Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
Afbeelding van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria TesselschadeToon afbeelding van titelpagina van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

Scans (14.62 MB)

ebook (3.54 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Editeur

J.A. Worp



Genre

proza
poëzie

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/brieven
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade

(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 241]
[p. 241]

XIII. Is Tessel op het padt nae Romen van Geneven?
Huygens.

[pagina 243]
[p. 243]

Gedichten van Constanter.

Aengedoopt maetschapp tusschen TesselsCHa en C.H.Ga naar voetnoot1).

 
Wel voeld' ick vander jeughd, daer was een dieper grond,
 
Die mij aen Tesselscha oorspronckelick verbond;
 
Wel tuyghde mij mijn hert, daer was wat meer als SterrenGa naar voetnoot3
 
Dat hem in Tesselschaes de'e twijnen en verwerren.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
C.H. hangt TesselsCHa allom, in, aen, en na,
 
En zonder C. en HA bestaet geen' TesselsCHA.

14 Ian. 1642.

Constanter.

De tweede TesselschadeGa naar voetnoot2).

 
Is Tessel op het pad na Roomen van Geneven?
 
Is d'afgelockte ziel in 't poppe-goed verwart?Ga naar voetnoot2.
 
Heeft menschen-mijmering bekropen 'thooghe hart?
 
Heeft Papen duyster licht Gods lichter uytgedreven?Ga naar voetnoot4,
5[regelnummer]
Is haer welweienheid in 't doncker uytgewreven?Ga naar voetnoot5.
 
Is in haer dampigh oogh de Witte Reden swart,Ga naar voetnoot6.
 
Het rechte spoor te slecht, het sachte jock te hard?Ga naar voetnoot7.
 
Is Roemers Roomens kind? O Roemer, die dit leven,
 
Dit slijck gewisselt hebt voor 't eewighe besitt
10[regelnummer]
Van 't eewighe besien, wat toenaem geeft ghij dit,
[pagina 244]
[p. 244]
 
Dit schip en goeds verlies, eer 't ancker' off ontlade?
 
Sij soeckt V; maer een mall, een stall-licht leijdt haer miss;Ga naar voetnoot12.
 
Haer naeld is 'tnoorden quijt, sy zeilt maer bij de giss.Ga naar voetnoot13.
 
O min als Tesselscha, o meer als Tessels-schade!

15 Ian. 1642.

Constanter.

DeuntjeGa naar voetnoot1).

 
Klaes seyde tegen Trijn wat doe je weer te mis,
 
By dit brodroncke volck de schatters van de vis?
 
Trijn zey, mijn lieve man, zy hebben 't rechte Noort
 
Van Sinte Pieters schip, daer raeckt niet buyten boort;
5[regelnummer]
Zy hebben 't roer en stuur; u volck zeylt by de gis;
 
Ick hoor de waerheyt, Klaes, en ghy hoort altijt mis.

(Tesselschade.)

Uit een brief van Barlaeus aan J. Wicquefort, van 25 Jan. 1642Ga naar voetnoot2)

Sed quando huc iter parat Zulechemi Dominus, ad Gratiarum conventum, de quo meliora mihi promitto quam de pacificatoribus Westphalis? Noli abesse. Litabimus hilaritati et Tessalicas artes advocabimus, ad incantandos animos eorum, qui mansuescere, nisi cantu, nequeunt.

[pagina 245]
[p. 245]

Gedicht van Constanter.

De gesonde roos in 't aensicht van Ioff.w Tesselschade VischersGa naar voetnoot1).

 
Waer Tesselscha niet sieck, sij waer niet om genesen.
 
Maer 't is de sieckte niet die van 't onstoken bloedGa naar voetnoot2,3
 
Den purpren naem behoudt; lang heeft haer trotse voet
 
Die voncken van de jeugd vertreden en verwesen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Een ongeveinsde vriend heeft suchtende bewesenGa naar voetnoot5
 
Sijn mededoogend leed in haer' verstuijckt gemoed;Ga naar voetnoot6
 
En 'theeft haer hert geroert; en all dat schaemte doet
 
In eerbar' aderen is in haer' wang geresen.
 
Dat's d'onverhoedse blos die door haer' heldre huijt
10[regelnummer]
Haer tuchtelicke ziel aensienlick meldt en duydt,Ga naar voetnoot10
 
En buijten wanhoop stelt; 'tgemoed bestaet te heelenGa naar voetnoot11.
 
Dat syn verstuijcken voelt. O koele, blancke Wee'w,
 
Laet niet het hooghe rood uw' lydsaemheid verveêlen;
 
De Lijfverw van de Deughd zijn Roosen inde Sneew.

29 Ian. 1642.

Constanter.

Gedichten van Tesselschade.

Aen den Erenfeste hoogh geleerden Heere, Myn' Heere Joan Albert Ban, Der beiden Rechten Doctor, op zyne ZangwerkenGa naar voetnoot2).

 
Als het vernuft begreep het zang'righ hoogh geschal
 
Van u gerymt geluydt, 't wierdt boven maght gedreven
 
T'omhelzen meerder kracht als 't lyff was kracht gegeven;
[pagina 246]
[p. 246]
 
't Vertilden zigh aen 't geen de vlugge geest beval.
5[regelnummer]
En denkend', dat hier is te wachten in dit dal
 
Niet beters, woud' de ziel ten hemel zigh begeven,
 
(Om met een zoeten mondt te scheiden uyt dit leven)
 
Waer nimmer slechter toon 't gehoor onthaelen zal.
 
En oft nogh schoon geviel, dat yemandt zoght te streelen
10[regelnummer]
Het swaer ontroert gemoedt, om uw wys nae te quelen,
 
Ik stopte d'ooren toe, gewent tot beter zoet.
 
Ghy kunt den lichten geest van 't lodsigh lichaem deelen,Ga naar voetnoot12
 
En weder door uw klank 't geschifte zamen heelen,Ga naar voetnoot13
 
Onsterfelyke Ban die duyzend Echoos voedt.

Teszela.

Op de Zang-Konst van Joan Albert BanGa naar voetnoot1).
Saagent Hertje.
 
Vrye Zieltje, eer ghy waert
 
In den Ban van Adelaert,
 
Dachtje, die daer was gebannen,
 
Sat als onder bloet Tirannen,
5[regelnummer]
En geen Ban of ys're klanck
 
Haelt het by de Vogle-sanck,
 
Nu gaen Ban en ys're klancken
 
Stadig, om sijn Godt te dancken,
 
Met een stemmigheyt en klem
10[regelnummer]
Boven wilde Vogels stem,
 
En ghy saeckt naer tijdts verlangen,Ga naar voetnoot11
 
Om noch eens te zijn gevangen,
 
Daer de heusheyt van een Ban
 
Al u sotte vrees verwan,
[pagina 247]
[p. 247]
15[regelnummer]
Met sijn ys're snaeren raecken,Ga naar voetnoot15
 
Met sijn peesen, dobble haecken,
 
Met B hert en met B sacht,
 
Met de aldersoetste kracht
 
Doen en wistje van geen keeren,
20[regelnummer]
Of u vryheyt te begeeren,
 
Voor dien Ban, die met gehoor
 
Hemel maeckt het Werelts Choor,
 
By dien Ban, die met sijn singen
 
Herten weet tot lucht te bringen.
25[regelnummer]
Konst niet by geval, maer wisGa naar voetnoot25
 
Soeter Ban als vryheyt is.
 
Bant u klancken in mijn sinnen,
 
Datse niet als Ban beminnen,
 
En de vryheyt uyt mijn hert,
30[regelnummer]
Daer het mee bevochten wert,
 
En byna schier was verslonnen,
 
Soo 't den ban niet had gewonnen
 
Met een toon, die zedich koen
 
Vrees voor Ban in ban kost doen.

Tesselschade.

Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 5 Maart 1642Ga naar voetnoot1).

 
Si bene tornatos Incudi reddere versus
 
Non properas, Barlaee, vel hoc mihi tradere pensum,
[pagina 248]
[p. 248]
 
Invalido mihi, forte paras viduo atque poetae,
 
Nec poenas dare ferra iubes, nec crimine laesae
5[regelnummer]
Majestatis agis quâ laesa est Tessala molem;
 
Durior incude es, neque tandem dignus amator
 
Cuius ob ardorem tot in una sede morentur
 
Majestas et amor Viduae noctesque diesque.

Nobile, inquam, argumentum est, ferocibus heroïcis diris, si quis a te unquam impetendus exitiali

 
Ferrum nefasto qui posuit dieGa naar voetnoot1)

Ego desultorio, ut soleo, tale quid subito effudi, insistens argumento nuper erga τν ποστάτιδα moto:

 
Verstaet g hij 't, Tesselscha?
 
Uw aensicht is aen stucken;
 
Ten minsten leert hier na
 
Aen beelden niet te bucken.

Uit een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van 9 Maart 1642Ga naar voetnoot2).

Maar althans achten wij U Eed. Gestr. van haare behoude reyze verzeekert te weezen, ende, ziende derhalven geen verschoonen meer aan 't achterblijven van 't verwachte gezelschap, vervordrenGa naar voetnoot3) ons, U Eed. Gestr. en 't zelve, boovenal mijnen Heer van Zuilichem, om voldoening der schuldt te maanen. Doch U Eed. Gestr. gelieve mij, eenen dagh twee, oft drie, te voore te waarschuwen, op dat ik Joffr.e Crombalgh beschrijven mooghe t'eener zoo aangenaame vergaadringe, daar zij, mijns bedunkens, niet laaten zal te verschijnen.

[pagina 249]
[p. 249]

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 10 Maart 1642Ga naar voetnoot1).

Duo petis, Hugeni nobilissime, unum est, ut laesum Tesselae ocellum sinistrum ulciscar heroicis diris ........ Prius illud, quod Tesselam spectat, iam feci, non heroicis, sed iambicis diris. Praeivisti egregie, et risum mihi et Satrapae coniugique et filiabus movisti, isto divisionis sophismate. Ingeniosius est, quam ut latere Tesselam debeat, et liberius quam ut viduus viduae transmittere audeam. Audebo tamen, sed addito malagmate.

Uit een brief van Barlaeus aan Wicquefort, van 10 Maart 1642Ga naar voetnoot2).

In Tesselae ocellum sinistrum scripsi querelam, vestro hortatu. Vbi legeris, do Zulichemi Domino. Placuit Satrapae. Eius lectionem noli invidere D. BrasettoGa naar voetnoot3) et si res ita feret D. CatsioGa naar voetnoot4).

[pagina 250]
[p. 250]

Gedicht van Barlaeus.

In laesum, grandi infortunio, in fabrili officina sinistrum Tesselae ocellumGa naar voetnoot1)

 
Ocelle, viduis imperans ocellulis,
 
Ocelle, sacris annuens sacellulis,
 
Devotionis facula et hospes candidi
 
Animique nullum vellicantis scrinium;
5[regelnummer]
Ocelle vatum, cujus ad nutum ciet
 
Helicona totum Muyda, Barlaeus canit,
 
Zulechemus aulas principesque posthabet;
 
Ocelle pellax, blande, mitis, innocens,
 
Et fastuosi nesciens supercili;
10[regelnummer]
Quis te miselle laedere et coliginem
 
Inferre Soli et nocte gestiet diem
 
Lumenque tantum coecitate condere?
[pagina 251]
[p. 251]
 
Megaera qualis, qualis Alecto tuis
 
Ferale ocellis subdidit trux scandalum?
15[regelnummer]
Num nuda Pallas visa Tesselae fuit?
 
Aut hane Lycurgum credidit Thrax barbarus?
 
An lumina omnes Tesselae invident meae,
 
Ob invidendum carminis Diis melos?
 
An coeca cogitare quiddam grandius
20[regelnummer]
Sublimiusque possit ingens Tessela?
 
Num Veneris almae Tessela esse vis puer?
 
Vt defiocula nos amicos respuas?
 
Ocelle, tabo et pure stillans lurido,
 
Ocelle, circum discolor, pupillulis
25[regelnummer]
Horrescis intus improbe rubentibus
 
Cruorque lenes crudus inficit genas.
 
Tument iniquis palpebrae fastigiis,
 
Doletque pars, sueta gaudiis dari.
 
Hoc Tessela esse sponsa vultu non potes.
[pagina 252]
[p. 252]
30[regelnummer]
Hoc fronte Divûm moesta mensas despicis.
 
Sic ambulare, sic jocarier caves.
 
Sic cellularia et domesticis tuis
 
Testudo lenta diceris, numen latens,
 
Auremque patiens fabulis, donas meis
35[regelnummer]
Ne, Phoebe, specta Tesselam, dispar sibi est.
 
Ne Tesselam, Hoofdi, crede, non est Tessela.
 
Ne, candor, intuere Tesselam, rubet.
 
Ne crede, probitas, Tesselam, nam livida est.
 
Nil dic poëta Tesselae, loqui timet.
 
Crudele ferrum, quod tenebrosum specus
40[regelnummer]
Te genuit orbi? quis nocentior faber
[pagina 253]
[p. 253]
 
Telluris altae te refodit e sinu?
 
Vt innocenti vulnus inferres Deae,
 
Et hos ocellos, queis superbit Almeris,
 
Superbit Ya, et potor Amstelae frequens,
45[regelnummer]
Queis lecta Tassi pagina est, scripti sales,
 
Pictae tabellae, floribus datus nitor,
 
Conchis figura, sculptus in vitris amor,
 
Foedaret ictus? Nulla te posthac manus
 
Tangat nefandum. Nullus hic incudibus
50[regelnummer]
Sudet Pyraemon, Semper erret ictibus
 
Fallatque nudum membra Brontem malleus.
 
Erravit hîc in Tessela, et non noxiam
 
Fecit nocentem collabascit Tessela,
 
Humumque mordet Dis propinqua femina.
55[regelnummer]
Tristes tenebrae Vesperaeque flebiles,
 
Quid meruit insons Tessela? excors Cynthia,
[pagina 254]
[p. 254]
 
Cur distulisti tunc praeire Tesselae,
 
Nostraeque lumen commodare Palladi?
 
Cur occidisti, praescius discriminis,
60[regelnummer]
Festine Titan? nulla cur in atriumGa naar voetnoot60
 
Se stella praeceps fudit? ecquid Hespere,Ga naar voetnoot61
 
Et tu Dione tuque tardior Venus,Ga naar voetnoot62
 
Tui furoris negligis poëtriam?
 
Expunge fastis, scriptor annorum diem.
65[regelnummer]
Hunc adde Cannis Alliaeque casibus.
 
Fabrile ferietur hoc die genus,
 
Non aera Steropes fundat aut flectat manu.
 
Non flamma ferro serviat, nec lancibus
 
Statera constet, quae fefellit Tesselam.
[pagina 255]
[p. 255]
70[regelnummer]
Plorent ocelli, quaeis amatis Virgines
 
Plorent ocelli, queis amatis conjuges.
 
Plorent ocelli, queis procamini viri.
 
Plorent ocelli, queis jocamini vates.
 
Ploremus omnes, quippe mitis Tesselae
75[regelnummer]
Dolente ocello, ocelluli cunctis dolent.

C. Barlaeus.

Brief van Tesselschade.

Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot1)

Myn Heer

Naer dat ick in het diepste memory hol van Tessela gekoemen was, om de Alckmaersce EusebiaGa naar voetnoot2) haer oorde[e]l aff te eyscen, soo heeftse geantwoor[t] met luchtige zin:

 
Wat wonder is 't, een glas geslepen naer de kunst,
 
Doorluchticht met de gunst
 
Van mijn Phoeeten Gloor en naerstich ondersoecken
 
Der gri[e]xce toverboecken,
5[regelnummer]
Dat dat vergroven kan en brengen aén den dagh
 
Het geen daer scherp in lagh,
 
Als door een kloecken bril geslepen en gevreven,
 
Om blinden O[o]gh te geeven.
[pagina 256]
[p. 256]
 
Doch soo daer ijts aen die doorluchte Schyn onbre[e]ckt,
10[regelnummer]
Dat is, dat hy te klaer myn Hooft orakels spreekt.

Naer de pannekoeck daegenGa naar voetnoot1) sal se het panegijricusGa naar voetnoot2) oorde[e]l vellen, soo se my beloofde. Siet hier nevens u e begeerten voldaen op myn dochter Maria Krombalghs, die het ingeleyde sonnet geschreven heeft. Syt hertelyck gegroet van u e gesonde vrindinnen

Tesselschade en Maria Krombalchs.

Adres: Mijn heer || Mijnheer de professor Bareleus || op de oude zijdts achterburghwal || Tot || Amsterdam || port.

voetnoot1)
Vgl. Gedichten van C. Huygens, III, blz. 168.
voetnoot3
tuyghde - getuigde, verklaarde, Sterren - nl. de voorbeschikking door de sterren.
voetnoot4
Tesselschaes - nl. hart, twijnen - draaien, ineenstrengelen.

voetnoot2)
T.a.p., blz. 169. De vorige verzen waren zeker door Huygens geschreven, om dezen hevigen aanval te verzachten; hij zal toch toen wel reeds geweten hebben, dat Tesselscha katholiek was geworden.
voetnoot2
'tpoppe-goed - het kinderspeelgoed
voetnoot4
lichter - nl. licht
voetnoot5
welwetenheid - goed weten
voetnoot6
dampigh - nevelig
voetnoot7
slecht - eenvoudig
voetnoot12
stall-licht - dwaallicht
voetnoot13
naeld - kompasnaald

voetnoot1)
Uitgegeven in Jacobi Westerbani Minne-dichten, blz. 269, en in Verscheyde Nederduytsche Gedichten, II, blz. 30. Het versje is het antwoord op Huygens' gedicht De tweede Tesselschade, zooals vooral blijkt uit vs. 5, vergeleken met vs. 13 van Huygens' gedicht.

voetnoot2)
Vgl. Barlaei Epistolae, blz. 862. Vertaling: ‘Maar tegen wanneer maakt de Heer van Zuilichem zich gereed voor eene reis naar hier, naar de bijeenkomst der Gratiën, waarvan ik mij meer voorstel dan van de Westphaalsche vredestichters. Gij moet er bij zijn. Wij zullen offeren aan de vroolijkheid en de Thessalische kunsten te hulp roepen, om het hart van hen te betooveren, die alleen door gezang zachter gestemd kunnen worden.’

voetnoot1)
Vgl. Gedichten van C. Huygens, III, blz. 170.
voetnoot2,3
nl. purperkoorts, hetzelfde als scharlaken koorts.
voetnoot4
verwesen - verbannen.
voetnoot5
Een ongeveinsde vriend - nl. Huygens zelf.
voetnoot6
verstuijckt - ontwricht.
voetnoot10
aanwijst, dat haar deugdzame (zedige) ziel groot is.
voetnoot11
bestaet - beproeft

voetnoot2)
Naar het Hs. in de Leidsche Bibliotheck. Het vers is voor het eerst gedrukt in Ban's Zangh-Bloemzel, dan in Jacobi Westerbani Minne-dichten, blz. 271. Jan Albert Ban (1597 of '98-1644), of Bannius, geb. te Haarlem, was katholiek priester en doctor in de rechten. In zijne geboortestad werd hij een der vier ‘sacellani curati,’ in 1630 pastoor van het begijnhof, was van 1628-1642 kanunnik van het Haarlemsche kapittel en werd ook aartspriester van Haarlem. Ban was een geleerd man, die ook Nederlandsche en Latijnsche gedichten heeft geschreven, maar vooral musicus. Hij heeft eene nieuwe theorie der muziek uitgevonden, die in verschillende werken, slechts voor een deel uitgegeven, is neergelegd en hevig is bestreden. Ban was bevriend met Huygens, Hooft en Descartes. (Vgl. Société pour l'histoire musicale des l'ays Bas. Musique et musiciens au XVIIe siècle. Correspondance et ocuvre musicatles de Constantin Huygens publiées par W.J.A. Jonckbloet et J.P.N. Land, Leyde, E.J. Brill, 1882, blz. XXXVI-CXLV, en Hoofts Brieven, IV, blz. 249-273. In beide werken zijn ook brieven van en aan Ban uitgegeven).
voetnoot12
lodzigh - log, loom.
voetnoot13
't geschifte - 't gedeelde.
voetnoot1)
Het vers is gedrukt in Verscheyde Nederduytsche Gedichten, II, blz. 42. - Waarschijnlijk was het een tweede lofdicht op het Zangh-Bloemzel. - Saagent, drukfout v. Jaagent.
voetnoot11
saeckt, lees soeckt.
voetnoot15
raecken = reeksen?
voetnoot25
niet - Er staat: met.

voetnoot1)
Vgl. De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 269. Vertaling: ‘Als gij u niet haast, Barlaeus, goed geschreven verzen voor te dragen tegen het aambeeld, of u misschien gereed maakt, die taak op te dragen aan mij, zwakken weduwnaar en dichter, als gij het ijzer niet beveelt boete te doen en den klomp (het aambeeld), waardoor Tesselschade gekwetst is, niet beschuldigt van gekwetste majesteit, dan zijt gij harder dan het aambeeld en ten slotte geen waardig minnaar, ter wille van wiens hartstocht zoovele dingen dag en nacht in denzelfden toestand blijven, de majesteit en de liefde der weduwe. Het is, zeg ik u, een edel onderwerp voor woeste vervloekingen in verzen van het heldendicht, als ooit iemand door u moet worden aangevallen met het verderfelijke Wie u op een ongeluksdag geplaatst heeft. Ik heb, op mijne gewone wijze, plotseling zoo iets geschreven, terwijl ik blijf bij het argument onlangs tegen de afvallige gebruikt.’ Begin Maart 1642 werd Tesselschades linkeroog verwond door een vonk van een smederij.
voetnoot1)
Naar Horatius, Od., II, 13, vs. 1.

voetnoot2)
Naar het Hs. in de Univ. Bibl. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 51.
voetnoot3)
haasten.
voetnoot1)
Vgl. De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 270. Vertaling: ‘Gij vraagt twee dingen, edele Huygens; het eene is, dat ik het kwetsen van Tesselschades linker oog zal wreken door een vloekzang in de maat aan het heldendicht ........ Het eerste, dat Tesselscha betreft, heb ik reeds gedaan in een vloekzang, maar in jambische maat geschreven. Gij zijt uitstekend voorgegaan en hebt mijne lachspieren en die van den Drost, zijne vrouw en zijne dochters in beweging gebracht door die drogrede van verdeeling. Zij is te vernuftig, om voor Tesselschade verborgen te blijven en te vrij, dan dat ik als weduwnaar haar aan de weduwe durf toezenden. Toch zal ik het wagen, maar er een verzachtend middel aan toevoegen.’

voetnoot2)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek Vgl. Barlaei Espistolac, blz. 866. Vertaling: ‘Op uwe aansporing heb ik eene klacht geschreven over het linker oog van Tesselschade. Geef haar na lezing aan den Heer van Zuilichem. De Drost vond haar goed. Wil de lezing er van niet ontbouden aan den Heer Brasset noch, als het zoo uitkomt, aan den Heer Cats.’
voetnoot3)
Jean Brasset is lange jaren secretaris geweest van den Franschen gezant in den Haag. In 1653 is hij teruggeroepen en in 1657 leefde hij nog te Parijs, bijna blind en slecht beloond voor zijne vele diensten.
voetnoot4)
De bekende dichter.

voetnoot1)
Zie Barlaei Poemata, II, blz. 434. Vertaling van den titel: Op het linkeroog van Tesselschade, in een smidswinkel door een groot ongeluk gekwetst. Bilderdijk schreef de volgende ‘paraphrase’ van dit gedicht (vgl. Scheltema, t.a.p., blz. 197, en Schull, t.a.p., blz. 213):
 
Oogjen, dat aan 's jonglings oogen,
 
Door de schoonheid aangetogen,
 
Liefde met ontzag gebiedt!
 
Heilig oogjen, dat geen wenken
5[regelnummer]
Aan onheiligheèn kunt schenken,
 
Maar op kruis en outer ziet!
 
Godsdiensttoortsjen, in wiens flikkeren
 
Blanke deugd en eenvoud blikkeren,
 
Zonder angel, zonder plooi!
10[regelnummer]
Dichtrenoogjen, op wiens lonken
 
Heel Parnas by een koomt honken
 
In den Muyder Dichtrenkooi!
 
Dat Van Baerles Luit doet zweeten,
 
Huygens, Hof en Prins vergeten
15[regelnummer]
En, van dwang en preutsheid vreemd,
 
Altijd argloos en onnoozel,
 
Aan geen vriendelijk gekozel
 
Hartelijk vertrouwen neemt!
 
 
 
Wie, mijn oogjen, beeft uw blinken
20[regelnummer]
Dus in 't duister weg doen zinken
 
En uw' dag verkeerd in nacht?
 
Wie, ja wie der Helsche Vloeken,
 
Opgedaagd uit Plutoos hoeken,
 
U om al uw glans gebracht.
25[regelnummer]
Wat beleediging van Goden,
 
Of wat aanzien, zoo verboden,
 
Oogjenlief, benam u 't licht?
 
Hebt gy Pallas naakt zien, 'baden?Ga naar voetnoot1)
 
Moest de Nijd mijn Tessel schaden
30[regelnummer]
Om haar ongelijkbaar Dicht?Ga naar voetnoot2)
 
Of moet Tessels geestvermogen
 
Nog, ten koste van haar oogen,
 
Hooger stijgen uit het oogGa naar voetnoot3?
 
Moet zij Venus kar verzellen,
35[regelnummer]
Om haar vriendenstoet te kwellen
 
Met Kupidoos pijl en boog?
 
 
 
Oogjen, nu met bloed bedropen;
 
Nu met etter overloopen,
 
Die de zachte wang bedekt!
40[regelnummer]
Ach! wat wonden, vlekken, builen,
 
Die des wenkbraauws rand ontpuilen,
 
Lood- en purperblaauw geplekt!
 
Ach! wat smarten moet gij lijden,
 
Die ons allen kost verblijden!
45[regelnummer]
Oogjen, nooit genoeg beklaagd.
 
Wie zal Tessel thands geleiden
 
Om de vreugdekoets te spreiden;
 
Daar voor haar geen vreugd meer daagt!
 
Neen, zij mag zich niet vermeien
50[regelnummer]
Schuwt het lachen, boerten, reien,
 
Aan heur kluisjen vastgetrouwd:
 
Blijft, als Godsbeeld op de altaren,
 
Met geduld haar cel bewaren,
 
En vernoegt zich met mijn' kout.
55[regelnummer]
Wien, wien zoekt gij, Tessels vrinden?
 
Tessel is hier niet te vinden. -
 
Phoebus! Phoebus! zie niet neèr!
 
Drossaart! Dichter! past te zwijgen!
 
Lank noch and woord moogt gij krijgen:
60[regelnummer]
Tessel is geen Tessel meer. -
 
Blanke Trouw, waar ziet gij henen?
 
Tessels blankheid is verdwenen,
 
Ze is baar lelyluister kwijt! -
 
Blanke Oprechtheid zonder vlekken!
65[regelnummer]
Die u mocht ten beeld verstrekken,
 
Loodverf maakt haar 't beeld der Nijd!
 
 
 
Gruwzaam ijzer! in wat holen,
 
Diep in 's afgronds nacht verscholen,
 
Hebt gij 's Aardrijks schoot bevracht?
70[regelnummer]
En, door wat nog gruwbrer handen
 
Werdt gij uit haar ingewanden
 
In den hellen dag gebracht?-
 
In den dag! - Wie kan't gelooven!
 
Om den dag aan Haar te ontrooven
75[regelnummer]
Door een' spat van nw metaal!
 
Om die oogen uit te wroeten,
 
Die en Y en Aemstel groetten
 
Als haar allerhoogsten praal
 
Oogen, meer dan Godlijke oogen,
80[regelnummer]
Waar Noordholland op mocht bogen
 
In haar Hoofd- en Pronkstaalstad!
 
Oogen, die geen misdrijf smette,
 
Maar het nijdig Lot verplette,
 
Dat geene Onschuld ooit verbad!
85[regelnummer]
Oogen, die het doek bezielden!
 
Zich met Tasso onderhielden!
 
Bloemen schiepen, rijk van zwier!
 
't Broze glas met Minnewichtjens,
 
't Wit papier met Zinnedichtjens,
90[regelnummer]
't Hart vervulden met hun vier! -
 
Gruwzaam ijzer! wees verwaten!
 
Moog hem aard en hemel haten,
 
Die u aanroert na dees dag! -
 
Dat geen Etnaas vlam menstoker
95[regelnummer]
U genake met zijn moker!
 
Vonk doe geven op zijn' slag! -
 
Ja, laat dees uw vloek hen treffen,
 
Die op u den hamer heffen;
 
En den hamer in hun vuist!
100[regelnummer]
Laat zij de uitgespannen leden
 
In de lucht te barsten smeden,
 
Dat er 't bloed bij neder ruischt!
 
 
 
Droeve blindheid, aaklig donker,
 
Nacht, ontbloot van stargeflonker!
105[regelnummer]
Wat heeft Tessel u verdiend?
 
Wat weerhield Diaan, daar boven,
 
Meê haar fakkel uit te doven,
 
Aan haar zuiverheid bevriend? -
 
Waarom dookt gij in de kimmen,
110[regelnummer]
(Gij voorzaagt het hij uw klimmen)
 
Titan? waarom niet getoefd?-
 
Waarom zag men, bij het steigeren,
 
Niet één hemelstar zich weigeren,
 
Of bezwijken als bedroefd?
115[regelnummer]
Gij vooral, à Heirspitsleider,
 
Gij der starren spoorbereider,
 
Hesperus! - en gij, Dioon,
 
Gij de traagste van de benden!
 
Ziet gij dus uw Tessel schenden!
120[regelnummer]
Gij, bezielster van haar toon!
 
 
 
Jaarboekschrijver! laat uw bladen
 
Nooit dien zwarten dag verraden,
 
Nimmer noemen! schrap hem uit!
 
Stel hem by de jammerdagen
125[regelnummer]
Van oud-Romens nederlagen,
 
Aan der Eeuwen vloek ten buit I-
 
Zij hy steeds met schrik geteekend
 
't Menschdom tot een vloek gerekend,
 
Die der hand het werk ontzegt!
130[regelnummer]
Zie hy erts noch koper vloeien,
 
Vlam noch vonk den haard ontgloeien!
 
Ruste waagGa naar voetnoot1 en bondelrechtGa naar voetnoot2)!
 
Maagdenoogjens! smoort uw vonken;
 
't Zy gy Minnaars aan moogt lonken,
135[regelnummer]
't Zij gij Echte vlammen schiet!
 
En gij oogen, welker stralen
 
Naar de Maagdenboezems talen,
 
Smelt in tranen weg en vliet! -
 
Gij vooral, ò Dichtrenoogen,
140[regelnummer]
Met een' treurwalm overtogen,
 
Tintelt thands van scherts noch boert!
 
Schreit! - Daar Tessels oogjens kwijnen,
 
Wordt ons, in de wreedste pijnen,
 
De appel van ons oog ontvoerd.
voetnoot1)
Als Tirezias, daarom blind geworden. Zie Kallimachus, op Minerves waschfeest. B.
voetnoot2)
Als de Dichter Thamyris, en anderen B.
voetnoot3
Met dit oogmerk blindde Democritus zich zelven. B.
voetnoot1
De Vierschaar, B.
voetnoot2)
De Burgerlijke Regeering, B.
voetnoot60
Titan, naam van den zonnegod Helios.
voetnoot61
Hesperus, de avondster.
voetnoot62
Dione en Venus, sterren naar godinnen genoemd.

voetnoot1)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek, Uitgegeven door Van Vloten in Tesselschade Roemers en hare vrienden, blz. 38.
voetnoot2)
Dit zal eene toespeling zijn op Vondels opdracht van de Peter en Pauwels (vgl. blz. 233).
voetnoot1)
dagen van de vasten.
voetnoot2)
Misschien is dit eene toespeling op Barlaeus' Panegyris, de lavdibvs Eminentissimi Cardinalis Armandi loannis Plessiaci, Richelii Ducis, Franciae Paris etc. (Lofspraak op de verdiensten van Z. Emin. Kardinaal Armand Jean du Plessis, hertog van Richelieu, pair van Frankrijk), die in November 1641 gedrukt werd en nog in dat jaar te Amsterdam bij Johan en Cornelis Blaeu is uitgegeven. Men vindt het uitgebreide gedicht ook in de Poemata, 1, blz. 129-155.
[Ik neem echter aan, dat dit gedichtje het antwoord is op het zenden van een bril door Barlaeus aan Tesselschade voor haar zieke oog, met een vers (wellicht dat van bl. 250), en dat Barlaeus haar oordeel had gevraagd over de beteekenis van den griekschen naam Eusebia (de grieksche tooverboeken. J.F.M. Sterck.] Zie verder Oorkonden over Vondel, bl. 178-185.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • J.A. Worp


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 14 januari 1642

  • 25 januari 1642

  • 29 januari 1642

  • 5 maart 1642

  • 9 maart 1642

  • 10 maart 1642