Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Recensies! (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Recensies!
Afbeelding van Recensies!Toon afbeelding van titelpagina van Recensies!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Recensies!

(2001)–Marianne Vogel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

4 · Mensenwerk en genderopvattingen: de recensies

Men kan op veel manieren in recensies zoeken naar genderopvattingen, dus naar de weerslag van stereotypen, normen en waarden over beide seksen. De basis is echter altijd het volgende: men controleert of er aan vrouwelijke auteurs minder status wordt toegekend dan aan hun mannelijke collega's, of omgekeerd: of er aan de mannen meer status wordt toegekend dan aan de vrouwen. Essentieel is dat men altijd beide seksen tegelijk in het vizier houdt, want de mechanismen die vrouwen benadelen, zijn dezelfde die mannen bevoordelen.

We treffen in recensies twee typen redeneringen aan. Het ene berust voornamelijk op de genderopvatting van de recensent; het andere berust voornamelijk op zijn of haar literatuuropvatting (maar heeft ook een genderaspect). De eerste soort redenering is, om een heel simpel voorbeeld te geven: ‘Vrouwen kunnen niet over grote maatschappelijke problemen schrijven, want ze kennen alleen de situatie binnenshuis. Deze vrouw heeft een boek over grote maatschappelijke problemen geschreven of willen schrijven. Dus dit boek is niet goed.’ De tweede soort redenering, waarbij het genderaspect meestal onuitgesproken blijft, verloopt als volgt: ‘Goede literatuur gaat over grote maatschappelijke problemen (en dat is een mannelijke thematiek). Dit boek gaat niet over grote maatschappelijke problemen (want het is van een vrouw). Dus dit boek is niet goed.’

Zo open en bloot geformuleerd klinkt het misschien ongeloofwaardig dat de kritiek zoiets zou beweren. Maar toch is dat het geval, zoals we nog zullen zien, al redeneert men vaak op een wat meer verfijnde en verborgen wijze. In al dergelijke gevallen bepaalt de genderopvatting het oordeel over het

[pagina 22]
[p. 22]

boek, wat in het nadeel van vrouwelijke en in het voordeel van mannelijke auteurs uitpakt.

Door middel van welke begrippen men een auteur status toekent, verschilt per periode. In de twintigste eeuw is er echter wel een aantal constanten. Eén constante is zonet al als voorbeeld in de twee wijzen van redeneren gebruikt: over grote maatschappelijke problemen schrijven wordt hoog gewaardeerd. Hier volgen enkele andere constanten, die op dezelfde manier in beide redeneringswijzen zijn in te passen: literair vernieuwend zijn; leiding geven; tot een stroming of groep behoren; doelgericht een oeuvre opbouwen en een programma hebben; veel poëticale uitspraken doen, dus uitspraken over de (eigen) literatuur; veel literaire activiteiten hebben naast het schrijven van boeken; een algemene, abstracte thematiek hebben; veel aandacht besteden aan vorm, compositie en stijl; ‘mannelijke’ eigenschappen als rationaliteit en kracht vertonen. Omgekeerd worden begrippen als literair

Men verbindt schrijvende vrouwen vaak met kenmerken die een lage status hebben
Er publiceerden verrassend veel vrouwelijke dichters in de jaren vijftig. Onder hen waren M. Vasalis, Elisabeth Zernike, Ida Gerhardt, Sonja Prins, Christine Meyling, Mies Bouhuys, Ankie Peijpers, Cor Klinkenbijl, Ellen Warmond, Hanny Michaelis, Mea Strand, Harriet Laurey, Nel Noordzij, Louise Moor, Inge Lievaart, Elisabeth Cheixaou, Hans van Zijl, Lydia Dalmijn, Inge Tielman en Mischa de Vreede. In geschriften over de poëzie van de jaren vijftig worden velen van hen niet genoemd, of er wordt in nawoorden en voetnoten naar hen verwezen als ‘anderen’, ‘traditionalisten’ of als eenlingen.
Uit: Meijer 1988, p. 295.
[pagina 23]
[p. 23]

traditioneel zijn, navolgen, een eenling zijn, enzovoort gebruikt als men de lage status van een schrijver wil aangeven.

 

Opnieuw enkele kanttekeningen. In de eerste plaats draagt het niet ‘echt’ aan de kwaliteit van een boek bij als de auteur bijvoorbeeld tot een stroming of groep behoort. Want waarom zouden eenlingen minder goed zijn? Het punt is echter dat men in onze cultuur vindt dat dit uitermate waardevol is. En omdat men dat vindt, noemt men zulke statusverhogende kenmerken graag bij schrijvers die men hoog aanslaat. Met andere woorden: de literatuuropvatting stuurt het oordeel over schrijvers en hun werk.

