Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Baron van Hippelepip (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Baron van Hippelepip
Afbeelding van Baron van HippelepipToon afbeelding van titelpagina van Baron van Hippelepip

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.15 MB)

Scans (46.42 MB)

XML (0.05 MB)

tekstbestand






Illustrator

Leo Visser



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Baron van Hippelepip

(1917)–Mien Visser-Düker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

[I]



illustratie

Baron van Hippelepip was de grootste, de mooiste en de sterkste van een heele massa kikvorschen, die tezamen in een grooten vijver leefden, midden in het bosch.

Die vijver was niet erg diep, zoodat de heeren- en dametjes-kikvorschen, - al waren ze zelf ook hèèlemaal onder water gekropen, - tòch konden zien, of de lucht blauw was en de zon scheen, òf dat de lucht zóó donker en grijs was, dat er zelfs geen stukje blauw was te zien, groot genoeg, om een kikvorschenjasje uit te knippen. Die kikvorschen hadden daar in dien vijver een heerlijk leventje, want, denk eens aan! - daarin groeiden veel, o, zoo veel waterlelie's!

En die groote, groene bladeren waren allemaal roeibootjes, die ze altijd mochten gebruiken, als ze zin hadden, om te roeien.

De mooie, witte bloemen gebruikten ze, om op den uitkijk te staan, of er geen booze ooievaar in de buurt was, die hen wilde ophappen.

Beurt om beurt moesten de kikkers op wacht staan, - den heelen langen dag, - van het oogenblik af, dat de zon te voorschijn was gekomen, totdat ze achter de duinen was verdwenen.

Dat op wacht staan, vonden ze allen even vervelend!

En dat is ook best te begrijpen, want terwijl de andere kikvorschen speelden en stoeiden, of allerlei lekkers zaten op te peuzelen, moest de schildwacht onbewegelijk op de waterlelie zitten, zijn rechterpoot als een geweer tegen den schouder. De schildwacht

[pagina 4]
[p. 4]

trok daarbij een zeer gewichtig gezicht, en hoorde hij ook maar het minste onraad, dan begon hij zóó hard te kwaken, dat 't lawaai in den geheelen vijver gehoord kon worden.

Alle kikkers maakten dan beenen, - sprongen uit hun roeiboot plof! plof! in het water, - en kropen dicht bij elkaar, op den bodem van den vijver. Natuurlijk behoefde de schildwacht ook niet te blijven zitten, als de onruststoker dichterbij kwam.

Mijnheer de schildwacht maakte gauw, dat hij bij zijn vrienden kwam en had dan veel te vertellen, over hetgeen hij gezien had.

Als hij met het bericht kwam, dat het een ooievaar was, dan werden de vrouwtjes half ziek van schrik.

De mannen, die lang zoo gauw niet bang waren, aaiden hun verschrikte vrouwtjes dan meelijdend over haar groene kopjes en fluisterden haar in het oor, dat ze toch vooràl niet bang moesten zijn. Die ooievaar, die leelijke langsnavel, kon hen niets doen, als ze maar zorgden héél stilletjes in 't midden van den vijver te blijven en niet nieuwsgierig te zijn. Want de ooievaar was èrg slim, dat wisten ze maar al te goed!

Eerst ging de ooievaar gewoonlijk op één poot staan, vlak aan den kant van den vijver, en zijn oogen zochten overal naar een lekker kikkerhapje, waarin hij nu juist zoo'n grooten trek had.

Maar als hij dan niets anders zag dan de witte waterlelie's, die door den wind heen en weer werden gewiegd en hem statig groetten - of hem op bloemenmanier uitlachten - dan werd hij woedend, trok een héél boos gezicht, zette nijdig zijn tweeden poot met een bom op den grond en begon den geheelen vijver om te loopen. De kikkers rilden en trilden en durfden bijna geen adem te halen; ze hielden elkaar bij de pooten vast, en de vrouwtjes, die huilden dikke kikkertranen.....

