Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.98 MB)

XML (3.16 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.R. de Klerk

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck



Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 234]
[p. 234]

De Heerlyckheyd van Salomon.
Of Het tweede deel vande vierde dagh der tweeder weke.

 
Wat zydy zaligh! die ghy abel van verstandGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1
 
Uw rymen mate stelt nae dat uw yver brand;Ga naar voetnoot2
 
Die moegeblockt, met uws ervaren breyns verschoonen,Ga naar voetnoot3
 
Uwe hers'nen niet verduft: die steeds met and're toonenGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Gaet uyten met een zangh, nu deftigh, nu we'er zoetGa naar voetnoot5
 
Wat u voorvallen magh, en eerst loopt te gemoet:Ga naar voetnoot6
 
Die met opschriften nu, nu wederom met liedenGa naar voetnoot7
 
Doet smoocken 't vuyr dat uw gemoeden brengt aen't zieden.Ga naar voetnoot8
 
Maer, mynen roem, mijn eed den Hemel eens gedaen,
10[regelnummer]
In dit strengh werckhuys houd mijn voeten stadigh aenGa naar voetnoot10
 
Gekluystert als een slaef; mijn geest blijft hier onledigh:Ga naar voetnoot11
 
Geen ander ieuckzel knaeght my dagh en nacht onvredigh:Ga naar voetnoot12
 
Ick veel te bezigh, slacht den meulesteen altoosGa naar voetnoot13
 
Dien eenen waterval omwentelt eyndeloos.
[pagina 235]
[p. 235]
15[regelnummer]
Dus is 't dat ick zoo vaeck in spijt van Phebus zingeGa naar voetnoot15
 
Naey veerzen langh van sleep uyt ernst te zonderlingeGa naar voetnoot16
 
Die d'Hemel in my blaest, en ticktack even kloeckGa naar voetnoot17
 
Van wol en zacht kattoen dit heerlijck gouden doeck.Ga naar voetnoot18
 
Ghy put 't vermogen van uw vleugh'len t'eenemalenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Niet uyt, maer wispelsteert gelijck de NachtegalenGa naar voetnoot20
 
Gedurende uwe lent van d'een in d'ander haegh,Ga naar voetnoot21
 
Van stoffe in stof, van lied tot lied al even staegh:Ga naar voetnoot22
 
Maer ick de Zwaluw' nae te volgen niet en vruchte,Ga naar voetnoot23
 
Vind nergens nesteltack, passere met der vluchteGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Een veler eeuwen zee, die boom noch oever roert,Ga naar voetnoot25
 
Nu van het Zuyden, nu van 't Noorden weghgevoert.Ga naar voetnoot26
 
Uw loopbaen eyndight kort, is vol, is wonder lieflijck,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot27
 
Elck veldweeghs ghy verpoost uw adem schept gerieflijck,Ga naar voetnoot28
 
Vind eenigh groen gestoelt', verfrischt u voor een tijdGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
In lustprieelen braef met roozen getapijt:Ga naar voetnoot30
 
Maer eynd'loos is mijn loop; nu schure ick d'ijsgewelven;Ga naar voetnoot31
 
Nu sneuv'lende van 't steyl, verduyzelt, vind my zelven;Ga naar voetnoot32
 
Nu klaver ick om hoogh; nu kruysse ick 't bosch met ijl;Ga naar voetnoot33
[pagina 236]
[p. 236]
 
Ick struyckel, ick verlies my zelf, ick val zomwijl:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En als quaed mortel lymt den Melcksteen, de Porphieren,Ga naar voetnoot35
 
Den Iaspis, Serpentyn, en Marbel om te çieren,Ga naar voetnoot36
 
Om myn vertellingh gaer te hechten, dan en nu
 
Een kreupel veers insluypt slim, half gevijlt, en ruw.Ga naar voetnoot37-38
 
Daerom nochtans ick niet het aengevangen staecke,Ga naar margenoot+
40[regelnummer]
Is 't werck groot, grooter is de lust daer ick in blaecke.Ga naar voetnoot39-40
 
Noch is niet uytgeput myn hert van 't heyligh vuyr:Ga naar voetnoot41
 
Niet schoons men zonder zweet bekomt en arbeyd zuyr;Ga naar voetnoot42
 
De dalen leeren 't oogh de bergen onderscheyden,Ga naar voetnoot43-vlgg.
 
En 't kunstryck beelsel, dat de Kunstenaer laet weydenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
In een Mosaïsch werck, tot meerder çieraet, hyGa naar voetnoot45
 
In verwen onderscheyd, hoeveelheyd, en waerdy.Ga naar voetnoot46
 
God geef dat in mijn rijm de merckelijcxste smetteGa naar voetnoot47
 
Zy als een mug die haer aen 't sneeuwit aenschijn zetteGa naar voetnoot48
 
Van een ontloken Maeghd, en luttel feylen thans
50[regelnummer]
Meer luysters brengen toe mijns hoogen yvers glans.Ga naar voetnoot49-50
 
Al zwacker David wierd, en 't lemmet van zijn levenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot51
 
(Wien 't olyachtigh sap des wortels gingh begeven)Ga naar voetnoot52
[pagina 237]
[p. 237]
 
Allencx brande inde pijp, als hy op zijn versche'enGa naar voetnoot53
 
Noch wacker met verstand gaet uyten deze re'en,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Leeraren Salomon, en door 't Geheym gedrevenGa naar voetnoot55
 
In 't Koninghlijck gestoelte hem zetten hooghverheven.Ga naar voetnoot56
 
Mijn zoon, dien zonder twist, mevryer, of geweldGa naar voetnoot57
 
Geluck, nature, en wet de kroon heeft opgestelt,Ga naar voetnoot58
 
In 'theerschen wijsheyd voegt, en goedheyd te doen blijcken,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Wenscht hy te mennen langh den teugel van zijn Rijcken;
 
Maer die door hulpe van 't geluck het Koninghschap
 
Bereyckt, en daer toe komt langhs ongewoone trap,
 
Moet meer als mensche zijn, en inde Deughd ervaren,
 
D'ontziene tulband zich verzek'ren op zijn hayren.Ga naar voetnoot63-64
65[regelnummer]
Maer Salomon ghy kent het bed daer af ghy daelt,Ga naar voetnoot65
 
Ghy ziet hoe Israël Adoniam onthaelt,Ga naar voetnoot66
 
Hoe om uw eer jeloers de zeden moeten wijcken,Ga naar voetnoot67
 
En om uw grootheyt wy Natuyr verongelijcken:Ga naar voetnoot68
 
Streeft nae volmaecktheyd dan, en dapper van gemoedGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
't Gebreck verduystert van uw ondoorluchtigh bloed.Ga naar voetnoot70
 
Monarch van Iacobs Stam, dient's weerelds Koningh stadigh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot71
 
Op 't eenigh steunsel van zijn vrygeley beradighGa naar voetnoot72
 
Uw stoutste aenslagen grond, en altijd vroegh en spaedGa naar voetnoot73
 
Uw ooge en uwen geest op zijn voorschriften slaet:
[pagina 238]
[p. 238]
75[regelnummer]
't Godslasterlijck geblaf der honden vlied verbolgen,Ga naar voetnoot75
 
En onder Koningh, wilt uws Heeren zeden volgen.Ga naar voetnoot76
 
Denckt dat de dickte van uwe hooge muren zelfs,
 
Veel poorten zwaer van stael, veel hoffelijck gewelfsGa naar voetnoot78
 
Niet hind'ren dat zijn oogh bekeurende achterhale
80[regelnummer]
Uws herten Dedalus in uw geheymste zale.Ga naar voetnoot79-80Ga naar voetnoot80
 
Mijn zoon, zoo 't Noodgeheym, of de geboort' veel eerGa naar voetnoot81
 
U Edomyter teelde, of Philistyner Heer,Ga naar voetnoot82
 
Zoo 't erflijck u gemaeckt had Pharoos tytels eygen,Ga naar voetnoot83
 
Zoo Meden aen uw knien quam zynen myter neygen,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Zoo Persen waer uw leen, uw hoogheyd nochtans veughtGa naar voetnoot85
 
En eyscht alom te zijn geborstweert met de Deughd:
 
Maer om 't zaed Abrahams 't iuckdragen te gewennen,Ga naar voetnoot87
 
Gevoegelijck den toom van 't heyligh volck te mennen,Ga naar voetnoot88
 
Bezitten Iosuaes en Samsons stoel nae wensch,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Een nazaet Gods te zijn, ghy meer moet zijn als mensch.Ga naar voetnoot90
 
Wilt boven d'ouwde knecht d'aenkomelingh niet achten:Ga naar margenoot+
 
Gebiedens kunst bestaet in kunst min als 't betrachten,Ga naar voetnoot92
 
De most wijckt d'ouwde wijn in smaeck, en d'HovenierGa naar voetnoot93
[pagina 239]
[p. 239]
 
Uyt 't hert zijns lusthofs niet roeyt met een dwaes bestierGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Een groeyzaem weeldigh hout, dat twintigh wintervlagenGa naar voetnoot95
 
Met zoete vruchten heeft zijn leek're disch beslagen,Ga naar voetnoot96
 
Om pooten in zijn plaetse een loote of struyck, wiens vruchtGa naar voetnoot97
 
Hy proefde met 't gebit alleen van valsch gerucht.Ga naar voetnoot98
 
De vleijers, Salomon, oorlingen zijn, die waerlijckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Den wijsten Koningh staen tot hindernis gevaerlijck,Ga naar voetnoot100
 
Wat rechten zy niet aen! vermids zy vinden haerGa naar voetnoot101
 
Snoo weergade in ons herte, een erger huychelaer,Ga naar voetnoot102
 
De liefde van ons zelfs, een altijd woe'nde peste,Ga naar voetnoot103
 
Die aenspant met dees' vreemde, en haet'lijck rot op 't leste.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Den bloon verbeelden zy dat hy is wijs altoos,Ga naar voetnoot105
 
Den dronckaerd bly van geest, d'ontrouwen ergh en loos,Ga naar voetnoot106
 
Rechtveerdig Vorst en Prins zy noemen 's volcx verdemper,Ga naar voetnoot107
 
Den dommen stemmigh Heer, Augustus den verslemper,Ga naar voetnoot108
 
En als doorsnuff'lend' zy zijn neygingh nu verstaen,
110[regelnummer]
Zy als in hem veraerd zijn boosheyd bidden aen.Ga naar voetnoot109-110
 
Vlucht die gedrochten dan, ontslaet u om der boozenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot111
 
Afgrijs'lijcke ommegangh, 't gezelschap der eerloozen:
 
Geen toegangh in uw Hof den roover toe en laet:
 
Geen moorders 't hoofd ophoud: de toovenaren haet,Ga naar voetnoot114
[pagina 240]
[p. 240]
115[regelnummer]
Uyt vreeze, datze met haers adems gift te gader
 
Niet smetten doodelijck Stads borrensprongh en ader:Ga naar voetnoot116
 
De zeden niet vergift, fonteyn daer d'OnderzaetGa naar voetnoot117
 
Uytputten zal voortaen van beyds of goed of quaed:Ga naar voetnoot118
 
Beheerscht uw lusten, word uw toorne en ancxst te machtigh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Die niet zich zelfs gebied geen Koningh is waerachtigh:Ga naar voetnoot120
 
Doet niet wat ghy vermooght, maer zulcx doet als u past:
 
Uw neck eerst onderwerpt der wetten iuck en last.
 
Den Onderzaet als hy tot Leydsman heeft zyn KoninghGa naar voetnoot123
 
Door water, bergh, en bosch rent zonder lyfs verschooningh.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Bewyst gespraeckzaem u, goed liefgetal myn zoon,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot125
 
En volght vermetel niet de beelden dezer Goon
 
Die uyt haer gulde bus men jaerlycx eens verlochtightGa naar voetnoot126-127Ga naar voetnoot127
 
Op dat den Hemel, nu verbe'en, het aerdryck vochtight.Ga naar voetnoot128
 
Zyn woord opeten past geen Koningh wys gezind,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Al wie zyn trouwe breeckt geloof, noch trouwe vind,
 
Bedriegend' polt zich zelf; het volck jeloers om schouwenGa naar voetnoot131
 
't Gevaer zyns lichten aerds, zich wapent met wantrouwen:
 
En 't naegebuyrigh Ryck een Leeuw van sterckheyd grootGa naar voetnoot133
 
Heeft liever, als een Vos tot zyn trouw Bondgenoot.
[pagina 241]
[p. 241]
135[regelnummer]
Zyt in 't beloonen mild, in 't straffen schaers en vrecke:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot135
 
Maeckt dat Stantvastigheyd uw borst alsins bedecke.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot136
 
't Uytstekenste is omringht van rampspo'en aldernaest,Ga naar voetnoot137
 
En d'alderfelste storm op hooge poorten raest.
 
Uyt eerzucht 't aerdryck niet met wapens gaet beroeren.Ga naar margenoot+
140[regelnummer]
Indien geweld, of eere u oorlogh pranght te voeren,Ga naar voetnoot140
 
Bewyst u Davids zoon, maeckt dat uw Kryghsmans erm
 
Zoo koud zy in 't bestaen, als in 't uytvoeren warm.Ga naar voetnoot142
 
Waeckt, zweet, en redeneert, en heldisch niet om temmen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot143
 
Vryt den gewonnen stroom te voet, en 't nat in 't zwemmen:Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Het schaduwende lof eens planebooms u frischGa naar voetnoot145
 
Een zonnehoed verstreck, een beuckelaer uw disch,Ga naar voetnoot146
 
Uw oefeninge uw vuyr, wat zoon uw bedstede ergen.Ga naar voetnoot147
 
Met lecker dischgerecht wilt uwen mond niet tergen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot148
 
Zware arbeyd zy uw sausse: in 't hol eens stormhoeds me'Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Zuypt 't water uyt een beeck vermenght met slym en snee.Ga naar voetnoot150
 
Laet trommel, laet trompet, laet omgewielde fluytenGa naar voetnoot151
 
Uw Klaveçymb'len zyn, uw çyters, en uw luyten:Ga naar voetnoot152
 
Hardvochtigh eenen Bergh al dravende overschiet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot153
 
Al loopende een ruym veld, al springende eenen vliet:
155[regelnummer]
Uw hoofd met stof en zweet zy wel doortrocken echter:Ga naar voetnoot155
 
Zijt overste en soldaet, een blixem is de vechterGa naar voetnoot156
[pagina 242]
[p. 242]
 
Als hy zijn Koningh heeft, die moedigh treed vooraen,
 
Gezelle in 't avontuur en Rechter van zijn da'en.Ga naar voetnoot158
 
Met lust tot leerzucht zoude ick uw gemoed ontsteken,Ga naar margenoot+
160[regelnummer]
Zage ick alreede niet de Godlijckheyd uytbreken
 
Van uw diepzinnigheyd: maeckt dat geleerdheyds çierGa naar voetnoot161
 
Dien tot een hulp de kunst van 't Koninghlijck bestier,Ga naar voetnoot162
 
En gae slaet, dat gelijck natvochtigheyds vervelenGa naar voetnoot163-vlgg.
 
Versmacht eens fruytbooms ziel haer groeyzaem leven telen,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
De veel te zware les, der kunsten weelde en lust
 
Zoo fraeije geesten niet haer geestigheyd uytblust.Ga naar voetnoot166
 
Noch maeckt uw zinnen niet door slaepzucht dom ellendigh,Ga naar voetnoot167
 
Noch van 't gemeene bests bevord'ren 't hert afwendigh.Ga naar voetnoot168
 
Met een gevlerckte geest den loop verzelschapt voortsGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Van 't nachtgeleydend' licht, den daghgeleyder toorts.Ga naar voetnoot170
 
d'Eys'lijcke ondiepten meld die d'Ocean bewegen.Ga naar voetnoot171
 
De gryze toppen meet der bergen hoogh gestegen.
 
Doorsnuffelt hoeck voor hoeck dit nederigh gesticht,Ga naar voetnoot173
 
Doch om verwond'ren, hoe in 't werck de Wijsheyd lichtGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Des geens, die 't zoo wel schickte: en wilt voor al niet slachtenGa naar voetnoot175
[pagina 243]
[p. 243]
 
D'arme Hovelingh, die dor en uytgeput van krachtenGa naar voetnoot177
 
In 't leeger hof verouwd, en die zijn oogen sterckGa naar voetnoot178
 
Op 's pylers groeven slaet, op 't voet en heuvelwerck;
 
Die suf beschouwt 't vermael, medallien, beelden, standen,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
En d'hoofdçieraden van de Koninghlijcke wanden,Ga naar voetnoot180
 
Die hem vergapende, is nu by nu buyten zich,Ga naar voetnoot181
 
Terwijl zijn mackers zien den Koningh Scepterdrigh.Ga naar voetnoot182
 
De weegschael houd recht op, 'toogh toe, uwe handen reyne.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot183
 
Wreeckt strengh 't bekende quaed en onrecht; 't uwe alleyne
185[regelnummer]
Vergetenheyd beveelt. de tranen ziet, en hoortGa naar voetnoot184-185
 
't Geschrey des geens die in een zee van droefheyd smoort.
 
Hoort d' oogen menighmael die op uw landen oogen:Ga naar voetnoot187
 
Die niet wil Rechter zijn, geen Vorst is om gedoogen:Ga naar voetnoot188
 
En inder eeuwigheyd scheyd nimmermeer, noch weertGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
Van 't scepter des gerechts het schitt'rende oorloogszweerd.
 
Begunstigt grooten niet, noch druckt die 't qualijck hebben;Ga naar margenoot+
 
Noch van uw wetten maeckt een ydel spinnewebbenGa naar voetnoot192
 
Waer in de mugh verwert, terwylen het gebeurtGa naar voetnoot193
 
Dat ruysschende de wesp den inslagh rijt en scheurt.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Verdrijft die Herders, die d'onnos'le kud' verteeren.Ga naar voetnoot195
 
Zulcke Overheden kiest die haren staet vereeren,Ga naar voetnoot196
 
Die d'Alderhooghste ontzien, die 't vonnis strijcken recht;Ga naar voetnoot197
[pagina 244]
[p. 244]
 
Men oordeelt in 't gemeen den meester nae den knecht.Ga naar voetnoot198
 
Den vromen mild begaeft; maer wilt uw leen niet schiften;Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Hy stopt, die roert den grond, de borne van zijn giften.Ga naar voetnoot200
 
Voor al, mijn troetelkind! verdrenckt, om Gods wil, dyGa naar voetnoot201
 
Niet in 't bedrieghlijck meyr van 's boels liefkoozery:
 
Helaes! Helaes! ick ducht, keert o alwyze algoedeGa naar voetnoot203
 
God, mijns gezichts gevolgh doch af van mynen bloede,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Aenstaende is 't, ducht ick, dat dit zoet vergif, o kruys!
 
Noch met afgodery zal smetten Davids huys:Ga naar voetnoot206
 
Dat zoo 's deughds heyl'ge liefde u niet ontsteke t'elcken,Ga naar voetnoot207
 
Zoo een geduurzaemheyd van naems en faems verwelckenGa naar voetnoot208
 
U niet te rugh doe zien, tracht dat u in die kamp
210[regelnummer]
Noch tot een lesse dien de Vaderlijcke ramp.Ga naar voetnoot210
 
d' Almachtige, mijn kind, my roept u te begeven,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot211
 
Vaert wel, ick wandel door den dood in 't eeuwigh leven,
 
Om hooger heerschen, vry van 't menschelijck gequelGa naar voetnoot213
 
Uwe handen ick beveel den staf van Israël.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Ghy die om 'tquaed eens Vorsts 'skroons glinsterende stralen
 
Van 't een in 't ander huys, van land tot land doet dwalen,
 
Verletze by de myne, en brenght van mijns zoons zoonGa naar voetnoot217
 
Dien Grooten Koningh eens te voorschijn en ten toonGa naar voetnoot218
 
Daer Israël op hoopt, daer nae ick zucht te voren,
220[regelnummer]
Groot Koningh die het Rijck des Duyvels zal verstooren.Ga naar voetnoot220
[pagina 245]
[p. 245]
 
Zoo sterft hy, en de zoon zyn voetspoor gade slaet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot221
 
En 's Hemels God met hert, en mond aenbidden gaet:
 
Door Godvruchts deure treed in 't rycke met verlangen,
 
En speelt tot 's Heeren lof veel lieden, veel gezangen,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
En smoockt te Gibeon, en inden geest aenschouwt,Ga naar voetnoot225
 
Terwyl zyn vleesch noch slaept, dien God dien hy vertrouwt,
 
Groot God, die ryck gekroont met flonckerende vyeren,Ga naar voetnoot227
 
Hem vier Ioffrouwen toont, en geeft hem keur van vieren.Ga naar voetnoot228
 
De Glori zwickt een schicht dieze in haer rechter vaet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
En treeter niet als maeghd, maer als een braef soldaet,Ga naar voetnoot230
 
In 't glinst'rende gesternt' verberghtze haer hoofd en kruyne,Ga naar voetnoot231
 
En in een sluijer draeghtze een heldere bazuyne,Ga naar voetnoot232
 
Wiens wind is enckel lof, trompet, wiens hel geruysGa naar voetnoot233
 
Vult vande schoone Zon het een en 't ander huys:Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
't Hooveerdigh weefsel van haer sleepkeurs die zoo glorytGa naar voetnoot235
 
Met 's vyands onderlage is bloedigh gehistoryt,Ga naar voetnoot236
 
Met benden, met tropheen, en ringen: met de voetGa naar voetnoot237
 
Zy duyzend Koningen vertre'ende zuchten doet.
 
De Ryckdom magmen prat niet wyd van hier zien brommen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot239-vlgg.
240[regelnummer]
Met Plutoos, Rheaes, en Vrouw Thetis haer ryckdommen:Ga naar voetnoot240
[pagina 246]
[p. 246]
 
Eens laeckens held're glans bedeckt haer lichaem houd,Ga naar voetnoot241
 
Robynscherp, en gestyft van ingeslagen goud:Ga naar voetnoot242
 
Haer rechte en slincker stort een bus, waer uyt gestegenGa naar voetnoot243
 
Komt neerwaerts een Pactol', een blonden Englenregen,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Een glinsterende Taegh: haer knechts 't Geluck men heet,Ga naar voetnoot245
 
Het Waecken, Spaerzaemheyd, en d'Arbeyd nat bezweet.
 
Gezondheyd toont haer gins, geen rimp'len 't voorhoofd breken,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot247
 
Haer oogh geen peerlen douwt, haer kaecken niet verbleecken;Ga naar voetnoot248
 
Bly, levend', poezeligh, vertoontze een kinds gelaet,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Zy huppelt, danst, en springht, en vlieght waer datze gaet:
 
Des levens held're toorts blaeckt in haer vuyst ten toone,Ga naar voetnoot251
 
En d'heyl'ge vederbos des Phoenix overschooneGa naar voetnoot252
 
't Begin haers keurs verstreckt. en ziet aen d'ander zy'Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot253
 
Komt ons de Wijsheyd met haer statigh aenzicht by;Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Die, op datze hoogh verzel de voetelooze vog'len
 
Van 't eeuwigh Paradijs, zijn aengehecht twee vlog'len:Ga naar voetnoot255-256
 
Stil isze van gebaer, haer gangh verzwaertze zeer,Ga naar voetnoot257
 
Men zietze oon regelmaet en passer nimmermeer:Ga naar voetnoot258
[pagina 247]
[p. 247]
 
De spiegel van Nature, en haer zelf tot haer vordelGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Hanght aende ketenkens van haren rijcken gordel.Ga naar voetnoot260
 
De Vorst zijn oogen op haer schoonheyd slaende knapGa naar margenoot+Ga naar voetnoot261
 
Waent ingelijft te zijn in 's Hemels borgerschap:Ga naar voetnoot262
 
Hy vind zich met den glans eens Paradijs besloten,Ga naar voetnoot263
 
En twyfelt wat hy zal uyt zoo veel goed'ren loten:Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Ten lesten spreeckt hy dus: wat hebbe ick Heer gedaen
 
Om van uwe handen zoo veel eere, en goeds t'ontfa'en?Ga naar voetnoot266
 
Ghy voorkomt mijn verdienste, of liever bouwt uw eere,Ga naar voetnoot267
 
Als ghy mijn snoodheyd eert: o d'overhand is HeereGa naar voetnoot268
 
Een Keyzerlijck geschenck, en niets en is zoo zoet
270[regelnummer]
Dan datmen 's gramschaps brand maeckt droncken in het bloed;Ga naar voetnoot270
 
Maer laes! vaeck volgen haer veel woe'nde razernijen,
 
En d'ouw gewoonte van bebloede moorderijen
 
Maeckt metter tijd gelijck d' onstrenghste Koningh schierGa naar voetnoot273
 
Een Tyger, felle Leeuw, Wildzwijn, of Pantherdier.
275[regelnummer]
Die schijnt geluckigh die zijn vruchtb're kud' ziet zwillen,Ga naar voetnoot275
 
En stelen Carmelus zijn groenende achterbillen;Ga naar voetnoot276
 
Om wien een wijnrijck land en vruchtbaer korenaerd'Ga naar voetnoot277
 
Doorploeght met yzer scherp oneynd'lijck teelt en baert:Ga naar voetnoot278
 
Die vande Seres heeft de blonde en goudgeel ayren,Ga naar voetnoot279
[pagina 248]
[p. 248]
280[regelnummer]
Het dierbaer schoon gesteent' van d'Arabische baren,Ga naar voetnoot280
 
De Wouden Entidors, 't Ophirisch goud daer by,Ga naar voetnoot281
 
Van Sabba 't reuckwerck zoet, en Tyrus peltery.Ga naar voetnoot282
 
Maer hoe! men ziet alsins waer Rijckdom staet in 't bloeijenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot283
 
't Opmercken sterven, en vermetelheyd meer groeijen:Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
De rijcke slaeft om 't goud, en wie nae God geaertGa naar voetnoot285
 
Zijn oogen en gemoed wil opslaen Hemelwaert
 
Moet arm zijn inder daed, of arm zich toe gaen stellen:Ga naar voetnoot287
 
En vreeze en rijckdom oock malkand'ren steeds verzellen.
 
Langh leven waer mijn wensch, mijns hertens lust en wit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Dat ick mijn zonen zaegh in 't derde en vierde lit:Ga naar voetnoot290
 
Maer ick bezorgh my voor de rampspo'en, die verbolgenGa naar voetnoot291
 
Gemeynelijcken dicht mijns levens langhheyd volgen:Ga naar voetnoot292
 
Wie wel leeft leeft genoegh, want 's levens loop die kortGa naar voetnoot293
 
Is, nae der dagen tal niet afgemeten word,
295[regelnummer]
Maer nae doorluchte da'en, en 't leven kort en sterflijck
 
Is maer een oogenblick, een niet by 't onbederflijck.Ga naar voetnoot296
 
Zulcx is de Wijsheyd niet, d' Eere acht zy als 't gespoockGa naar margenoot+Ga naar voetnoot297
 
Eens winds, die licht vervlieght, het leven enckel roock,
 
De scepter eenen tack van masthout kleyn van weerden,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
De peerlen zand en gruys, het goud maer slijm der eerden:Ga naar voetnoot300
 
Zy is een spiegel Gods, een blixem die ontgaetGa naar voetnoot301
[pagina 249]
[p. 249]
 
Den donderkogel van zijn Goddelijck gelaet:Ga naar voetnoot302
 
Een heyl'ge instortinge oock des milden Hemels, nimmerGa naar voetnoot303
 
De schoonheyd is geblust haers voorhoofds klaer van schimmer,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Altijd haer zelf gelijck, zy niet alleen zoo netGa naar voetnoot305
 
Een zelfde spoor vervolght, maer houd een zelfde tred:Ga naar voetnoot306
 
Gezondheyd buyten haer, Eer, Rijckdom in 't gemeeneGa naar voetnoot307
 
My dry venynen waer. de Wijsheyd is 't alleeneGa naar voetnoot308
 
Die van alle and're goe'n magh strecken zonderlinghGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Haer leydsvrouw, wercktuygh, born, çieraet, en matigingh.Ga naar voetnoot310
 
Brenghtze o God! voor den dagh, laetze o God! my verstreckenGa naar margenoot+
 
Een bedgenoot altijd, op dat ick steeds mach leckenGa naar voetnoot312
 
Den zoeten geur, die vloeyt uyt haren heyl'gen mond,
 
Datze in het vyerschaer my verzelschap t'allerstond,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
En ick noch kinds en teer, met haren staf beschuddenGa naar voetnoot315
 
In vette weyden magh d' Abrahamijtsche kudden,
 
Oneyndelijcke kud', iae kudde die gewisGa naar voetnoot317
 
Een trouwen herder van den Hemel weeldigh is.
 
Heer geeftze my, ick quijn, ick flaeuwe, of zoo ick leveGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Ick heylge vuyrvliege in haer vlamme leve en zweve,Ga naar voetnoot320
 
En nieuwe zomeruyl, te stout in 't licht ghesmoockGa naar voetnoot321
 
Van hare lampkens ick myn vlercxkens te'er verschroock.Ga naar voetnoot322
[pagina 250]
[p. 250]
 
Houd daer, ick schenckze u, zeght d'onsterfelijcken VorsteGa naar margenoot+Ga naar voetnoot323
 
Vermids geen ander liefd brand in uw ed'le borste,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Ick wil dat ghy bezit, als tot een toegift veylGa naar voetnoot325
 
Gezondheyd, Ryckdom, Eer, en overvloed van heyl,Ga naar voetnoot326
 
Terwijl ghy dient dees' Maegd, in mynen dienst u bouwe:Ga naar voetnoot327
 
Oon eersleep magh niet tre'en zoo welgeboren Vrouwe.Ga naar voetnoot328
 
Als Salomon ontwaeckt, hy merckelycken zietGa naar margenoot+Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Dat de gematigheyd van s' lichaems dampen nietGa naar voetnoot330
 
Veroorzaeckt in zyn geest een droom zoo wonderbaerlijck;
 
Maer 't afgezette beeld van d'hand eens Engels waerlyck:Ga naar voetnoot332
 
Want zaligh hem oon kunst de kunsten staen ter hand,Ga naar voetnoot333
 
Geleertheyd zonder moeyte; een ongemeyn verstand
335[regelnummer]
Zijn doen verguld: hy vlieght om hoogh, en gaet doorzoeckenGa naar voetnoot335
 
Van 'sweerelds ingewand de diepte, en donckere hoecken.Ga naar voetnoot336
 
De raedzels van 't gewijd pampier zyn hem gemeyn,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot337
 
En daeghlycx zyn gespraecke; en zyn diepzinnigh breynGa naar voetnoot338
 
Van weynigh woorden, die de Goddelycke veeren
340[regelnummer]
Beschreven, zoude eerlangh veel boecken ons stofferen.Ga naar voetnoot338-340
 
Geleerd'lyck hy de Zon oon vreeze sterven ziet:Ga naar voetnoot341
[pagina 251]
[p. 251]
 
De dwalinge onverdwaelt der sterren hy bespied:Ga naar voetnoot342
 
Hy weet of't is Nature, of Engel, die de rondeGa naar voetnoot343-vlgg.
 
Met een dryvouwde Keer doet op een tyd en stonde:
345[regelnummer]
Of Phebus licht van zijn, de Maen van anders vuyr:Ga naar voetnoot345
 
Of d' Herbst, de Zomer, Lent, en Winter koud en stuyrGa naar voetnoot346
 
Der Zonnen kind'ren zijn: en van wat roock zoo verreGa naar voetnoot347
 
Om hoogh de locht ontsteeckt een langhgehayrde sterre:Ga naar voetnoot347-348
 
Wat longen stijf van dreun wind teelen slincx en krom:Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Wat vuyr'ge pennen dat de blixems dragen om:Ga naar voetnoot350
 
Wat breydel d' Oceaen dwinght binnen zyne palen;Ga naar voetnoot351
 
Of hy gehoorzaemt 't licht met zyn gehoornde stralen?Ga naar voetnoot352
 
Of't zweet'righ kussen des verliefden Hemels frisch
 
Der peerlen Vader, en der oest'ren bruy'gom is:Ga naar voetnoot353-354
355[regelnummer]
Of't waer is dat hy droef de slymige ons uytzondert,Ga naar voetnoot355
 
De blinckende als hy lacht, de bleecke teelt als 't dondert:Ga naar voetnoot356
[pagina 252]
[p. 252]
 
Of't vochtigh Element't gryze Amber teelt gewis,Ga naar voetnoot357
 
Of datmen 't vette dreck zal achten van een visch.
 
Hy weet waeromme d'aerde is vast, rond, oon begintsel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot359-vlgg.
360[regelnummer]
Des weerelds middelpunt, en der naturen bintzel:
 
Hy kanze meten, en verstaet noch, of hy 't zagh,Ga naar voetnoot361
 
Hoe doch de Coloquint met zulcken oordeel maghGa naar voetnoot362
 
Uytpicken 't witte vocht in duyst're, en donckere ad'ren,Ga naar voetnoot363
 
't Elleborum het zwart, de Rha het groen vergad'ren:Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
En of zulcx toegaet in ons zwack, en teeder lyfGa naar voetnoot365
 
Of halende tot zich, of iagende uyt heel styf.Ga naar voetnoot366
 
Kort om, der planten kracht hy kent die groot en teederGa naar voetnoot367
 
Nature in wezen houd van d' Hysoop tot den Ceder.Ga naar voetnoot368
 
Hy weet waerom de tand des bytwolfs droef van aerdGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
't Peerd groote snelheyd geeft, en oock zyn spoor verzwaert:Ga naar voetnoot370
[pagina 253]
[p. 253]
 
Hoe in een oogenblick Hyena's Teven blaffenGa naar voetnoot371
 
In 't naerd'ren met haer schaeuw behend weet af te schaffen:
 
Hoe 't komt dat d'Elephant verhit door 's gramschaps vlam
 
Getemt word, als hem naeckt de ruyghgevliesde Ram:Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Hoe 't komt dat d'Alderhoogst' vryt d'Adeler voor 't sling'renGa naar voetnoot375
 
Des blixems, die hy schiet met gloeijendige ving'ren:
 
Waerom de Zeegans oock haer eijers groot van schelGa naar voetnoot377
 
Broeyt met haer pooten uyt heel heet en breed van vel,
 
En zonder tonge schreeuwt, geteugelt aen haer vlercken,Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Zoo zy nae wensch niet kan de zoute velden mercken.Ga naar voetnoot380
 
Hy weet of uyt een damp ontstaet de keyzelsteen,Ga naar voetnoot381
 
Of uyt gekoockte slym. geleerd'lyck geeft hy re'enGa naar voetnoot382
 
Of van 't quickzilver, of van zwavel de Metalen
 
Ontstaen, of van een sap gedickt door's winters dralen,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
En reyn geveeght door d'hitte: of van een assigh vocht.Ga naar voetnoot385
 
Of dat hy die 'tgewoel der dicke baren wrocht,Ga naar voetnoot386
 
Het Hemels Keyzerryck, de bontgespickelde eerdeGa naar voetnoot387
 
Gelyckmenze uyttreckt nu, almachtigh die formeerde.Ga naar voetnoot388
 
Hy weet waerom de deughd des held'ren Iaspis helptGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
Den bloedenden, en 't bloed behendighlycken stelpt;
 
De Saphir heelt't gezicht. de Topaes zal bestrijen
 
Vrouw Venus; d'Amethist dien God wien 't veyl wil vlijen,Ga naar voetnoot392
[pagina 254]
[p. 254]
 
En hoe 't zich toedraeght dat jeloers de Diamant
 
Zich tegen des Magneets behende diefstal kant.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Getalen, maet, en toon zyn geest weet t'achterhalen,Ga naar voetnoot395
 
En d'effenmatigheyd der lyven met haer talen:Ga naar voetnoot396
 
En vanden Nectar zat die d'Hemel stort altyd
 
De bye heeft d'honigh op zyn lippen gekonfyt.Ga naar voetnoot397-398
 
Maer hy omhelst geensins des spieg'lings bloote aenmercking
400[regelnummer]
Met zulcken yver als de nutzame bewerckingh,Ga naar voetnoot399-400
 
Noch draeght het snat'ren van een weetzucht zoo veel gunst,Ga naar voetnoot401
 
Noch d'hovaert eens Sophists, als deze brave kunstGa naar voetnoot402
 
Die vestight eenen staet, het heyligh roer kan vaten,Ga naar voetnoot403
 
En met eenstemmigheyd voe'n hooge en leege staten.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Voor al hy 't recht niet krenckt, der wetten kracht hy verght,Ga naar margenoot+
 
En als d'uytstekenst' van 't hoogh Pyreneesch geberght'Ga naar voetnoot406
 
Zyn voorhoofd hy verklaert, en 't hoofd steeckt inde lochten,Ga naar voetnoot407
 
Versmaed slaghregens, 't ys, de winden, en de tochten:
 
De stormen hy belacht, en braef worpt boven dienGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
Des donders hoovaerdy ter neder voor zyn knien.Ga naar voetnoot410
 
Oon vlecke draeght hy zich onbuyghlyck vonniswyzer;Ga naar voetnoot411
 
Noch niemands gunst ontruckt zyn vuyst het wrekende yzer,Ga naar voetnoot412
 
Noch haet en wettet niet; de gunsten hy vertreed;Ga naar voetnoot413
[pagina 255]
[p. 255]
 
Met zyne voeten hy's volcx vreeze en tranen kneed.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
's Gouds stralen nimmermeer doen schemeren zyn oogen;Ga naar voetnoot415
 
Noch vind zich met een wolck van onkund niet betogen.Ga naar voetnoot416
 
Zyn spraeck word een geheym geacht van minst en meest,Ga naar voetnoot417
 
En uyt 's lands wetten hy scherpzinnigh treckt den geest.Ga naar voetnoot418
 
In zaeck van twyfel spitst hy zich op 's dingers pertenGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
Omzichtigh, en ontleed der loozer pleyters herten.Ga naar voetnoot420
 
Van zyn geboorten dagh geen vyftien oegsten noytGa naar margenoot+Ga naar voetnoot421
 
Verschudden haer perruyck met goud schoon opgetoyt,Ga naar voetnoot422
 
Als hy geluckigh scheyde, en wijs'lijck uyt kost voerenGa naar voetnoot423
 
't Vermaerde pleytgeschil van twee doorslepen hoeren.Ga naar voetnoot424-vlgg.
425[regelnummer]
Laes aerde! d'eerste zeght, is 't mooghlijck dat gebelghtGa naar voetnoot425
 
Ghy berstende van spijt niet levendigh verzwelght
 
Dit vuyl afgrijs'lijck wijf? Heer Koningh, is het mooghlijck
 
Dat uytgaende om bestaen een stuck zoo ongedooghlijckGa naar voetnoot428
 
Zy schaemt'loos uwen troon derf naed'ren met bedrogh,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Niet om quijtscheldingh, maer om aen te klagen noch?
 
Die Stiefmoer vande slaep van spyze en wijn vertredenGa naar voetnoot431
 
Heeft haren zoon versmacht den ioncxsten nacht geleden,Ga naar voetnoot432
 
Doen vindende hem yskoud oon pols en roeringh, let,Ga naar voetnoot433
 
Erghlistelijcken leght hem fijntjens in mijn bed,
435[regelnummer]
Nam 't mijn we'er inde plaetse. houd daer, o ouw slaepbye!Ga naar voetnoot435
[pagina 256]
[p. 256]
 
O meer als eerlooze! houd, o zaed van bastardye!
 
Uw prye neemt, houd daer, en geeft my mijn gerief,Ga naar voetnoot437
 
Mijn hoop, mijn tydverdrijf, mijn herteken, mijn lief.
 
O bitter avontuur! o zeldzaem kerckendiefte!Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Dit kleyn fraey Engelken ghy kussen nae beliefte!Ga naar voetnoot440
 
Hy zoetert lachen om uw staem'lende gebaer,Ga naar voetnoot441
 
En zich verwerren in uw vuyl uw luyzigh hayr:
 
Dit poppeken de vreughd doen in uw ziel opryzen,
 
En groot geworden uw wanschapen ouwdheyd spyzen:Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Maer ick ocharme! helaes! heb voor myn lot alleen
 
Den last van 't zwanger gaen, en 's barens herde ween,Ga naar voetnoot446
 
Het schudden van zyn wiegh, van 's waters musc' de luchten,Ga naar voetnoot447
 
En van zyn kinds geschrey de moey'lycke geruchten.
 
O onder sterflycke ick d'ellendighste in 't verdriet!
450[regelnummer]
O kinderlooze moe'r! ach! dat uwe handen nietGa naar voetnoot450
 
Zyn met een mes voorzien als 't hert met razernyen!
 
Neen eer ick zal dien smaed zoo wederweerdigh lyenGa naar voetnoot452
 
Wil ick dees' teve doon, en fellyck eer bestaenGa naar voetnoot453
 
Haer boezem woe'nde met myn hand te randen aen.Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Dus antwoord d'ander: ha wolvin! ha heetst' der teven!Ga naar voetnoot455
 
He! wie geloofde oyt dat een boosheyd zoo doordrevenGa naar voetnoot456
 
Den wyn verzelde: indien Gods ooge u niet vervaert,Ga naar voetnoot457
 
Vreest's Konings wack're geest noch die zyn plaets bewaert.Ga naar voetnoot458
 
't Vernoeght u niet dat ghy my aentyght door uw boosheyd,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Doortraptheyd, dronckenschap, moord, meyneed, en eerloosheyd,Ga naar voetnoot459-460
[pagina 257]
[p. 257]
 
Ghy wilt my, maer vergeefs, ontnemen noch myn kind:
 
Neen al te vast hem liefde in 's moeders ermen bind.
 
Hy rooft my 't leven die my rooft myn kind goedaerdigh.
 
Gerechten Davids zoon, die zyt als hy rechtvaerdigh,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Ick bidde dat uyt gunst des gunsts die hy u eerGa naar voetnoot465
 
Bewees, doen hy we'er kinds met toegeneyghd gebeerGa naar voetnoot466
 
Uw tranen stilde, en met zijn tonge uyt groot begeeren
 
Van ionghs op u de spraeck gingh leeren fatzoeneren:Ga naar voetnoot468
 
Of als bebloed en warm, en kuchende en begaen,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Hy keerde met den roof der Koningen verla'en,Ga naar voetnoot470
 
U in zyn beuck'laer wieghde, u vrund'lijck liep omermen,Ga naar voetnoot471
 
En schreijende hief u op zijn schouwder met zijn ermen:
 
Ghy greept zyn baerd en loeght, als ghy zaeght lachen stoutGa naar voetnoot473
 
Een ander Salomon in 't helder vlammend' goud
475[regelnummer]
Van 't vaderlyck helmet, en bootsten honderd lachjesGa naar voetnoot475
 
Ter zyden 't pluymdonst van zyn witte Reygerschachjes:Ga naar voetnoot476
 
En met de baren van een pluym bedeckt, ghy doenGa naar voetnoot477
 
Een vogel scheent, die in een hage zinght in 't groen:Ga naar voetnoot478
 
O ick bezweere u by den naem des hooghberomdeGa naar voetnoot479
480[regelnummer]
Bathseba, die des nachts haer duyzendmalen kromdeGa naar voetnoot480
 
Kout over uwe wiegh, en eer ghy d'uchtent kreeghtGa naar voetnoot481
 
Haer tepel van wit bloed had honderdmael geleeght:Ga naar voetnoot482
 
Die met 't bepeerlde goud uw hoofd gingh overwelven,Ga naar voetnoot483
[pagina 258]
[p. 258]
 
En leeft zorghvuldigh meer by u als by haer zelven:Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
O groote Koningh! ick bezweer u by al 't guntGa naar voetnoot485
 
Hier 't heylighst' word geschat dat ghy my recht vergunt:
 
Dat zoo uw goedheyd laes! te hinderlyck myn zaecke,
 
Van myn ontfangen leet vergunnen wil geen wraecke,Ga naar voetnoot487-488
 
Ten minsten neemt my niet 't geen my Natuyr met smert
490[regelnummer]
Gaf buyten uwe ionst: ontruckt my niet myn hert:Ga naar voetnoot490
 
Ontvreemt, met oorlof, my myn bloed niet: daerbenevenGa naar voetnoot491
 
Maeckt ons niet kinderloos gedurende 's kinds leven.
 
Terwyl met roepen zy 't den Koningh maecken moe,
 
Myn is het kind, 't is myn, ghy lieght, 't behoort my toe:
495[regelnummer]
Het volck reede half geschift is; d'een nae 's herten oordeelGa naar voetnoot495
 
Dees' Vrouw draegt, d'ander wyst het ander wyf te voordeel.Ga naar voetnoot496
 
Gelyck twee tuysschers op een speelberd, op goe hoop,Ga naar voetnoot497
 
Kasteelen, Wyngaerds, land vertrouwen 's teerlinghs loop:Ga naar voetnoot498
 
Een strydige begeerte ontroert al d'ommestand'ren,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
D'een d'eene gunstigh is, en d'ander draeght den and'ren,Ga naar voetnoot500
 
En elck door vreeze en hoop gedreven nae als voor,Ga naar voetnoot501
 
Ontstelt 't bewegen van 't bedriegelyck yvoor.Ga naar voetnoot502
 
De Koningh dut alleen, en zyn wyze ooren hoordenGa naar voetnoot503
 
Geen ongelyckheyd in gehuyl, geklagh, en woorden.
505[regelnummer]
'sKinds aenzicht aengemerckt, ten teeckent noch ten wroeghtGa naar voetnoot505
 
D'een meer als d'ander niet: noch 's Rechters geest vernoeghtGa naar voetnoot506
[pagina 259]
[p. 259]
 
Word, zoomen overslaet haer iaren vergeleken;Ga naar voetnoot507
 
Duttende, vind hy zich van waertuygh oock versteken.Ga naar voetnoot508
 
Daernae spreeckt hy aldus: maer 't schynt een droomenpraet,Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Als 's Rechters vlytigheyd alle onderzoeck ontstaet,Ga naar voetnoot510
 
Moet yet aenmerck'lijcx uyt Naturens schoot behend'lijckGa naar voetnoot511
 
Geput zyn toevlucht zyn, of zich behelpen end'lyckGa naar voetnoot512
 
Met 's pijnbancx strengigheyd: nu 't moederlijck gemoedGa naar voetnoot513
 
Een vast gezet is van Nature mild en goed,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
En nimmermeer Nature haer strenger stelt ten tooneGa naar voetnoot515
 
Dan in 't geen lydende is een Moeder in haer Zoone:
 
Daer op gelyck ontwaeckt: tsa, zeght hy, 't zweerd gewet!Ga naar voetnoot517
 
Tsa dat u 't kind nu toegedeylt werd juyst en net!Ga naar voetnoot518
 
'T recht en medoogentheyd verplaetst laet elders zwerven,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
De billijckheyd niet duld dat een 't zal heel be-erven.Ga naar voetnoot519-520Ga naar voetnoot520
 
O herd geschil! daer ziet de Rechter in 't besluytGa naar voetnoot521
 
Haers herten heym'lyckheen elck kenbaer breken uyt:Ga naar voetnoot522
 
'T momaenzicht is gelicht: haer tonge flaeuw van krachtenGa naar voetnoot523
 
Met een oprechte wensch geeft antwoord hun gedachten.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
De valsche Moeder zeght: 't geschiede, ick wilt, houd daer,Ga naar voetnoot525
 
Rechtveerdigh deylt 't gebeent', zyn nag'len, en zyn hayr.
 
Och deylet niet, ick geef, zeght d'ander, u te vorenGa naar voetnoot527
 
Mijn recht, vervloeckte vrouw! daer, neemt mijn uytverkoren
[pagina 260]
[p. 260]
 
Kleyn kind in uw bezit, noch liever ick 't voor dyGa naar voetnoot529
530[regelnummer]
Houd levende, en geheel, als dood ontleed voor my.Ga naar voetnoot530
 
De Koningh zeght 't hoort u, die 't barende hebt verkregen,
 
'T hoort u toe door mijn recht, en 't moederlijck bewegen.Ga naar voetnoot532
 
Gelijck een zelve Mijn' nu voortbrenght met het goudGa naar margenoot+Ga naar voetnoot533
 
Veel goed Chrysocolon, en zilver menighvoud,Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Eens rijckdoms rijcke schat, een ongelooflijcke eereGa naar voetnoot535
 
Verzelt van Davids zoon de wijsheyd meer en meere.
 
Te water hy gebied, hy heerscht te lande ontzien.
 
Wel hondert kroonen flucx zijn tulband manschap bien.Ga naar voetnoot537-538Ga naar voetnoot538
 
Sidon, de zee des Nijls naest aen zijn grenzen palen:Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Voor hem de vochte Euphraet zijn hoornen leegh laet dalen.Ga naar voetnoot540
 
Peru in zijn trezoor vloeyt rijck'lijck zoomen zeyt.Ga naar voetnoot541
 
Te Sion 't goud als zand gemeyn voor elck een leyt,Ga naar voetnoot542
 
De Peerle als Keyzelsteen, en heel Iudeen in vredenGa naar voetnoot543
 
Alsins vloeyt in een zee zoo 't schijnt van zaligheden.Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Elck zonder afgunst leest, en zonder KrijghsgeruchtGa naar voetnoot545
 
Zijns wijnstocx trossen, en zyns vijghbooms zoete vrucht.
 
Hy overvloeyt van als, niet op dat hy nae wenscheGa naar voetnoot547
 
Van mensch worde een vuyl zwijn, maer Engel van een mensche,
[pagina 261]
[p. 261]
 
D'onsterflycke tot lof, die, daer hy hier noch leeft,Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Van't Hemelsche vermaeck hem reede een voorsmaeck geeft.
 
'T welrieckende gerucht van 's Koninghs heerlyckheden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot551
 
Ryckdom, schoontaligheyd zich gaet alom verspreden.Ga naar voetnoot552
 
De Tyriers willigh hem als bondgenoot ontfa'en.Ga naar voetnoot553
 
Zijn zoonschap Pharo zoeckt. de nabuyr bid hem aenGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
Niet min als d'onderzaet, en 't vuyr zyns ooghs met yleGa naar voetnoot555
 
Ontsteeckt der Ionffren bloem op d'oev'ren vanden Nyle.Ga naar voetnoot556
 
Wat maeckty Salomon, ocharmen! ziet uw geestGa naar margenoot+Ga naar voetnoot557
 
Niet dat dees' bruyloft u een strick is en geen feest:
 
Een Hymen geschaeckeert van ongelycke willen,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
En voor 't onsterflyck zaed recht doodlycke geschillen:Ga naar voetnoot560
 
Dat d'os en d'ezel in een zelve iuck gepaertGa naar voetnoot561
 
Niet voeghlyck ploegen om de korendragende aerd'.Ga naar voetnoot562
 
Wie met een heydens bloed zich echt'lyck gaet verzellenGa naar voetnoot563
 
Doet eebreuck voor den Heer. 't geloof wil altyd hellen,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
't Vereyscht een hulpe, en geen bekoorster meer om haer
 
Het eerste wercktuygh van den ouden Logenaer,Ga naar voetnoot565-566
[pagina 262]
[p. 262]
 
Noch gift dat dood'lyck in uw bed light heet van minne,Ga naar voetnoot567
 
En d'ongodvruchtigheyd u blaest ten lippen inne.Ga naar voetnoot568
 
Groot Koningh die ghy van den vloed des Nyls ontleentGa naar voetnoot569
570[regelnummer]
Geen vleesch is van uw vleesch, geen been van uw gebeent',Ga naar voetnoot570
 
't Is een uytheemsch gebeente, een ribb' van woeste onvrije,Ga naar voetnoot571
 
Een lid geheel verrot van Pharoos lazerije.Ga naar voetnoot572
 
Maer zuldy zeggen: hoe? alree de schoone BruytGa naar margenoot+
 
Van d'Afgodische Nyl 't bevleckt gewaed trock uyt,Ga naar voetnoot573-574
575[regelnummer]
In 't wit haer çieren gaet, d'onnoozelheyd omgorden,Ga naar voetnoot575
 
En door 't geloove is nu Abrahams zaed geworden:
 
Zulcx stemmen wy licht toe, en d'heyl'ge schoonheyds çierGa naar voetnoot577
 
Waer van zy 't beelde draeght, my lichtelycken hier
 
Doet hellen aen die kant: maer ducht ick of verslimdeGa naar voetnoot579
580[regelnummer]
Haer eersleep al uw hof, dat God op u vergrimde,Ga naar voetnoot580
 
D'onsterflijcke die niet wil dulden datmen slincxGa naar voetnoot581
 
Gaet mengen Isacx bloed met 't bloed eens vreemdelincx.
 
Recht onder d'Evenaer d'aenminnige NatureGa naar margenoot+Ga naar voetnoot583
 
Besprenght een aerdigh bosch dat boomgroent t'aller ure,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Daer door het gantsche iaer de Mey in 't groene staet,Ga naar voetnoot585
 
Die met zijn verwe alom 't schoon veld tapyten gaet.Ga naar voetnoot586
 
d'Aerd' lacht hier overal, en hoemen meer wil buygen
 
De bloemen schoon gesternt te meer zy levend' iuygen.Ga naar voetnoot587-588
 
't Groeyt hier al zonder moeyte, of is 't door arbeyds pijn,Ga naar voetnoot589
[pagina 263]
[p. 263]
590[regelnummer]
De zoete Zephyr zal alleen de bouwheer zijn.Ga naar voetnoot590
 
De Zuydwind botster niet, en d'hagel nae langh dreygenGa naar voetnoot591
 
't Onsterflijck woud niet snoeyt. de rechte Palm in 't neygenGa naar voetnoot592
 
Kust vrundelijck zyn bruyt. de Planeboom aldaerGa naar voetnoot593
 
Al schuyfelende vrijt zijn Weergae 't gantsche iaer.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
De Popelier aenbied zijn dienst den Popelieren.
 
De kromme Olm word omhelst van Wijngaerd goedertieren.Ga naar voetnoot596
 
't Veyl kleeft aen d'Eycken dicht, en 't groeyt en 't leefter al,Ga naar voetnoot597
 
En 't worter al geteelt Vrouw Cypris te geval.Ga naar voetnoot598
 
De Waen poortwachtersse is, en hoed met groote stoutheydGa naar voetnoot599
600[regelnummer]
De poort voor Gierigheyd, Zorge, en verstorven Oudheyd,Ga naar voetnoot600
 
Zooze op 't gebloeyt poortael van 't groenende huys niet heenGa naar voetnoot601
 
Uyt achteloosheyd werpt het pacxken vande re'en:Ga naar voetnoot601-602
 
Doch wel onthaeltze hier in de bloode stoutigheden,Ga naar voetnoot603
 
Schoontaligheyds gebaer, de vleijende gebeden,Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
De gramschap haest geblust, de tranen haest we'er droogh,Ga naar voetnoot605
 
Behende dievery, 't vertwijff'len, 't lachende oogh,Ga naar voetnoot606
 
De slappe ledigheyd, de wellust in haer bloeijen,Ga naar voetnoot607
 
Wien d'heyl'ge Nectar men welrieckend' ziet ontvloeijen,
[pagina 264]
[p. 264]
 
't Gerabraeckt waecken, d'hoop van 's vuyr'gen wensch geniet
610[regelnummer]
d'Onsterfelijcke spyze, het aengenaem verdriet,Ga naar voetnoot609-610
 
't Ontbondene verlof, en overdaeds niet achten,Ga naar voetnoot611
 
De tooverlieden, en de zoete minneklachten.Ga naar voetnoot612
 
De telgh verladen van het balsem druppende hout
 
Steeds onder 't nest'len trilt der liefdekens veelvoud:Ga naar voetnoot613-614
615[regelnummer]
De Schoonheyd legt: Lust broeyt: d'Hertstochten door 't veel tergenGa naar voetnoot615
 
Des brands, 't gebroedsel kipt van dees' Pygmeesche dwergen.Ga naar voetnoot616
 
't Een light in 't eywit noch, en 't ander leeft al vlugh:
 
Een ander tot een wiegh streckt 's moeders lieven rugh:Ga naar voetnoot618
 
Een ander stoppelhayrt: een ander leerlingh ieughdighGa naar voetnoot619
620[regelnummer]
Van tack in tack, van hage in hage wispelt vreughdigh.Ga naar voetnoot620
 
't Een in eens app'laers schaeuw zacht dobbedobt en slaet,Ga naar voetnoot621
 
En van zijn ermen ne'er zijn koker hangen laet,Ga naar voetnoot622
 
Die vuyr'ge damp uytbraeckt: en op een Muschken teder
 
Proeft 't ander zynen boogh die Reuzen velt ter neder.Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Lijmstricken 't ander spant voor 't Cijsken met een zwinck,Ga naar voetnoot625
 
Voor 't zoet Kanariken, en voor den snatervinck.Ga naar voetnoot626
 
Ziet ziet hoe stille dees' hanghvleughlende te bysterGa naar voetnoot627
 
De vog'len nopen gaen. die dwers beschrijt een Lyster:Ga naar voetnoot628
[pagina 265]
[p. 265]
 
Die vliegen doet een Paeuw: die een Faisant ment fraey:Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Die noopt een blancke Zwaen: die iaeght een Papegaey:Ga naar voetnoot630
 
Die leyd vast aerzelinghs het Duyfken glad van kuyve:Ga naar voetnoot631
 
Die draeijen doet rondom een wilde Ringelduyve.Ga naar voetnoot632
 
Ziet hoe een bende van dees' Pottertjens te gaerGa naar voetnoot633
 
De gulde Wittjens iaeght zoo dertel hier en daer,Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
't Een met een roozetack wil vangen 't zomeruyltjen,Ga naar voetnoot635
 
Die met zijn handjens te'er, een ander met een tuyltjen:Ga naar voetnoot636
 
't Gehoornde vogelken ontsliptze, en loert een vlaeghGa naar voetnoot637
 
Met lichte sprongh op sprongh der Minneboefjens laegh.Ga naar voetnoot638
 
Mijn buysjens, Cypris roept, wegh met dees' malle mijntjes,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Want voor een Zomeruyl mijn kleyntjes! mooghdy fijntjesGa naar voetnoot640
 
Doen sneuvelen ter ne'er een dertel Venuskind,Ga naar voetnoot641
 
Gehoornde Cupidons genoegh men alsins vind.Ga naar voetnoot642
 
Twee Tweelingen daer op, wiens gulde minneflitzenGa naar voetnoot643
 
In't Koninghlijcke bloed slechts weecken hare spitzen:Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Tza broeder, zeggen zy, dat onze hand inder ylGa naar voetnoot645
 
In dees' twee herten elck gae schieten eenen pyl:Ga naar voetnoot646
 
De daed zoo snel gaet als 't gevlerckte woord zijn gangen.Ga naar voetnoot647
 
Zy doen een keer twee dry om zoo de vlucht t'erlangen:Ga naar voetnoot648
[pagina 266]
[p. 266]
 
't Gepluymde vlercxken elck klep klep beweeght en zwaeytGa naar voetnoot649
650[regelnummer]
Den krinck gekarmozijnt tot drymael, ingezaeytGa naar voetnoot650
 
Hier 'tgoud, daer 'tHemelsblaeuw. 'teen nae Iudeen gaet pogenGa naar voetnoot651
 
En 't ander spoed nae 't strand des Nyls hoogh opgetogen.Ga naar voetnoot652
 
Ziet Pharoos Dochter doen haers tyds bragaet en eer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot653
 
Haer vlechten streelde, die ter aerden golfden ne'er,
655[regelnummer]
En in een kleyn vertreck, gevloert met geele platen,Ga naar voetnoot655
 
De geestige hand van dry kunstjonffren stond gelaten.Ga naar voetnoot656
 
Met 't we'erzijds honderdmael getande palmhout daerGa naar voetnoot657
 
De locken ploeghde d'een van haer uytvloeijende hayr,Ga naar voetnoot658
 
En d'ander overstorte haer guldene perruyckenGa naar voetnoot659
660[regelnummer]
Met eenen Nectarstroom zachtglijend', zoet om ruycken:Ga naar voetnoot660
 
De derde nu met naeld, nu met een vinger e'elGa naar voetnoot661
 
Frizeert en nopt en krolt en kronckelt een goed deel,Ga naar voetnoot662
 
En d'ander watertze hier en daer nae d'ouw gewoonheyd,Ga naar voetnoot663
 
En smalende op de kunst verheerlijcken haer schoonheyd:Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Als dezer Tweelinghs een met 't schut dat vuyrigh blaecktGa naar voetnoot665
 
In zwaluwen gestalt daer snellijck binnen raeckt,
 
En op haer boezem lost, 'k en weet niet hoe, de veugel
 
Schalck 'tgoude booghsken dat school onder slincker vleugel.Ga naar voetnoot667-668
 
De Maeghd zeght ick hebt wech, 'k hebt inde lenden ach!Ga naar voetnoot669
[pagina 267]
[p. 267]
670[regelnummer]
Maer als zy by haer bloed noch geen lidteecken zagh,Ga naar voetnoot670
 
Neen 't is geen wonde ocharm! ick wedde, zegtze al droever,Ga naar voetnoot671
 
Dat slapende op de kant van 't naeste beecxkens oeverGa naar voetnoot672
 
Een Adder boos van aerd in mynen boezem gle:Ga naar voetnoot673
 
Zy pickt my in mijn herte. o reyckt my hand op ste,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Brenght my flucx beddewaerts, eens yzigh vuyrs vernielenGa naar voetnoot675
 
Een heete yskegel is de quelgeest myner zielen.
 
Hoe vele gals helaes! o wicht te fel en bitsGa naar voetnoot677
 
Met uwen honigh menght uw invergifte flits!Ga naar voetnoot678
 
De Maeghd die op 't vermael der velden plagh te weijen,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Te lachen, springen, en te danssen met haer Reijen
 
Lieft d'eenzaemheyd, is droef, en by haer zelven stom,Ga naar voetnoot681
 
Steent, mymert, en verzucht, en weet niet eens waerom.Ga naar voetnoot682
 
De rijckdom, 't prat geweld der Naelden opgetogenGa naar voetnoot683
 
Haer stelt der Iebuseen bolwercken naeckt voor oogen.Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
In 't kristalijn des Nyls verschijnt haer de Iordaen,Ga naar voetnoot685
 
In Memphis Solyme, en steeds t'elcken weder aenGa naar voetnoot686
 
Haer hand bootst op 't stramijn van zelf en ongebodenGa naar voetnoot687
 
't Beeld en schoon voorhoofd van de Vorst en Prins der Ioden:
 
Dien, als hy voorslagh vast van d'heyl'ge Tempel maeckt,Ga naar voetnoot689
[pagina 268]
[p. 268]
690[regelnummer]
Iuyst op een zelve tijd het ander Tweelingh raeckt.Ga naar margenoot+
 
De pijl hecht in 't gebeent', de ramp zit in zijn a'ren:Ga naar voetnoot691
 
De slaep doet niet in slaep zijn zoete smerten varen,Ga naar voetnoot692
 
Pharonide is zijn hert, Pharonide is alleen
 
d'Eenige stoffe van zijn hooge wonderre'en.Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Hy voed een burgerkrygh in zyn gemoed van binnen.Ga naar voetnoot695
 
Nu rijst d'alziende Zon om 's aerdrijcx lyst te winnen,
 
Nu stichtze 's middaghs brand, nu rustze in schaduw frisch,Ga naar voetnoot696-697
 
Maer zyne min steeds op haer heete middagh is.
 
Hy temt zyn peerden als voorheen niet zoo vermetel,Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Hy leest noch schrijft, noch klimt op zynen Rechters zetel
 
Om hooren 's weduws klacht, noch zorght voor 't hofgezin,Ga naar voetnoot701
 
Hy stelt geen wet meer hy ontfanghtze vande Min.Ga naar voetnoot702
 
Gezanten die bera'en dees' feeste gaet betrachten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot703
 
Met tafereelen noch met ringen wilt bevrachtenGa naar voetnoot704
705[regelnummer]
Uw koets, de schrand're Min heeft langh 't afzetsel zoetGa naar voetnoot705
 
Gesneden met zyn schicht in't diepst' van haer gemoed;Ga naar voetnoot706
 
D'een steeds in d'ander leeft, zy hebben, zeldzaem perten!Ga naar voetnoot707
 
Verwisselt tegen een elckanders vuyrige herten;Ga naar voetnoot708
 
Veel min genoegens 't hert vind in als buyten haer,Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Maer 't wenscht met zynen gast te huwen 't lyf te gaer.Ga naar voetnoot710
 
't Gebeurt wel haest, de Maeghd men uyt de prangende ermenGa naar voetnoot711
 
Haers Moeders ruckt en treckt, die al beroert gaet kermenGa naar voetnoot712
[pagina 269]
[p. 269]
 
En blyde is te gelyck, en schreyende en ontsteld
 
De Vader, ouwde stock, dus haer vertreck verzelt:Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Myn kind, myn zoete zorgh, Osiris leyde uw wegen,Ga naar voetnoot715
 
De loijende Isis brenge uw huys eerlangh den zegenGa naar voetnoot716
 
Eens guldenen geslachts, en met uw dagen nuGa naar voetnoot717
 
De kuysche liefde groey van Salomon en u.
 
Vrouw, maeghd, kind, jongh en oud, gezonde en krancke menschen
720[regelnummer]
Van toornen volgen haer met wencken en goe wenschen.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot720
 
De stille Nyl woelt min als hy wel anders doet.
 
Het zuyden streckt schips wind, en onwind voor den vloed.Ga naar voetnoot722
 
Haer voetzool 't land alsins welrieckende doet schynen:Ga naar voetnoot723
 
Haer ooge vruchtbaer maeckt d'Arabische woestynen.
725[regelnummer]
't Is Idumeër feeste; alsins men al den daghGa naar voetnoot725
 
Niet dan kromhoornen hoort, gepyp, en trommel-slagh.Ga naar voetnoot726
 
Als mieren krielet volck bekranst te veldwaerts inne,Ga naar voetnoot727
 
En iuyght en roept: veel heyls! veel heyls de Koninginne!
 
O datze een loot gelijck, dien d'overschaeuwde voet
730[regelnummer]
Van een te weeldigh hout bleeckverwigh treuren doet,Ga naar voetnoot729-730
 
Maer van een zoeter wind haer elders op laet queken,Ga naar voetnoot731
 
En trotz haer ruyghte doet ten blonden Hemel steken:Ga naar voetnoot732
 
't Lacht t'haerwaerts al daer in nieuwe aerd' zy willigh tiert,Ga naar voetnoot733
 
En met gulde app'len zy den gantschen lusthof çiert.
735[regelnummer]
Van 't rijcke Sion men kan straten zien noch raecken.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot735
[pagina 270]
[p. 270]
 
'tBene'enste is getapijt met ruyghgehayrt schaerlaecken,Ga naar voetnoot736
 
De zyden zijn van zy', 't borduursel onbevleckt
 
Die voor de stralen van te heeten zon bedeckt.Ga naar voetnoot738
 
Men dringht, men stoeyt te hoop. een thy van menschen hedenGa naar voetnoot739
740[regelnummer]
Volght golvende alsins nae de Maget aengebeden.Ga naar voetnoot740
 
De Ionffren worpen van de daecken even zeerGa naar voetnoot741
 
Op haer we'erlichtende hoofd een bloemenregen ne'er,Ga naar voetnoot742
 
Ieloers dat t'elcken niet haers kaecxkens tweelinghroozen
 
Die roozen schande aendoen die van naturen blozen.Ga naar voetnoot743-744
745[regelnummer]
Ten lesten komt ons hier der Vorsten eere en pracht,Ga naar voetnoot745
 
Dees' twee Gelieven, als ter maenden halver drachtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot746
 
De klare Zon en Maen malkand'ren hel beloncken,
 
En worpen min'lijck toe d'een d'ander duyzend voncken.
 
Zy zijn te ga'er gelijck schoon, ieughdigh, groen, en bly,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Gelijck in aerdigheyd, en wie niet van nae byGa naar voetnoot750
 
Noch huyf, noch mutze ziet haer gulden hoofden çieren,Ga naar voetnoot751
 
Waent 't zijn Adonisen, of 't zijn twee Venus dieren.Ga naar voetnoot752
 
Uyt vreeze beven ree dees' leerlinghs vande min.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot753
 
Haer eerste ontmoeten schijnt t'ontstellen hert en zin.Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
De zoete bernkool die inwendigh broeyt midsdezenGa naar voetnoot755
 
Schiet roode vlammen door haer teder Vrouw'lijck wezen,
 
Haer tonge stamelt, en haer starende oogen stil
[pagina 271]
[p. 271]
 
Een schaemzaem lamper schijnt uyt schaemt' bedecken wil.Ga naar voetnoot758
 
O prachtige Hymen! maer waer voerdy my om hooge?Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Ben ick reede heydensch niet ontrent die zael'ge bogeGa naar voetnoot760
 
Daer hooge, en leeger Goon, en mind're bly van geestGa naar voetnoot761
 
Maeltyden, sprongen om, op Thetis bruyloftsfeest?Ga naar voetnoot762
 
Van 't Idumeesche land Iuppyn de groote hier onderGa naar margenoot+Ga naar voetnoot763
 
Zyn lichte voeten treed den vuyr'ge, en heeten donder,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Verliest zyn Majesteyt door 't lachende gelaet,
 
Van Koningh hov'lingh word, van Vorst een onderzaet,Ga naar voetnoot766
 
Den kleynsten heel gelijck, en evenwel te meereGa naar voetnoot767
 
Blinckt op zyn aengezicht al steeds de veynzende eere.Ga naar voetnoot768
 
Meer als een Phebus hier, meer als een Musa licht
770[regelnummer]
Op 't gulde booghsken springht, en 't lieflijck maetgedicht,Ga naar voetnoot769-770
 
Zoo aerdigh dat by nae Arcades, en pylarenGa naar voetnoot771
 
Opspringen op 't gedreun van zangh, en zoete snaren.
 
Veel Iunoos schouw ick hier, en veel Minerven aen,Ga naar voetnoot773
[pagina 272]
[p. 272]
 
En veel Dianen, die in looze stricken va'enGa naar voetnoot774
775[regelnummer]
Wel duyzend Heeren, nae dat rijckdoms lust en liefde,Ga naar voetnoot775
 
Of eer of schoonheyds brand haer 't herte quetste en griefde.Ga naar voetnoot776
 
Veel aerdige Hebens, en meer als een Chiron hierGa naar voetnoot777
 
Om dienst begaen, ontrent de bedden goedertierGa naar voetnoot778
 
Den Nectar schaffen op. de disch ontfanght met belgenGa naar voetnoot779
780[regelnummer]
De schot'len die gebeeld d'Ambrosia verzwelgen.Ga naar voetnoot780
 
Wel honderd Marssen hier oon bloetdorst op de been.Ga naar voetnoot781
 
Wel hondert Hermens voe'n thien duyzend vrolijckhe'en.Ga naar voetnoot782
 
Thien thien Oreades, Pans, Satyrs narrisch vlijenGa naar voetnoot783
 
Zich aen te stellen thien thien zotte mommerijen:Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
Want ick en weet niet hoe Gods knechten in 't gemeenGa naar voetnoot785
 
Inzuypen 't zoet vergif van woeste uytheemsche ze'en.Ga naar voetnoot786
 
Van zoo veel beelden daer een ander zich aen quytenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot787
[pagina 273]
[p. 273]
 
Magh, en die çieren met zyn heerlycke tapyten,
 
Ick onder 't tydverdrijf wil kiezen eenen dansGa naar voetnoot789
790[regelnummer]
Die met wijszoet vermaeck zy vergezelschapt gants,Ga naar voetnoot790
 
Kuysche heyl'ge defte dans, dans daer ick my hertgrondighGa naar voetnoot791
 
Aen Sal'mons grootheyd, en myn Musa me' bezondigh.Ga naar voetnoot792
 
De leck're schot'len nu gelicht nae 't dralen langh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot793
 
De dans vanght aen te gaen, in 't wyde en ruym bevanghGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Eens zaels, die klaer, die rond, Augustisch altemaleGa naar voetnoot795
 
Te recht men noemen magh des weerelds groote zale.
 
O welcken wellust! te zien hupp'len zy' aen zy'
 
In 't rond, langhs hooge muur, een bende Vrouwen blyGa naar voetnoot798
 
En helden, haer oogh licht als Pharus blinckt in 't duyster,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Haer lijf geçiert is met klinckanten schoon van luyster:Ga naar voetnoot800
 
't En is geen aers'len, maer een glydingh zoet van pas,
 
Eenstemmigheyd haer toom is, zy gaen even ras,Ga naar voetnoot802
 
d'Een luystert nae den gangh des and'ren iuyst en even,Ga naar voetnoot803
 
Die 't ziet waent datze van een geest zijn voortgedreven.Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Al snellen zy men zou 't noch zeggen, noch vermo'en:Ga naar voetnoot805
 
Zy posten, tusschen thien thien duyst schre'en dieze doenGa naar voetnoot806
 
Een schre' zy rugwaerts gaen: d'een ronde doenze op d'ander,Ga naar voetnoot807
 
En vruchtbaer loncken zy in 't loopen op malkander.Ga naar voetnoot808
[pagina 274]
[p. 274]
 
In 't midden vande vloer zich sluijerwijs verspreedGa naar margenoot+Ga naar voetnoot809-vlgg.Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Een Hemelsblaeuwe riem, gemarbelt langh en breedGa naar voetnoot810
 
Met beelden, daer met vlam betogen wy aenschouwenGa naar voetnoot811
 
En danssen zien te hoop vijf Heeren, en twee Vrouwen.Ga naar voetnoot812
 
Hier danst een ouwde Stock met zynen mantel langh,Ga naar voetnoot813
 
En bruyngraeuw, stijf omgord met een blaeuwe AdderslanghGa naar voetnoot814
815[regelnummer]
Die knaeght haer krunckelsteert, en kunstelijck ick spooreGa naar voetnoot815
 
Ruyt, vyerkruyd, en komijn, alruyn, en mandragoreGa naar voetnoot816
 
Voortskruypen in zijn kleed, waerin geschildert zijn
 
Nae 't leven het Kameel, de Beyr, den Ezel, 't Zwijn:
 
De wackre vogel-Kraen luyd schreeuwt met veel geschals hier,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
En Paeuw zijn steert opsteeckt: hy draeghter tot een halsçier
 