In de tweede plaats gaat het bij zulke kenmerken niet om iets dat men objectief kan of wil vaststellen. Wat het ‘kunnen’ betreft: wanneer hoort iemand bijvoorbeeld bij een stroming, en wat is een ‘stroming’ eigenlijk? Of: hoe definieer je ‘grote maatschappelijke problemen’ precies? Dat is niet zomaar te zeggen, en is daarom vaak het onderwerp van felle debatten. Wat het ‘willen’ betreft: veel recensenten vertonen de (onbewuste) neiging om wel over een mannelijke schrijver te zeggen dat hij bij een stroming hoort of iets dergelijks, maar zulke statusverhogende opmerkingen achterwege te laten bij een vrouw. Ze laten zich leiden door hun genderopvattingen, zodat er een contrast ontstaat waardoor de mannen er te goed en de vrouwen er te slecht vanaf komen.

Ten derde is het niet zo dat men over een mannelijke schrijver altíjd zegt dat hij vernieuwend of iets anders positiefs is. Omgekeerd is het evenmin zo dat men dit nóóit over een vrouwelijke schrijver zegt. In hoofdstuk 2 is verteld dat men de hoge, ‘echte’ literatuur als iets mannelijks beschouwde en de lage, triviale literatuur als iets vrouwelijks. De statusverhogende kenmerken zijn dus gekoppeld aan mannelijkheid, de statusverlagende aan vrouwelijkheid. Daardoor is

[pagina 24]
[p. 24]

het voor vrouwen niet onmogelijk, maar wel moeilijk om als een groot auteur geboekstaafd te worden. Want men moet hen daarvoor in feite als onvrouwelijk, dus mannelijk, zien.

Terzijde: het is interessant dat het principe van mannen status toekennen en vrouwen status ontzeggen ook op andere terreinen voorkomt, bijvoorbeeld in de politiek of op de televisie. Anneke Smelik schrijft hierover in het handboek Effectief beeldvormen, en geeft met allerlei voorbeelden aan hoe men dit probleem kan vaststellen en vervolgens vermijden (zie ook de boeken van Sneller en Verbiest).

 

Onderzoek naar genderopvattingen in recensies, tijdschriften, literatuurgeschiedenissen en dergelijke wordt doorgaans op kwalitatieve wijze uitgevoerd: men analyseert de argumentaties in teksten. Je kunt zo wel grondig te werk gaan, maar je mist harde cijfers en percentages. Die krijg je met kwantitatief onderzoek, waarin er wordt geteld. Deze aanpak is zeer nuttig, omdat men er nogal eens aan twijfelt of vrouwen werkelijk onrechtvaardig behandeld worden. In de volgende twee hoofdstukken zal ik aan de hand van recensies uit de jaren vijftig een voorbeeld van beide methodes geven. Daarvoor heb ik een casestudy ontworpen, een duidelijk afgebakend onderzoeksvoorbeeld. Wie zelf op een kritische wijze recensies wil lezen, hoeft zeker niet zo systematisch te werk te gaan, maar ter wille van de overtuigingskracht doe ik dat hier wel. Uitgekozen zijn de recensies van tien boeken van vrouwelijke en tien boeken van mannelijke auteurs. De tien vrouwen vormen een veelzijdige groep van jonge en oude, actieve en minder actieve, veel en weinig schrijvende auteurs. De mannen zijn daar zoveel mogelijk passend bij uitgezocht. Beide groepen zijn dus vergelijkbaar; er wordt geen jonge, flitsende mannengroep vergeleken met een oude, bezadigde vrouwengroep, of omgekeerd. Hun boeken, die verspreid zijn

[pagina 25]
[p. 25]

over de jaren 1945-1960, oogstten in totaal 234 recensies (112 voor de mannen, 122 voor de vrouwen).

De tien vrouwen en hun boeken zijn, in alfabetische volgorde: Anna Blaman (Eenzaam avontuur, 1948), Willy Corsari (Charles en Charlotte, 1956), Maria Dermoût (De tienduizend dingen, 1955), Inez van Dullemen (Ontmoeting met de andere, 1949), Hella Haasse (De ingewijden, 1957), Clare Lennart (Serenade in de verte, 1951), Josepha Mendels (Heimwee naar Haarlem, 1958), Marga Minco (Het bittere kruid, 1957), Annie M.G. Schmidt (Impressies van een simpele ziel, 1951) en Jacoba van Velde (De grote zaal, 1953).

Bij de tien mannen gaat het om A. Alberts (De eilanden, 1952), F. Bordewijk (Bloesemtak, 1955), Simon Carmiggelt (Klein beginnen, 1950), Anton Coolen (De vrouw met de zes slapers, 1953), Willem Frederik Hermans (De tranen der acacia's, 1949), Willem van Maanen (De dierenhater, 1960), Harry Mulisch (Het stenen bruidsbed, 1958), Gerard van het Reve (De avonden, 1947), Adriaan van der Veen (Spelen in het donker, 1955), Simon Vestdijk (De redding van Fré Bolderhey, 1948).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken