Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620 (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (18.39 MB)

XML (1.99 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.R. de Klerk

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck



Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

emblematiek
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes
tragedie/treurspel
tragikomedie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620

(1927)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 506]
[p. 506]

Vermaeckelijcke Inleydinghe Tot de Vorstelijcke Warande der onvernuftighe Dieren.Ga naar voetnoot*

 
Tsa Mackers! 'tzeyltjen strijckt, en stieret 'tjacht te lande,Ga naar voetnoot1
 
Op dat wij onzen geest gins in die groen Waerande,
 
Een vorstelijcke plaets, ververschen inde schaeuw:Ga naar voetnoot3
 
De Zonne steeckt te zeer, haer hette maeckt ons flaeuw.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De schoot van't binnen-meyr, is spiegel-glad en effen.Ga naar voetnoot5
 
Het windeken dat slaept, geen baren zich verheffen.
 
Koomt, volght mij op het spoor, en houd dit binnen-pat.
 
Van nuchtren morghen-dauw zijn noch de kruyden nat.Ga naar voetnoot8
 
Wij naerdren meer en meer, de lust-plaets loopt ons teghen.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hoe aerdigh heeft Natuur beschildert dese weghen!Ga naar voetnoot10
 
Hier ist daer't wezen most, hou sluyter open doet!Ga naar voetnoot11
 
Hij word mijn stem ghewaer, en loopt ons te gemoet.
[pagina 507]
[p. 507]
 
Hoff-wachter oorloft doch dees Heeren en Jonck-vrouwen,Ga naar voetnoot13
 
Dat zij de cierlijckheyd van dese plaets aenschouwen,
15[regelnummer]
U moeyt vergolden werd. Koomt vrunden treed vrij aen,Ga naar voetnoot15
 
Ontschuylt der sonnen brand in schaduwende blaen.Ga naar voetnoot16
 
Dat yeder een van ons zich inbeelde inde zinnen,
 
Dat wy al Graven zijn, Baroenen en Gravinnen,Ga naar voetnoot18
 
Int nutten van haer weelde, en haer wellusticheyd,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Daer menigh d'hemel om zijn wellust heeft ontseyt.Ga naar voetnoot20
 
Wat haghen groen van palm zijn hier soo glad geschoren?
 
Die doolhoofs wijs ghestreckt, gekrunckelt ons verlorenGa naar voetnoot22
 
Doen doolen hier en daer, zoo datmen hier int groen
 
Van d'eel Cretensche maeght wel 'tklouwen had van doen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Om volghen lancx den draed', om eyndelijck den blindenGa naar voetnoot25
 
Bedriegelijcken wegh, en d'open-poort te vinden.
 
Wij dolen heen en weer, en worden staegs gestuyt.Ga naar voetnoot27
 
Wij zijn schier affgemat. hoe raecken wij hier uyt?
 
De Doolhoff schijnt met ons zijn spotternij te drijven.
30[regelnummer]
Wat Geest heeft ons vervoert? 'tgheselschap moet hier blijven.Ga naar voetnoot30
 
Men houdet mij te goede, ick kent het is mijn schuld,Ga naar voetnoot31
 
Ick, ick sal d'oorsaeck zijn, soo ghij hier blijven sult.
 
'Tgeselschap, soo mij dunckt, vermoeyt, sou wel ghelustenGa naar voetnoot33
 
Te lesschen haeren dorst en ergens wat te rusten.
35[regelnummer]
Wat raed? hoe moghen wij ontsluypen sulck ghevaer?Ga naar voetnoot35
 
Off ergens een weerdinne hier op te speuren waer,
 
Zoo waer't ghewonnen spel. doch voor ons lijfs vermoeyenGa naar voetnoot37
 
Ziet aende slincker zijde een schoon prieelken bloeyen:
[pagina 508]
[p. 508]
 
Elck spoeye best hij mach. Tsa vrunden sit hier om!Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
U aessem wat verhaelt, ghij zijt ons wellekom.Ga naar voetnoot40
 
Een aengename rust ververscht den machteloosen,Ga naar voetnoot41
 
En 'therte door den reuck van lelien en roosen,
 
Daer 'troosmarijn tapijt is rondsom mee bestickt,Ga naar voetnoot43
 
Niet weynich word vermaeckt, verlustight en verquickt.
45[regelnummer]
Maer wat Lucretia, van maecksel wel besneden,Ga naar voetnoot45
 
Verberght daer in het groen haer blancke en naeckte leden?
 
En dreyght haer selfs de dood? zij dreyght niet, och zij steeckt!
 
Zij quetst haer selven 'thert! Ziet ziet hoe't bloed uytbreeckt:
 
Hoe't bloed de wonde ontvloeyt, en daelt met groot verlanghen
50[regelnummer]
Benedenwaerts, daer't word behendelijck gevanghen,
 
Door s'kunstenaers bedrijf. verschrickt niet, 'tis maer schijn,
 
'Ten is geen vrouwen bloed, 'tis enckel rooden wijn:
 
Die Bacchus is ghewoon te schencken voor de Vorsten,Ga naar voetnoot53
 
En andre die vermoeyt hier inde schaduw dorsten.
55[regelnummer]
Nu vrunden drinckt eens om, ziet hier is wel te pasGa naar voetnoot55
 
Op kunst-rijck goud gheschroeft een crystalijnen glas.
 
Avoust, en doet bescheyt, daer is nog inde tonne,Ga naar voetnoot57
 
Laet omgaen met de Maen, of liever met de Zonne.Ga naar voetnoot58
 
Gheselschap brenght eens om, en koelt vrij uwen moet:Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
'Tis niet Lucretias maer enckel druyven-bloed,Ga naar voetnoot60
 
'Twelck 'tbeeld besloten houd, van binnen in zijn adren,
 
Die wonderlijck gheleyt van elders haer vergadren.Ga naar voetnoot62
[pagina 509]
[p. 509]
 
Zoo niemant meerder lust, soo nemen wij verloff.Ga naar voetnoot63
 
Vaert wel Lucretia: zoo yemant wat te groff
65[regelnummer]
Of te tyrannighlijck u 'tbloed heeft afghezoghen,
 
Denckt dat versmachten dorst tot sulcx hem heeft bewoghen.Ga naar voetnoot66
 
'Tis langh ghenoech ghedwaelt, wy laten den Labrint:Ga naar voetnoot67
 
Die hier ervaren is wel flucx een uytkomst vind.Ga naar voetnoot68
 
De bloemhoff light nu 'tnaest, wiens bedden zijn als schulpen
70[regelnummer]
Heel uytheemsch van begrijp, daer menichte van tulpenGa naar voetnoot70
 
Als in slaghorden staen, en steken haren kop
 
Veelverwigh nae de locht en nae de sterren op.Ga naar voetnoot71-72
 
Mij lust niet al de rest der bloemen te verhalen,Ga naar voetnoot73
 
Daer Flora prachtigh schijnt op't cierlijcxst mee te pralen:Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Als Zephyr haer omhelst, als zijn gezochtste bruyt,
 
En violetten blaest met Zijnen adem uyt,Ga naar voetnoot76
 
Zoo dickmael hij haer kust in dalen en prieelen,
 
Wanneer zij onderlingh malcandren 'therte ontstelen.
 
Hier heeft zijn zetel-stoel ghebouwt de blijde Mey
80[regelnummer]
Van thijm, van roosmarijn, en bloemen veelderley.
 
Wat menghsels gloeyen hier? daer dhommelende bijenGa naar voetnoot81
 
Om zoeten honighzeem haer wellust komen vrijen.Ga naar voetnoot81-82
 
Maar laet ons om wat nieus te droomen zijn bereyt,
 
Vermits 'tvermaeck ghevoed word door verscheydenheyd.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Tsa opwaerts met mij stijght, op desen lagen toren
 
Die uyt een eyckenboom is wonderlijck gheboren,
 
En seven transsen draeght, een eere deser stee:Ga naar voetnoot87
[pagina 510]
[p. 510]
 
Van waer ghy ziet beneen ontstaen een wilde ZeeGa naar voetnoot88-vlgg.
 
Door't springhen van een born, gegroeyt uyt groene planten,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Dat als een schreyend beelt versmelt aen alle kanten
 
In vloeyende krystal, en 'tlijckt wel aenden schijn,
 
Als oft de Philosooph Heraclitus wou zijn:Ga naar voetnoot92
 
Die't alles, wat beschijnt het wanckel licht der Manen,Ga naar voetnoot93
 
Beschreyens weerdigh acht, met uytghestorte tranen.
95[regelnummer]
Ghij ziet hier weerzijds 'tstrangh van eenen OceaenGa naar voetnoot95
 
Die op zijn glasen stroom voert kielen zwaer ghelaen.Ga naar voetnoot96
 
Walvisschen mooghdij hier en monsters zien wanschapen,Ga naar voetnoot97
 
Die visschen rispen uyt en stroomen, als zij gapen:Ga naar voetnoot98
 
Die't water dobbren doen, dat Typhis is verveert,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En Palinurus selff voor't slinghren van haer steert.Ga naar voetnoot100
 
Neptunus ziedij thooft en natten baert opsteecken,Ga naar voetnoot101
 
En dreygen met zijn vorck de baren die hem smeecken.Ga naar voetnoot102
 
Op zijnen kinck hoorn maeckt den Triton heesch gheluyt,Ga naar voetnoot103
 
Dat al de water Goon en Nimphen kijcken uyt.
105[regelnummer]
Maer och hij word verlust en bijster schier van sinnen,Ga naar voetnoot105
 
Die dees Zee-juffren siet, dees spieg'lende Meyrminnen:Ga naar voetnoot106
 
Die met hayrstreelen staegh bedrijven al haer pracht:Ga naar voetnoot107
[pagina 511]
[p. 511]
 
Dees, snoert haer vlechten op: die, om haer schaduw lacht:
 
Dees, laet aen haer paruyck tgoud en ghesteenten blincken,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En peerlen die zij raept wanneer de schepen zincken:
 
Die, kemt haer gouden hayr, en wast in't soute natGa naar voetnoot111
 
Haer blinckende aenghezicht en voorhooft altijd glad.
 
Help Nimphen die u ziet, wie ist, die niet souw wenschen,Ga naar voetnoot113
 
Dat ghij mocht zijn gheteelt van't bloed en 'tsaed der menschen.
115[regelnummer]
Wie ist die niet beklaeght dat u ghestaltenis'
 
Is boven navel mensch, en onder navel visch?
 
Maer ginder, zoo mij dunckt, uyt een verburghen havenGa naar voetnoot117
 
Vlieght een Galey in't ruym door't roeyen vande slaven;Ga naar voetnoot118
 
Rand een Koopvaerder aen, die op't verbolghen Meyr
120[regelnummer]
Zijn boeve-netten spant, en kloeck zich stelt te weyr.Ga naar voetnoot120
 
Wacht mannen, tgeld u lijff! Matroosen houd u onder!Ga naar voetnoot121
 
Daer gaet een roock-wolck op, gevolght van eenen donder
 
En blixem des gheschuts, dat eyslijck van gheluyt
 
Vuyr, water, aerd, en locht blaest t'zijnder kelen uyt.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Het ijser plompt in't nat, nae dat het een gheschreye
 
Heeft schielijck opgheweckt in't midden der galleye,
 
Die alzins is gheverwt, met klibber, breyn en bloed:Ga naar voetnoot127
 
Hier rolt een menschen hooft, en ginder eenen voet,
 
In't midden vanden storm groeyt 'therte vande Turcken,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Die op haer halve maen en dicken tulband snurcken,Ga naar voetnoot130
 
d'Hollander onversaeght, bralt met zijn Princen vlagh:Ga naar voetnoot131
[pagina 512]
[p. 512]
 
d'Hollander die noch noeyt verwonnen t'onder lagh.Ga naar voetnoot132
 
Eer zouw de lont in't kruyt in't midden vande baren
 
Met zijn en s'vijands hulck recht nae de sterren varen,Ga naar voetnoot133-134Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Eer hij zich dwinghen liet van een Mahumetaen,Ga naar voetnoot135
 
En 'tijser aen het been soo schendelijck liet slaen.Ga naar voetnoot136
 
Mars raest noch even dol; hoe zal dien strijd zich enden?Ga naar voetnoot137
 
De Turck het hert ontvalt, hij gaet het hooft flucx wendenGa naar voetnoot138
 
Weer nae zijn roof-nest toe. hij reyst weer op een nieuw:Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En d'Hollansche kartouw die schenckt hem den adieu.Ga naar voetnoot140
 
Ghewis eens menschen oogh en kan zich niet versaden.
 
De geest en 'thert zijn met verwondren overladen.
 
Best dalen wij om laegh, en zien waer zich nu reptGa naar voetnoot143-vlgg.Ga naar voetnoot143
 
tGhevogelt dat de locht met zijne vleuglen schept,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En hooger niet en stijght alst net en wil ghedooghen,Ga naar voetnoot145
 
Dat haer ghevanghen houd en alzins overtoghen.Ga naar voetnoot146
 
Den Arend krom ghebeckt is Keyser van dit rijck,
 
Die Iupijns blixem voert, daer elck voor knielt int slijck.Ga naar voetnoot148
 
De Kraen, de blancke Zwaen, de roode Kalikoenen,Ga naar voetnoot149
[pagina 513]
[p. 513]
150[regelnummer]
De Gier en Paeuw dat zijn sijn heeren en baroenen.Ga naar voetnoot150
 
Den Haen wil Koningh zijn, om dat hij is ghecroont,
 
Om dat hij moedigh sich in't bloedigh oorloogh toont,Ga naar voetnoot152
 
En sich met d'handschoen licht laet tot den kamp bekoren,Ga naar voetnoot153
 
Vertrouwende op sijn moet en op sijn scherpe sporen.
155[regelnummer]
Hij heeft der boelen veel, sijn geyle min hij bluscht,Ga naar voetnoot155
 
Recht oft een Koningh mocht al doen wat hem ghelust.
 
De Papegaey is Tolck, die aen d'uytheemsche volcken
 
Moet brenghen s'Konincx hert en sijnen sin vertolcken.Ga naar voetnoot158
 
De Struys sijn rechter is, die't vierschaer steeds bedient,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En oordeelt in sijn naem wie vijand is of vriend.
 
De Valck als beudel straft, die't vierschaer heeft verwesen,Ga naar voetnoot161
 
Verbidden hier niet geld, als 'tvonnis is ghelesen.
 
De Zwaluw, Musch, en Gans, de Duyff, de Nachtegael
 
En d'Exster brenghen chijns den Keyser altemael.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
De Vleermuys en den Uyl, als bloedighe Tyrannen,
 
Zijn eeuwigh uyt het hoff in ballinghschap ghebannen.
 
Wiens herte niet ontluyckt, die sulcken vlucht bij een
 
Ghevlerckte borgers siet, van maecxsel onderscheen?
 
Eenparigh d'een verschijnt, en d'ander bont van pluymen.Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Hoe kanmen hier sijn tijd verspillen en versuymen!
 
tSa! gaen wij nu bespien waer't wilt en onghediertGa naar voetnoot171
 
Verschuylt in't donker wout, en ons voor d'oogen zwiert.
 
Dien heuvel wel beplant verstreckt eens Princen wooningh,Ga naar voetnoot173
 
Voor d'onverwonnen Leeuw der dieren hooft en Koningh:
175[regelnummer]
Die hier zijn hoff ophout, en met een fier ghemoed,
 
Nae sijn raed-kamer treed, gevolght van eenen stoet
 
En uytgelesen hoop van wel-geboren dieren,
 
Die hoogh gheadelt sijn, en die zijn hoogheyd vieren.Ga naar voetnoot178
[pagina 514]
[p. 514]
 
't Langh-halzige Kameel; Heer Bockaert langh-gebaert.Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Het felle Panter-dier, en 'twelbeslagen Paerd;
 
Heer Wolffaert, en den Beyr zijn s'Konincx opper-raden,
 
Die letten wat het rijck kan voordren en beschaden.Ga naar voetnoot182
 
De Tygher veld-heer is in't ruym van dees valley,
 
Daer hij het opzicht heeft van s'Konincx veld-armey.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Dien vreesselijcken Dogh, die d'ooghen wijt op sperde,
 
De trotze Capiteyn is van des Konincx guarde.
 
t'Loos Reyntjen is spion die altijds op de straet
 
Doorsnuffelt watter in de wereld ommegaet.
 
De Brack is Courtisaen, en d'Hasen zijn lakeyen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Die proncken aen't palleys met s'Konincx levereyen.Ga naar voetnoot190
 
Den afghejuckten Stier, den Ezel en het ZwijnGa naar voetnoot191
 
Aen hofdienst met de Kat van ouds verbonden zijn.
 
De Baviaen, de Sim, en d'Aep hier op tonneelenGa naar voetnoot193
 
Comedianten zijn, die s'Princen farcen spelen.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Wie zagh oyt schoonder jaght van alderhande Wilt?Ga naar voetnoot195
 
Ziet hoe d'een in ghedaente, en verw van d'ander schilt.Ga naar voetnoot196
 
Hoe ruygh den eenen is, en d'ander tam van zeden.Ga naar voetnoot197
 
Zoo ijmand maer wat tijds of uren wil besteden
 
In't groen van dees Warande, en gae slaen over alGa naar voetnoot199-vlgg.
200[regelnummer]
t'Ghevogelte en t'ghediert: eerlanghe hij worden sal
 
Een treflijck Philosooph, vermids des wijsheyds leestenGa naar voetnoot201
 
Ghevormt zijn nae't bedrijff van vogelen en beesten.
 
Wie dan leergierigh is, die voeg zich hier bij mij,
 
En laet geen leerens tijd onachtsaem gaen voorbij.
 
 
I.V. VONDELEN.Ga naar voetnoot*
[pagina 515]
[p. 515]

Dorpel-Opschrift.Ga naar voetnoot*

 
O Mensch, die hier, in dees Warand,
 
Tot u vermaeck wordt omgeleydt,
 
Terwijl dat ghij den geest vermeydtGa naar voetnoot3
 
Leert wat, en lett eens op u schand:
5[regelnummer]
Bemerckt hier, hoe het scherp verstant,
 
Twelck goet en quaet door Reden scheydt,Ga naar voetnoot6
 
Trouw, Liefde, en Recht, en Zeegbaerheyt,Ga naar voetnoot7
 
Gheweken zijn in't Beesten-lant.
 
Den Mensch is nu in desen eeuwGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Van aert een Wolf, Vos, Beer oft Leeuw.
 
Pythagoras souw seggen dan;Ga naar voetnoot11
 
Den Man wordt Beest, de Beest wort Man.Ga naar voetnoot12
 
Des kent u vuyl; en seght, Ick wenschGa naar voetnoot13
 
Dat ick weerom mach worden Mensch.
 
 
I.R.A.Ga naar voetnoot*
[pagina 516]
[p. 516]

Tot d'aenschouwers van dees warande.

 
Koomt vrij schouwen dese Beemd,
 
Siet hoe wonderlijck en vreemd
 
Dat de Dierkens 'tsamen leven:
 
Hoe de trotse Leeuwe pralt,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
'tReyntjen loos in stricken valt,Ga naar voetnoot5
 
Hoe 'tSchaep voor de Wolf moet beven.
 
Waer den mensche in wort gheleert,
 
Hoe des werelts hoogheyd keert:
 
Hoe zich ijder heeft te draghen:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
'tZij tot eerbaerheyd en deughd,Ga naar voetnoot10
 
'tZij tot teghenspoet of vreughd,
 
Wilt dat hier de beestjens vragen.
[pagina 517]
[p. 517]

Klinck-Gedicht.

 
Ontkerckert van het Lijf mijn Ziel korts gingh spanseren,Ga naar voetnoot1
 
En vond' een groen Warande, alwaer zij trots en fier
 
Sagh treden op het kruyt, en speelen menigh Dier,Ga naar voetnoot3
 
Oock Voogh'len licht en vlugh van allerhande veeren.
 
5[regelnummer]
O sprack zij! laet den tijdt niet vruchteloos passeren,
 
Hebt acht op haer bedrijff en onderlingh geswier,Ga naar voetnoot6
 
Misschien de Wijsheyd oock verburgen schuylt alhier:
 
Van Dieren mogen doch de Menschen zeeden leeren.
 
 
Zij lagh hier op haer luym, en hielt haer wegh gescholen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En monsterde al het Choor der gener die hier dolen:
 
Ten laetsten leerens satt, zij tlichaem weder vandt.
 
 
Beval de Kunst-Goddin eens Dichters, met zijn dichten,
 
En Beeldenaer uyt jonst dees Idé te verlichten,Ga naar voetnoot13
 
Om elck die aen te bien tot een dierweerdigh pandt.Ga naar voetnoot14Ga naar voetnoot*
voetnoot*
In deze inleiding beschrijft Vondel 'n Warande of lusthof, 'n speeltuin zoals Amsterdam er meer dan een gekend heeft; mogelik het Oude Doolhof, dat in die tijd bestond, met zijn lanen door geschoren hagen gevormd, en die op ingewikkelde manier in elkaar liepen, met allerlei bloemperken, verzamelingen van vogels en dieren, en kunstige fonteinen en waterwerken, en andere mekaniese vertoningen. Hij verbeeldt dat 'n gezelschap over 'n binnenmeer (Diemermeer?) met 'n zeiljacht komt aangevaren, aanlegt, en langs 'n binnenpad naar de speeltuin gaat.
In de tietel: onvernuftighe: redeloze (zonder verstand).
voetnoot1
Tsa: welaan; stieret: stiert, stuurt, gaat (met Vlaamse ie).
voetnoot3
ververschen inde schaeuw: verfrissen in de schaduw; (schaeuw: samengetrokken uit schaduw).
voetnoot4
hette: hitte; flaeuw: mat.
voetnoot5
De schoot van't binnen-meyr: 't midden van 't binnen-meer; (voor de uitspraak van meyr zie blz. 490 vs. 305).
voetnoot8
nuchtren: vroege, verse.
voetnoot9
naerdren: naderen.
voetnoot10
aerdigh: kunstig, liefelik.
voetnoot11
hou: eigenlik: houd, sta stil (halt), hier 'n aanroep: he, hallo; sluyter: hofwachter (zie vs. 13).
voetnoot13
oorloft: veroorloof, sta toe; (oorloft: met de korte klinker als in oorlof).
voetnoot15
werd: zal worden.
voetnoot16
Ontschuylt: schuilt weg voor.
voetnoot18
Baroenen: baronnen (baroen: de ouwere vorm; baron opnieuw uit 't Frans).
voetnoot19
haer: n.l. van ‘dese plaets’ (vs. 14).
voetnoot20
ontseyt: afgewezen; waarvoor menigeen de hemel om z'n genot (dat ie nu geniet) heeft afgewezen; (daer.... om: waarom).
voetnoot22
Die doolhoofs wijs ghestreckt: aangelegd op de manier (wijs) van 'n doolhof.
voetnoot24
Van d'eel Cretensche maeght: van de edele Kretiese maagd: Ariadne, de dochter van Minos, die Theseus uit 't labyrint van Kreta hielp door middel van 'n kluwen (klouwen: met Brab. Holl. ou); dus: zodat men wel 't kluwen nodig had van....
voetnoot25
Om volghen: om te volgen; blinden: zonder uitweg, 'n weg waarop men blind, vast loopt.
voetnoot27
staegs: voortdurend; staags: staag (stadig) met toegevoegde bijwoord-s.
voetnoot30
vervoert: misleid.
voetnoot31
Men houdet: men houde 't; ick kent: ik erken 't
voetnoot33
Hij nodigt 't vermoeide gezelschap uit wat te gaan rusten; ghelusten: veel trek hebben.
voetnoot35
hoe moghen wij: hoe zullen we kunnen.
voetnoot37
voor ons lijfs vermoeyen: voor 't vermoeien van ons lichaam (voor: om te herstellen).
voetnoot39
best hij mach: zo goed als ie kan; sit hier om: kom hier in de rondte zitten.
voetnoot40
U aessem wat verhaelt: herstelt uw ademhaling wat, komt wat tot bedaren; verhaelen: wij zeggen nog: op z'n verhaal komen.
voetnoot41
ververscht: verfrist.
voetnoot43
'troosmarijn tapijt: 't groen tapijt, 't grasperk; de rosmarijn is 'n altijd groene plant.
voetnoot45
Lucretia: de vrouw van Tarquinius Collatinus, die door een van de zonen van Tarquinius Superbus koning van Rome, met geweld werd onteerd, en zich zelf doorstak voor 't oog van haar vader en haar man; dikwels: de kuise Lucretia genoemd. Vondel beschrijft hier 'n wijnfontein, zoals die in zo'n Lusthof te vinden was, hier in 't beeld van Lucretia, die zich doorsteekt.
voetnoot53
Bacchus: de Grieks-mythologiese god van de wijn.
voetnoot55
Nu, vrienden, laat de beker eens rondgaan.
voetnoot57
Avoust: doet a vous, op u, op uw gezondheid (avoust: van avouzen); en doet bescheyt: en geeft antwoord (op m'n klinken), klink 'ns terug.
voetnoot58
Laat ('t glas) rondgaan van links te beginnen (zoals de maan), of liever van rechts (zoals de zon). De tegenstelling van dat omgaan tussen zon en maan is er eigenlik niet, maar zal wel als algemene tegenstelling bedoeld zijn: zon en maan, dag en nacht, enz.
voetnoot59
brenght eens om: laat rondgaan, laat 't glas, de beker (waaruit gezamelik gedronken werd) eens van hand tot hand gaan; uwen moet: uw gemoed, uw hart; uw dorst.
voetnoot60
Lucretias bloed.
voetnoot62
haer vergadren: zich verzamelen, bijeenkomen.
voetnoot63
meerder: meer; verloff: afscheid.
voetnoot66
versmachten dorst: versmachte dorst, benauwde dorst, 'n dorst om te versmachten; versmacht van versmachten in de aktieve betekenis: verstikken, zoals in 't middeleeuws.
voetnoot67
Labrint: labyrint, doolhof; 't Labyrint was 't doolhof op Kreta (zie vs. 24).
voetnoot68
uytkomst: uitweg.
voetnoot70
Heel uytheemsch van begrijp: heel uitheems van inhoud; ze bevatten veel uitheemse bloemen.
voetnoot71-72
haren kop veelverwigh: hun veelkleurig, bont kopje.
voetnoot73
te verhalen: op te noemen.
voetnoot74
Daer... mee: waar... mee; prachtigh hoort bij Flora; Flora: de klassiek-mythologiese godin van de bloemen; haar man was Zephyr (vs. 75) de god van de zoele wind, die de vruchten en bloemen in hun groei en bloei bevorderde.
voetnoot76
violetten: viooltjes.
voetnoot81
dhommelende bijen: de gonzende bijen; (Vondels Zuid-Nederlandse vorm voor bij is bie, zie blz. 470 vs. 154).
voetnoot81-82
waar de bijen komen vrijen (met aandrang komen zoeken) om de zoete honing, hun genot; (honighzeem eigenlik de vloeibare honing, die de zoetste is).
voetnoot84
'n Vrije vertaling van 't varietas delectat.
voetnoot87
seven transsen: zeven verdiepingen; een eere deser stee: 'n eer, 'n sieraad van deze plaats (de lusthof).
voetnoot88-vlgg.
Wat Vondel hier beschrijft is in 'n mekanies bewegelik kunstwerk ('n ‘alléengaande spel’ zoals ze zeien).
voetnoot89
born: bron; born: ouwere vorm van bron in 't Nederlands.
voetnoot92
de Philosooph Heraclitus: Heráklitos, de duistere genaamd, was 'n Grieks wijsgeer uit Ephese (± 500 v. Kr.), die om de dwaasheden van de mensen schreide, zoals Demókritos er altijd om lachte (zie Vondels Schouwburgrijmen in 1637).
voetnoot93
het wanckel licht: 't onstandvastig, veranderlik licht.
voetnoot95
'tstrangh: 't strand (zie blz. 443 vs. 345).
voetnoot96
zijn glasen stroom: z'n kristalijne, doorschijnende golven (hier: van glas gemaakt?).
voetnoot97
mooghdij: kunt ge.
voetnoot98
rispen uyt: uitwerpen.
voetnoot99
Typhis: de stuurman van 't schip op de tocht der Argonauten; zie blz. 441 vs. 315 (eigenlik Tiphys, Latijnse spelling van Tiphus).
voetnoot100
Palinurus: de stuurman van AEneas in Vergilius' AEneïde.
voetnoot101
Neptunus of Poseidoon was de zeegod, die de zee doet golven of tot rust kan brengen met z'n drietand (vorck).
voetnoot102
smeecken: vleien, strelen, goedgunstig trachten te stemmen.
voetnoot103
Triton: de zoon van Neptunus, die op z'n zeeschelp, 'n soort gedraaide horen (kinckhoorn) blies, om de zee in beroering te brengen.
voetnoot105
verlust: door begeerte vervoerd; bijster van sinnen: van z'n verstand beroofd (bijster: afgedwaald).
voetnoot106
Meyrminnen of Sirenen waren buitengewoon mooie vrouwen, die door hun betoverend gezang voorbijzeilende schepen naar de rotsen lokten, en hun zo in 't verderf stortten; spieg'lende: zich spiegelende.
voetnoot107
Die met 't gladstrijken van hun haren voortdurend al hun pracht aan den dag leggen; bedrijven: aan den dag leggen, laten zien.
voetnoot109
paruyck: haardos; (paruyck: pruik, vroeger naast perruycke).
voetnoot111
kemt: kamt; (kemmen, 't oorspronkelike woord, is vervangen door kammen).
voetnoot113
Help: 'n uitroep, oorspronkelik: God help me; met Nimphen zijn hier de Meyrminnen bedoeld.
voetnoot117
T'gezelschap staat nog altijd op de lagen toren (vs. 85) dat mekanies kunstwerk te bewonderen, en ziet nu plotseling 'n galei van zeerovers, zoals dat in die tijd dikwels voorkwam, 'n koopvaardijer aanranden; verburghen: verborgen, onzichtbaar.
voetnoot118
ruym: zeeruim.
voetnoot120
boeve-netten: bekledingen van dikke strengen gevlochten, die boven 't boord van 't schip werden gehangen tot beschutting tegen 't geweervuur; ook tralie-werk van hout of 'n net van zware touwen voor de opening in de verschansing (tussen 't voor-en achterstuk van 't boord) om 't enteren te verhinderen; (boef: hier van de zeerovers gezegd).
voetnoot121
Wacht: op uw hoede (van wachten: waken); houd u onder: houdt u beneden, gedekt.
voetnoot124
t'zijnder kelen uyt: uit z'n keel (te zijner keel uit).
voetnoot127
alzins: aan alle kanten, overal (alleszins: aan elke kant, maar al blijft dikwels onverbogen); klibber: kleverigheid; breyn: hersens.
voetnoot129
'therte: 't hart, de moed.
voetnoot130
snurcken: (snorken) snoeven.
voetnoot131
bralt: praalt; Princen vlagh: oranje-wit-blauw: oranje-blanje-bleu, de kleuren van Prins Willem van Oranje.
voetnoot132
t'onder lagh: ten onder lag, verslagen werd.
voetnoot133-134
Zoals Reinier Claeszen, vice-admiraal van Holland, op de Portugese kust in 1606 nadat ie twee dagen tegen 'n overmachtige Spaans-Portugese vloot gevochten had.
voetnoot134
hulck: (groot) schip.
voetnoot135
Mahumetaen van de onjuiste verlatijnsing van Mohammed: Mahumetus.
voetnoot136
schendelijck: tot z'n schande (schandelik).
voetnoot137
Mars: de oorlogsgod; zich enden: (einden) eindigen (met zich heel zeldzaam; onder Duitse invloed?).
voetnoot138
De Turk verliest de moed.
voetnoot139
hij reyst weer: hij doet weer 'n laatste aanval (reizen: ten oorlog trekken, zoals in 't middeleeuws); op een nieuw: opnieuw (op een nieuw is de oorspr. vorm, nieuw is zelfst. n.w.).
voetnoot140
kartouw: ouwe naam voor 'n kanon; adieu: spreek uit adieuw; vandaar kon hiernaast de vorm adie staan, ook later zien we dit woord meermalen op -ieuw rijmen, zie Hier. Verwoest 1183-1184.
voetnoot143-vlgg.
In de beschrijving van de verzameling vogels en wilde dieren zal Vondel zich wel niet gehouden hebben aan wat er in de Amsterdamse Speeltuin te zien was, maar aan alle mogelike dieren gedacht hebben, zoals ie in zijn eigen Warande beschreef.
voetnoot143
zich.... rept: zich beweegt, rondvliegt.
voetnoot144
schept: opvangt (vergelijk: de zeilen scheppen wind).
voetnoot145
en wil: en de bekende ontkenning, wij zetten hier geen ontkenning; (Vondel gebruikt hier de ontkenning, omdat hooger niet en stijght zo veel betekent als: verhinderd wordt hoger te stijgen; na woorden van verhinderen heeft Vondel (en ook 't middeleeuws) geregeld 'n ontkenning in de bijzin, zoals wij ook dikwels doen: ik zal em wel beletten, dat ie niet hier komt).
voetnoot146
alzins overtoghen: van alle kanten overdekt.
voetnoot148
Jupijn of Jupiter (bij de Grieken Zeus) slingerde de bliksem als 'n toorn- of wraakuiting tegen z'n vijanden; blixem voeren betekende dus: 't gezag voeren.
voetnoot149
Kalikoenen: kalkoenen (kalikoen = kalikoense, ouwer: kalikoetse haan, of alleen: kalikoet (zie prent 99 van deze Warande) omdat ze van Kalikoet in Indië afkomstig heten te zijn.
voetnoot150
baroenen: zie vs. 18.
voetnoot152
't oorloogh: 't gevecht (oorloogh, de oorspronkelike vorm is orlogh, was vroeger meestal 'n het-woord).
voetnoot153
met d'handschoen: met de handschoen toe te werpen of op te nemen; de bekende manier waarop de ridders in de M.E. elkaar uitdaagden en op de uitdaging ingingen.
voetnoot155
der boelen veel: der: 2e n.v. meerv. afhangende van veel.
voetnoot158
s' Konincx hert en sijnen sin: z'n verlangen en z'n mening, z'n bedoeling.
voetnoot159
't vierschaer: de rechtbank (zie blz. 453 vs. 148).
voetnoot161
beudel: beul (beul is de samengetrokken vorm van beudel); verwesen: veroordeeld.
voetnoot164
chijns: cijns, schatting (chijns waarschijnlik met uitspraak sjijns, is 'n heel ouwe bij-vorm van cijns).
voetnoot169
Eenparigh: van een gelijke kleur.
voetnoot171
't wilt en onghediert: de wilde dieren ('t wild en 't schadelik gedierte).
voetnoot173
eens Princen: van 'n vorst (de leeuw).
voetnoot178
vieren: eer bewijzen.
voetnoot179
't... Kameel: was in de 17 d'eeuw ook als naam van 't dier, 'n het-woord; in de betekenis van scheepslichter altijd het-woord; Bockaert en Wolffaert (vs. 181) zijn de namen van de bok en de wolf zoals ze in de fabels en diergedichten optreden, en daar dan de verpersoonliking zijn van hun soort.
voetnoot182
letten: er op letten; voordren: bevorderen, bevoordelen (voorderen in veel streken bijvorm van vorderen, vergelijk voort naast vort).
voetnoot184
het opzicht.... van: 't toezicht.... op, 't opperbevel over; veld-armey: veldleger.
voetnoot189
Courtisaen: hoveling.
voetnoot190
levereyen: livreien.
voetnoot191
Den afghejuckten Stier: de stier die z'n juk heeft afgeworpen (van 't juk bevrijd is), de vrije stier.
voetnoot193
tonneelen: tonelen (zie voor tonneel blz. 436 vs. 192).
voetnoot194
farcen: kluchten.
voetnoot195
jaght: menigte.
voetnoot196
verw: kleur.
voetnoot197
ruygh: ruw, wild.
voetnoot199-vlgg.
Vondel gaat hier van de beschrijving van de Warande, waar ie z'n gezelschap liet vertoeven, over tot zijn Warande, de prenten met de bijschriften, om er de lezers binnen te leiden.
voetnoot201
des wijsheyds leesten: de vormen, de voorstellingen, voorbeelden der wijsbegeerte.
voetnoot*
De ondertekening: Vondel tekent in't begin nog al verschillend, vgl. blz. 476.
voetnoot*
In de tietel: dorpel-opschrift: opschrift op de dorpel, aan 't begin van 't werk; inleiding.
voetnoot3
vermeydt: vermaakt (vermeyden komt meermalen voor, door vergissing in plaats van vermeien, zich in de Mei vermaken).
voetnoot6
door Reden: door redelik inzicht.
voetnoot7
Zeegbaerheyt: zedigheid, bescheidenheid.
voetnoot9
eeuw: tijd.
voetnoot11
Pythágoras: 'n Grieks wijsgeer, die leefde in de 6e eeuw vóór Kristus.
voetnoot12
Man: mens.
voetnoot13
Des: dies, dus.
voetnoot*
Ondertekening: I.R.A. t'is niet bekend wie dit is.
voetnoot4
pralt: bralt, praalt (prallen uit 't Hoogduits).
voetnoot5
'tReyntjen loos: 't loze Reintje.
voetnoot9
ijder: ieder, zie blz. 503, aant. op r. 22.
voetnoot10
tot: in (tot heeft ook nog de betekenis van te); eerbaerheyd: aanzien, achting.
voetnoot1
Lijf: lichaam; spanseren: wandelen.
voetnoot3
op het kruyt: op 't groen.
voetnoot6
haer bedrijff: hun doen; geswier: (zwierende) beweging.
voetnoot9
Zij lagh hier op haer luym: zij lag hier op de loer.
voetnoot13
Beval aan 'n etser om uit welwillendheid deze voorstelling (Idé) te verluchten; Beeldenoer: iemand die 'n beeldende kunst beoefent; in dit geval 'n etser; jonst: de Brabants-Vlaamse vorm van gunst, die ook door andere 17 d'eeuwse, vooral Amsterdamse, schrijvers veel gebruikt wordt; verlichten: verluchten, zie blz. 501, op regel 5.
voetnoot14
dierweerdigh: kostbaar (dier: Vlaamse vorm van duur).
voetnoot*
Dit klinkdicht is uiteraard niet van Vondel, denkelik van Dirck Pietersz., de uitgever.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken