Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Baron van Hippelepip (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Baron van Hippelepip
Afbeelding van Baron van HippelepipToon afbeelding van titelpagina van Baron van Hippelepip

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.15 MB)

Scans (46.42 MB)

XML (0.05 MB)

tekstbestand






Illustrator

Leo Visser



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Baron van Hippelepip

(1917)–Mien Visser-Düker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

[II]



illustratie

Baron van Hippelepip was de mooiste, de grootste en de sterkste onder alle kikkers uit den vijver.

De mooiste, omdat zijn jasje van een prachtig groene kleur was, met hier en daar een zwarte vlek er op.

Op dat mooie jasje was hij dan ook erg trotsch en als hij eens een tijdje in de modder had gezeten, ging hij daarna net zoo lang plassen en wasschen, tot zijn pak weer glimmend en schoon was.

Hij was zóó groot, dat de waterlelie's hem niet lang konden dragen en iedere lelie hard van: neen! neen! schudde, als hij vroeg, of hij op dat bloemenstoeltje zitten mocht.

Dan sprong hij er om te plagen tòch wel eens op, maar de arme bloem kon zoo'n zwaren kikkerheer niet dragen.

Knak! zeiden de mooie, witte blaadjes, de rechte stengel boog krom en.... baron van Hippelepip kletste in het water neer!

Daarom vond hij het maar veiliger en rustiger, om tusschen het hooge gras te kruipen, dat groeide aan den rand van den vijver.

Dat gras had bijna dezelfde kleur als zijn jasje, zoodat het wel gebeurde, dat zelfs de slimme ooievaar hem niet opmerkte, als hij maar doodstil bleef zitten.

Maar nu heb ik nog steeds niet verteld, waarom deze kikker baron van Hippelepip werd genoemd.

Dezen bijnaam hadden de andere kikkers hem gegeven, omdat hij zoo verbazend goed kon springen en steeds zóó'n haast bij het loopen had, dat 't altijd - hip! - hip! - hìp! - ging, zoodat de andere kikkers een heel eind achter bleven, als ze gezamelijk een tocht gingen maken.

Soms vonden de anderen dat héél vervelend, werden boos, omdat ze zelf niet zoo hard vooruitkwamen en riepen dan nijdig:

[pagina 8]
[p. 8]


illustratie

 
‘Jij holt gelijk een kip,
 
Baron van Hippelepip!
 
Loop jij maar naar de wip!
 
Baron van Hippelepip,
 
Straks val je op je.... bip!’

Maar toch vonden ze 't wel eens gemakkelijk, dat er iemand onder hen was, die zóó hard kon hippen en springen; want als eens een van de kleine kikkerkinderen ziek was geworden, dan werd de baron gestuurd, om den kikkerdokter te halen.

Laatst was 't nog gebeurd: toen was een der kleintjes vreeselijk gaan hoesten en had 't erg benauwd gekregen.

De moeder was wanhopig, suste het huilende kikkerkindje, legde een verbandje van bloemstengels om zijn keeltje en zong allerlei mooie wiegeliedjes voor het zieke kleintje.

Maar het kikkertje wilde zich niet stil houden; toen werd de moeder zóó bang, dat ze baron van Hippelepip wilde gaan roepen.

Die wilde altijd graag zijn vrienden helpen. Met een rietje begon ze hem zóó lang te kittelen, tot hij wakker werd, - zijn slaperige oogen uitwreef, - een paar maal geweldig gaapte en toen met slaperige stem vroeg: ‘Wie roept baron van Hippelepip? Wie maakt me midden in den nacht wakker? - O! ben jij het, buurvrouw? Wat wil je van me, vrouwtje? - Waarmee kan ik je helpen?’

‘Och, baronnetjelief! help toch een arme, bange moeder! M'n jongste kindje is zoo ziek en nu wou ik zoo graag den dokter er eens naar laten kijken.

[pagina 9]
[p. 9]


illustratie

[pagina 10]
[p. 10]

Zoudt u, die zoo hard springen kunt, hem eventjes voor me willen halen?

Mijn eigen man is zoo verkouden en mag niet door die koude nachtlucht gaan. Daarbij is hij ook lang zoo vlug niet als u! Niemand van ons kikkervolkje is immers zóó groot en zóó sterk en zóó mooi als baron van Hippelepip!’.....

Hippelepip had eerst niet veel zin, om zoo'n eind in dien pikdonkeren nacht te loopen, maar toen hij hoorde, hoe zijn buurvrouw hem den grootsten, den sterksten en den mooisten kikker noemde, - toen werd hij daarop zóó trotsch, dat hij alles wel voor haar had willen doen. Hij zou zelfs een bezoek gebracht hebben in het nest van langsnavel, als z'n buurvrouw hem dit gevraagd had! Hij zette zijn borst vooruit, - maakte zich nog dikker dan hij al was en zei geruststellend tot de wanhopige moeder:

‘Houdt je maar bedaard, buurvrouwtje! Ik zal even naar het hol van den glimworm gaan, om hem te vragen, of hij me wil bijlichten; want mijn oogen zijn nog wel goed, maar 't is zóó verbazend donker, dat ik bang ben te verdwalen, als ik er alleen op los ga!’

Snikkend bracht de kikkermoeder den poot van den goeden baron aan haar bekje en gaf er een dikken zoen op.

Toen knapte de baron zich gauw wat op en klopte bij den glimworm aan.

Deze vond het altijd heel prettig, als hij zoo'n groot beest, als de kikker was, kon helpen.

Daarom stemde hij dadelijk toe, om hem met zijn glimmend lichaam den weg te wijzen.

't Was een grappig tweetal, de kikker en de glimworm!

‘Weet je wat!’ zei Hippelepip, ‘ga op mijn rug zitten, dan spring ik, zoo hard als ik kan, en jij geeft zoo veel mogelijk licht. Zoo zullen we er saampjes wel komen!’

Ze gingen door dik en door dun heen, de dokter woonde ver weg, heel aan den anderen kant van het bosch, waar nog een kleine vijver was.

De glimworm moest telkens eens even rusten, want die was al niet zoo jong meer.

[pagina t.o. 10]
[p. t.o. 10]


illustratie

[pagina 11]
[p. 11]

Dan vroeg hij beleefd aan den baron, of deze nog een oogenblikje tijd had, om uit te rusten, en als Hippelepip ‘ja!’ knikte, dan kwam de glimworm van zijn zitplaats af en strekte zich behaag'lijk op het mos uit, terwijl de kikker op een grooten paddenstoel ging zitten.



illustratie

Veel zin om te babbelen, hadden ze niet, want eigenlijk waren ze beiden erg slaperig. Zoo'n lange tocht, midden in den nacht, was ook alles behalve prettig!

Zoo gauw Hippelepip van den paddenstoel afsprong, wees de glimworm weer zwijgend den weg.

Eindelijk waren ze dan, waar ze wezen moesten!

Nu, het werd ook hoog tijd!

De duisternis van den nacht trok langzamerhand weg - en een paar roode strepen in de lucht vertelden aan het dappere tweetal, dat de zon al wakker werd. Toen ze bij den kikkerdokter aangeland waren, zei de glimworm tegen den baron:

‘Nu, vriend! ik groet je! Op je terugweg zal de zon je wel den weg wijzen, je hebt mij dus niet meer noodig! Ik ben nog heelemaal niet uitgeslapen en zal dus zien, dat ik hier in dezen hollen boom nog een lekker dutje kan doen. Wel thuis!’

[pagina 12]
[p. 12]

De kikkerdokter was een deftig heer, die om nòg deftiger te schijnen, van een paar gevlochten grasjes twee brilleglazen gemaakt had. Terwijl hij sliep, had hij die afgelegd, maar nu zette hij zijn bril weer dadelijk op.

Zijn voorpooten stonden erg krom en daarin legde hij allerlei kleine vliegen en mugjes, - dat waren bittere drankjes voor zijn patientje, weet je!

Nu, de beide kikkers hipten en sprongen en zwommen, zoo hard ze konden, zoodat ze, vóór de zon heelemaal te voorschijn was gekomen, al weer bij den vijver waren. De dokter was gewoon om groote sprongen te maken en de baron natuurlijk ook, - daarvoor heette hij immers Hippelepip! - Alle kikkers bogen diep, toen de dokter den vijver binnenstapte.

Anders maakten ze bij het opkomen der zon altijd een groot spektakel en kwaakten hun mooiste kikkerlied. Maar nu een der kleintjes zoo ziek was, hielden ze zich allen doodstil.

De ouderen zaten rustig in hun roeiboot, keken met een wijsgeerig gezicht naar de lucht en hapten zoo nu en dan een mugje op voor hun ontbijt.

De kleintjes waren in een ander eind van den vijver aan het spelen. Ze hadden een weddenschap, wie het langst kon zwemmen, en wie het gewonnen had, mocht boven op een pijlkruid-bloempje zitten, als een koning op zijn troon.

Maakten ze wel eens wat te veel lawaai, dan stak een oude kikker dreigend zijn poot in de hoogte, of legde den grootsten levenmaker over de knie.

Ondertusschen was de dokter met z'n patientje bezig.

Het kleintje schreeuwde vreeselijk, toen de dokter zijn tong moest zien, zijn roode keeltje bekeek en zijn pols moest voelen.

Maar dat was de dokter wel gewend, daaraan stoorde hij zich niets. Met een heel ernstig gezicht maakte hij de drankjes klaar, zei tegen de moeder, dat ze zich maar niet ongerust moest maken, want 't was een gewone ziekte, mazelen, - die kregen de meeste kikkerkinderen; - maar het kleintje mocht vooreerst niet zwemmen, en moest zoet z'n drankjes innemen.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken