Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uitnodiging tot moord (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uitnodiging tot moord
Afbeelding van Uitnodiging tot moordToon afbeelding van titelpagina van Uitnodiging tot moord

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.23 MB)

Scans (10.90 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
thriller


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uitnodiging tot moord

(1954)–Ab Visser–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

IV

 
‘Als de stormwind tiert en loeit
 
En de regen nedervloeit
 
Zijn bij 't hoekje van de haard
 
Kindren 't allerbest bewaard.’

Des avonds werd door de radio het vermissen van Ina Roesink omgeroepen. In het dorp scheen men over niets anders te spreken en toen de tijdelijke bewoners van Villa Lucie aan het avondmaal zaten, liepen er nieuwsgierige dorpelingen op de straatweg heen en weer. Enkele kwajongens waagden zich zelfs op het berkenlaantje tot aan het toegangshek.

De maaltijd verliep nagenoeg zwijgend en niemand toonde bijzonder veel eetlust. Er werden een paar opmerkingen gemaakt over de steeds drukkender temperatuur, maar over de eigenares van het huis werd, als bij afspraak, met geen woord gesproken. Men bleef nog een beetje rondhangen na het kopje koffie, maar toen ging de een na de ander zijn kamer opzoeken.

Maarten hing uit het venster en wiste zich van tijd tot tijd het zweet van het voorhoofd. Het was beklemmend stil buiten en de hemel verduisterde veel te vroeg. Geen dier deed zich horen; de natuur wachtte op het spoedig losbarstende onweer. Maarten probeerde vergeefs geregeld te denken. Het lukte niet en geleidelijk-aan maakte zich een vreemde onrust van hem meester, die veel op angst geleek. Hij had behoefte aan gezelschap, onverschillig wie het was en hij zou een lief ding gegeven hebben, zo hem op dit ogenblik een kans gegeven werd naar de stad terug te keren. Hij stond op en ging de kamer uit, daalde de trap af en begaf zich door de huiskamer in de tuin. Hij had nauwelijks enige stappen in de richting van het bos gedaan, of hij hoorde iemand achter zich. Het was Hortense. Het meisje zag er ongewoon ernstig uit.

[pagina 32]
[p. 32]

‘Ik zie dat U gaat wandelen,’ zei ze, ‘mag ik zover met U mee?’ Maarten had er allerminst bezwaar tegen. Hij rook een licht parfum aan haar terwijl ze naast hem voortging. Tot aan de afrastering spraken zij geen woord, beiden een weinig verlegen door het onverwachte samenzijn en Maarten vooral, omdat hij het meisje reeds in het hokje van de ‘domme, gichelende gansjes’ had geplaatst en nu overrompeld werd door haar veranderde houding.

Zij liepen een soort ruw gebaand voetpad over, dat tussen het bos en het woeste stuk grond lag, totdat zij bij een uitgegraven plek kwamen, waarin zich een verdroogde poel bevond, die waarschijnlijk 's winters vol water stond. Daar gingen zij zitten. ‘Een sigaret?’ vroeg Maarten, maar het meisje weigerde.

‘'t Is een beetje vreemd, wij samen hier, hè?’ zei ze.

Maarten haalde de schouders op. ‘Och waarom, we zijn toch gasten in hetzelfde huis.’

Hortense raapte een steentje op en wierp dat voor zich uit. Beiden schrokken onwillekeurig toen zich in de verte een flakkerende lichtstreep aan de hemel vertoonde. ‘Ik ben blij, dat er een man in huis is,’ zei het meisje en haar arm raakte even zijn zij. Maarten kon het niet helpen, dat haar woorden hem streelden. Hij bedacht zelfs, dat hij zich nu zonder veel moeite tot een zekere verliefdheid kon opzwepen. Zij was een aardig kind om te zien, al haalde ze in de verste verte niet bij Ella natuurlijk. Maar hij was tenslotte een man, zoals ze gezegd had en hij voelde het aan zijn eer verplicht een tikje verliefd op haar te worden. Dit kostte hem zelfs helemaal geen moeite. ‘Kom, kom,’ zei hij, ‘de enige man? Je vader en je broer zijn er ook nog.’

‘Och, Eddie is nog z'n echte jongen,’ zei ze, ‘en die goeie paps... nee, dat is... nu ja, paps is paps.’

Het lichten aan de hemel herhaalde zich en Maarten sloeg een arm om haar heen. ‘Ben je bang voor onweer?’ vroeg hij hoopvol.

Ze hief het gezichtje naar hem op en schudde ontkennend het hoofd. Haar lange haren vielen over zijn handen; ze geurden en met de geur van haar parfum samenvallend, prikkelden ze zijn zinnen en verbeelding. In de snel toenemende schemering blonken haar tanden tussen de geopende lippen. Hij zoende haar en het ging zo vanzelf en plotseling, dat ze hem even liet begaan. Toen maakte ze zich uit zijn omarming los en zei: ‘Dat moeten we niet doen. Het is niet goed. Niet dat ik preuts ben of zo, maar, nu ja, liever niet. Je bent er toch niet boos om hè? Ik ben heus

[pagina 33]
[p. 33]

helemaal geen type voor je’. Ze liet even haar hand door zijn haar glijden en hij mompelde een verontschuldiging. Zijn gewaande mensenkennis kreeg een schok. Hij had zo zeker gedacht haar te kunnen inpalmen en nu ontpopte ze zich als een jong, verstandig vrouwtje, dat hem zeer waarschijnlijk veel beter door had, intuitief, dan hij haar, met al zijn knapheid en talent.

‘Ik ben niet bang voor het onweer’, zei ze, ‘maar voor de stemming in huis. Ik voel dat tante Ina iets heel ergs overkomen is, iets veel ergers dan geheugenverlies of zo. Ze is vast verongelukt... en dat is nog niet alles, maar...’

‘Nu maar?’ vroeg Maarten, toen zij zweeg en met de zoom van haar jurk begon te spelen. Zij bleef zwijgen en haar angst maakte zich ook van hem meester, al kon hij er geen woorden voor vinden en al wilde hij er zich luchthartig aan onttrekken. ‘Zie je geen spoken?’ vroeg hij.

‘O nee’, zei ze, ‘ik weet niet of ik het zeggen mag, maar ik moet er met iemand over praten, anders doe ik iets geks. Ik voel iets naars in huis, ik voelde het al vanaf het ogenblik dat wij hier kwamen. Ik ben misschien niet knap genoeg om precies te zeggen wat het is. Jij zult mij begrijpen, want jij bent schrijver. Ik heb geen verstand van die dingen, maar daarom juist heb ik er toch veel respect voor. Begrijp je me? 't Is zo moeilijk...’

Maarten begreep het niet helemaal. Hij knikte echter begrijpend, want haar ernst had iets, wat hem respect afdwong.

‘Weet je’, vervolgde ze moeizaam’, wij zijn helemaal niet zulke goeie vrienden van tante Ina als 't lijkt. Moeder heeft eigenlijk een vreselijke hekel aan haar, omdat... omdat paps verliefd op tante Ina is. Een poos lang is het heel naar geweest thuis, want wij waren wel goeie vrienden met tante Ina, snap je?’

Maarten deed zijn best het te snappen, maar hij kon zich niet helemaal verzoenen met het beeld van de brave, ouderwets aandoende, enigszins corpulente en verliefde gemeentesecretaris.

Het meisje vertelde verder, met even een schuwe blik terzijde naar Maarten, alsof ze zelf niet begreep, waarom ze een vreemde in vertrouwen had genomen. ‘'t Is bij paps niet wat je een tweede-jeugd-liefde noemt, hoor! Zo is hij helemaal niet. Mams en tante Ina waren al vriendinnen, voor mams trouwde en ik heb gehoord, dat paps wel verliefd was op allebei, maar meer op tante Ina dan op mams. En tante Ina was ook verliefd op paps, maar ze wilde toch niet met hem trouwen, omdat hij niet rijk genoeg was en zij wel. En 't is misschien gemeen dat ik het zeg, maar mams dringt er altijd op aan, dat wij naar tante Ina gaan, om haar te laten

[pagina 34]
[p. 34]

zien, dat het nu te laat is voor haar, want ik weet bijna zeker, dat mams tante Ina haat. Ze is toch al zo jaloers. O, 't is allemaal zo ellendig... je ziet, ik ben misschien een dom meisje, maar ik weet heus wel wat er te koop is in de wereld’, besloot ze met naïeve wereldwijsheid.

Het was bijna donker geworden en het weerlichten, dat heviger werd en naderbij kwam, zette telkens de omgeving in een scherpe gloed, waarin alle dingen versteend leken. En toen ineens begon de wind op te steken. Bladeren ritselden aan alle kanten en een paar vogels vlogen met angstig gepiep de lucht in.

‘Dan is er nog iets’, vervolgde Hortense. ‘Eddie heeft ook zo'n hekel aan tante Ina. Eddie wordt verwend door mijn ouders en nu meent tante Ina dat ze 't recht heeft, hem op zijn nummer te zetten. De enkele keren dat we bij haar zijn, vit ze op hem en een paar maal heeft ze hem een echte valse draai om de oren gegeven’.

Het meisje begon te huiveren in haar dunne zomerjurk. Een bliksemflits feller dan de vorige, scheurde de hemel boven hen en bijna onmiddellijk daarop kraakte een langgerekte donderslag. De regen suisde aan over het bos.

‘We moeten naar huis voor we drijfnat worden’, zei Maarten en sprong overeind. Hij wilde Hortense de hand reiken, maar ze stond al naast hem.

‘Ik vind het fijn, dat ik met je heb kunnen praten’, zei ze. ‘Dit blijft onder ons hè?’ Ze lachte hem toe en hij kon de verleiding niet weerstaan haar nog eenmaal in zijn armen te nemen. Een gevoel van tederheid, alsof hij haar beschermen moest, kwam over hem. Reeds vielen de eerste druppels op hun gezichten en het lichten was niet meer van de hemel. Op dat ogenblik kwam Eddie achter een paar struiken vandaan. Hij zag er grotesk uit, met verwarde haren en gebalde vuisten. Dreigend kwam hij naar Maarten toe.

‘Wil jij mijn zuster wel eens met rust laten!’ zei hij. ‘Ik had je meteen al door met je schijnheilige gezicht!’

Maarten staarde verbluft in de woedende ogen van de jonge sterke bruut. Hij had geen behoefte om een heldenrol te spelen, maar evenmin om zich te laten vernederen door deze verwende vlegel. Gelukkig kwam Hortense tussenbeide. Ze speelde weer de rol van gichelend gansje en trok haar broer lachend aan zijn haren. ‘Doe niet zo idioot Eddie’, zei ze, ‘ik mag toch wel een beetje frisse lucht happen en meneer Roesink ging toevallig met hetzelfde doel naar buiten, nou, en toen gingen we samen’.

[pagina 35]
[p. 35]

De bui brak met volle hevigheid over hun hoofden los. De jongen wierp nog een dreigende, maar half overtuigde blik op Maarten en daarop holden zij alle drie naar de villa terug. De afstand was nog lang genoeg om hen drijfnat te maken.

Toen zij het huis bereikt hadden, had mevrouw de Groot alle lichten opgedraaid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken