Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
Afbeelding van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria TesselschadeToon afbeelding van titelpagina van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

Scans (14.62 MB)

ebook (3.54 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Editeur

J.A. Worp



Genre

proza
poëzie

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/brieven
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade

(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 257]
[p. 257]

XIV. Beroemde, maer eilaes! be Roomde Tesselscha.
Huygens.

[pagina 259]
[p. 259]

Brief van Tesselschade.

Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot1).

Myn Heer,

Wy hebben de vasten kost ontfangen, en hadden gaeren teruggegaen, met u e wat krabben te senden, indien men gekonenGa naar voetnoot2) had, dewijl ick ue niet te voren en kan koemen in beleeftheyt, dan siet hier een blaetje tot bewys dat ick die schuldich blyff. Den grooten Alexander droomden eens van vyff werelden, maer hy en kreghseGa naar voetnoot3) niet, en dit was noch genogh In MagnisGa naar voetnoot4); en al had hy die bekoemen, hy en gafse niet, en al had hy die gegeven, se souden mogelycks vol bitterheyts geweest zyn. Dies bedancken wy ue voor ue vol-op tot de vulltGa naar voetnoot5) dosyne-werrelden met soetticheyts vervullt. De geleerde pleyster over myn ooghGa naar voetnoot6) is goedt, en soet, en saght en troostelyck en Goddelyck, maer 't scheynt off daer een herder en strenger heerGa naar voetnoot7) wil seggen 't is altyt niet te doen met oly inde wondt.

 
Het nerpent heyl van ons hoogh Hofwijckse PoeetGa naar voetnoot8) Behaeght my echter noch het sy dan koudt off heet
 
Zijn reeden wel gegrondt
 
Hoe welse schier een graw is,
 
Is smacklyck in myn mondt
 
Om dat se nimmer Lauw is.

Elck sijn waerom.

 

Adres: als boven.

Maria Tessel Sciia.

[pagina 260]
[p. 260]

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 6 April 1642Ga naar voetnoot1).

Tesselae misi tetrastichon tuum; respondit tetrasticho parisyllabico, nec ineleganti:

 
V reeden wel gegront,
 
Hoewel se schier een graw is,
 
Is smaecklijck in mijn mont,
 
Om dat se nimmer lauw is.

Etiam viduis sua bilis inest. Addit in litteris suis:

 
Het snerpent heijl van ons hooch Hoffwycksche Poëet
 
Behaeght mij echter noch, het sij dan kout off heet.

Gedicht van Constanter.

Aen Barlaeus voor mijn' rouwe bestraffing over Tesselschades Miss-gelooveGa naar voetnoot2).

 
Sij neme het soo sij will, mijn' Weduw'; 'tzij voor baffen,Ga naar voetnoot1
 
Voor baffen als ick spreeck, voor quetsen als ick salv,
 
Of mij voor herten-beul, voor argher als Duc d'Alv;
 
Barlaee, wijser vriend, ick will, ick moetse straffen:
5[regelnummer]
Soo lang haer' siecken mond soo voddighen, soo laffen,
 
Soo vuijlen spijse smaeckt; soo lang sij 't Roomsche CalfGa naar voetnoot6
 
Behippelt of bestuijpt, en eert het heel of half,Ga naar voetnoot7
 
En heeft myn' vriendschap niet als Gall en Eeck te schaffen:
 
Gesonde Gall, en Eeck die rotte wonden kuijst.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Den oor-boor moet van 'thoofd in 'thert door d'oore booren.Ga naar voetnoot10
 
Sy neme het soo sij will: ick snij wel in een' puijst,
[pagina 261]
[p. 261]
 
Daer 't leven locht vereischt en onder dreight te smooren,
 
Het vleijen is een' gunst van doodelick gerief:Ga naar voetnoot13
 
Ick spaer de roede niet, ick hebb het kind te lief.

9 Apr. 1642.

Constanter.

Brief van Tesselschade.

Tesselschade aan BarlacusGa naar voetnoot1).

Myn Heer

Ick ben doende geweest om UE begeerte te volbrengen van wege de dochter van de koningin van boémenGa naar voetnoot2), daer ick gans niet op en kost vinden; altyt lagh my een ander Hooft in myn Zin en siet hier de schets. UE gelieve dit in plaets te neemen en U goet duncken te schrijven, sendt het weder om met woecker en ick zal het ue weder van myn dochters handt senden.

Die UE en ue kinderen doet groeten soo doet ook uw vrindinne

Tesselschade Roemers.

 

Adres: Aen myn Heer, de heer Proffessor C. Bareleus. Tot Amsterdam.

[pagina 262]
[p. 262]

Gedicht van Tesselschade.

Tot AmsterdamGa naar voetnoot1).

 
Siet hier uw' heerlyck Hooft! dit is de Schets in 't kleen
 
Van all' uw groote Leên.
 
Geen duystre prophecy en heeft hy voorgenomen
 
In 't licht te laeten komen,
5[regelnummer]
Maer doet u meenich Eeuw' de Son te rugge gaen
 
Door sijn History blaen.Ga naar voetnoot6
 
Dit is u Capiteyn, siet, dit is hy die bedreven
 
Op blinde klippen is, om andren licht te geeven,Ga naar voetnoot8
 
d'Onsterfelycke Poeet, doorwatert in de vloetGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Van steyle Twelinghs top, die duysent Echos voedt.Ga naar voetnoot10

(Tesselschade).

Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 4 Mei 1642Ga naar voetnoot2)

Excipi a te postulo, sicut ipse Tessalam excipere coepi, atque excepturus porro sum, periculone an jacturâ veteris amicitiae, generose securus; modo hoc me agere sentiat, ne quid in re seria omisisse con-

[pagina 263]
[p. 263]

vincar, cuius mihi probro neglectus sit, ipsi damno. Praestabis idem tu, et sane ut sedulo praestes, moneo, ex melioris theologiae fontibus, atque errabundam via veritatis ipso virtutis amore revocabis; ego probris ac contumelijs insistam, quarum ad acerbitatem cum hactenus non excandescat, nihil desperati tractare videmur. Ecce igitur quod dicebam, aceti vernaculi novos morsus; quos si expedire putas per te ut videat, par me licet.

Sy neme het soo sij will, mijn weduw, 't zij voor baffen, (enz.)Ga naar voetnoot1)

Σκληϱόζ, inquies, λόγοζ. At hoc σκληϱτΕϱον, amice, in conspectu non amentium amicorum, et qui succurrere pereunti possint, naufragium fidei facere omnium et amore et commiseratione dignissimam Tessalam. Si quid agis igitur, ποίησον τάχιον et Εκαίϱωζ quidem et καίϱωζ; non deero laboranti meo modo, vel modulo. Cave modo, ne hoc moliri nos resciscat communicatis consilijs; sensi nuper minus sic utrumque gratos fore. Proinde nec altera quaedem vernacula, quae his porro adscribam, ipsi vero nondum perscripsi, olim a te lecta fatere; serorsim singuli plus profecturi sumus.........

Eiusmodi pauca denuo hic subjungam, in quae censuram tuo jure exerceas. τ σΕμνον κα σπουδαον in coenam domini, quam nuper celebravimus, recens a mysterio ejaculabarGa naar voetnoot2)., in usum Tesselae quoque, quam cum affici sciam veteris Ecclesiae majestate, ad vetustissimae ac vere primitivae simplicitatem revocare nitor.

[pagina 264]
[p. 264]

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 8 Juni 1642Ga naar voetnoot1)

Te sub finem aestatis, ubi castra dissolvet autumnus, Muydae expectamus. Non aberit Alcmariana καϱτοϱογνώμων. Ita statuit, paucis articulis opus esse ad fidem, et quae ab ecclesia Romana habet, ab antiquorum esse ritu et consuetudine; reliqua non pertinent ad curam et anxium examen laïcae matronae. Erranti valde blanditur Grotiana declaratioGa naar voetnoot2), cuius autoritate mota dimoveri ab instituto aegre poterit. Virgulas tuas et voces acriores aequissimo animo fert, imo illas ipsas, morigerorum liberorum instar, osculari se ait.

Uit een brief van Barlaeus aan J. Wicquefort, van 13 Juli 1642Ga naar voetnoot3).

Jam feriae sunt, quibus valedixi studijs, non poësi. Haec enim insania, ut lepra, insanabilis est. Quo me vertam, nescio. Vocor Beverovicum, vocor in Bamaestram, vocor Ultrajectum, Muydam, etiam Alcmariam.

Uit een brief van Barlaeus aan Wicquefort, uit Beverwijk, van 19 Juli 1642Ga naar voetnoot4).

OmnesGa naar voetnoot5) Alcmariam abituriunt ad Tesselam.

[pagina 265]
[p. 265]

Gedicht van Barlaeus.

Ad Tesselam, cum fraga illi mitterentGa naar voetnoot1).

 
Tessela, fraga tibi mitto sapidissima, sed tu,
 
Tessela, plus fragis ingeniosa sapis.
 
Tessela, fraga tibi mitto dulcissima, sed tu
 
Dulcior his fragis crederis esse mihi.
5[regelnummer]
Tessela, fraga tibi mitto fragrantia, sed tu,
 
Tessela, tot fragis suavior hospes oles
 
Tessela, fraga tibi mitto, plus mille, sed insons,
 
Tessela, pro fragis millibus una satis.
 
Tessela, si fragum fieres, tunc Tessela posses
10[regelnummer]
Proximior labris tangere nostra tuis.
 
Tessela, quae mitto, sunt fraga salubria, nam tu
 
Tessela, sollicito sola medela mihi es.
 
Tessela, si fragum fieres, tunc Tessela possem
 
Tangere Tessalicas sed sine bile genas.
[pagina 266]
[p. 266]
15[regelnummer]
Tessela, si fragum fieres, tunc optima posses
 
In succum verti Tessela tota meum.
 
Si tecum hoc fierem, tunc, quae miracula! posses
 
Tessela Barlaeum saepe vorare tuum.

C. Barlaeus.

Brief van Tesselschade.

Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot1)

Mijn Heer C. Barelaeus.

Ick heb u brief met zyn ingewant ontfangen, en siet daer haepert noch wat aen, ick soud' het soo niet konen schryven, ten waer ick de Chimere van HoratiusGa naar voetnoot2) wouw verbeelden met langer beenen als het behoorde. Ick kan oock niet schryven als met een vingerhoet aen myn vinger, wa[n]t se rondom gesworen heeft, en nu is het vel soo dun, dat ick de kanticheyt van de pen niet lyden kan. Gelieft U E het boeck wederom, sall het senden, off het sal noch al wat moeten lyen, eer ick sal konen myne oude fatsoen maecken. Dus heb ick het verandert, indien ghy het goet vindt. Ick bedancke U E voor de voor Jaers vruchten, heb die met myn dochter gegeeten, die U E neuens haer moeder doet groeten.

Tesselschade.

[pagina 267]
[p. 267]

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 7 Aug. 1642Ga naar voetnoot1).

Beverovico Alcmariam secessimus, velut in diverticulum, ubi celebris ista, quam nosti vidua nescit μετανοειν. Surdae canitur fabula; sua se simplicitate tuetur et ecclesiae fiducia stat super petram immobilis. Miseram illi fraga, additis pro saccharo versibusGa naar voetnoot2).

Gedicht van Constanter.

Ad Tesselam viduam de viduo, vidui
πθοσ ευλαβειαν πθοσϕωνησισGa naar voetnoot3).

 
Tessela, ne fragum fias; insomnia vatum
 
Somnia naturae dissona monstra puta.
 
Si meret, et par grata pari vis reddere fragis,
 
Porrige Barlaeo tu quoque fraga tuo;
5[regelnummer]
Fragifero duo fraga refer, flagrantia fraga,
 
Queis fragor argutae flagrat ab ore phrasis.
 
Porrige cauta tamen; gens insidiosa Poetae est;
 
Si duo das, cave ne quatuor ille petat;
 
Denique pro quinto, cave ne flagrantior arte,
10[regelnummer]
Quo Carolus quintus Marte tetendit, eat.

Badb(erg), 24 Aug. 1642.

Constanter.

[pagina 268]
[p. 268]

Uit een brief van Huygens aan E. Puteanus, van 25 Aug. 1642Ga naar voetnoot1).

De Romerij filiabus natu maximam vidisti, me proxenetâGa naar voetnoot2), praestantem linguâ manuque mulierem. Si sororem Tesselam vidisses, viduam manu quoque pollentissimam, sed formâ, linguâ, moribusque longe suaviorem, ingenio autem vere sublimi, mulieribus universis, viris plerisque excellentiorem, plus te debere mihi fatereris, et fateberis, si quando regiones vestras lectissima foeminarum lustratum eat, quod sine comitatu animi manusque meae non fiet. Plurimi enim illam facio, nec facere tu non posses, si solum unum poemation vidisses, cujusmodi illa quotidie parit, stupendi commatis.

Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 1 Sept. 1642Ga naar voetnoot3).

Cum Tessela, quam fragis oppugnatum is fragrantissimis, facilis tibi lucta et par congressus est, absente rivali. Si adsim, ab imbecilliore partium stare satagam. Sto vero ξαι μαξθοζεν αϕεστηξωσ, ut videbis, epigrammateGa naar voetnoot4), quod his adjicio.

[pagina 269]
[p. 269]

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 5 Oct. 1642Ga naar voetnoot1).

Placuerunt quae ad fraga Tessalica reposuisti; sed cavebo ego sedulo, ne illis perducar cum magno Imperatore. Plus ultra. Nolo, ut ille, traijcere mare mediterraneum Tesselae, vel de novo orbe cogitare, ne vel illo mergar Icarus, vel hujus obtinendi spe excidam.

Brief van Tesselschade.

Tesselschade aan Barlaeus(?)Ga naar voetnoot2).

Wel hefter een Luchje om gespeelt, als de eerste BGa naar voetnoot3) de witte grond geraektGa naar voetnoot4) heeft; dit heb ick soecken wat uijt te drucken met de wolck treckjes van de B 3) van boneGa naar voetnoot5) menteGa naar voetnoot6); het sal voor Nomenq[u]e beataGa naar voetnoot7) geen yle Phoesiverstrecken, maer wel een waerachtige beduydenis van toekoemen[de] ProfficjGa naar voetnoot8).

Maria Tessel Schade.

Uit een brief van Barlaeus aan J. van der Burgh, van 1 Nov. 1642Ga naar voetnoot9).

Indicta sunt amicorum comitia Muydae, post dies bis septem. Sessiones habebimus dierum aliquot. Synodus erit provincialis, non nationalis. Solum ex Hollandia advocabuntur viri docti gravesque.

[pagina 270]
[p. 270]

Haga duo, Alcmaria Pontifex femina, Amstelodamo AlopeciusGa naar voetnoot1), et lentus Empirici refutatorGa naar voetnoot2), et γυναιξοξθαℴυμενοσ scriptor. Non adscribo nomina, quae divinatione facile est assequi. Non erit sermo de excussis Iaponia mercatoribus nostris, aut dedita PerpenniaGa naar voetnoot3), aut captis in mari Libyco navibus, verum de studiis solummodo. De successu et eventu tanti Synedrii faciam te certiorem. Nullis scribemus Anathema, nisi duris et siccis.

Brief van Hooft.

Hooft aan Tesselschade.Ga naar voetnoot4)

Me Joffr.e

Onder 't veel, dat jk U.E. schuldigh ben, is 't minste niet de eere, die 't U.E. gelieft heeft mij te bewijzen, door 't ontfangen mijner geringe gifte, met zoo goedt een hart, als 't geen waarujt zij gezonden was. Jk bedank U.E. daarvoor ten hooghste, ende voor 't aanbieden van eenen Roemer te bemaalen met mijn zinspreuk: Omnibus Jdem, ende mijn blazoen, een' Zon. Mijn verbejden met antwoordt is ujt oorzaak, dat wij niet wel fraaije glaazen hebben kunnen bekoomen. Nu zend jk der drie bij deezen; niet om alle beschreeven te worden bij U.E., maar om dat 'er somtijds een breekt in 't snijden. Ook wenschte jk wel dat, op een van drie, moghte gestelt worden, tot zinspreuk en blazoen mijner hujsvrouwe: een stuksken velds, met drie strujken met witte leelien, ende voorts, Par la grace de Dieu, gelijk jk het hier onder gekrabbelt hebGa naar voetnoot5). 'T welk te snijden, jk achte, dat Joffr.e Anna, U.E. zuster, mij niet zal weigheren, indien het U.E. eedele handt, die jk het quaalijk verghen dar, al te lastigh zoude vallen. Jk merk wel dat de leelijen met beeter val ujt een' bloempotteken zouden koomen, maar vind sulx niet zoo bequaam om den zin

[pagina 271]
[p. 271]

van Christus ujt te drukken, die ons wil inprenten, dat de leelijen, zonder toedoen van menschen, puirlijk door Goods genaade zoo sierlijk gekleedt worden. 'T welk men zoo wel niet zeggen kan van leelijen in een pot, die door 't verzorghen der zelve met versch waater, door menschen handt, eenighszins gevoedt worden. Wijders, jk meen voortaan de leelij meer te eeren dan de rooze, dewijl deeze U.E. zoo zeer neemt te quellenGa naar voetnoot1). God verlosse U.E. van die moejlijkheit, ende behoede haar van allerleij leedt, gelijk hem van harte bidt,

Me Joff.e

U.E. Toegedaanste, dienstw.ste P.C. Hooft.

T'Amsterdam, den 13 in Louwmaant 1643.

 

Adres: als boven.

Uit een brief van J.A. Bannius aan Huygens, van 10 April 1643Ga naar voetnoot2).

Tesseldamna, heroina eminentissima, mihi adest, tuasque aures auscultandae musicae meae commodato petit. Quod nisi Van der BurgiusGa naar voetnoot3) coram latius explicuerit, fidem amicitiae fefellerit. Tu vero, vir nobilissime, si nobis adesse queas, maximam beatitudinis mihi partem attuleris. Vale et veni, ait mecum Tessela tua.

Uit een brief van Van der Burgh aan Huygens, van 18 April 1643Ga naar voetnoot4).

J'use de cette hardiesse par le commandement qu'il vous a pleu si souvent me faire de me fier en vostre faveur sans retenüe, et sans offencer Madonna LauraGa naar voetnoot5) ny Tessala,

[pagina 272]
[p. 272]
 
in questa mortal' stanza
 
Tu sai ben che in altrai non ho speranzaGa naar voetnoot1).

Twelck doende, etc. Au reste, Monsieur, vous avez par vostre departement faict eclipser toutte la joye de l'Helicon d'Amsterdam; si au moins vous leur aviez laissé la belle nimphe de Vaucluse, vous eussiez moins attristé tous les habitans de Parnasse; maintenant on accompare cela au ravissement d'Helene, et Tessel trouvant à redire quelque chose en la comparaison des deux aimants vous prepare de la besoigne qui peut-estre ne vous desplaira pas. Hier elle estoit en cholere,

 
en seij', van sulcke parte'
 
Heeft Huighens minder dancks als Paris had te SparteGa naar voetnoot2).

Toutessois vous ne courrez pas risque qu'elle s'en veuille à vostre santé, car à celle là elle beuvoit hier apresdiner chez M. Barlaeus de tres bon coeur. C'est toutte l'histoire de ce qui s'est passé hier apres que vous fustes party.

Gedicht van ❘Huygens❘.

Verbintenisse aen den Heere Hooft.Ga naar voetnoot3)

 
Wij Mannen en wij Wijven
 
Beloven met ons vijven
 
Het naeste Iaer met liefGa naar voetnoot3
 
(Mits het den Drost believ'
5[regelnummer]
En de waerde waerdinneGa naar voetnoot5
 
Sijn' nobele Drostinne,)
 
Op Muydens hooghe Slot
 
Te wreken 'tfell gebodGa naar voetnoot8, 9
 
Des Princen van Oragnen,
10[regelnummer]
Eer dat hij tegens SpagnenGa naar voetnoot10, 11
[pagina 273]
[p. 273]
 
In 'tSomer-legher treck,
 
Met Rhynschen Wijn en Seck,Ga naar voetnoot12
 
Met singen en met rijmen,
 
Met sommen en met lijmen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Met sitten en met gaen
 
In sonneschijn en maen,
 
Met kuijeren en praten
 
Langs dycken en langs straten,
 
Tot dat de Waerd, versaedt,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Sal seggen, gasten gaet,
 
En de Waerdinne, Vrinden,
 
Wy willen u niet binden,
 
'T is moij weer naer den Haegh.Ga naar voetnoot23
 
'K wild ick u t'schepe saegh;
25[regelnummer]
Wy willen hier wat poosen,
 
En tegen dat de Roosen
 
Ontluycken als Treslon,Ga naar voetnoot27
 
Die Tessels hertje wonn,
 
De weer-wraeck komen soecken
30[regelnummer]
By rocken en bij Broecken,
 
Met mann en vrouw en Paerd,
 
Op Hofwyck aende vaert,
 
Op Pasgeld aen der weide,Ga naar voetnoot33
 
Tot dat ons 't leger scheide,
35[regelnummer]
En Frederick syn' knecht
 
Ontbiede naer 'tgevecht
 
Geschreven inden Haghe
 
In 't afgaen vande' Waghe'Ga naar voetnoot38
 
Die ons van Muyden bracht
40[regelnummer]
Den seventhienden nacht
 
Aprilis, als dry jaeren
 
Op veertich gaende waren,
 
En sestien hondert meer.
 
Aldus op trouw en eer
45[regelnummer]
Besworen en beregelt,Ga naar voetnoot45
[pagina 274]
[p. 274]
 
Beteeckent en bezegelt,
 
Met mond en hert en hand
 
Voor listeloosen Band.

Hag. 19 Apr. 1643.

Anna van OsmaelGa naar voetnoot1).

Leonora van TreslongGa naar voetnoot2).

Ioachim de Wicqfort, MariaGa naar voetnoot3).

Constantin Huygens.

Brief van Hooft.

Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot4).

Me Joffr.e

Ik heb twee gezondeGa naar voetnoot5) Roemers ontfangen, en eenen ongezonden. Dan de drie maaken slechts een paar, waaraf de beste helft ge-

[pagina 275]
[p. 275]

brooken was, gelijk U.E. schrijven in Orakels taale te kennen geeft. O jammer, dat aan dat eedele festoentjen zulk een ongeluk is oover gekoomen! Zoo doodt als 't is, oft immers doodtlijk krank, noch verlieft 'er een ijder op. Twee dingen troosten mij wat; het eene, dat het bijschrift:

 
Mai senza me mense festanti,

quaalijk gestelt is, want het moest zijn:

 
Mai senza noi mense festanti,
 
Noit zonder ons feestlijke taafels,

gemerkt datGa naar voetnoot1) de vruchten spreeken, die meer dan één zijn, ende daarom behooren te zeggen ons, niet mij; het ander, dat U.E. bekent de maght te hebben om glaazen van der doodt te verwekken, te weeten, leevende in de plaats te leeveren. Derhalven, indien jk dordeGa naar voetnoot2), jk zoud' het geirne waaghen, U.E. te verghen, dat haar geliefde de leevendmaakende konst aan een ander glas te werke te stellen, en het bijschrift daarop met noi, gelijk booven is aangeweezen. Zoo 't U.E. vingeren niet te zeer verveelt zich daartoe te beleedighen, wij zullen opnieuw een paar glaazen oover zenden. Want wij houden 't met den dooden niet; gelijk U.E. in de aardighe quikGa naar voetnoot3), die jk eerst recht verstond als mij ze de Heer Barlaeus ujtlejdde. U.E. hebbe midlerwijle grooten dank, zoo voor den zieleloozen als voor den bezielden, maar, zoo U.E. ons aan eenen nieuwen leevenden helpt, U.E. zal daar meerder eere af hebben, mits dat de leevende beeter van U.E. konst getuighen zal. In verwachting van genaadigh antwoordt, beveel jk U.E. samt de jonge Marya Tesselschaa, in Gods veilighe, heilighe hoede, ende in U.E. beste gunste,

Mê Joffr.e

U.E. Onderdaanen, dienstwillighsten P.C. Hooft.

t'Amsterdam, den 5en van Bloeijmaant 1643.

 

Adres: als boven.

[pagina 276]
[p. 276]

Uit een brief van Hooft aan Barlaeus, van 18 Juni 1643Ga naar voetnoot1).

U.E. gelieve mij deeze aanvergingGa naar voetnoot2), en teffens de soobere siere, hier genooten, te vergeeven, op hoope van een' beeter wanneer Tessala de sause sal zijn.

Uit een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van 31 Aug. 1643Ga naar voetnoot3)

Joffrouw Tesselschaa heeft ons belooft, van deezen aavondt, oft morghen ten ujterste, hier te verschijnen; en de Heer Barlaeus niet langer te slaapen op het genot van de Mujder lucht, dan tot dat die zon hier opgaat. Dies bidden en bezweeren wij U Eed. Gestr. door de heiligheit der vrundschappe, door onze dienstbaarheit aan U Eed. Gestr, toegewijdt, ende eindtlijk door Uwer Ed. Gestr. eighene en onveranderlijke heusheit, de reize op 't spoedighste te aanveirden, neevens Me Vrouwe U. Eed. Gestr. gemaalinneGa naar voetnoot4), samt de twee Joffr.en ElizabethenGa naar voetnoot5) ende Joffr.e Poets.

Gedichten van Barlaeus.

Op het festoen gemaeckt van Iuffrouw Maria Tesselschaa,
Van Herfstvruchten op 't huys te Muyden.Ga naar voetnoot6).

 
Ziet met aendacht dit Festoen,
 
Waerdich hondert duysent zoen.Ga naar voetnoot2-4
 
Zoo veel kusjens groen en bly,
[pagina 277]
[p. 277]
 
Alsser blaetjens staen op rij.
5[regelnummer]
Die de handt gevlochten heeft
 
Van de zoetste, die daer leeft.
 
Dit zijn wond'ren van ons eeuw,
 
Dat een ongepaerde weeu,
 
Rontsom aen een geestich lint
10[regelnummer]
Goden en Godinnen bint,
 
Die zy met haer kruyt en loff
 
Ruckt van buyten uyt den hoff;
 
En doet hangen op haer glans
 
In de Zalen aen een krans.
15[regelnummer]
Ziet Pomona schoon van blos,
 
Ziet hier Bacchus met sijn tros,
 
Ceres en Autumnus schoon
 
Hangen hier als in een troon.
 
Kruyden wilt en tam van aert
20[regelnummer]
Proncken naer de kunst gepaert.
 
Vruchten elck met haer coleur
 
Zietmen flick'ren in haer fleur.
 
Zonder ymandts nijdt en hoon
 
Staen sy nevens een ten toon.
25[regelnummer]
Elck een lacht de loffrou aen,
 
Waer door sy dus vrolijck staen.
 
En de kruytjens dus gheplant,
 
Spreecken van haer groot verstant,
 
Als ick alles zie en merck
30[regelnummer]
Spreeck ick; dit is Tessels werck,
 
Zeecker die de Goden kan
 
Brengen in soo schoon ghespan,
 
Die Godinnen bint aen 't touw
 
Heeft verdient der Goden trouw.

C. Barlacus.

In Tesselam cymbala in templo pulsantem et canentemGa naar voetnoot1).
 
Iam privata ferit, jam publica cymbala praestans
 
Tessela et ingentem personat ore Deum.
[pagina 278]
[p. 278]
 
Lingua Creatorem laudat, digitusque manusque
 
Et quem parte canit Tessela, tota colit.

C. Barlaeus.

Brief van Hooft.

Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot1).

Mê Joffr.e

Ik moet U.E. wat vreemds vertellen. Joffrouw Maria U.E. dochter is onlanx hier geweest, en weeder vertrokken, zonder eens t'onzent aan te spreeken. Smaakt dat niet meer naar vervreemding, dan naar vriendschap? Nu heb jk U.E. wat nieuws te zeggen. Onze Constantia is de brujdt met den Heere Johan van der Mejde, oudscheepen en raadspersoon tot RotterdamGa naar voetnoot2). De bruiloft meent zij te houden op den laasten dagh van Maij ende U.E. met U.E. dochter daarop te noodighen. Smaakt dit nu niet meer naar vriendschap dan naar vervreemding? Oover een' rujme wijle heb jk aan U.E. geschreeven, en antwoord verwacht, maar taal nocht teeken vernoomen, doch wil mij niet daarom inbeelden ujt de eere uwer gunste geworpen te weezen, maar hoop dat U.E. de staatsiGa naar voetnoot3) zal gelieven met haar byweezen te versieren. Anders zoude 't goudt en zilver zijn' luister, de groenteGa naar voetnoot4) haare vroolijkheit, de spijz' haare lekkernij verliezen. Want, Mai senza voi mense festantiGa naar voetnoot5). Ach! magh 'er niet minlijx af, laat doch ten minste een lettertjen van beleeftheit over waaijen, en een bladt papiers den voerman zijn, zoo een glas daar te goedt toe is. Doch, hoe 't U.E. gelieve met mij omme te springen, 't zal

[pagina 279]
[p. 279]

zoo veel winds niet bijbrengen, dat het de geneeghenheidt blusche, die bijnaa een halfhondert jaaren geblaakt heeft,

Mê Joffr.e, in

U.E. Onderdaansten, dienstwillighsten P.C. Hooft.

T'Amsterdam, 27 April 1644.

 

Adres: Aan Mê Joffrouwe, || Mê Joffr.e. Tesselscha Visschers, || weeduwe van Sr. Crombalgh z.g. || in de Langestraat, || tot || Alkmaar. || L. [oont.]

Gedicht van Barlaeus.

Uit Barlaeus' bruiloftsvers op Johan van der Meyde en Constantia BartelottiGa naar voetnoot1).

 
. . . . . . . . . . . . . . . . .
 
Ecce tuum praestans juxta matrona cubile
 
Tessela stat, loquiturque gravi praesagia voce,
 
Atque oblita sibi commendat basia vobis.
 
Illa Camoenarum decima est, et sola virile
85[regelnummer]
Provocat ingenium vestrisque illustria tedis
 
Verba canit, viduaeque putat plus posse favorem,
 
Cum vidui transcendit epos. sic ludimus una
 
Versibus, et grandes studiis flagramus in aestus.
 
. . . . . . . . . . . . . . . . . .
[pagina 280]
[p. 280]

Brief van Tesselschade.

Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot1).

Vriendelijcke dancksegging voor U.E. toegesonden ThalamiferaGa naar voetnoot2) met sijn devotsy dienst.

Sachte SedelesGa naar voetnoot3).

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 4 Juli 1644Ga naar voetnoot4).

Epulati sumus apud Satrapam βαστλτχωξGa naar voetnoot5); clausit latus sinistrum Tessela, dextrum latus vidua Roterodamensis, Tesselae monilibus, uberibus, moribus, opibus, et alijs plurimis bus dispar.

Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 20 Juli 1644Ga naar voetnoot6).

Quos mihi convivas Hoofdios, Wicquefortios, Vossius et instar omnium Tesselas recenses, quibuscum, si meus essem, vivere et pergraecari dares, livori nunc meo et aegritudini nata nomina narras.

[pagina 281]
[p. 281]

Pascere sis tacitus, habebis tantumdem dapis et rixae multo minus. Nam de vidua, ne crede, nondum sic debellatum est inter nos, et hoc olim argumento auctiorem dabimus alteram editionem. Interim vale, mi amice, et tot im hoc lepidissimum choragiam tuum verbis officiosissime saluta.

Brief van Hooft.

Hooft aan HuygensGa naar voetnoot1).

Mijn' Heere,

Terwijl U. Eed. Gestr. daar dondert en blixemt teegens 't Sas met groove stukken van metaalGa naar voetnoot2), dondren en blixemen wij hier met fijne stukken van kristaal, teegens U. Eed. Gestr. achteloosheit in 't stuk van woordthouding aan dit huis, dien d'eere van een bezoek belooft was, bij handteeken en zeegelGa naar voetnoot3). D'een vermeet zich te bewijzen, met den beeker in de handt, dien hij aanneemt daarop uit te veeghen, dat de windt slechts anderhalf aazGa naar voetnoot4) meer weeght dan U. Eed. Gestr. D'ander wil staande houden met hetzelfste geweer, dat U. Eed. Gestr. wel drie aazen lichter is. De derde drijftGa naar voetnoot5), tot naadeel van U. Eed. Gestr., dat het veel meer scheelt, ende voeght er bij, noit tot noch toe gelooft te hebben, dat er ijdelGa naar voetnoot6) in de natuur was, maar dat hij nu overtuight door ondervinding, het teeghendeel bekennen moet, houdende U. Eed. Gestr. voor 't ijdel. Elk wat verzacht door 't drinken van den nectar, ons geschonken in haare laatst uitgekoome gedichtenGa naar voetnoot7), bidt daarentussen voor U. Eed. bekeering, ende maakt beutelinx daarop, gelijk t'effens op haare behoudenis, en den ondergank van 't Sas, een versch vat van drie mutskensGa naar voetnoot8)

[pagina 282]
[p. 282]

leedigh. Ach, moghte dat leedigheGa naar voetnoot1) wat helpen, om U. Ed. Gestr. eens zoo leedighGa naar voetnoot2) te maaken, dat zij zich quaame te beleedighenGa naar voetnoot3) tot voldoen van haare beloften, dat waare om op te vullen met vreughde,

Mijn Heere,

U. Eed. Gestr. Dieners en dieneressen. Leonora Hellemans. Tesselscha Roemers. P.C. Hooft. Caspar Barlaeus. T. GraswinckelGa naar voetnoot4).

Van den Huize te Muide, 30 Aug. 1644.

Gedicht van Jan Vos.

Aen Juffrouw Tesselschade Visschers, enz.Ga naar voetnoot5).

 
Op, beroemde Tesselschaade,
 
Stier uw stem naar 't puik der Riddren,
 
Daar men door de busgranaade',
 
't Overstarke Sas ziet siddren;
5[regelnummer]
Vrees niet dat de klank zal smooren.
 
Zangen dringen zelf deur steenen.
 
't Oorlog zal haar yzer' ooren
 
Zelver aan uw gorgel leenen;
 
Want de galm zal deur de drommen,
10[regelnummer]
Deur het blixemen der klingen,
 
Dwars deur 't rammelen der trommen,
 
In de tent van Huygens dringen.
 
Hier gaat hy het krijsnut weegen
 
In de schaalen van zyn oordel.
[pagina 283]
[p. 283]
15[regelnummer]
Huigens brein is Freedrix deegen,
 
Schrandre doen de dappre voordel.
 
Zing dan, dat wy zyn gezeeten
 
Aan de disch der poëezye,
 
Daar het Hooft der hooftpoëeten
20[regelnummer]
Ons met zulke lekkernye'
 
D'ooren staadigh komt onthaalen,
 
Dichtkonst kan de zinnen wetten.Ga naar voetnoot22
 
Noodt hem in de Muider zaalen,
 
Op Apolloos oorbanketten.
25[regelnummer]
Wysheidt past op zulke feesten,
 
Niet om lessen te ontvangen,
 
Maar om aan de minder geesten
 
Saus voor het vernuft te langen.
 
't Oor laat zich door Kunst verzaade'.
30[regelnummer]
Hierop zal hy weeder zingen:
 
Zeg den Drost, o Tesselschade!
 
Dat ik, spyt de donderingen,
 
Spijt de naare moordtgeschreeuwen,
 
Na zyn schelle luit ga luisteren.
35[regelnummer]
Zeg hem, dat het Hooft der leeuwenGa naar voetnoot35
 
't Sas alree begint te kluisteren.
 
Stouten vreezen voor geen wallen
 
Strydbre willen zege haalen;
 
Maar wie als August wil brallen,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Moet het meest met bloedt betaalen.
 
Koude klingen, heete looden,
 
Yzre mannen, staale handen,
 
Noch het vallen van de dooden
 
Kunnen 't heir met schrik aanranden.
45[regelnummer]
Helden weeten van geen saagen;Ga naar voetnoot45
 
Wie de landen vry wil heeten,
 
Moet zich voor de landen waagen.
 
Als myn veldtheer 's vyandts keeten
 
Heeft gebrooken door zyn deege',
50[regelnummer]
Zal ik, naa de woeste buien,
 
Ook deelachtigh aan de zeege,
[pagina 284]
[p. 284]
 
Koomen op het Huis te Muien
 
Hier zal ik myn brein verlusten
 
In de hemel van myn vrinden.
55[regelnummer]
't Oorlog moet by poozen rusten.
 
't Zwaardt laat zich bywyl ontbinden
 
Zoo zal Huigens gorgel klinken.
 
Langs d'Oranje leegerpaade',
 
Daar de scherpe lemmers blinken.
60[regelnummer]
Zing, doorluchte Tesselschade,
 
Bindt zyn ooren aan de koorden,
 
Aan de keetens en de zeelenGa naar voetnoot62
 
Van uw goude goodewoorden.
 
Maatgezangen zyn gareelen.

Op 't Huis te Muide, 1644.

Jan Vos.

Uit een brief van Barlaeus aan J. Wicquefort, van 1 Sept. 1644Ga naar voetnoot1).

Venit etiam hucGa naar voetnoot2) cum filia, et ancilla vestali Tessela, verum aegra et febricitans. Laborat tertiana. Nec illa solum, sed et filia, et famula. Satrapae uxor convivis tam male habentibus carere posset. Dum illic sumus et iocorum ab ociosis argumentum quaeritur, scripsit Satrapa has literas ad Zulechemium, quibus nos voluit subscribere. Vides manum Hoofdij totius fabulae choragi. Sequitur Graswinckelius qui versus extemporaneos subscripsit. Noluit suis partibus deesse vitriarius Vossius, non ego, non postrema Tessela, quae optimis versiculis claudit paginamGa naar voetnoot3)

[pagina 285]
[p. 285]

Uit een brief van Barlaeus aan J. Wicquefort, van 8 Sept. 1644Ga naar voetnoot1).

Tesselam ex arce Muydana aegram huc transtulimus; apud sororem BuyliamGa naar voetnoot2) lectulo affixa gemit ac suspirat; ex liene, utero, et gutture laborat. Deus Opt. Max. illam sospitet.

Uit een brief van J. Wicquefort aan BarlaeusGa naar voetnoot3).

Quae elegantissima ad me epistola perscribere voluisti, ea GraswinckeliusGa naar voetnoot4) noster etiam coram repetiit. Jucundissma fuit utriusque narratio, sed jucundissimi imprimis versus ab utroque sexu compositi, Tessela licet aegra et febricitans carmine suo fidem facit ingenium, illius, non febricitare, nec venam penitus esse arefactum.

Gedicht van Constanter.

Antwoord op eenen brief tot Muijden aen mij geschreven 30. Aug. 1644 door den drost Hooft, den professor Barlaeus, den fiscal Graswinckel, den glaesmaker Ian Vos, de drostinne van Muijden ende TesselschadeGa naar voetnoot5).

 
Twee vrouwen waren geseten,
 
Vier drinckende Poeten,
 
Een weduw, een' Gemael,
 
Een Drost en een Fiscael,
[pagina 286]
[p. 286]
5[regelnummer]
Zijn tsamen tien bespringers,
 
Tien hoofden, hondert vingers
 
Wie sou mij derven ra'en
 
Daer tegen aen te gaen?
 
Of missick in mijn tellen,
10[regelnummer]
En zijn 'tmaer zess gesellen,
 
Twee vrouwen en vier mans?
 
Noch is 't te wreede 'n kans.
 
Het spreeckter all van dondren,
 
Van blixemen, van Wondren
15[regelnummer]
Voorheen in of ontrent
 
Geen' schepselen bekent;
 
Van 't Ydel in Nature.
 
O ghij die de natt' ure
 
Soo wijsselick besteedt,
20[regelnummer]
Ghij die het Ydel weet
 
Te gronden in de dolheid
 
Van uw' geleerde volheid,
 
Doctoren by den wijn,
 
Laet mij het ijdel zijn.
25[regelnummer]
Ick geef, ick geef't gewonnen;
 
Ick hebb mij 'tleed gesponnen,
 
Daer ick den schimp af draegh.
 
'T ontviel mij inden Haegh,
 
Met kostelicker vrinden,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Mijn' trouwe te verbinden,Ga naar voetnoot30
 
Myn' ongehouden trouw.
 
Wat wilt ghij meer? berouw,
 
Berouw, berouw, scharlaken
 
En chochenille kaken
35[regelnummer]
Zijn all de beterniss
 
Die van mij krijghbaer is.
 
En emmers, Tesselschade,
 
By u is noch genade;
 
En emmers, Leonor',
40[regelnummer]
Bij u is noch gehoor;
 
En emmers, heer Professor,
 
Ghij treckter noch geen mess voor;
[pagina 287]
[p. 287]
 
En emmers, Muijder Drost,
 
Bij u is eeck en most.
45[regelnummer]
En emmers, Haeghsche Buerman,
 
Ghij ziet er niet soo suer van,
 
Of achter storm van wijn
 
Schuylt wel een sonneschijn.
 
En emmers, Ruijtemaker,
50[regelnummer]
Ghij zyt geen vriend-versaker
 
Om schuldeloose schuld;
 
En emmers uw geduld,
 
Vier mannen en twee vrouwen,
 
Vernoeght sich in 'tberouwen
55[regelnummer]
Van die niet meer en kan.
 
Wat eischt ghij van den man?
 
Hy streckt u voor een speeltje
 
Bij 't fluijtjen en bij 't veeltje,
 
Bij 't Roomertje voll nats.
60[regelnummer]
Ick hoor 't u seggen: dat's
 
Den Hovelings gesondheid
 
Die 't soo sterck inden mond heit,
 
En alle breuck en boetGa naar voetnoot63
 
Met ydelheid voldoet
65[regelnummer]
Iae derft het tweede trouwen
 
Sijn' ontrouw niet betrouwen.
 
Is 't noch geen deegh in 'tlagh?Ga naar voetnoot67
 
Verneem ick geen gewagh
 
Van vriendelick vergeven?
70[regelnummer]
Kom, Tessel, berght mijn leven,
 
Sij maken 't mij te bang.
 
Oh, helpt my uyt den drang
 
Van vijanden als vrinden;
 
Wij sullen wel wat vinden
75[regelnummer]
Verr vande Muyder zael,
 
Dat Drossart noch Fiscael,
 
Noch Vossen, noch Doctoren
 
Niet naer en sullen sporen,
 
In 't donckerste van 'tgroen,
80[regelnummer]
Daer Doris sonder schoen,
[pagina 288]
[p. 288]
 
En Joris sonder jackje,
 
En Cloris sonder packje,
 
En Floris sonder list
 
Den dagelixen twist
85[regelnummer]
Soo weten neer te leggen,
 
Dats' elck in 'tscheijden seggen
 
Daer is geen liever lust
 
Als kijven of gekust.

Uno spirituGa naar voetnoot1) Assenedae, 12 7b (Sept.) 1644.

Constanter.

voetnoot1)
Naar het Hs. in de Amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek. Het eerste gedeelte van den brief tot De geleerde pleyster is uitgegeven door Van Vloten (Hoofts Brieven, IV, blz. 246), waar er nog een klein postcriptum aan is toegevoegd, dat er niet bij hoort. Het tweede gedeelte komt als facsimile en als geheele brief voor in J. Scheltema Anna en Maria Tesselschade, de dochters van Roemer Visscher, tegenover blz. 210.
voetnoot2)
= gekund.
voetnoot3)
Er stond eerst hadse, maar daarboven werd kreghse geschreven.
voetnoot4)
‘in groote dingen (is het voldoende gepoogd te hebben).’
voetnoot5)
= vele?
voetnoot6)
Nl. het gedicht van Barlaeus; zie blz. 250.
voetnoot7)
Nl. Huygens.
voetnoot8)
Zie blz. 258.
voetnoot1)
Vgl. Tesselschade Roemers én hare vrienden, blz. 41; De Briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 276. Vertaling: ‘Aan Tesselschade heb ik uw vierregelig versje gezonden; zij antwoordt met een niet onaardig vierregelig vers in dezelfde maat .... Ook weduwen hebben hare gal. In haar brief voegt zij er aan toe....’

voetnoot2)
Vgl. Gedichten van C. Huygens, III, blz. 180.
voetnoot1
baffen - kletsen, veel praten.
voetnoot6
't Roomsche Calf, naar analogie van 't gouden Kalf.
voetnoot7
Behippelt of bestuypt - er rondom heen huppelt of er voor nijgt.
voetnoot9
kuijst - rein maakt.
voetnoot10
Den oor-boor - Het heilzame.
voetnoot13
gerief - genot.

voetnoot1)
Het Hs. is in het Museum Amstelkring te Amsterdam.
voetnoot2)
Elisabeth Stuart (1596-1662), eene dochter van Jacob I van Engeland, was in 1612 gehuwd met Frederik V (1596-1632), Keurvorst van de Palts, die, nadat hij in 1620 Koning van Boheme was geworden, het volgende jaar zijne landen verloor. Sedert dien tijd leefden zij in de Zeven Provinciën, waar zij zoo wat onderhouden werden door de stadhouders en de Staten. Ook na den dood van haar echtgenoot bleef Elisabeth hier en zat diep in schulden door de opvoeding van haar talrijk kroost en hare onbezorgde levenswijze. Hare oudste dochter Elisabeth (1618-1680) was mooi en zeer begaafd; zij was altijd aan het studeeren en stond met vele geleerden in betrekking. In 1646 is zij te Berlijn gaan wonen; in 1661 werd zij coadjutrice van de protestantsche abdij te Herford en in 1667 abdis. In Maart, of het begin van April (vgl. Barlaei Epistolae, blz. 869) schreef Barlaeus een versje op haar portret (vgl. Poemata, blz 178). Waarschijnlijk was het bij deze gelegenheid, dat hij Tesselschade uitnoodigde, de prinses eveneens te bezingen. Maar deze had er geene ooren naar en schreef een gedicht op het portret van Hooft.

voetnoot1)
Naar het Hs. in de Univ.-Bibl. te Amsterdam. Vgl. Jacobi Westerbani Mínnedichten, blz. 270, on Verscheyde Nederduytsche Gedichten, II, blz. 31, met den titel: Op de afbeeldinge van den Heer P.C. Hooft, Ridder, Drost te Muyden, Bailjuw van Gooylandt.
voetnoot6
staat, met andere hand, in margine geschreven: hooftman.
voetnoot8
boven klippen staat sanden, Bij vs. 8: aenwysinge der seylen door syn boeck.
voetnoot9
boven vloet staat gloet.
voetnoot10
staat in margine: parnas.

voetnoot2)
Zie Hoofts Brieven, IV, blz. 399; De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 282. Vertaling: ‘Ik eisch door u zoo behandeld te worden, als ik zelf Tesselschade ben begonnen te behandelen en zal blijven doen in het vervolg, op heldhaftige wijze onbekommerd, of ik gevaar loop hare oude vriendschap te verliezen; als zij maar voelt, dat ik mijn best doe, dat het niet zal worden bewezen, dat ik in eene ernstige zaak iets heb nagelaten, waarvan het verwaarloozen mij tot schande en haar tot schade kan strekken. Gij zult hetzelfde doen - en ik spoor u daartoe ijverig aan - met geleerder theologische redenen, en gij zult haar, die afdwaalt van den weg der waarheid, terugroepen door de liefde tot deugd; ik zal haar vervolgen met schimp en smaadredenen en, daar zij tot nu toe bij de hardheid van deze geen vuur heeft gevat, geloof ik, dat wij geene wanhopige daad ondernemen. Zie hier dus, wat ik schreef, nieuwe bijtende spot in de moedertaal; als gij meent, dat het nuttig is, dat zij dit door uwe bemiddeling ziet, dan heb ik er niets tegen.’ ‘Dat is een hard woord, zult gij zeggen. Maar het is nog harder, mijn vriend, dat Tesselscha, die de liefde en het medelijden van allen verdient, schipbreuk lijdt in haar geloof in tegenwoordigheid van hare vrienden, die niet gek zijn en haar, als zij te gronde gaat, zouden kunnen helpen. Als gij dus iets doet, doe het dan snel, en wel op het juiste, of op het onjuiste oogenblik; ik zal de zieke op mijne manier niet in den steek laten. Maar zorg er voor, dat zij niet te weten komt, dat wij hierin handelen volgens afspraak; ik heb onlangs gemerkt, dat wij beiden haar dan minder aangenaam zouden zijn. Beken daarom ook niet, dat gij eenige andere Hollandsche verzen van mij, die ik hier verder aan toevoeg, maar haar nog niet heb doen toe komen, gelezen heb, als wij beiden afzonderlijk handelen, zullen wij ons doel beter bereiken........ Van dien aard zal ik opnieuw nog een en ander hieraan toevoegen, waarop gij het recht hebt kritiek te oefenen. Het heilige en ernstige op het avondmaal, dat wij onlangs gevierd hebben, heb ik dadelijk na het deelnemen er aan opgeschreven, ook al voor het gebruik van Tesselschade, die ik, hoewel ik weet, dat zij getroffen is door de pracht van den ouden godsdienst, tot den eenvoud van den oudsten en oorspronkelijken godsdienst tracht terug te roepen.’
voetnoot1)
Als blz. 260.
voetnoot2)
Nl. het Gebed over des Heeren Avond-mael (vgl. Gedichtan, III, blz. 181), den 25sten April geschreven
voetnoot1)
Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 305; De Briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 291 Vertaling: ‘Tegen het einde van den zomer, als de herfst het leger uiteen doet gaan, wachten wij u te Muiden. De hardnekkige Alkmaarsche zal er ook zijn. Zij heeft vastgesteld, dat er maar weinig artikelen noodig zijn voor het geloof en dat, wat zij van den Roomsehen godsdienst heeft, volgens het godsdienstig gebruik en de gewoonte der ouden is; het overige valt buiten de zorg en buiten een nauwgezet onderzoek van eene vrouw, die leek is. De verklaring van Grotius behaagt de dwalende zeer en op zijn gezag steunende zal zij met moeite van haar voornemen kunnen worden afgebracht. Uwe roeden en heftige woorden neemt zij heel kalm op en zij zegt ze te kussen, evenals gehoorzame kinderen.’
voetnoot2)
Waarschijnlijk is bedoeld Hugo de Groot: Via ad pacem ecclesiaticam (Weg tot den kerkelijken vrede), in 1642 uitgegeven.

voetnoot3)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 360. Vertaling: ‘Het is nu vacantie en daarin heb ik de studie vaarwel gezegd, maar niet de dichtkunst. Want die waanzin is ongeneeslijk, evenals de melaatschheid. Ik weet niet, waar ik heen zal gaan. Ik heb eene uitnoodiging voor Beverwijk, voor de Beemster, voor Utrecht, Muiden en ook voor Alkmaar.’

voetnoot4)
Naar het Hs. in de Leidsche Bibliotheek. Vgl. Hoofts' Brieven, IV, blz. 362. Vert.: ‘Allen verlangen naar Alkmaar, naar Tesselschade te gaan.’
voetnoot5)
Nl. de geheele familie Hooft.
Dit laatste gedicht is aldus vertaald door A. van der Hoop Jr. (vgl. Mr. P.G. Schull, Poesy van Caspar van Baerle, blz. 128):
Aan Tesselschade, met een geschenk aard bcziën.
 
Ik zend u aardbeziën blozend en zoet;
 
Maar zoeter ò Tesselscha, is uw gemoed!
 
Ik zend u aardbeziën, geurig en frisch,
 
Schoon Tesselscha zelve veel geuriger is.
5[regelnummer]
Ik zend u aardbeziën, lieflijk van smaak;
 
Maar Tesselschaas gunst schenkt mij hooger vermaak.
 
Ik zend u aardbeziën, vol artsenij;
 
Maar Tesselschaas blik is gezonder voor mij.
 
O Tesselscha, dat gij een aardbezie waart,
10[regelnummer]
Wat weelde was dan voor mijn lippen bespaard!
 
Viel Tesselscha 't beeld van een aardbei ten deel,
 
Dan werd zij en bleef zij de mijne geheel
 
Maar ware ik, vriendin, tot een aardbei verkeerd,
 
Werd door u Van Baarle ten spijs dan begeerd?

voetnoot1)
Naar het Hs. in de Leidsche Universiteits-Bibliotheek. Vgl. Barlaei Poemata, II, blz. 437, maar daar luidt de tekst:
 
Tessela, fraga tibi mitto dulcissima, sed tu
 
Dulcior bis fragis crederis esse mihi:
 
Tessela, fraga tibi mitto fragrantia, sed tu,
 
Tessela tot fragis gratior esse soles.
5[regelnummer]
Tessela, fraga tibi mitto sapidissima, sed tu,
 
Tessela, pro fragis millibus, una sapis.
 
Tessela, quae mitto, sunt fraga salubria, nam tu
 
Tessela sollicito saepe medela mihi es.
 
Tessela si fragum fieres, tunc Tessela posses
10[regelnummer]
Proximior labris tangere nostra tuis.
 
Tessela, si fragum fieres, tunc optima posses
 
In succum verti Tessela tota meum.
 
Si tecum hoc fierem, tunc, quae miracula! posses
 
Tessela Barlaeum saepe vorare tuum.

voetnoot1)
Het Hs. bevindt zich in de collectie Beeldsnijder van Voshol in het Rijksarchief te 's-Gravenhage. De brief is uitgegeven door J.H.W. Unger in Oud-Holland, III, 1885, blz. 162, Noot; het eerste gedeelte er van met vele fouten in Hoofts Brieven, IV, blz. 245.
voetnoot2)
Chimaera, een vuurspuwend monster, van voren leeuw, in het midden geit, van achteren slang, werd gedood door Bellerophon met behulp van het gevleugelde paard Pegasus. De Chimaera wordt door Horatius genoemd in zijne Odae, I, 27, vs, 24; II. 17, vs. 13; IV, 2, vs. 16.
voetnoot1)
Zie Hoofts Brieven, IV, blz. 307; De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 327. Vertaling: ‘Van Beverwijk zijn wij naar Alkmaar gegaan, als naar een logement, waar de beroemde weduwe, die gij kent, niet tot andere gedachten kan komen. Het is voor doove ooren gepreekt; zij beschermt zich met haar eenvoud, en haar vertrouwen op de Kerk staat onbewegelijk boven eene rots. Ik zond haar aardbeien, met verzen in plaats van suiker.’
voetnoot2)
Zie blz. 265.

voetnoot3)
Vgl. Gedichten van C. Huygens, III, blz. 219. Vertaling: Aan Tesselschade, weduwe, over een weduwnaar, aansporing tot bedachtzaamheid tegenover hem. Tesselscha, word geen aardbei; houd de slapeloosheid en de droomen der dichters voor monsters, die niet in overeenstemming zijn met de natuur. Als hij het verdient en gij vriendelijk, als gelijke aan gelijke, iets terug wilt geven voor zijne aardbeien, reik aan uw Barlaeus dan ook aardbeien toe; geef den schenker twee gloeiende aardbeien terug, door welke heen het geluid van de helder klinkende spraak uit den mond brandt. Maar reik ze hem echter voorzichtig toe; het ras van dichters is gevaarlijk; als gij er twee geeft, zorg dan, dat hij er niet vier vraagt. Ten slotte, wat de vijfde betreft, pas op, dat hij niet, vuriger geworden door zijne kunst, daarheen gaat, waar Karel V door strijd naar heeft gestreefd.’
Bij vers 6 in marg.: πεθι ξειλεσι ξειλεα ζεισα. Ep. lib. 2.
Bij vers 8: των ξειλων τε ξαι μαστων.
Bij vers 10: Plus ultra.
voetnoot1)
Zie De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 337. Erycius Puteanus, of Eerryk van de Putte (1574-1646), geboren te Venlo, was van 1600 tot 1606 professor in de welsprekendheid te Milaan, daarna te Leuven. Hij was tevens geschiedschrijver der Aartshertogen en sedert 1619 gouverneur van het kasteel te Leuven. Puteanus heeft een ontzaglijk groot aantal wetenschappelijke werken geschreven en had eene uitgebreide briefwisseling met allerlei geleerden, ook met Huygens. Vertaling: ‘Van de dochters van Roemer hebt gij, door mij als makelaar, de oudste gezien, eene vrouw, die uitmunt door welsprekendheid en kunstvaardigheid. Als gij hare zuster Tesselscha hadt gezien, eene weduwe, die eveneens zeer hoog staat in kunstvaardigheid, maar door haar uiterlijk, haar spreken en manieren veel lieflijker, van een waarlijk verheven verstand en uitmuntend boven alle vrouwen en boven de meeste mannen, dan zoudt gij bekennen, dat gij mij nog meer verschuldigd zijt, en gij zult dat bekennen, als de voortreffelijkste aller vrouwen ooit uw land komt bezoeken, wat zonder een begeleidend schrijven van mij niet zal gebeuren. Ik stel haar zeer hoog en gij zoudt niet anders kunnen doen, als gij maar één gedichtje van haar hadt gezien, zooals zij er dagelijks schrijft, van wonderbaren aard.’
voetnoot2)
Anna Roemers had hare zoons naar Leuven gebracht voor hun opleiding en Huygens had den 7den April 1642 een briefje geschreven aan Puteanus, om haar bij dezen aan te bevelen (vgl. De briefwisseling, III, blz. 277).

voetnoot3)
Vgl. De Briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 344. Vertaling: ‘Met Tesselscha, die gij gaat bestormen met welriekende aardbeien, hebt gij eene gemakkelijke worsteling en een gelijken strijd, nu uw mededinger afwezig is. Als ik aanwezig ben, zal ik aan de zwakste zijde staan. Ik sta echter, al is het dan ook op verren afstand, zooals gij zien zult uit het vers, dat ik aan dezen brief toevoeg.’
voetnoot4)
Zie bladz. 267.
voetnoot1)
Vgl. Barlaei Epistolae, blz. 884; De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 354. Vert.: ‘Wat gij geantwoord hebt op de aardbeien van Tesselscha, valt in mijn smaak, maar ik zal er ernstig voor oppassen, dat ik er niet door zal worden geleid op den weg van den grooten Keizer. Steeds verder. Ik wil niet, zooals hij, de middellandsche zee van Tesselschade doorgaan, of peinzen op een nieuwen wereldbol, om niet, of als Icarus, er in te verdrinken, of ten val te komen in de hoop die te verkrijgen’. Zie blz. 267.

voetnoot2)
Naar het Hs. in de Univ, Biblioth. te Amsterdam. Het briefje heeft adres, opschrift, plaats, noch datum; misschien is het aan Van Baerle of Hooft gericht.
voetnoot3)
De letter is onduidelijk.
voetnoot4)
Er kan ook staan: gerackt.
voetnoot5)
Lees: bona.
voetnoot6)
Vert: ‘door - of met - een goed verstand.’
voetnoot7)
Het substantief nomen (naam) en het adjectief beata (gelukkig) hooren niet bij elkander
voetnoot8)
= profetie.

voetnoot9)
Vgl. Barlaei Epistolae, blz. 892. - Zie over Van der Burgh, blz. 105. Vertaling: ‘De vergadering der vrienden te Muiden is aangekondigd over veertien dagen. Wij zullen eenige dagen zitting houden. Het zal eene provinciale, geen nationale Synode zijn. Alleen uit Holland zullen geleerde en ernstige mannen worden opgeroepen. Uit den Haag twee, uit Alkmaar de Pausin, uit Amsterdam Vossius, de langzame bestrijder van Empiricus, tevens de door vrouwen beheerschte schrijver. Ik zal geene namen noemen; gij kunt ze gemakkelijk raden. Er zal niet gesproken worden over onze kooplui, die uit Japan zijn weggejaagd, of over de overgave van Perpignan, of over schepen, die in de Libysche zee zijn genomen, maar alleen over studie. Over den afloop en het gevolg van een zoo gewichtige vergadering zal ik u inlichten. Wij zullen niemand in den ban doen behalve de harden en de drogen.’
voetnoot1)
Nl. Gerardus Vossius; zie blz. 192.
voetnoot2)
Barlaeus zelf; zie blz. 148.
voetnoot3)
Perpignan had zich den 9den September aan den Koning van Frankrijk overgegeven.

voetnoot4)
Naar het Hs. op de Amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 74.
voetnoot5)
Een teekeningetje met potlood van drie lelies, met de spreuk er om heen, staat onder den brief.
voetnoot1)
Zie blz. 245.

voetnoot2)
Vgl. De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 373. Zie over Ban, blz. 92. Vertaling: ‘Tesselschade, de uitmuntende heldin, is hier bij mij en verlangt naar uwe ooren, terwijl zij mij een dienst bewijst door naar mijne muziek te luisteren. Als Van der Burgh u dat niet mondeling uitvoerig heeft uitgelegd, heeft hij een trouwen band van vriendschap verbroken. Als gij, edele Heer, bij ons zoudt kunnen zijn, zou mij dat zoor gelukkig maken. Vaarwel en kom, zegt met mij uwe Tesselschade.’
voetnoot3)
Zie blz. 105.

voetnoot4)
Zie De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 374.
voetnoot5)
Laura, de geliefde van Petrarcha, die te Vaucluse, in het Zuiden van Frankrijk gewoond heeft. Hier is, met Laura, Mar, Treslong bedoeld, die te gelijk met Huygens en de andere Hagenaars was afgereisd.
voetnoot1)
Vert.: ‘In dit sterfelijk oogenblik weet gij wel, dat ik geen hoop heb op iemand anders.’
voetnoot2)
Nl. toen hij Helena, de echtgenoote van Menelaus, Koning van Sparta, schaakte. Zie over de toespeling beneden.

voetnoot3)
Vgl. Gedichten van Constantijn Huygens, III, blz. 276.
voetnoot3
met lief - met genoegen.
voetnoot5
waerdinne - gastvrouw.
voetnoot8, 9
Terwijl Huygens te Muyden was, kreeg hij bevel van den Prins, om naar den Haag terug te keeren, en be. zocht hem den 18den April op Honselaerdijk (vgl. Dagboek, blz. 40).
voetnoot10, 11
Den 26sten Mei volgde Huygens den Prins naar het leger (t.a.p.).
voetnoot12
Seck - blijkbaar eene wijnsoort, maar zeker niet champagne.
voetnoot14
sommen - drinken en kussen.
voetnoot19
versaedt - die er genoeg van heeft.
voetnoot23
Het is mool weer, om naar den Haag te gaan.
voetnoot27
Treslon, zie beneden.
voetnoot33
Pasgeld, zie beneden.
voetnoot38
bij het klimmen uit den wagen.
voetnoot45
beregelt - geregeld.
voetnoot1)
Anna de Hertoghe van Osmael was eene dochter van Jan de Hertoghe van Osmael, heer van Valckenburg, die van 1623 tot 1630 gouverneur van het vorstendom Orange was geweest en in het laatst genoemde jaar bij eene poging tot verraad was omgekomen, en van Josina de Bye. In 1635 trouwde zij in den Haag met Jhr. Willem van Bloys, gheseijt Treslong, maar in 1643 was zij weduwe en woonde op het buitengoed Pasgeld bij Rijswijk met eenige van hare ongetrouwde zusters. Zij is later hertrouwd met Jhr. Philips de Grutere, kommandant van den Briel. Op aandringen van Hooft en Huygens, die de dames van Osmael goed kende, had Barlaeus Mevr. Treslong met een Latijnsch vers uitgenoodigd, om deel te nemen aan de bijeenkomst te Muiden, die in het midden van April zou plaats hebben (vgl. Poemata, II, blz. 250); zij had daaraan gevolg gegeven en het geheele gezelschap verrukt door haar mooie stem, o.a. bij het zingen van Hoofts gedicht Klacht van Koning Henric de Groote, over 't afwezen van Marie de Mommorency Princesse van Condé (zie boven, blz. 102); Jan Vos, die van de partij was, maakte daar eengedicht op (vgl. Alle de Gedichten, I, 1662, blz. 364). Toen Huygens op bevel van den Prins, plotseling afreisde, schijnen de andere gasten besloten te hebben, met hem mede te gaan, en dat gaf Barlaeus later aanleiding tot het schrijven van twee verzen In Constantinum Hugenium, Zulechemi Dominum, Treslongae raptorem - Pour la Bouche de Monsr. Barlaeus (Op C.H. heer vam Z., den schaker van Mevr. Treslong) - zij zijn afgedrukt in Oud-Holland, VI, 1888, blz. 271 - en tot de aardigheid van Tesselschade, waarvan Van der Burgh melding maakt in zijn brief van 18 April. Het vers van Barlaeus is door Huygens den 12den Augustus met een Latijnsch gedicht beantwoord (vgl. Gedichten, III, blz. 280).
voetnoot2)
Leonora van Treslong was waarschijnlijk eene dochter van Jhr. Jasper van Blois ges. Treslong, in 1619 kommandant van den Briel, en eene schoonzuster van Anna de Hertoghe. Zij was in 1634 aangenomen als lid der Herv. Gem. te Brielle.
voetnoot3)
Maria was zeker Maria Charlotte van Dorp, eene dochter van Frederik van Dorp (1547-1612) en zijne tweede vrouw Adriana van Trello. Maria Charlotte, eene groote vriendin van Huygens, is in 1659 ongehuwd overleden.

voetnoot4)
Naar het Hs. op de Amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek, Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 90.
voetnoot5)
heele.
voetnoot1)
aangezien.
voetnoot2)
durfde.
voetnoot3)
zet, steek.
voetnoot1)
Naar het Hs. op de Univ.-Bibl. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 92.
voetnoot2)
verzoek.

voetnoot3)
Naar het Hs. op de Univ.-Bibl. te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 101.
voetnoot4)
Zie blz. 147.
voetnoot5)
Eene van deze was eene zuster van Wioquefort, of van zijne vrouw Anna de Wilhem; in de Lettres de M.J. de Wicquefort, blz. 314 en 338, wordt gesproken van ‘soror Elisabetha’. En blz. 238 van ‘utraque Elisabetha’. De tweede Elisabeth was waarschijnlijk eene dochter van de andere.

voetnoot6)
Gedrukt in Jacobi Westerbani Minne-dichten, 1644, blz. 249, in Verscheyde Nederduytsche Gedichten, 11, 1653, blz. 20, en in Klioos Kraam, vol verscheiden gedichten. D'Eerste Opening. (Vignet). Gedrukkt te Leeuwarden, Henrik Rintjus. CIƆIƆCLVI, blz. 237. De datum van het vers staat niet vast.
voetnoot2-4
V.N.G. en K.K.: Dat alleen geen enckle zoen, Maer meer kusjes waerdig is, Als 'er blaěn staen schoon en fris.
voetnoot1)
Vgl. Barlaei Poemata, 11, blz. 432. De datum van het vers staat niet vast. Vert.: Aan Tesselscha, het orgel in de kerk bespelende en zingende. De voortreffelijke Tesselscha bespeelt nu eens haar huisorgel, dan weer dat in de kerk en zingt lofzangen van God. Hare tong, vingers en handen prijzen den Schepper en Hem, dien zij met een deel van haar lichaam bezingt, vereert zij met hare geheele ziel.’

voetnoot1)
Naar het Hs. op de Amsterdamsche Universiteits Bibliotheek. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 134.
voetnoot2)
Mr. Johan van der Meyde werd nog in 1644 burgemeester van Rotterdam, welk ambt hij daarna nog vele malen bekleedde. Later was hij lid der Gecommitteerde Raden.
voetnoot3)
plechtigheid.
voetnoot4)
het groen.
voetnoot5)
Zie blz. 275.

voetnoot1)
Nl. uit het gedicht In nuptias .... D. Iohannis vander Meyde, Rotterodamensium Consulis, Cum Praestantissima Virgine, Constantia Bartelotta (vgl. Poemata, I, blz. 546). De hier afgedrukte regels komen voor op blz. 548. Vertaling: ‘Zie, naast uw bed staat de voortreffelijke matrone Tesselscha, spreekt met ernstige stem voorspellingen uit en, zich zelve vergetende, spoort zij u tot kussen aan. Zij is de tiende van de Muzen en zij alleen daagt den geest der mannen uit, zingt heerlijke verzen bij uwe bruiloftsfakkels en meent, dat de genegenheid eener weduwe meer vermag, wanneer zij het lied van een weduwnaar overtreft, Zoo schertsen wij samen met verzen en ontbranden in onzen ijver tot grooten gloed.’

voetnoot1)
In 1859 werd in de auctie Van Voorst bij Frederik Muller als No. 1746 verkocht ‘Lettre autographe de Tesselschade au mème (Barlaeus) sans date. Remercimens pour son Thalamifera. Lettre remarquable, signée avec sa divise (sic) Sachte Sedeles.’ Nu heeft Van Vloten de hierboven staande woorden als posteriptum uitgegeven bij een brief (vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 246), waarbij zij niet behooren, want het Hs. heeft een ander slot. Misschien is dus het bovenstaande een afzonderlijk briefje geweest.
voetnoot2)
Zeer waarschijnlijk is het bruiloftsvers op Van der Meyde en Constantia Bartelotti (zie boven) bedoeld.
voetnoot3)
Zie boven, blz. 218. De onderteekening is bij deze gelegenheid bijzonder aardig.

voetnoot4)
Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 311, De briefwisseling van C. Huygens, III, blz. 508. Vert.: ‘Wij hebben bij den Drost koninklijk gegeten; aan mijne linkerzijde zat Tesselschade, aan de rechter eene weduwe uit Rotterdam, wat halssieraden, boezem, manieren, schatten en zeer vele andere dingen betreft, geheel ongelijk aan Tesselschade.’
voetnoot5)
Bij de bruiloft van Van der Meyden en Constantia Bartelotti.

voetnoot6)
Vgl. De briefwisseling van C. Huygens, IV, blz. 9. Vertaling: ‘Nu gij mij als dischgenooten Hooft, Wicquefort, Vossius en Tesselschade, die gelijk is aan deze allen, opnoemt, waarmede gij, als ik mijn eigen meester was, zoudt toestaan, dat ik omging en pret maakte, zegt gij dingen, die mijn nijd en mijne boosheid opwekken. Eet, als je blief, zwijgend, dan zult gij evenveel eten en veel minder twist krijgen. Want, geloof mij, de strijd tusschen ons over de weduwe is nog niet geëindigd en wij zullen over dat onderwerp later nog eens eene andere en vermeerderde uitgave geven. Wees intusschen gegroet, waarde vriend, en groet het heele vroolijke koor van u op beleefde wijze uit mijn naam.’

voetnoot1)
Naar het Hs. op de Amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 150; De briefwisseling van C, Huygens, IV, blz. 54.
voetnoot2)
Sas van Gent gaf zich den 5den September over aan den Prins.
voetnoot3)
Den 19den April 1643 had Huygens, nauwelijks teruggekeerd van een bezoek aan Hooft te Amsterdam (vgl. bl. 272-274), een gedicht geschreven met den titel Verbintenisse aen den Heere Hooft (vgl. Gedichten, III, blz. 276), waarin hij beloofde het volgende jaar terug te zullen komen. Dat gedicht was den volgenden dag met een brief aan Hooft verzonden (vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 86; De briefwisseling, III, blz. 375).
voetnoot4)
een gewichtje.
voetnoot5)
betoogt.
voetnoot6)
ledig.
voetnoot7)
Huygens' Momenta desultoria, een bundel Latijnsche gedichten, had juist het licht gezien.
voetnoot8)
mutsje = 1/16 van een pint.
voetnoot1)
ijdele.
voetnoot2)
vrij.
voetnoot3)
verledigen, vrij maken.
voetnoot4)
Dirck (of Theodorus) Graswinckel (1666) studeerde te Leiden en werd een zeer bekend advokaat in den Haag. Hij werd later fiskaal van het Hof van Holland, ook secretaris der afgevaardigden voor den vrede van Munster en in 1653 griffier der Chambre mi-partie te Mechelen. Graswinckel heeft een groot aantal juridische en letterkundige werken geschreven.

voetnoot5)
Vgl. Alle de gedichten van den Poëet Jan Vos. Versamelt en uitgegeven door J.L. t' Amsterdam, By Jacob Lescaille, Bockverkooper op de Middeldam, naast de Vismarkt, in 't jaar 1662. Met Privilegie voor vijftien jaren, blz. 213. Jan Vos († 1667), geb. te Amsterdam, was glazenmaker van beroep. Hij heeft vele gedichten geschreven, door zijne treurspelen Aran en Titus (1641) en Medea (1665) grooten naam gemaakt en was jaren lang één der hoofden van den Schouwburg. Barlaeus heeft Vos voortgeholpen en hem zeker den Muiderkring binnengeleid.
voetnoot22
wetten - scherpen.
voetnoot35
het Hooft der leeuwen - Frederik Hendrik.
voetnoot39
brallen - pochen.
voetnoot45
saagen - versagen.
voetnoot62
zeelen - touwen.

voetnoot1)
Naar het Hs. in de Leidsche Bibliotheek. De brief is vertaald in Tesselschade Roemers en hare vrienden, blz. 46. Vertaling: ‘Tesselschade is hier gekomen met hare dochter en eene jonge dienstbode, maar ziek en koortsig. Zij heeft de derdendaagsche koorts. En zij niet alleen, maar ook hare dochter en de dienstbode. De vrouw van den Drost zou zulke zieke gasten wel kunnen missen Terwijl wij hier zijn en er een onderwerp tot scherts gezocht wordt voor ons, die niets te doen hebben, heeft de Drost den hierbij gaanden brief aan Zuilichem geschreven, dien hij wilde dat wij allen zouden onderteekenen. Gij ziet hier de hand van Hooft, den leider van het geheele spel. Dan volgt Graswinckel, die er voor de vuist eenige verzen onder schreef. De glazenmaker Vos wilde niet achterblijven, ik ook niet en ten slotte Tesselschade evenmin, die de bladzijde met de beste verzen sluit.’
voetnoot2)
Nl. te Muiden.
voetnoot3)
Al die gedichten, behalve dat van Vos, zijn verloren gegaan.
voetnoot1)
Naar het Hs. in de Leidsche Bibl. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 374. Vert.: ‘Wij hebben de zieke Tesselschade van het Muiderslot hierheen overgebracht; zij ligt bij hare zuster Van Buyl te bed en klaagt en zucht; zij heeft pijn aan milt, uterus en keel. Moge God haar helpen.’
voetnoot2)
Zie bladz. 227.

voetnoot3)
Vgl. Lettres de M.J. de Wicquefört. blz. 456. De brief heeft datum, noch jaar, maar is, blijkens den inhoud een antwoord op den brief aan Wicquefort. Vert.: ‘Wat gij zoo goed waart mij in een sierlijken brief te schrijven, heeft onze vriend Graswinckel nog eens mondeling herhaald. Het verhaal van u beiden was erg aardig, maar bijzonder aardig de gedichten, door personen voor beide seksen geschreven. Tesselscha moge dan ziek en koortsachtig zijn, door haar gedicht bewijst zij, dat haar goest koortsvrij is en haar dichtader niet geheel is opgedroogd.’
voetnoot4)
Zie beneden. Graswinckel woonde in de Houtstraat te 's Gravenhage, tegenover Wicquefort (vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 354).

voetnoot5)
Vgl. Dr. N. Beets, Nieuwe Verscheidenheden meest op letterkundig gebied, 2de stuk. Haarlem, De Erven F. Bohn, 1890, blz. 161, en Gedichten van C. Huygens, III, blz. 321.
voetnoot29
kostelicker - dierbare.
voetnoot30
Mijn niet gehouden woord.
voetnoot63
breuck - boete.
voetnoot67
Is het nog niet in orde in de bijeenkomst?
voetnoot1)
In één adem.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • J.A. Worp


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • april 1642

  • 4 mei 1642

  • 1642

  • 13 juli 1642

  • 19 juli 1642

  • 7 augustus 1642

  • 25 augustus 1642

  • 1 september 1642

  • 5 oktober 1642

  • 1 november 1642

  • 10 april 1643

  • 18 april 1643

  • 18 juni 1643

  • 31 augustus 1643

  • 27 april 1644

  • 4 juli 1644

  • 20 juli 1644

  • 30 augustus 1644

  • 1 september 1644

  • september 1644

  • 12 september 1644