Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Stukken en brokken (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van Stukken en brokken
Afbeelding van Stukken en brokkenToon afbeelding van titelpagina van Stukken en brokken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
verhalen
recensie(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Stukken en brokken

(1941)–Lodewijk Vleeschouwer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 208]
[p. 208]

Tweede kapittel.
Hoe men de kinderen denkt braef te maken, en ze inderdaed voor alles ongeschikt maekt.

Myn vader was een kruidenier, die door zyne werkzaemheid en volharding een vry aenzienlyk vermogen had byeen geraept. Myne moeder was eene brave bakkersdochter, al wier talent zich bepaelde tot het bereiden van een goed, gezond middagmael, en het bezorgen van hare huishoudelyke zaken. Ik was de eenige zoon dier goede lieden. Beide hadden my van harte lief; doch myn vader had een gansch byzonder gedacht over de opvoeding van kinderen, en dit belette hem, my de teederheid te toonen, die hy inderdaed voor my gevoelde. Hy was van meening dat een knaep, vóór dat by den ouderdom van vyftien jaren bereikt had, nooit zyn' mond mogt open dóen in het gezelschap van groote menschen. Dit zwygen, dacht hy, maekt de kinderen braef en gehoorzaem, en verhindert hen later menige gekheid te

[pagina 209]
[p. 209]

begaen. Het vertrouwen myner moeder in de groote verstandvermogens van eenen man, die het zoo verre had weten te brengen, dat hy met het verkoopen van koffy, suiker, gedroogde erwten en zoo voorts, was ryk geworden, - dit vertrouwen, zeg ik, was zoo groot, dat de brave vrouw geen oogenblik aen het voortreffelyke stelsel van haren echtgenoot zoude hebben durven twyfelen.

Dit heeft den beklagelyksten invloed op den loop van myn leven gehad, en my menig hartzeer, menige droefheid veroorzaekt. Daerdoor ben ik namelyk zoo bloode, zoo bedeesd geworden, dat de aenwezigheid van eene vreemde persoon my altyd heel uit myn lood helpt, en my het voorkomen geeft van eenen misdadigen, dien men op het feit betrapt, of van eenen domkop, diens vernuft geheel verdoofd is. Van mynen jongsten leeftyd af, was ik geheel anders dan de andere knapen van mynen ouderdom: het zelfde bedwang, dat ik te huis door myn vaders strengheid onderging, gevoelde ik ook onwillekeurig in het byzyn myner makkers, die my dikwyls uitlachten, wegens de belemmering waerin zy my zagen. Wanneer ik dan iets poogde te zeggen, klonk het in myne ooren, als of myn vader my toeriep: Zwyg, jongen, als er groote menschen by zyn, en ik zweeg. Dit bragt ook te weeg, dat ik nooit regtuit myn gedacht dorst te kennen geven, daer het my voorkwam, dat dit zoo ver-

[pagina 210]
[p. 210]

schillend van dat van anderen moest wezen, zoo onnatuerlyk en zoo buitensporig, dat het noodzakelyk den spotlust van allen zou verwekken; en dit, zoo als ligt te begrypen was, bragt niet weinig by, om myne blooheid te vermeerderen.

In de school ook, stelde my dit steeds op den achtergrond. Gewoonlyk volbragt ik myne pligten en kon myne lessen beter dan de anderen, want ik was met een voortreffelyk geheugen bedeeld, en legde veel yver aen den dag om te leeren; maer, zoo haest het zake was openlyk blyken daervan te geven, werd ik beteuterd, ik gevoelde myn aengezigt gloeijen, ik beefde van angst, kon niet dan al stamelende eenige afgebroken lettergrepen uit myne keel krygen, en dan nog waren zy van allen zin, van alle meening ontbloot. Daerdoor werd ik als een' botterik door den meester aengezien, die geene gelegenheid liet voorbygaen, om my myne minderheid te doen gevoelen. Dit was weinig geschikt om myne blooheid te doen verdwynen; ook nam zy dagelyks meer en meer toe, en ik vond my dan eerst gelukkig, wanneer ik my, van myne makkers geheel afgezonderd, in eenigen hoek alleen konde bezig houden.

Eens had de meester aen de geheele klas een onderwerp voorgelezen, waerop de leerlingen eene compositie moesten maken. Daer ik by de vervaerdiging daervan alleen was, had ik er al myne aendacht kunnen aen

[pagina 211]
[p. 211]

toewyden. Ook was myn opstel verre weg het beste van allen. Maer wat gebeurde? Ofschoon myne geschrevene stukken doorgaens redelyk goed waren, wilde echter de schoolmeester niet gelooven, dat dit opstel, zoo als hy het noemde, uit mynen koker was gekomen. Ik was, in zyne oogen, een al te groote ezel, dan dat ik iets dergelyks zoude hebben kunnen vervaerdigen. Hy liet my, derhalve by zich komen, en, my strak in de oogen beziende: - Dit stuk hebt gy niet gemaekt, - zeide hy op eene stellige wyze.

Deze beschuldiging en de booze toon waerop zy gedaen werd, maekten myne vergelegenheid nog grooter dan naer gewoonte, en ik kon niet spreken.

- Wie heeft die compositie voor u gemaekt? - vroeg de schoolmonarch.

Ik bleef daer sprakeloos staen. Myne stilzwygendheid en de blos die op myne kaken gloeide, bevestigden mynen ondervrager in zyne meening.

- Wilt gy wel eens antwoorden, - hernam hy; - wie heeft die compositie gemaekt, vraeg ik u?

- Ik, meester, - kon ik er eindelyk met groote moeite uitbrengen.

- Gy? - schreeuwde hy my toe - gy? die het fabeltje van La fourmi ayant chanté nog niet eens hebt kunnen van buiten leeren, en in de vier eerste regels blyft steken, gy zoudt deze compositie gemaekt hebben?

[pagina 212]
[p. 212]

Neen, jongen, dat is een ander verstand geweest, die dat heeft geschreven, en die zoude daer zoo niet blyven staen, gelyk eenen die geen dry kan tellen. Weg! maek u uit myn oogen! Tot hier toe heb ik compassie met u gehad, als met eenen armen sukkelaer; maer nu veracht ik u, als een' leugenaer! -

Ik had geene kracht om een woord te zeggen. Zwygend en diep getroffen, begaf ik my naer myne plaets, en daer begon ik luid op te weenen; want men had my, zonder dat ik het verdiende, zwaer beleedigd. Ik kan niet zeggen dat ik ooit iets kwaeds aen myne makkers gedaen heb, en toch lachten zy my onmeêdoogend uit; zy hadden genoegen in myn verdriet.

Nog eenigen tyd bleef ik op dezelfde school; ik was overtuigd dat ik goeden voortgang deed; maer niemand als ik zelve wist het. Ik kon meer dan al de andere leerlingen; maer zy trokken nut uit hunne geringe kennissen, en wisten ze overal, tol hun voordeel, te doen uitschynen. Waerschynlyk had hun vader niet steeds, wanneer zy iets walden zeggen, uitgeroepen: Zwyg, jongen, als er groote menschen by zyn!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken