Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
Afbeelding van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria TesselschadeToon afbeelding van titelpagina van Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

Scans (14.62 MB)

ebook (3.54 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Editeur

J.A. Worp



Genre

proza
poëzie

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/brieven
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade

(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 289]
[p. 289]

XV. Komt, Tessel, uyt de Miss en uyt het misverstant.
Huygens.

[pagina 291]
[p. 291]

Gedichten van Constanter.

Ad BarlaeumGa naar voetnoot1).

 
Annuit, an tacet, et sic consentire videtur?
 
Nescio. Signa tamen prospera prospicio.
 
Invida rivali bilis commota poetae est.
 
De Vidua quiddam virginitate timet.
5[regelnummer]
Et rubet, et pallet, et frendet, et ardet et alget,
 
Et faciem diri quid meditantis habet.
 
Parcite, Mudiadae saturi; satis ardua solo
 
Sic mihi cum Viduo res, quin cum Vidua, est.

Ibid. postrid. (13 Sept. 1644).

Constanter.

 
Tessela febricitat? Praesto est medicina. CaloremGa naar voetnoot2)
 
Praeter naturam discutit iste calor.

Ib. tum.

Constanter.

Brief van Tesselschade.

Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot3)

Myn Heer.

Mijn Neef SammerGa naar voetnoot4) verwacht ue, doch met de moeyten van wachten. Het gedicht is gemaeck[t], doch op tweederley manier;

[pagina 292]
[p. 292]

het sal u komst verbeyden, om gekoerenGa naar voetnoot1) off gewra[e]ck[t] te werden. Ick docht, dat die questyGa naar voetnoot2) al lang doot was,

 
Want soo door Godts genaed de keur niet aen ons staet,
 
Soo is 't vergeefs gepreekt: doet goet en laet het quaet.

Die tot pre[e]cken bequaem is, die vadt dit wel.

 
Maer by 't gelovich volck, wat raet te maecken Iock,
 
'T geen waer heit is verklaert by Testament van HocGa naar voetnoot3) et[c].
 
En soo veel Jae en neen,
 
Myn Hooft en lyt het niet te brengen overeen.

Een ijder kerck kint kent zyn Vaeder, soo het seyt, maer dat syn vaeder en moeder kent, en isser niet qualyck aen, want een moeder en kan geen bastaert maecken nae de gemene wet. Hier wach[t] ick u oorde[e]l aff, ten waer wy beter te swygen koeren.

Groet mijn Heer Hooft en al de vrinden van u huys; gelieft myn vrouw Hooft haer man van mynen t weegen te voorseckerenGa naar voetnoot4) voor een tyt, want de korts van haer beminde, naer myn wedervaeren van man en vaeder, is moeyelyck, maer niet dootelyck, en seght dat al het bitter, dat ick van zyn hant heb ingenoemen op MuydenGa naar voetnoot5), my nu vergolden is met een volkoemen gesontheyt, die ick hem van herten ock toe wens, ende blyf u e beyder vrindinne

Tesselscha Roemers.

Uit een brief van Barlaeus aan J. Wicquefort, van 23 Nov. 1644Ga naar voetnoot6)

Tessela me Alcmariam denuo invitat, et litteris petit ut illi perscribam iudicium meum de matre Ecclesia Verba ejus ingeniosa satis haec sunt: Een ieder kerck-kint enz.

[pagina 293]
[p. 293]

Puto sacerdotis alicuius aut sacrificuli instinctu illam scribere, ut me in arenam cum muliere pertrahant.

Gedicht van Constanter.

Aen den H.r Caspar Barlaeus, Doct.r in medicine, op de vierdaegsche cortse vanden Heer Hooft, Drost van MuijdenGa naar voetnoot1)

 
Barlaee, dienstigh vriend in oorboor en vermaken,Ga naar voetnoot1
 
Wat lydt ghij aenden Drost? vier dagen, twee aan tweeGa naar voetnoot2
 
In Storm en handsaem We'er verdeelt? in wel en wee?
 
Oh, laet u in dat wee ons aller lyden raken,
5[regelnummer]
En heelt het waerde Hoofd, door Woorden, of door Saken;
 
Door saken van uw' Konst, of woorden uijt der zee
 
Van uw' hooghwaardicheid. Van 'tvetste Goijer vee
 
Sult ghij u 't autaer-lamm danck-offerlick sien blaken.
 
En, dat u beter lust, twee Weêwen, Ick en Ghij,
10[regelnummer]
Wij sullen 't Muijder huijs ter venster uyt gaen werpen;
 
En ghy sult Tessels penn, ick Annes keeltjen scherpen.Ga naar voetnoot11
 
Soo sullen wij op 'tslot, Wij, lang ontwijfde Wij,
 
Wij, weer-gepaerde Wij, Wy, dobbeld Room in vieren,Ga naar voetnoot13
 
Het vierdaeghs doode vier vier vier-dagen langh vieren.

In 't Henmeer, 2. Decemb. 1644.

Constanter.

Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 12 Dec. 1644Ga naar voetnoot2).

De Tessela item infatuata gryphilis pontificijs coram sermo erit.

[pagina 294]
[p. 294]

Gedichten van Constanter.

Tesselschades vraegh nopende de kerck.
Myn' Weder-vraeghGa naar voetnoot1).

 
‘Tkind dat sijn’ Moeder kent en is geen zeldsaem dier;
 
Het mist'er weinighe. Maer 'tkind dat syn Vrouw MoederGa naar voetnoot2
 
Voll pracht, voll ijdelheid voll Babijlons gecier,
 
Voll hoere-pocken kent, en sijn' gesonden Broeder,
5[regelnummer]
Sijn' Suster onbevleckt van Bastardij betight,
 
Om dat sij 'tkuysche pad van Waerheid, Wegh en Leven
 
Naer 'teeuwigh Wesen gaen, dat's een ellendigh wight
 
En medelijdens waerd. Wat naem dan moetmen geven
 
'Tonnoosel hoere-kind, dat selver schrijft en zeit,
10[regelnummer]
En opentlick belijdt, en roemt sich sonder schroomen,Ga naar voetnoot10
 
Het heeft drij Vaderen, een' inder Eeuwigheid,
 
Een' binnen Amsterdam, een' derden binnen Roomen?

14 Dec. 1644.

Constanter.

Ad BarlaeumGa naar voetnoot2).
 
Ad grave quaesitum viduae siluisse videmur
 
Turpiter et nimium. tandem respondeo quaerens
 
Quaerenti meus hic modulus, mea curta supellex
 
Aulica. Tu si quid potius rescribere, Doctor
5[regelnummer]
Magne, voles, videam; si non, subscribe rogatis.

15 Dec. 1644.

Constanter.

[pagina 295]
[p. 295]

Brieven van Tesselschade.

Tesselschade aan HooftGa naar voetnoot1).

Myn Heer Hooft.....

Siet hier metter haest beantwoort u E staetlyck swygen ende ons Vastaerts revelkalGa naar voetnoot2). Jck meen, hy my dees vuyle dranck toe sendt om u E daer mede te genesen, doch t en schaet niet, als t u E maer baet doet.

Laghter maer eens om en schudt de korsGa naar voetnoot3) van u lever, het is genoech aen ue vrindinne

Tesselschade Roemers.

 

Adres: Myn Heer || Myn Heer Hooft, drost || van Muyden op de Key || sersgracht || Tot Amsterdam. || port.

Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot4).

Myn Heer.

De wyl ick klaer gevoel door u duyster schryven, dat myn Heer den Drost sich qualyck gevoelt, om dat hy u e geen oorloff en wil geeven om ons neef Sammers verlangen te voldoen, soo send ick hier de vaersen, daer ick my schier aen vertilt he[b, o]Ga naar voetnoot5)m dat het myn werck niet en is kerken te stoffen en schoon te maeckenGa naar voetnoot6); doch willighe last en valt niet swaer voor ue vrindinne

Tesselschade Roemers.

 

Adres: Aen Mijn Heer Caspar Barleus || Professor || Tot || Amsterdam.

Postscriptum van een brief van Barlaeus aan WicquefortGa naar voetnoot7).

Saluta Nobil. Zulechemium, cui scribam crasGa naar voetnoot8), et una mittam bilem quam in ipsum evomuit bona (scilicet) Tessela.

[pagina 296]
[p. 296]

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 17 Jan. 1645Ga naar voetnoot1).

Vide, mi Hugeni, quam feliciter tibi cesserit audacia tua, aut ut mitius loquar, παϱϱησια. Tessela minus aequo animo videtur accepisse responsionem tuam; rotundius enim respondisti me; nec mirum; tuas quippe offensas placabiles puto, meae implacabiles forent. Etiam viduae, prout homines sunt, iras cereas vel plumbeas gerunt. Dant veniam corvis, columbas censura vexant. Non respondet tibi, verum apographum responsi tui ad quaestionem sacram misit ad Satrapam, ut amariore hac potione quartanae suae mederetur. Etenim solitus est Satrapa vomicas pontificias acriore apud illam scalpello pertundere et sale non fatuo refricare. Quare astutissima illa, ut se de duobus ulcisceretur, una fidelia duos parietes non dealbavit, sed denigravit. Mitto quae scripsit SatrapaeGa naar voetnoot2). Ego, nescio quo fato, inter has tabulas salvus enavigo.

Uit een brief van Barlaeus aan J. Wicquefort, van 19 Jan. 1645Ga naar voetnoot3).

Respondet Tessela ad responsionem Zulechemij, non huic sed HoofdioGa naar voetnoot4); misi responsum ad Zulechemi dominum; vellem te legere.

[pagina 297]
[p. 297]

Gedicht van Constanter.

Aen TesíelschadeGa naar voetnoot1).

 
Mijn' Tong en was noijt veil, mijn' Penne noijt verkocht,
 
Mijn' Handen noijt in strick van Goud of Diamanten,
 
Mijn' Vrijheid noijt verslaeft, om met fluweele wantenGa naar voetnoot3
 
De waerheid aen te gaen, en anders dan ick docht.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ia, Tong, en Penn, en Hand, en Vrijheid zijn verknocht
 
Aen 't Vorstelick bevel dat onse Vrijheid plantten,
 
En tegen 't Spaensch geweld sijn weer-geweld dorst kanten,
 
En Babels (lijdt noch eens mijn' rondheid) vuijl gedrocht.
 
Maer 't Wereldsche gesagh en gaet niet aen de wortel
10[regelnummer]
Van 't heilighe Gewiss. 'Ten is geen' strydigh' eer.Ga naar voetnoot10
 
Een eeuwigh' God t'ontsien, en een bescheiden' Heer,
 
Die lyden kan, en moet wat uyt de Waerheid bortel'.Ga naar voetnoot12
 
Dus eisch ick V strengh recht; geen' gunste, geen' gena'.
 
Beroemde, maer, eilaes, beRoomde Tesselscha.

22 Ian. 1645.

Constanter.

Uit een brief van Wicquefort aan Barlaeus, van 23 Jan. 1645Ga naar voetnoot2)

Vidi hodie epistolam et versus Tesselae ad Zulechemium scriptos et simul huius responsionem, quam propediem ad te mittet.

Gedicht van Constanter.

Ad BarlaeumGa naar voetnoot3

 
Vicimus, et vidui viduis impune lienem
 
Rasimus, et verum Tessela, blanda, tulit.
[pagina 298]
[p. 298]
 
Sic sapere audendum est; corrumpunt vulnera mites
 
Chirurgi; cum res exigit, ure, seca.
5[regelnummer]
Vin' tu discere, vis verbo, Barlaee, doceri,
 
Quâ rigidi tuto conditione sumus?
 
Quantum Lance bilanx, bipes a pede distat, ab ira
 
Distamus. Lis est denique, bilis abest.

24 Ian. 1645.

Constanter.

Uit een brief van Barlaeus aan Wicquefort, van 25 Jan. 1645Ga naar voetnoot1).

Aveo videre, quid Zulechemius responderit Tesselae. Haec labrum mordet et indignanti similis est, mansuetissima licet sit et sine bile.

Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 25 Jan. 1645Ga naar voetnoot2).

De Tessela quid sentis? Ut animum superstitiunculis, stilum quotidie pluribus pluribusque tenebris implicat, intricat, involvit. Dictionario ad haec opus esset, quanquam videmus, nunc plura assequi. Rogavi hisce mensibus hybernis ad me excurreret, neque enim Amstelodami aut Mudae conventurus isto vere, prout ingruere rei bellicae tempestatem video. Expecto, quid ab animo tuo impetratura sit.

[pagina 299]
[p. 299]

Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 28 Jan. 1645Ga naar voetnoot1).

Cum Tessela commissus es:

 
Egregiam vero laudem, si lactea possit
 
Tessela constanti succubuisse viro,
 
Et mater cessisse Patri; expectamus amici
 
Praemia, quae victa de Babylone feres.

Respondisti apte ad epistolam, sed nondum ad viduae epigramma acre satis et salsum. Non est ἄχολος, quicquid tandem de lite sine bileGa naar voetnoot2) glorieris. Ego extra teli iactum in vestra pugna nolo esse a partibus secundus, ne utrique vapulem; malim ego viduam istam amare innoxie, quam stylo pungere. Duo cum faciunt idem, non est idem; albae gallinae filius es apud Tesselam et a Jove nutritus; uris illam et secas, et illa te, et mutuo palpum obtruditis. Pelias hasta estis uterque; profitemini amicitias, officia et utilitates, quales ex hostibus petunter, et eadem linea caeditis inque vicem praebetis crura sagittisGa naar voetnoot3). Sub mellitis verborum globulis miscetis aconita. Breviter, comoedi estis, et peruncti fecibus oraGa naar voetnoot4); alij estis, alij videmini.

[pagina 300]
[p. 300]

Uit een brief van Barlaeus van Wicquefort, van 28 Jan. 1645Ga naar voetnoot1).

Tessela pungit et meretur pungi) sed allegorice, etiam citra allegoriam.

Gedicht van Constanter.

Aen Ioffr.w Tesselschade Visscher, met myn' Heilighe daghenGa naar voetnoot2).

 
Komt, Tessel, uyt de Miss en uyt het misverstand.
 
Ick weet een rechter pad naer het beloofde Land.
 
Wij sullen onder weegh oock Brood en Wijn genieten,
 
Maer in ons' eighen maegh. Die maer Brood eten siet, en,Ga naar voetnoot4,5
5[regelnummer]
Wyn drincken, sterckt syn hert niet anders vanden geur
 
Dan off hij nuchteren voor aen des Backers deur,
 
Voor aen den kelder stond. Men sal ons niet doen vasten
 
Als vreemden; maer, als weer en weer genoyde gasten,
 
Spyt onse vyanden, ter volle maeltyd aen,
10[regelnummer]
Ten vollen beker, dorst en honger doen verslaen.
 
Wy sullen op de reis oock peisteren en rusten;Ga naar voetnoot11
 
En houden Heiligh dagh, maer niet in luije lusten.
 
De rust sal spoedigh zijn, en spoedigher dan 'tgaen,Ga naar voetnoot13
 
En toe-pad van den wegh; en altijd God voor aen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Altijd de Sterr in 't oogh, niet die de wijzen leidde,
 
Maer die te Bethlem rees; die uyt den Hemel scheidde
 
Om blinde reisighers te lichten vanden grondGa naar voetnoot17
 
Tot daer sij, eewigh licht, voor alle Eewen stond.
 
Lust u meer tijdverdrijfs in 'treisen? 'tsal Gods woord zijn,
20[regelnummer]
Ons Vaders Testament, dat dien die van geboort' zijn
 
Syn' echte kinderen met list verduijstert werdt,
 
Met laster werdt ontleght. Die fackel van ons hert,Ga naar voetnoot22
[pagina 301]
[p. 301]
 
Die Leid-sterr sal ons eerst ons' Vader leeren kennen,
 
Dan onse Moeder toe, en ons aen haer gewennen,
25[regelnummer]
Maer naeckt en maskerloos, gelyck de waerheid is,
 
OntRooment en ontPaept. Daer sullen wij 'tgewiss,
 
'Tontwijffelicke recht van ijeders erfdeel lesen,
 
En wat ons staet te doen, en wat ons voeght te vreesen,
 
En waer de wyde poort, en waer de nauwe gaet,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En hoe verr Libanus van Babilonien staet.Ga naar voetnoot30
 
Vindt ghij daer dan een blad, een woord of eenen tittel,
 
Een stippeltjen dat maer uw achterdencken kittel'
 
En naerden Tiber treck' en Siloë schouwen doe;Ga naar voetnoot33
 
Van nu af segg ick uw myn voll betrouwen toe,
35[regelnummer]
En volgh u voet op voet naer Roomen, de gewijdde,
 
En late Basel en Geneven op een' zijde.
 
Vindt ghij daer twijffeligh ijet dat ons noodigh schijn'
 
En niet van elders licht t'ontduijsteren soude zijn;
 
Of vindt ghy daer een' wenck daer door u dunck' ons Vader
40[regelnummer]
Syn' Leste will ontdoe, en wijs' ons op yet naderGa naar voetnoot40
 
By menschen toegedicht, die met ons sterven gaen,Ga naar voetnoot41
 
En, op het schoonst gesett, niet als voor erven staen.Ga naar voetnoot42
 
Of vindt ghij daer een woord dat onse Moeder-talen
 
Voor God ontheilighe, en heet' ons Woorden halen
45[regelnummer]
Uijt Roomens oude puijn en Heidensch overschot,Ga naar voetnoot45
 
Om daer, en daer alleen, als in een blindling lot,
 
Ons lofdicht, ons versoeck, ons' danckspraeck in te voeren,
 
En doen Godt lyden wat gheen' redelicke Boeren
 
Van ons te lyden staet, een' bedelaer genae
50[regelnummer]
Te hooren eischen die syn selven niet verstae;
 
Of vindt ghij daer een' spreuck, die ons meer Heiligheden
 
Dan een' te soecken leer' en eischen van de Leden
 
De hulpe die het Hoofd alleenigh eischen hoort,
 
Alleen d'ellendighe belooft heeft op syn woord.
55[regelnummer]
Of vindt ghy daer een' Maeghd daer ijemand oyt voor buckte,
 
Die oyt haer eenigh Kind sijn eighen' eer ontruckte,
[pagina 302]
[p. 302]
 
Die oyt het Coninghryck des Hemels aen haer nam,
 
Om dat de Godlickheit door haer ter Aerde quam;Ga naar voetnoot58
 
Of vindt ghij daer een beeld, van yet dat God mocht heeten,Ga naar voetnoot59 en 60
60[regelnummer]
Van ijet dat niet en mocht, ter Majesteit geseten,
 
Ter bede van Gods volck, om dwars door hout of steen
 
Te hooren, en voor God te voeren ons gesteên;
 
Of vindt ghij daer een' Wett die ons een ander vasten
 
Dan matigheid beval, en ons de macht toe pastenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Van veertigh daghen spijs onbeering, van een' dagh
 
Die meer als andere den vleesdagh heeten magh;
 
Of vindt ghij daer een' less die ons verbie te leven
 
Van onser handen werck, en een gekloostert leven
 
Voor deughde-plichten stell', die yeder syn Gewiss
70[regelnummer]
Syn' eighen nood-druft en sijns Broeders schuldigh is;
 
Of vindt ghy daer een' keur die 't heilighe vereenenGa naar voetnoot71
 
Van 't echte Bedde-paer de kladde schijn' te leenen
 
Van onbesneden lust, en maeck mij hoere-kind,
 
Om dat myns vaders vleesch myns moeders heeft bemint,
75[regelnummer]
En duyde lasterlick uws Salighmakers goedheid,
 
Om dat een bruylofdmael syn' menschlickheid gevoedt heit;
 
Om dat hij niet en riep, Bruijd, Bruygom, siet op mij,
 
'Tis beter dat de mensch op aerden eenigh zij;
 
Of vindt ghij daer een' vloeck den sweerer toegedreven
80[regelnummer]
Die syn besworen woord, den ketter self gegeven,
 
Te wederroepen dwing, en Israel verklaegh',
 
Om dat het Gabaon mijneedeloos verdraegh';Ga naar voetnoot82
 
Of vindt ghij daer een' schatt van onbevolen Wercken,
 
Van overtolligh goed, daer uyt de rijcke Kercken
85[regelnummer]
Der armen schuld voldoen, daer door ghij vrij en vlugg
 
Uw' schouderen ontlast op uwes naesten rugg;
 
Daer uyt een sondigh mensch afgodelick verdeeleGa naar voetnoot87
 
Dat uwe ziel verquick' en haere wonden heele,
 
En vulle soo de maet van Gods verdiensten op,
90[regelnummer]
Die syn gehoorsaemheid vervulden tot den topp;
 
Of vindt ghy daer een' macht een schuldigh mensch gegevenGa naar voetnoot91
[pagina 303]
[p. 303]
 
Om synen medemensch de boete te vergeven
 
Die hy God schuldigh is, en seggen, mensch, gaet heen,
 
Eet visch drij weken langh, ghy hebt genoegh geleen;
95[regelnummer]
Of vindt ghy daer wat Broods met een' getapten BekerGa naar voetnoot95
 
Die God en mensche zijn, soo levendigh, soo seker,
 
Soo tegenwoordigh als God inden vleesche was,
 
Die sich nu sluyten laet' in meer of minder kass,Ga naar voetnoot98
 
En alle daegh ontdoen, en alle daegh hermaken,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En vinden sonder sien, en voelen sonder raken,
 
En scheuren sonder breuck, en eten sonder smaeck,
 
Die hier en zeffens daer, en teecken zij en saeck,
 
En een vyf woordens God, een God van meel, voor muijsen,Ga naar voetnoot103
 
Een God die waer ghij wilt moet huijsen en verhuijsen;
105[regelnummer]
En vindt ghy by gevolgh ('tgevolgh is even wiss)
 
Dat God een' Poort, een wegh, een ware Wijngaerd is;
 
Of vindt ghy daer een vier dat zielen af kan vaghen,Ga naar voetnoot107
 
En zenghen uwen Geest, en doen dat Gods verdragen
 
Niet af en hebb' gedaen; Soo segg en sweer ick hier
110[regelnummer]
'Kwill niet te soecken zijn, 'kwill met u in dat Vier,
 
'Kwill koken neffens u, tot dat wij gaer gebrouwen,
 
Als afgebluste Calck, in koeler lucht verkouwen,
 
En dienen stichtelick ten bouw van 'theiligh werck
 
Van Scherpenheuvels Cluijs en van Lorrettos Kerck.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Of gaen uw' oogen op, en voelt ghij onderweghen
 
Vw aengesteken hert ter rechter zij beweghen,
 
Als of Hij ongesien naer Emaus met ons quaem
 
Die geern is tusschen tween vergaert in synen naem?
 
Gebeurden u 'tgeluck, gebeurde mij 'tvermaken
120[regelnummer]
Van uw' mismaeckticheid door mij te sien vermaken!Ga naar voetnoot120
 
Vermaeckelicke reis die ick soo geeren sagh',
 
Wat maeckten ick van v een' niewen heil'ghen dagh!
 
Maer ons gety verloopt, 'tgetij van onse jaren,
[pagina 304]
[p. 304]
 
Wij moeten flux van land, soo ghij meent mé te varen.
125[regelnummer]
Eij! meent het. Siet, ick meen 't, hier is mijn hert en hand;
 
Komt, Tessel, uijt de Miss en uyt het misverstand.

3 Febr. 1645.

Constanter.

voetnoot1)
Vgl. Gedichten van C. Huygens, III, blz. 323. Vertaling: Stemt zij toe, of zwijgt zij en schijnt zoo toe te stemmen? Ik weet het niet, maar zie gunstige voorteekenen. De gal van den dichter-medeminnaar is in beweging gebracht; hij vreest voor de eerbaarheid der weduwe. Hij wordt rood en bleek, knarst met de tanden, gloeit, lijdt en heeft het voorkomen van iemand, die op iets gruwelijks peinst. Onthoudt u, gij, die te Muiden verzadigd zijt.
voetnoot2)
T.a.p., blz. 324. Vert.: ‘Heeft Tesselscha de koorts? Het geneesmiddel is bij de hand. De eene warmte verdrijft de andere, die tegennatuurlijk is.’

voetnoot3)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Uitgegeven door Van Vloten in Tesselschade Roemers en hare vrienden, blz. 47.
voetnoot4)
Zie blz. 86.
voetnoot1)
gekozen.
voetnoot2)
Nl. die van den vrijen wil.
voetnoot3)
Sterck meent (vgl. Oorkonden, 1918, blz. 168), dat met Testament van Hoc bedoeld wordt het Nieuwe Testament, ‘waarin de voor de Katholieken zoo hoogst gewichtige woorden der consecratie voorkomen: Hoc enim est corpus meum, etc.’
voetnoot4)
gerust stellen.
voetnoot5)
Zeker toen zij in de eerste week van September te Muiden ziek was geweest.

voetnoot6)
Naar het Hs. in de Leidsche Bibl. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 375. Vert.: ‘Tesselscha noodigt mij opnieuw uit naar Alkmaar te komen en vraagt in haar brief om mijn oordeel over de Moederkerk. Hare vrij geestige woorden luiden aldus: (Zie boven). Ik denk, dat zij schrijft op aansporing van den een of anderen priester of pastoortje, om mij in het strijdperk te trekken met eene vrouw.’

voetnoot1)
Vgl. Gedichten van Huygens, IV, blz. 5.
voetnoot1
oorboor - zaken van gewicht.
voetnoot2
lydi - gedoogt. Barlaeus was Med. Dr. handsaem - zacht.
voetnoot11
Anne, nl. Anne de Hertoghe van Osmael, dochter van Jan de Hertoghe van Osmael, heer van Valkenburg, die gouverneur van Oranje is geweest, was in 1635 getrouwd met Willem van Bloys gheseijt Treslong. In 1643 was zij weduwe; later is zij hertrouwd met Jhr. Philips de Grutere († 1647), kommandant van den Briel. Anna van Treslong, die heel mooi zong, had in April 1643 eene bijeenkomst te Muiden, daarmede opgeluisterd. Huygens was bevriend met haar en hare zusters, die op een buiten dicht bij Hofwyck woonden.
voetnoot13
dobbeld Room - Misschien was Anna Treslong, evenals Tesselschade katholiek geworden. [Wellicht is Anna, de zuster van Tesselschade, bedoeld, die katholiek geworden is. Sterck.]

voetnoot2)
Vgl. De briefwisseling van C. Huygens, IV, blz. 104. Vert.: ‘Ook over Tesselscha, dwaas geworden door Paapsche monstervogels zullen wij spreken.’

voetnoot1)
Vgl. Gedichten van Huygens, IV, blz. 8. Dit is het antwoord op Tesselschade's gedicht; zie blz. 292.
voetnoot2
Het mist' er weinighe - die kennis ontbreekt maar enkelen.
voetnoot10
Een' binnen Amsterdam, nl. Roemer Visscher.
voetnoot2)
T.a.p., blz. 9. Vertaling: Het schijnt, dat wij smadelijk en te lang gezwegen hebben op de ernstige vraag van de weduwe. Eindelijk antwoord ik haar, die vraagt, met eene vraag. Dit is mijne wijze en de onbeteekenende uitrusting van een hoveling. Als gij, groote geleerde, iets beters wilt terugschrijven, laat het mij dan zien; zoo niet, zet ook gij uw naam onder mijne vraag.’ Met dit vers zond Huygens het voorgaande aan Barlaeus.

voetnoot1)
Naar het Hs. in de Bibl. der Kon. Akademie te Amsterdam. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 245.
voetnoot2)
geraaskal.
voetnoot3)
Waarschijnlijk is koorts bedoeld.

voetnoot4)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Uitgegeven door Van Vloten in Tesselschade Roemers en hare vrienden, blz. 58.
voetnoot5)
Afgescheurd.
voetnoot6)
Misschien het in den volgenden brief aan Barlaeus genoemde vers.
voetnoot7)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 376. De brief is niet gedateerd, maar moet van dezen tijd zijn. Vert. ‘Groet den Heer van Zuilichem, aan wien ik morgen zal schrijven; ik zal hem dan tevens de gal sturen, die de goede, nl. Tesselschade, tegen hem heeft uitgespuwd.’
voetnoot8)
Zie den volgenden brief.
voetnoot1)
Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 314; De briefwisseling van C. Huygens, IV, blz. 116. Vert.: ‘Zie eens, waarde Huygens, welk een gelukkig gevolg uwe vermetelheid, of, om het zachter te zeggen, uwe vrijmoedigheid heeft gehad. Tesselschade schijnt uw antwoord minder kalm te hebben opgenomen; gij hebt haar nl. rondborstiger geantwoord dan ik, en dat is ook niet te verwonderen, want uwe krenkingen zijn, dunkt mij, licht weer goed te maken en dat zouden de mijne niet zijn. Ook weduwen hebben toorn van was of van lood, naar mate de menschen zijn. Zij schenken vergiffenis aan kraaien en kwellen duiven met gestrengheid. Zij heeft u niet geantwoord, maar een afschrift van uw antwoord op de vraag aangaande de kerk aan den Drost gezonden, om door dien bitteren drank zijne vierdedaagsche koorts te genezen. De Drost heeft nl. de gewoonte de Paapsche etterbuilen bij haar met een vrij scherp lancet door te steken en met zout, dat niet laf is, weer open te rijten. Daarom heeft zij, listig als zij is, om zich op twee aanvallers te wreken, twee muren uit één kalkpot niet gewit, maar heelemaal zwart gemaakt. Ik zend haar antwoord aan den Drost. Ik vaar, ik weet niet door welk toeval, behouden tusschen die geschriften door.’
voetnoot2)
Zie blz. 295.

voetnoot3)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibl. Vgl. Hoofts brieven, IV, blz. 377. Vert.: ‘Tesselschade antwoordt op het antwoord van Zuilichem niet aan dezen, maar aan Hooft; ik heb haar antwoord aan den Heer van Zuilichem gezonden; gij moet het eens lezen.’
voetnoot4)
Zie den vorigen brief.

voetnoot1)
Vgl. Gedichten van C. Huygens, IV. blz. 25. Het vers of gedicht van Tesselschade, dat dit antwoord van Huygens uitlokte, is verloren gegaan, maar men kan uit dit antwoord gemakkelijk opmaken, wat de inhoud er van geweest is.
voetnoot3
verslaeft - tot slaaf gemaakt, in banden gelegd.
voetnoot4
aen ie gaen - aan te vallen.
voetnoot10
Gewiss - geweten.
voetnoot12
bortel' - opborrele.

voetnoot2)
Vgl. Hoofts Brieven, IV blz. 378. Vert.: ‘Ik zag heden den brief en de verzen door Tesselschade aan Huygens gericht en te gelijk zijn antwoord, dat hij u spoedig zal zenden.’

voetnoot3
Vgl. Gedichten van C. Huygens, IV, blz. 26. Vert.: ‘Wij hebben overwonnen, en wij, weduwnaars, hebben ongestraft de milt van weduwen door krabben gekwetst en Tesselscha, de bekoorlijke, heeft de waarheid verdragen. Men moet het wagen zoo verstandig te zijn. Zachte chirurgen bederven de wonden. Als de zaak het eischt, brand en snijd dan. Wilt gij leeren en door een woord worden ingelicht, in welk een toestand wij, ruwe mannen, nu veilig zijn? Evenver als de schaal van twee weegschalen, de tweevoet van de voet af staan, zoo ver zijn wij van toorn. Het is ten slotte een strijd en gal is er niet bij.’

voetnoot1)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 379. Vert.: ‘Ik verlang zeer te zien, wat Zuilichem aan Tesselschade heeft geantwoord. Zij bijt zich op de lippen en kijkt verontwaardigd, hoewel zij toch zeer zachtzinnig en zonder toorn is.’

voetnoot2)
Vgl. De Briefwisseling van C. Huygens, IV, blz. 121. Vertaling: ‘Wat denkt gij van Tesselschade? Daar zij toch hare ziel met bijgeloovigheidjes en haar stijl dagelijks meer en meer met duisternis omwindt, verwart en omwikkelt. Er zou daarvoor een woordenboek noodig zijn, hoewel wij zien, dat wij nu meer bereiken. Ik heb haar gevraagd, om in deze wintermaanden bij mij te komen, want ik zal in de lente geen deel kunnen nemen aan een samenkomst te Amsterdam of te Muiden, daar ik zie, dat de oorlogsstorm ons zal overvallen. Ik ben nieuwsgierig, wat zij van uw hart zal weten te verkrijgen.’
voetnoot1)
Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 317; De briefwisseling van C. Huygens, IV, blz. 122. Vertaling: ‘Gij zijt een strijd begonnen met Tesselschade: Het zou waarlijk een groote roem voor u zijn, als de melkblanke Tesselscha overwonnen kon zijn door een standvastig man, en eene moeder geweken kon zijn voor een vader; wij vrienden zijn in afwachting van de belooning, die gij zult verwerven voor het overwonnen Babylon. Gij hebt goed geantwoord op den brief, maar nog niet op het vers van de weduwe, dat vrij scherp en bijtend was, Zij is niet zonder gal, wat gij dan ook roemend moogt zeggen van een strijd zonder gal. Ik wil in uw strijd niet als secondant van één der partijen buiten schot blijven, om niet van beide kanten slaag te krijgen; ik wil liever de weduwe beminnen, zonder haar kwaad te doen, dan haar met mijne pen te prikken. Als twee hetzelfde doen, is het niet hetzelfde; gij zijt bij Tesselscha de zoon van eene witte hen en door Jupiter gevoed; gij brandt en snijdt baar, en zij u, en gij streelt en vleit elkander. Beiden zijt gij lansen van den Pelion; gij biedt vriendschap, dienst en voordeel aan, zooals die van een vijand gevraagd worden, en in dezelfde lijn hakt gij er op los en stelt uwe beenen aan pijlen bloot. Onder honigzoete pillen mengt gij vergif. In het kort gij zijt tooneelspelers, wier gelaat met vuil is besmeerd; gij zijt anders dan gij schijnt.’
voetnoot2)
Zie bl. 298.
voetnoot3)
Persius, IV, 4, vs. 42.
voetnoot4)
Horatius, A.P., vs. 277.
voetnoot1)
Naar het Hs. op de Leidsche Bibliotheek. Vgl. Hoofts Brieven, IV, blz. 379. Vert.: ‘Tesselscha prikt en verdient geprikt te worden, maar allegorisch, ook zonder allegorie.’

voetnoot2)
Vgl. Gedichten van C. Huygens, IV, blz. 31. Den 28sten Januari 1645 had een bundeltje godsdienstige verzen van Huygens het licht gezien, dat door Barlaeus was uitgegeven en den titel had Heilighe Daghen. Dit bundeltje zond hij aan Tesselschade toe. Vgl. voor de reis, vs. 11 en volgg. Tesselschades gedicht op bl. 239.
voetnoot4,5
Bij de Mis.
voetnoot11
peisteren - pleisteren.
voetnoot13
spoedigh - voortgang
voetnoot14
toe-pad - hijweg, korter pad.
voetnoot17
lichten - voorlichten.
voetnoot22
ontleght - op misdadige wijze onthouden.
voetnoot29
gaet - weg. Vgl. vs. 7 op blz. 239.
voetnoot30
Met Libanus, de Latijnsche naam voor Libanon, is de protestantsche, metBabilonien de roomsche kerk bedoeld, evenals in vs. 33 met Siloë en de Tiber.
voetnoot33
schouwen - schuwen.
voetnoot40
Syn' Leste will ontdoe - zijn Testament vernietige.
voetnoot41
toegedicht - er aan toegevoegd.
voetnoot42
op het schoonst gesett - op zijn best genomen.
voetnoot45
Heidensch overschot - nl. het gebruik van het Latijn.
voetnoot58
doelt op de Maria-vereering.
voetnoot59 en 60
doelen op de Kruisbeelden.
voetnoot64
toe pasten - oplegde.
voetnoot71
keur - wet.
vlgg. doelen op het celibaat der priesters.
voetnoot82
nl. omdat het niet meineedig wordt aan het verdrag met Gabaon.
voetnoot87
een sondigh mensch, nl. de Paus; er is hier sprake van den aflaat.
voetnoot91
vlgg. doelen op de biecht.
voetnoot95
vlgg. doelen op het sacrament des altaars.
voetnoot98
kass - monstrans.
voetnoot99
ontdoen - vernietigen.
voetnoot103
een vyf woordens God, De transsubstantiatie heeft plaats bij het uitspreken der woorden: hoc est enim corpus meum; - een God van meel, nl. de Hostie.
voetnoot107
Toespeling op het Vagevuur.
voetnoot114
Scherpenheuvel in de Zuidelijke Nederlanden en Loretto in Italië zijn twee bekende bedevaartsplaatsen.
voetnoot120
mismaeckticheid - dwaling; vermaken - herstellen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • J.A. Worp


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 13 september 1644

  • 23 november 1644

  • 2 december 1644

  • 12 november 1644

  • 14 december 1644

  • 17 januari 1645

  • 19 januari 1645

  • 22 januari 1645

  • 24 januari 1645

  • 25 januari 1645

  • 20 januari 1645

  • 3 februari 1645