Een enkele maal probeerde de ooievaar wel eens in den vijver te loopen, maar als hij dan zóó diep kwam, dat zijn vleugels nat werden, dan waagde hij zich toch niet verder, doch maakte gauw, dat hij weer op het gras kwam, trok zijn poot weer in de hoogte en bromde nijdig: ‘Wat drommel! moest ik dààr nu zulke natte pooten voor krijgen! Die heele kikkerrommel kan me immers geen zier schelen! Ik kan warempel wel wat beters

[pagina t.o. 4]
[p. t.o. 4]


illustratie

[pagina 5]
[p. 5]

krijgen, dan zoo'n klein kikkerboutje! Bah! bah! bah! bah!’

Héél erg nijdig veegde hij dan een paar maal zijn snavel aan het gras af - en vloog verder, om.... in een anderen vijver opnieuw op de kikkerjacht te gaan!

De kikkers, welke al dien tijd doodstil hadden gezeten, durfden nu weer adem te halen.

Een van de moedigsten waagde het dan om héél stil naar boven te komen, kroop onder een groot lelieblad en tuurde angstig met zijn zwarte kikkeroogjes om een hoekje van het blad, om eens te kijken, of er nu heusch niets meer te zien was van dien langsnavel.

Merkte hij, dat de ooievaar verdwenen was, dan sprong hij weer in zijn roeiboot en begon zóó hard te kwaken, dat alle kikkers in een wip uit hun schuilhoek te voorschijn kwamen.

De vrouwtjes veegden gauw hun tranen met het blad van een waterplantje af, namen elkaar bij den poot en voerden een rondedans uit op het grootste lelieblad.

De kikkerheeren hielden zich als altijd bedaarder, staken hun dikke, groene snuitjes parmantig in de hoogte en begonnen elkaar allerlei griezelige verhalen te doen. Een kleine kikvorsch had wel eens in den snavel van een ooievaar gezeten, maar had nog juist bijtijds weten te ontsnappen; en die dikkerd daar begon een verhaal te doen, hoe hij eens een dag lang in de maag gezeten had van een reiger. Maar dat wilden de andere kikkers volstrekt niet gelooven; ze begonnen te proesten van het lachen, gaven den jokkebrok een duwtje, zoodat hij uit de roeiboot in het water plofte en schreeuwden: ‘Ja, dikkerd! dat komt er nu van, als je probeeren durft, ons, ouwe kikkers, wat voor te jokken! Kwak! kwak! kwak!’

De schildwacht stond natuurlijk al weer lang op zijn post en trok een gezicht, of hij voor niets bang was.

Welneen! Voor geen tien ooievaars nam hij de vlucht!

‘Laat ze maar komen, als ze durven!’ riep de schildwacht, terwijl hij zich geweldig opblies en zich zoo dik maakte, dat hij bijna niet meer op de lelie kon zitten.



illustratie

[pagina 6]
[p. 6]

Plotseling hoorden de vroolijke kikkers het geklots van klompjes op den weg. Dat moesten een paar jongens zijn, die uit school kwamen en nu, zoo hard als ze maar konden, naar hun huis liepen, dat midden in het bosch stond. Maar al liepen ze ook nòg zoo hard, toch bleven ze altijd even bij den vijver stil staan. En als ze dan een kikker zagen, die rustig zat te dommelen op een lelieblad, dan begonnen ze hem met klontjes modder te gooien.

Dat was erg stout van die jongens! - want de kikker werd dan plotseling wakker uit een prettigen droom, wreef met zijn poot op het plaatsje, waar het kluitje was neergekomen, en moest weer een veilig schuilhoekje opzoeken.

Klots! - klots! - klots! - daar kwamen de jongens al aan.

Hun petje stond scheef op hun hoofd, hun kousen zakten af, zóó hard hadden ze geloopen!

‘Eventjes naar den vijver, hoor, jongens! Ik zie de groentjes al zitten!’

Maar dat was mis, hoor!

Toen de jongens vlak bij den vijver kwamen, waren alle kikkers verdwenen, en alleen de deftige waterlelie's stonden te knikken en te buigen.

En de jongens deden als de ooievaar: ze bleven stil staan, ze liepen een paar maal den vijver om, ze werden al boozer en boozer, omdat die slimme kikkers hun te vlug waren afgeweest.

Op het laatst wierpen ze nijdig kleine en groote steenen in het water, maar zonder dat ze de kikkers pijn deden, want die zaten in een mooi verborgen hoekje te giegelen van pleizier en staken ondeugend hun kikkertongetjes uit tegen die domme, domme schooljongens!



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken