snede van vernuft en zinnen, door het al te stadigh blocken, op een zelve werck, niet te verstompen, verquickt en zegent zomtijds den

[pagina 194]
[p. 194]

Hollandschen Parnas met een lieflijcken en aengenamen dauw, van aertige spitsvondigheden, en geestige bloemen, en drukt uwe schrandere gedachten, in verscheide taelen, geluckighlijck uit, en koomt zelve op welgesteldeGa naar voetnoot1) toonen van leckereGa naar voetnoot2) poësie al zoetelijck en zachtelijck aen, gelijck het luisterende hart naer den kittelenden galm van luiten en fluiten; waerom wy onze Elektra, voor uwe voeten, als aen eene der hemelsche zanggodinnen opofferen, en wenschen te blijven,

Wijze en vernuftige Joffrouw,

Uwe E. allerminste dienaer J.V. Vondel.

t'Amsterdam, 1639. den 19en van May.

Uit een brief van Hooft aan Barlaeus, van 29 Sept. 1639Ga naar voetnoot3).

Tesseltjen zal liever vastendagh houden en zich te vrede met de maeghere kost van het drooghe bladt, dat hier in steekt. De toonneelspeelen zijn te krafteloos om ons derwaerts te trekken, nu zij wejghert handt aen de koorde te slaen, met belofte van zich weder herwaerts te laeten lejden. 'T valt haer te swaer, ons een' schoorsteen te vermaelenGa naar voetnoot4), daer men nochtans elkandre wel om een haverstroo yet schildert op een' blaesbalgh, die van zijn geringste maeghschap is. Maer wij maeken gissing, ter naeste midweeke, met pak en zak over te koomen. Zoo U.E. dan yets te bieghten heeft, mijn' ooren moghten 'er zich aen vergaepen, maer de lippen zullen verzeghelt zijn.

Brief van Hooft.

Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot5).

Me Joffr.e

Oft schoon al de wereldt van U E fraeyigheitGa naar voetnoot6) gewaeght, ik weet

[pagina 195]
[p. 195]

'er een dat aenGa naar voetnoot1). 't Is zeker niet fraey, door Mujde, en ons als de wilde vreemden verby te gaen; daerenboven, zoo lang een' dagh aen 't schilderenGa naar voetnoot2) en 't verschijnen alhier te neemen. Joffe.e Susanne bloejdeGa naar voetnoot3) van lust nae de toonneelspeelen, maer deze kilGa naar voetnoot4) doet haer al hare roozen ontvallen. Zoo de Poëeten geenen raedt weeten, om U E t'ontdooyen, ik leg U EGa naar voetnoot5) van ijs wel haest kristael te worden. Doch dan bleeve U E noch 't geen zy te vooren was, naemlijk een spieghel voor de zinlijksteGa naar voetnoot6) geesten. Daeraen zie jk, dat U E het zoo niet verkerven kan, oft men zal haer altijds moeten in hooghe achting houden. Dies maenen wy geduldt te neemen; dan, ter naeste midweeke, U E, indien ze zoo lang t' Amsterdam vertoeft, te koomen aenschouwen, op hoope, oft een' Poëetsche zonnestrael, afgekaetst van U E ijs, ons wat verquikken moghte. Midlerwijl gewaerdighe zich U E t'ontfangen d'ootmoedighste groete en eerbiedenis van mijn hujsvrouw en kinderen, nevens die,

Mê Joffr.e van

Uwer E. Verplichten dienstw.sten P.C. Hooft.

Van den Hujze te Mujde, den 29en in Herfstmaent 1639.

Gedicht van Barlaeus.

In Tesselam equitantemGa naar voetnoot7).

 
Tessela per terras equitat, per rura, per agros,
 
Et mulier freno liberiore ruit.
[pagina 196]
[p. 196]
 
Qualis Volscorum egregia de gente Camilla,Ga naar voetnoot3
 
Aut fera bellacem Claelia flectit equum.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ecce tuis quadrupes incedit Tessela jussis,
 
Et bene composito verbere pulsat humum.
 
Crederis esse ferox, cum sis placidissima morum
 
Regula. Dumque secas aëra, blanda canis.
 
Tessela equûm domitrix, grande est, domuisse caballos,
10[regelnummer]
Grandius hoc: viduae condicione moriGa naar voetnoot1).

C. Barlaeus.

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van Dec. 1639Ga naar voetnoot2).

Aderit propediem Tessela, quam si in ordinem equestrem adoptare velis ipse, feram, licet impatientius; rivalem nullum alium patior praeter te........

Brief van Barlaeus.

Barlaeus aan J. WicquefortGa naar voetnoot3).

Nobilissime vir. Si ita visum, versiculos hosce ad Zulechemi Dominum transmitte. Scire ipsum oportet Alcmarianam Sirenem hic esse. Non quod avocari velim a curis publicis virum e Principis jussibus et nutu pendentem, verum ut sciat viduas praestantiores illius causa vel Româ advolaturas. Saboea Solymam venit, ut loquentem audiret Jessae nepotem. Venit jam e minoribus Frisijs ingeniosissima sui sex-

[pagina 197]
[p. 197]

us, ut Zulechemi Domino accineret. Morabitur hic per dies XIV, et diutius forte. Hoc meridie iterum apud Satrapam cum Tessela et sorore ejus prandebimus. Tibi in exercendis consanguineorum dentibus occupato parcam hoc biduo. Vale et lectissimam coniugem saluta. Noli inter pocula immemor esse TessalicaeGa naar voetnoot1) Amicitae.

Raptim v Feb. 1640.

Tui observantissimus C. Barlaeus.

Ad praestantissimam matronam Annam Romeriam convivamGa naar voetnoot2).
 
Illustris Anna, magna Tesselae soror,
 
...............
 
.........inde fabitur Deûm
 
Interpres ingens Tessela, et Tassi tubam
5[regelnummer]
Inflabit audax femina, et vatem Italum
 
Adsperget undis, Belgijque fluctibus
 
Volet renasci et Teutonum lingua loqui.
 
...............

VIII Feb. 1640.

C. B(arlaeus).

[pagina 198]
[p. 198]

Gedichten aan Constanter.

Ad Constant. HugeniumGa naar voetnoot1).

 
Venit et Amstelios praelustris Tessela portus
 
Appulit, illa Deûm Tessela facta manu.
 
Vatibus arridet mulier, subridet amicis,
 
Et geminos placida seditione movet.
5[regelnummer]
Invidet Aula scholae, schola nubilis invidet Aulae,
 
Rivalesque facit frigida Vesta duos.
 
Fallimur, Hugeni, nescit Vestalis amare.
 
Exstinguit Paphias Almeris unda faces.
 
Vesta canit, pingit, sculpit, net, Vesta precatur,
10[regelnummer]
Et sua tot modulis barbita Vesta quatit.
 
Oscula et amplexus et murmura nescit amantum,
 
Et quidquid viduus dulce procator amat.
 
Tota Deo vacat, et grandis coelestia mater
 
Cogitat, et Mariam spirat ab ore suam.
[pagina 199]
[p. 199]
15[regelnummer]
Constantine, tua est. Legit tua Sacra Diesque
 
Tessela, carminibus relligiosa tuis.
 
Nos procul a sacris lituos et bella ducesque
 
Scribimus, et diro charta cruore madet.
 
Vincis Eques peditem, nostris tua culmina praestant.
20[regelnummer]
Et tua plus loculis perstrepit arca meis.
 
Nobilitas sponsam titulo meliore meretur.
 
Noster amor nullis turget imaginibus.
 
Cedimus Hugeni, nam cum Rex Iupiter ardet,
 
Tempus erit minimos coudere tela Deos.

C. Barlaeus.

Ad amicos Amstelodamenses mox adeundosGa naar voetnoot1).
 
Barlaee, Vossi, Vondeli, omniumque Hoofdi
 
Caput et chorage, et omnium Vicoforti
 
Hospes diserte, si vacatis indocto
 
Quantum sodali nondum vacuistis;
5[regelnummer]
Si fert juventae votus inquies tritae
 
Fervor cathedrae, Rhetorisque Barlaei
 
Auditor unum commodat diem raro
[pagina 200]
[p. 200]
 
Frequens amico; VossijGa naar voetnoot1) labor, curae,
 
Sudor stupendi, publicoque decreta
10[regelnummer]
Dicendi origo grandius que molimen
 
Sacrata lucubratio rei sacraeGa naar voetnoot2)
 
Interpolari si ferunt levi, laeto,
 
Brevi Lyaeo; Vondelj super saeclum
 
Augusta Magnum tela CaesaremGa naar voetnoot3) saeclo
15[regelnummer]
Datura pausam si capit nec optandam,
 
Nec poenitendam; si quod Hoofdium fas est
 
Momentum amicis imputare, quod Belgis
 
Calamitatem Patriae, sed assertae,
20[regelnummer]
Tabulas perennes, aeneas, mares, omni
 
Superfuturas saeculo, omnibus chartisGa naar voetnoot4);
 
Si Wicqueforto non vacare magnatum
 
Victricibus curis vacat, frequentesque
 
Ab Orbe, qua eruditus est, manum cerae
[pagina 201]
[p. 201]
25[regelnummer]
Implere cessant, otioque, nec scriptor,
 
Patet insolenti; Inaestimabilis quincunx
 
Selectiorum Belgicae virûm, magnae
 
Amstelredami nobilissimi Cives,
 
Si ferre non gravamini quod inviti
30[regelnummer]
Nondum tulistis, ecce qui bonas laete
 
Perdamus horas, otiosus Haganae
 
Desertor aulae, et serio procul vultu
 
Vos abdicato. Si favetis, et ruga
 
Non summovetis obvios peregrinos
35[regelnummer]
Inhospitali, Tesselaeque congressum
 
Rivalibus non invidere rivalis
 
Barlaeus audet. Ecce vos rotis, velis,
 
Curru, carinis, aut equestribus vecti
 
Sellis adimus. Effer omnium sodes
40[regelnummer]
Barlaee verbis, quae sit omnium concors
 
Sententia: si σξάζουτα quid poetastrum
 
Dignare Princeps Rhetorum et poëtarum.
 
Ridete, valete, et nos amate

Hagae C. IIX (8) Feb. 1640.

Constanter.

Ad BarlaeumGa naar voetnoot1).
 
Vicimus; audaci cessit Schola debilis Aulae;
 
Frigida Barlaeo Tessela dante mea est.
 
Sufficit infelix nutu prostratus amator;
 
Invidiae finem laurea parta facit.
 
Parcere subjecto pulchre placet; alter ab illo,
5[regelnummer]
Gratia rivali facta, triumphus erit.
 
Accipe, debellate proco Proce, gaudeo victor
 
Cedere, me victo Tessela dante tua est.

11 Feb. 1640.

Constanter.

[pagina 202]
[p. 202]
Ad BarlaeumGa naar voetnoot1).
 
Quam bene, quam belle, quam nostro jure, quod ipsa
 
Nescit, Amatorum Tessela facta pila est!
 
Distrahitur verbis merces Hollanda Latinis.
 
Quam sua rivales somnia docta beant!
5[regelnummer]
Nugamur, Barlaee pater; quis credere possit,
 
Quae dare non vellet Tessela, velle dari?

14 Febr. 1640.

Constanter.

Gedicht van Barlaeus.

Ad nob. viri Const. Hugenii Amstelodamum adventantis erectos scazontes responsioGa naar voetnoot2).

 
Jam clara cessat et stupenda Belgio
 
Scribentis Hoofdi dextra, nec bellis manum
 
Calamumque Patriae tot trophaeis commodat.
[pagina 203]
[p. 203]
 
Iam, Te iubente, vox diserta Vossii
5[regelnummer]
Et erudita feriantur pulpita,
 
Quibus ille Romam Romulique posteros,Ga naar voetnoot6-10
 
Et prisca secla, Graeciamque et Persida,
 
Memphimque totam et infulas tot IsidisGa naar voetnoot8
 
Magnus recludit autor et nepotibus
10[regelnummer]
Ante ora canos sistit interpres dies.
 
Iam multiformis elegantiae pater
 
Ducum tabellas Principumque litteras
 
Cerasque missas Vicofortius facit.
 
Iam tragica languet vis laborque Vondeli
15[regelnummer]
Sceptrique vobis laureas cognominis
 
Differt referre; nec perunctum fecibus
 
Orchestra iamnunc torva miratur caput,
 
Fulmenque tantae dictionis excipit.
 
lam Tessela ingens venit et plectrum suis
20[regelnummer]
Modulis adaptat, succinitque cymbalo,
[pagina 204]
[p. 204]
 
Et dulce Sappho blanda praecinit melos,Ga naar voetnoot21
 
Suada vultu, moribus, facundia,
 
Pandora Divûm, mentis atrium bonae,Ga naar voetnoot23
 
Exemplar aequi, tot leporum capsula,
25[regelnummer]
Argutiorum promacunda (?) fertilis,
 
Non inficeta, non superba, non gravis
 
Sodalitati, fax poëtarum scholae.
 
Ego Lycaei verba dedisco loqui,
 
Tetriasque voces ordinisque Stoïci
30[regelnummer]
Murmur severum et disputantum formulas.
 
Omnes vacamus, otiamur, ludimus,
 
Inopesque rerum vester adventus facit,
 
Quos nuncupavi; nulla ruga frontium est.
 
Rident ocellj, luminum micant faces,
35[regelnummer]
Perrecta dextra est gratulantium tibi,
 
Sinuantur artus, poples et pronum genu.
 
Fumant culinae; tosta perdix et suis
 
Alauda natis rapta, cursus immemor
 
Iacet patellis iusculo innatans lepus,
40[regelnummer]
Gallusque non vir; cuspitare per domos
 
Heben videbis et tibi flamma leniGa naar voetnoot41
 
Coqui Deorum fercla, porcellum maris,
 
Rubramque percam et encrasicholûm gregem,
 
Captumque Muijdae per fluenta passerem.
45[regelnummer]
Accurre, propera, suavis Hugeni, veni,
 
Desiderate plurium voce, veni.
 
Famemque, qua te poscimus, tandem edoma.
 
Tibi dona quisque spondet et novas opes,
 
Et gratiora tot smaragdis munera.
50[regelnummer]
Chartas ruentis Belgij magnus leget
 
Muijdae imperator. Vossius fastos suos,Ga naar voetnoot51
 
Vetusque qualia orbis et demens Pharos
 
Portenta adoret; porriget vates tibi
 
Tristes Adelphos, horridasque victimasGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Septemvirorum, sanguinisque regij
 
Cruenta spectra; nos Iambos supplices
[pagina 205]
[p. 205]
 
Tuas ad aras provoluti condimus,
 
Vatique vates laetus offeram meo,
 
At Tessela excors fata noctis ultimae,Ga naar voetnoot59-61
60[regelnummer]
Vicem mariti, flebilemque naeniam
 
Mandavit aevo; teque consortem valet
 
Tanti doloris et maritalis rogi.
 
Mox ista blandis verba diluet jocis
 
Serena mater, et Cupidinis faces
65[regelnummer]
Redintegrabit laetiore carmine.
 
Accurre, grandis Hospes, et fuga moram.
 
Quid? plectra languent, nidor abscedit foco,
 
Tepent calentes ignibus lixae dapes,
 
Tepent amici, quos, ad adventum tuum,
70[regelnummer]
Inter pudica, docta, rursum nubilis,
 
Morumque norma praesidebit Tessela.

17 Febr. 1640.

Caspar Barlaeus.

voetnoot1)
Uitgegeven in Verscheyde Nederduytsche Gedichten, I, blz. 88.
voetnoot4
Kruydigh - flink, opgewekt.
voetnoot5
Flora, de godin der bloemen en van de lente.
voetnoot6
Pales, eene landelijke godheid - Ceres, de godin van den landbouw en van het graan.
voetnoot7
Hebe, de eeuwige jeugd.
voetnoot8
Pomona, de godin van het ooft.
voetnoot12
vermandt - overwonnen.
voetnoot17
Juventa, of Juventas, is dezelfde godin als de Gricksche Hebe.
voetnoot1)
Vgl. Barlaci Poemata, II, blz. 431. De datum van het vers is niet vast te stellen. Vglk. bl. 182. Bilderdijk vertaalde het gedicht als volgt (vgl. Scheltema, t.a.p., blz. 225).
Op het zwart koralen borststuk voor Tesselschades kleederen gehecht.
 
Tessel, waarom zulk een borstweer voor den toegang tot uw hart?
 
Waarom voor dien blanken boezem zulk een oogverschrikkend zwart?
 
Zal dit git de liefde weeren, die, uws ondanks, u beloert?
 
Dit een zuiverheid beschutten, door geen vleitaal ooit vervoerd?
5[regelnummer]
Toonen deze zwarte spitsen, hoe ge uw minnaars spits durft biên?
 
Doen zij in die felle punten 't prikklen van de liefde zien?
 
Duidt de rondheid van dit siersel op uw rondheid van gemoed,
 
Hollands Oud-Bataafsche rondheid, die gy in den boezem voedt?
 
Tuigen zoo veel spitsche stralen zoo veel gaven van 't verstand?
10[regelnummer]
Zoo veel minnelijke kunsten, vaardigheden van de hand?
 
Tessel, laat dat schrikbeeld varen! Gy, geloof my, hartvriendin,
 
Welk een Egis gy moogt dragen, boezemt nooit verschrikking in.
 
Zacht van inborst, zy die inborst door uw Zinstaal nagebootst!
 
Neem het needrig Veldviooltjen, of de lieflijke Oogentroost!
.
voetnoot1)
Vgl. Barlaei Poemata, II, blz. 431. De datum van het versje is niet vast te stellen. Vglk. bl. 165-166. Vertaling: ‘Aan Tesselscha, terwijl de zee in beweging is. Tesselscha, zeg aan de winden, Tesselscha, zeg aan de golven, dat nu golven en lucht met hun woeden eindigen. Als gij dat niet doet, goede Tesselscha, dan zal ik u geen Sappho noemen, maar eene Thessalische tooveres, Tesselscha.’
voetnoot2)
Zie t.a.p. De datum van het versje is niet vast te stellen. Vert.: ‘Aan Tesselscha, terwijl de zee rustig is. Tesselscha, wij zijn, terwijl de stroom kalm was, midden door de golven naar het oude huis van Muiden gekomen. Daar uwe zeden, uwe innemende wijze van spreken, uw gelaat rustig zijn, zullen wind en golven naar uw aard streven.’

voetnoot3)
Vgl. Unger's Vondel, 1637-1639, blz. 167. - Het is de opdracht van Vondel's Elektra, eene vertaling van het gelijknamige treurspel van Sophocles.
voetnoot4)
Uitverkorene.
voetnoot5)
bezongen.
voetnoot1)
bewondering.
voetnoot2)
Joan Vechters, of Victoryn (1590-1642) werd op 3-jarigen leeftijd te Amsterdam in het weeshuis opgenomen. In 1609 werd hij student te Franeker, in 1613 te Leiden, waar hij in de rechten promoveerde, om zich daarna als advokaat te Amsterdam neer te zetten. Hij heeft eenige gedichten geschreven.
voetnoot3)
Isaac Vossius (1618-1689), een zoon van Gerardus Vossius, den beroemden Amsterdamschen professor, deed groote wetenschappelijke reizen, waarop hij, volgens opdracht van de Koningin van Zweden, die Grieksch van hem leerde, vele handschriften van classieke schrijvers opkocht. Het laatste deel van zijn leven bracht hij in Engeland door.
voetnoot4)
De drie groote Grieksche treurspeldichters.
voetnoot5)
zelve.
voetnoot6)
door.
voetnoot7)
deelen van dit treurspel.
voetnoot1)
gedreven.
voetnoot2)
treft aan.
voetnoot3)
Bouillon.
voetnoot4)
vreugdevuren ontsteken.
voetnoot1)
welluidende.
voetnoot2)
kieskeurige.

voetnoot3)
Naar het Hs. in de Univ. Bibl. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, III, blz. 320.
voetnoot4)
anders te schilderen.

voetnoot5)
Er bestaat alleen een afschrift van dezen brief in de Bibl, der Kon, Akad. te Amsterdam. Vgl, Hoofts Brieven, III, blz. 322.
voetnoot6)
lieftalligheid.
voetnoot1)
ik heb het niets in de rekening.
voetnoot2)
Zie den vorigen brief.
voetnoot3)
gloeide, bloosde.
voetnoot4)
koude, koelheid.
voetnoot5)
ik zet het u, leg u op.
voetnoot6)
keurigste.

voetnoot7)
Vgl. Barlaei Poemata, II, blz. 433. Vertaling: ‘Aan Tesschelschade paard rijdende, Tesselscha rijdt over landen en akkers, en de vrouw rent voort met lossen teugel. Evenals Camilla van het voortreffelijk volk der Volsciërs, of als de wilde Cloelia bestuurt zij haar strijdvaardig ros. Zie, Tesselscha, daar stapt de viervoet volgens uw bevel en stampt op den grond door een goed gerichten zweepslag. Men zou zeggen, dat gij overmoedig waart, terwijl gij toch een maatstaf zijt van de zachtste zeden. En terwijl gij de lucht doorsnelt, zingt gij zacht. Tesselscha, bedwingster van paarden, het is grootsch rossen te hebben bedwongen, nog grootscher in weduwenstaat te sterven.’
voetnoot3
Camilla, dochter van Koning Metabus in het land der Volsciërs, werd eene snelvoetige, jacht- en strijdlievende dienares van Diana. Zij werd gedood in den oorlog tusschen Aeneas en Turnus.
voetnoot4
Cloelia, eene Romeinsche jonkvrouw, werd met anderen als gijzelaar gegeven aan Porsenna, koning van Clusium, die oorlog voerde tegen Rome. Zij ontvluchtte, zwom den Tiber over en kwam in Rome terug, maar de senaat beval haar weerom te brengen. Toen gaf Porsenna haar de vrijheid.
voetnoot1)
Het gedicht is waarschijnlijk in October 1639 geschreven; den 19den van die maand was het in het bezit van Huygens (vgl. Gedichten, III, blz. 128).

voetnoot2)
Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 300; De briefwisseling van C. Huygens, II, blz. 518. - De datum ontbreekt. Vertaling: ‘Binnen kort zal Tesselschade hier zijn; als gij zelf haar in den ridderstand (bij de ruiters) wilt opnemen, dan zalik, hoewel met eenigen tegenzin, het dragen; een anderen mededinger dan u zal ik niet dulen.’

voetnoot3)
Naar het Hs. in de Leidsche Bibliotheek. Uitgegeven door J.A. Worp in Oud-Holland, VI, 1888, blz. 264. Ene vertaling van den brief is te vinden in Tesselschade Roemers en hare vrienden, blz. 22. Vertaling: ‘Als het u goed dunkt zend dan deze verzen over aan den Heer van Zuilichen. Hij moet weten, dat de Alkmaarsche Sirene hier is. Niet omdat ik zou willen, dat een man, die afhangt van de bevelen en den wenk van den Prins, zou worden weggeroepen van de zorg voor de openbare zaak, maar opdat hij moge weten, dat de voortreffelijkste weduwen om zijnentwil zelfs uit Rome zullen komen aanvliegen. Die van Saba kwam naar Jeruzalem, om den kleinzoon van Jesse te hooren spreken. Reeds is uit Westfriesland de vernuftigste van hare kunne gekomen, om voor den Heer van Zuilichem te zingen. Zij zal hier veertien dagen blijven en misschien langer. Van middag zullen wij voor de tweede maal bij den Drost eten met Tesselschade en hare zuster. U, die bezig zijt de tanden van uwe nabestaanden te oefenen, zal ik deze beide dagen niet lastig vallen. Vaarwel en groet uwe voortreffelijke echtgenoote. Denk onder de bekers aan de Tesselsche Vriendschap. In haast,’ enz. ‘Uw zeer dienstwillige C.B.’
voetnoot1)
Op deze plaats is een hart geteekend, waaruit twee pijltjes steken.
voetnoot2)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Uitgegeven in Tesselschade Roemers en hare vrienden, blz. 72. Met een gedicht van 51 versregels werd Anna Roemers begroet op de bijeenkomst ten huize van Hooft. In de hier volgende verzen is sprake van Tesselschade. Vertaling: Op de voortreffelijke Anna Roemers als gast. Beroemde Anna, groote zuster van Tesselschade...daarna zal Tesselschade, de groote tolk der goden spreken; de vermetele vrouw zal blazen op de trompet van Tasso, den Italiaanschen dichter met golven besprenkelen en willen, dat hij door den Hollandschen vloed herboren wordt en de Hollandsche taal spreekt.

voetnoot1)
Vgl. Barlaci Poemata, II, blz. 436. Het gedicht is vertaald door Bilderdijk (vgl. C. Huygens Koren-bloemen, V. Aanteekeningen, blz. 41) en door A. van der Hoop Jr. (vgl. Mr. P.S. Schull, Poezy van Caspar van Baerle, bijeenverzameld en met eene levensbeschrijving diens dichters vermeerderd. (Dordrecht, 1835, blz. 229): De vertaling van den laatstgenoemden volgt hier.
 
Beroemde Tesselscha, gevormd door Godengunsten,
 
Beroemde Tesselscha verschijnt in Amstels muur,
 
Haar zinbekoorbre lonk ontvlamt den zoon der kunsten,
 
Haar glimlach zet de borst van iedren vriend in vuur.
5[regelnummer]
Het hofsalet benijdt de zaal der Muzenchooren,
 
De zaal van 't Muzenchoor benijdt haar 't hofsalet;
 
Maar zij, een Vesta, stopt voor beider klacht heur ooren;
 
De min heeft op heur borst vergeefs den pijl gewet.
 
Ja, wij bedrogen ons, mijn Huygens! 't koestrend gloeien
10[regelnummer]
Van Paphos fakkel werd in Alkmaars beck gebluscht.
 
Dáár moog ze als Vesta vrij den Godenzang doen vloeien,
 
Of 't wasch boetzeeren; ('t hart dat schoonheid lieft ten lust.)
 
Dáár moog zij op het raam de draden kunstig strenglen,
 
Of malen op 't paneel, terwijl ze aandachtig bidt,
15[regelnummer]
Ach, 't streelend handgedruk, het kusch met kusschen menglen,
 
En wat voor 's minnaars drift het hoogst genot bezit,
 
Zij kent die weelde niet. Zij heeft op hooger oorden,
 
Slechts levend voor haar God, den blik omhoog gericht;
 
Mariaas deugd gelijk, hangt ze aan uw zangakkoorden,
20[regelnummer]
Wanneer ge, ò Constantijn! ons door uw liedren sticht.
 
Ze is, dierbre vriend! uw deel, meer dan mij ongewijde:
 
Gij steekt de krijgstrompet op onnavolgbren toon!
 
Gij maalt het oorlogswee; gij, toegerust ten strijde,
 
Zijt aan de zegepraal in 't worstelperk gewoon!
25[regelnummer]
De voetknecht moet in 't veld den fieren ridder wijken:
 
Uw pijlenbondel, die zoo menig schicht besluit,
 
Beschaamt mijn strijdblazoen, dat al mijn moed bezwijken,
 
Mijn titlen zwichten; u behoort de schoone bruid.
 
Ja, Huygens! 'k zwicht voor u. Heeft liefdes alvermogen
30[regelnummer]
Den Oppergod Jupyn het weeldrig hart geboeid,
 
Der mindre Goden gloed verkeert in ijdel pogen,
 
En ieder zwijgt van 't vuur, dat in zijn boezem gloeit.
voetnoot1)
Vgl. Gedichten van C. Huygens, III, blz. 132. Vertaling: Aan mijne Amsterdamsche vrienden, die ik weldra ga bezoeken. Barlaeus, Vossius, Vondel en Hooft, hoofd en kooraanvoerder van allen, en Wicquefort, welsprekend gastheer van allen, als gij zooveel tijd over hebt voor een ongeleerde, als gij nog nooit hadt voor een makker; als de onrustige ijver voor de versleten katheder, die gewijd is aan de jeugd, het toelaat en de gewone toehoorder van den redenaar Barlaeus één dag wil afstaan aan den zelden komenden vriend; als het werk, de zorg, de ijver van den wonderbaren Vossius, zijn oorsprong van het spreken, op last van den staat geschreven, en zijne nog grootere onderneming, het nachtwerk aan een heilig onderwerp gewijd, onderbroken mogen worden door een licht, vroolijk en kort drinkgelag; als het weven van Vondel verheven boven deze eeuw, dat den grooten keizer aan deze eeuw zal geven, rust neemt, die niet gewenscht is, maar ook geen berouw zal brengen; als, wat recht is, dat Hooft aan zijne vrienden een oogenblik schenkt, hetwelk de Hollanders nu missen, daar zij reeds lang de onvergankele, metalen, mannelijke boeken eischen over de rampen van hun vaderland, dat nu bevrijd is, boeken, die den tijd en alle andere geschriften zullen overleven; als Wicquefort de vrijheid heeft, om geen tijd te hebben voor de zorgen van overwinnende vorsten, de vele brieven uit de geheele wereld zijne geleerde hand ophouden te vullen en hij, zelf niet schrijvende, toegankelijk is voor de ongewone rust; gij onwaardeerbaar vijftal van de uitgezochtste mannen van Holland, edelste burgers van het groote Amsterdam, als gij u niet bezwaart voelt te dulden, wat gij tot nu toe tegen uw wil niet geduld hebt, ziet, hoe wij vroolijk goede uren kunnen verdoen, ik, de werkelooze vluchteling van het Haagsche hof en gij, nadat gij den ernst op uw gelaat geheel hebt verloochend. Als gij dat goed vindt en voorkomende vreemdelingen niet door een ongastvrij wenkbrauwfronsen verjaagt, en de mededinger Barlaeus het samenzijn met Tesselschade met durft te benijden aan andere mededingers, dan zullen wij komen met raderen en zeilen, met wagens en schepen, of te paard in het zadel. Gij, Barlaeus, zeg met de woorden van allen, wat het eenstemmig gevoelen is van allen, als gij, vorst der redenaars en dichters, een dichtertje een vers waardig acht. Lacht, weest gegroet en bemint mij standvastig.
voetnoot1)
Gerardus Vossius (1577-1645), geb. te Heidelberg, werd rector te Dordrecht, daarna regent van het Staten-College en professor te Leiden. In 1619 afgezet wegens zijne remonstrantsche gevoelens, werd hij in 1631 professor te Amsterdam. Vossius was een beroemd literator.
voetnoot2)
Het is niet duidelijk, op welke werken van Vossius hier wordt gedoeld. Misschien op De arte grammatica libri VII, 1635 en op De Theologia Gentili et Physiologia Christiana, sive de Origine ac Progressu Idolatriae libri IV, 1641.
voetnoot3)
Vondel heeft lang gewerkt aan een heldendicht Konstantijn, waarin het leven van dezen keizer werd beschreven, maar het werk is niet voltooid.
voetnoot4)
Hooft's Historiën.
voetnoot1)
Vgl. Gedichten van C. Huygens, III, blz. 133. Vertaling: ‘Ik heb overwonnen; de zwakke school is geweken voor het vermetele hof. De koele Tesselschade is de mijne, nu Barlaeus haar geeft. Het is voldoende, dat de ongelukkige minnaar door een wenk ter neder ligt; de verworven lauwerkrans maakt een einde aan afgunst. Het behaagt op edele wijze den overwonnene te sparen; de genade, den mededinger geschonken, zal een tweede triomf over hem zijn. Neem aan, gij vrijer, die door een anderen vrijer zijt overwonnen; met vreugde wijk ik als overwinnaar en, terwijl ik als eene overwonnene haar geef, is Tesselschade de uwe.’
voetnoot1)
‘Vgl. Gedichten van C. Huygens, III, blz. 133. Vertaling: Hoe goed, hoe aardig, hoezeer volgens ons recht, dat zij zelve niet kent, is Tesselschade de kaatsbal geworden van hare minnaars. Hollandsche waar wordt van de hand gedaan met Latijnsche woorden. Wat zijn de mededingers gelukkig met hun geleerde droomen. Wij zijn dwaas, vader Barlaeus; wie zou het gelooven, dat Tesselschade, die zich zelve niet wil geven, zich zou laten geven.’

voetnoot2)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Uitgegeven in Tesselschade Roemers en hare vrienden, blz. 74. Vertaling: ‘Antwoord op de ver heven verzen van den Ed. Heer Constantijn Huygens, toen hij naar Amsterdam snelde. De reeds beroemde en in Nederland bewonderde rechterhand van den schrijver Hooft heeft rust genomen en hij leent niet meer zijne hand en pen aan den krijg en aan zoo vele zegeteekenen van het vaderland. Reeds hebben, op uw bevel de welsprekende stem en de geleerde katheder vacantie genomen, waarmede hij, de groote schrijver Rome en de nakomelingen van Romulus, de vroegere eeuwen, Griekenland en Perzië, geheel Egypte en den godsdienst van Isis ontsluit en die als verklaarder den ouden tijd in het gezichtsveld brengt van de nakomelingen. Reeds heeft Wicquefort, de vader van sierlijkheid in vele vormen, het schrijven en zegelen van memories van hertogen en brieven van vorsten opgegeven. Reeds is de tragische werkkracht van Vondel loom geworden en wacht er mede, u de lauwerkransen van den heerscher voor te stellen; het ernstige publiek bewondert niet meer het geverfde gelaat van den tooneelspeler, noch hoort het bliksemen van eene zoo groote zeggingskracht. Reeds is de groote Tesselschade gekomen en stemt de either voor hare melodieën en begeleidt op het klavier, en zingt, als de lieftallige Sappho, een lied voor, eene godin der overreding door haar gelaat, hare manieren en hare innemende voordracht, de Pandora van de goden, de woning van het gezond verstand, een voorbeeld van gelijkmatigheid, een kastje van lieftalligheid, vol scherpzinnigheid, geestig, niet trotsch, niet drukkend voor kameraden, een fakkel voor eene geheele school van dichters. Ik heb afgeleerd de woorden van de School te spreken, de leelijke klanken en het ernstige gemompel der Stoïcijnen en de formules van hen, die disputeeren. Wij allen zijn vrij, rusten, spelen, en uwe komst heeft hen, die ik noemde, arm gemaakt aan werk; er is geen rimpel op hun gelaat, de oogen lachen en schitteren, de hand van hen, die u begroeten, is uitgestrekt, de ledematen buigen. De keuken is vol damp; de gebraden patrijs, de leeuwerik, ontrukt aan hare jongen, de haas, die niet meer denkt aan loopen, liggen op de schotels, zwemmende in hun saus, evenals de haan; gij zult zien, dat in huis Hebe bezig is met het spit en voor u op een zacht vuur godenspijzen kookt, het zeevarkentje, de roode baars eene massa sardellen en de bot, gevangen in het water van Muiden. Snel toe, haast u, lieve Huygens, kom, gij naar wien door velen gewenscht wordt, en voidoe aan het hevig verlangen, waarmede wij u opeischen. Ieder belooft u gaven, nieuwe pracht en geschenken, aangenamer dan edelgesteenten. De groote bevelhebber van Muiden zal u de geschiedenis voorlezen van het neerstortende Nederland, Vossius zijn kalender en de voorteekenen, die de oude wereld en de dwaze Pharo vereerde; de dichter zal u de ongelukkige Gebroeders toereiken, de huiveringwekkende slachtoffers der zevenmannen en de bloedige spoken van het koninklijk bloed; ik schrijf smeekende verzen voor het altaar, waarvoor gij zijt neergestort, en zal die als dichter verheugd mijn dichter aanbieden. En Tesselscha, buiten zinnen zijnde, heeft de gebeurtenissen van den laatsten nacht en den dood van haar echtgenoot in een tranen wekkenden klaagzang voor de eeuwen geboekt en weegt op tegen u, die haar deelgenoot zijt in zooveel smart en het verlies van uw echtgenoot. Maar spoedig zal zij, als gelukkige moeder woorden weerleggen met bekoorlijke geestigheden en door een vroolijker gedicht de fakkels van Cupido hernieuwen. Snel toe, gewenschte gast en mijd elk oponthoud! De cither kwijnt, de geur vervliegt van den haard, de spijzen, nu warm door het vuur, koelen af, evenals de vrienden, onder wie, bij uwe komst, de zedige, geleerde, weer huwbare Tesselscha, als een richtsnoer van zeden, zal voorzitten.’
voetnoot6-10
Vossius was o.a. professor in de geschiedenis.
voetnoot8
Memphis, stad in Egypte - Isis. Egyptische godin.
voetnoot21
Sapho, de dichteres.
voetnoot23
Pandora. - Hier in de beteekenis van: de vrouw met alle bekoorlijkheden uitgerust.
voetnoot41
Hebe, diende de goden hunne spijzen toe.
voetnoot51
Vossius doceerde o.a. oude geschiedenis.
voetnoot54
54-56 In November 1639 had Vondel zijn treurspel De Gebroeders voltooid, dat in 1640 werd uitgegeven en het lot der Gibeoniters tot onderwerp heeft.
voetnoot59-61
Zie het Italiaansche gedicht van Tesselschade op blz. 33, dat waarschijnlijk hier bedoeld wordt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • J.A. Worp


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • augustus 1639

  • 19 mei 1639

  • 29 september 1639

  • december 1639

  • 5 februari 1640

  • 17 februari 1640