Een groote Cornalijn, daer 's kunst'naers yzer dichtGa naar voetnoot821
 
Den tijd in sne met zijn dryvoudigh aengezicht.Ga naar voetnoot822
 
Zijn treden zijn gewis, zijn aenzicht nors van't veynzen,Ga naar voetnoot823
 
Zijn lichaem is wel hier maer elders zijn gepeynzen.
[pagina 275]
[p. 275]
825[regelnummer]
d'Heer Zadock gaeter met een gangh kloeck, gaeuw, en vlugh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot825
 
Braef is hy, vro, en hupsch: op zynen styven rughGa naar voetnoot826
 
Een zydenkleed wiens verwe op 't blancke tin wil treckenGa naar voetnoot827
 
Met groote ploijen zich en vouwen uyt gaet strecken,
 
Gebeeld met eeckel, ayr, met lely, violet,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Olijf, mirobalaen: geboort, en rond omzetGa naar voetnoot830
 
Met Aernen droef van pluym, met heerlijcke Faisanten,Ga naar voetnoot831
 
En met geiuckte toornverschuddende Elephanten,Ga naar voetnoot832
 
Bezaeyt met Esmerald, en Diamantscherp oock,Ga naar voetnoot833
 
En hoogh, en leegh doorvuyrt met zoete geur en roock.Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
De derde op 't zelve pleyn verhaest noch meer benedenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot835
 
Van zijn Soldaetsche dans de woeste Krijghsmans treden.Ga naar voetnoot836
 
't Gelaet is enckel vuyr, en menigh Iaspis schoon,
 
En menige Amethist, op d'appel klaer ten toonGa naar voetnoot838
 
Van zijn krom slaghzweerd blinckt: van hoofdscheel tot den teenenGa naar voetnoot839
840[regelnummer]
Blaeuwt het gereten stael om 't moedigh lichaem henen,Ga naar voetnoot840
 
't Goud op zijn beuck'laer vlamt, wiens rand alom vergult,Ga naar voetnoot841
 
Met Peerden snel te voet, en Wolven is gebult,Ga naar voetnoot842
 
En d'ommeloop des schilds geçiert is en beladenGa naar voetnoot843
[pagina 276]
[p. 276]
 
Met 't loofwerck van Euphorb', en Scammonye bladen.Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Wie zydy Schoone die met 't vuyr uws ooghs steeckt aenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot845
 
Den Hemel, en de locht, en d'aerde, en d'Oceaen?
 
O aller schoonen Schoonste uw zelven ons wilt mellen,Ga naar voetnoot847
 
Wien Tortel, Mussche, en Duyf, by nacht by daegh verzellenGa naar voetnoot848
 
Met groote eerbiedigheyd: wiens gulden vlechthayr blinckt,
850[regelnummer]
Dat met roo roozen, thijm, en mijrten is omringht:Ga naar voetnoot850
 
Die eenen Cestes gord welrieckende om uw lenden,Ga naar voetnoot851
 
Daer aerdigh nest'len in der Minneguytjens benden:Ga naar voetnoot852
 
Om wiens gewaed een boord van veel granaten loopt,Ga naar voetnoot853
 
Gezoomt met klaer Berijl, met Saphir toegeknoopt:Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Wiens voet verkleynende in 't verklaert gewelf der sterrenGa naar voetnoot855
 
Nu volght der danssers Vorst, nu voordanst we'er van verren:Ga naar voetnoot856
 
Zijt ghy 't o Schoone! niet, die met een kuyschzoet vuyr
 
Onze eegaes herten in een hert smolt en natuyr?Ga naar voetnoot858
 
En deze die u volght met aengename stappen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Dede hy behend niet die schoontalige boodschappen?Ga naar voetnoot860
 
O ziet wat vreemder dracht? zijn mantel kaeckelbontGa naar voetnoot861
 
Geboort met beecxkens van quickzilver schijnt in 't rond,Ga naar voetnoot862
 
En elcke streep die door 't schaerlaecken men ziet zwieren
 
Streckt tot een vlock aen 't eynde Agaetsteen, of Porphieren.Ga naar voetnoot863-864
[pagina 277]
[p. 277]
865[regelnummer]
Een koppel Honden vast vervolgen hier den Das:Ga naar voetnoot865
 
Daer we'er den loozen Vos: daer 't Geytken snel en ras:
 
De Leeuwerck, Nachtegael, en 't Cijsken ongevangenGa naar voetnoot867
 
Gebootst op 't schijngeboomt, de vlercken latende hangen,Ga naar voetnoot868
 
Haer keel schynt zwellen doen, en met zoet veldgeschreyGa naar voetnoot869
870[regelnummer]
Al quinckelerend' te beschamen den schalmey.Ga naar voetnoot870
 
D'eerdroock, de Pimpernel, en PeterçelyblarenGa naar voetnoot871
 
Beschaeuwt 't gevlochten loof van zijn gekrunckelde hayren.Ga naar voetnoot872
 
Hy keert, hy draeyt, hy is vrypostigh net bespraeckt.Ga naar voetnoot873
 
Veel kleyne kringen in zyn groote ronde hy maeckt:Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Zyn geschaeckeerde loop zich hier en gins gaet spreeden,Ga naar voetnoot875
 
En noch verzelt een maet deze ongeregeltheden.Ga naar voetnoot876
 
Ruymbaen o yders walgh! onheylige aen een kant,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot877
 
Noch lot noch deel hebtge aen deze heyl'ge wellusts brand:Ga naar voetnoot878
 
Maer zuyv're zielen komt, doorsnyd ghy vry 't gedrange,Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Tza wint de voorplaets, dat dit Paer verzade eerlangeGa naar voetnoot880
 
Ons oogh met haer gelaet, dat overschoone Paer:Ga naar voetnoot881
 
Alleen alleen de feest word aengesteld om haer,Ga naar voetnoot882
[pagina 278]
[p. 278]
 
O 'k zieze dicht hier by, help God! wat fackel lichter!Ga naar voetnoot883
 
Ick kanze dulden niet, o eerste klaerheyds stichter!Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
O Zonne vande Zon! helaes! de punten hier
 
Wat van uw stralen koelt, en matight wat uw vyer:Ga naar voetnoot885-886
 
Met uytgestorte glans uw zuster gaet verrasschen.Ga naar voetnoot887
 
't Is uyt met my, ick kan niet meer, ick keer tot asschen.
 
O zael'ge We'ergaen! nu 't met oorlof niet kan schienGa naar voetnoot889
890[regelnummer]
Uw bevrunde aengezicht oon hinder aen te zien,Ga naar voetnoot890
 
Duld dat ick uwen dans, uws çieraets gulde stucken,Ga naar voetnoot891
 
En zoete woorden in myn dichten uyt magh drucken.
 
De Koningin haer hayr (hayr waer van distileertGa naar voetnoot893
 
Steeds frisschen dauw) draeght in veel krollen gefrizeert:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
D'een vloeyt ten voeten ne'er in held're locxkens, d'anderGa naar voetnoot895
 
Ryst met langh peerlesnoer gebonden aen malkander.Ga naar voetnoot896
 
Haer keurs damast is met een zilv're frangien zoom,Ga naar voetnoot897
 
Geloofwerckt rijck'lijck met het zilver van een stroom,
 
Met maenkruyd, met kouwoerde heel uytheemsch gaergeweven,Ga naar voetnoot898-899
900[regelnummer]
En met het Dier vermaelt dat by de locht moet leven.Ga naar voetnoot900
 
Wat wildy Musa met een errenstigh pinçeelGa naar voetnoot901
[pagina 279]
[p. 279]
 
In 't breede afmalen al haer schoonheyd in 't geheel:
 
Van al de schoonheyd, glans, gunst, rijckdom uytgescheijenGa naar voetnoot903
 
Daer d'Hemel me beschonck den huppelenden ReijenGa naar voetnoot904
905[regelnummer]
Zy moeder is alleen, en als een kristalijnGa naar voetnoot905
 
Den dansaenschouw'ren zy'r af iont den wederschijn.Ga naar voetnoot906
 
Een hoed geweven gaer van bloemen die wel gaeijen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot907
 
Citroenen, ayren, en Clytjen die steeds draeyen,Ga naar voetnoot908
 
En met Robijn borduurt, Balais, en ChrysolijtGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
Bekroont 't straelworpende hoofd des Bruydegoms altijd.Ga naar voetnoot910
 
Zijn gesaffraende kraegh tot spelwerck heeft wel honderdGa naar voetnoot911
 
Karbonck'len rood als vuyr. de balsem uytgezondert,Ga naar voetnoot912
 
De Ceder, de Kanneel, de Lauwer rijck gebeeldGa naar voetnoot913
 
Elck met haer rancken çiert zijn ploijen opgestreelt.Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
De witgevlerckte Zwaen hem toeiuyght met vermaeckenGa naar voetnoot915
 
Een nieuwe lofzangh op zijns mantels gulde laecken.
 
De Phoenix hier zijn nest en grafsté bouwen wil.Ga naar voetnoot917
 
Uyt 't nat rijst 't met pantsier gewapent Crocodil.Ga naar voetnoot918
 
De Maeijer zwert gebra'en haest Zeyn en garve ontvielen,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
En snelle vreeze hem flucx ent vleug'len aen zijn hielen.Ga naar voetnoot920
[pagina 280]
[p. 280]
 
De felle Leeuw worpt vuyr en vlam uyt d'oogen beus,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot921
 
En slingersteertende hy door backhuys, muyl en neus
 
Zijn gramschap eyslijck slijpt, en d'ad'ren gaet ontspannenGa naar voetnoot922-923
 
Om een welrieckent roth van Panthers aen te rannen:Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Als iuyst de braven Haen met purp're vederbosGa naar voetnoot925
 
Zijn trotze kop verçiert: een kuyf half peersch, en ros,Ga naar voetnoot925-926
 
En half vergult men op zijn kruyn hoogh uyt ziet steken,
 
En langhs zijn styve borst, met spick'len bont bestreken,Ga naar voetnoot928
 
Een roode baerd vloeyt: in zijn geelgroen oogen leytGa naar voetnoot929
930[regelnummer]
De schrick gelegert, en zijn leden zijn bespreytGa naar voetnoot930
 
Met ongesponnen goud: zijn korte beck zich krommet:Ga naar voetnoot931
 
Zijn voet gespoort in't tre'en gelijck een Krijgsman brommet:Ga naar voetnoot932
 
Zijn groote steert zich in twee welfde tacken tackt:Ga naar voetnoot933
 
Met vleugelruysschen hy zijn lenden ribbezackt:Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Hy zinght, zoo 't schijnt, en met zijn byzijn en trotz brallenGa naar voetnoot935
 
Hy vande stercke Leeuw de kuyf en moed doet vallen.Ga naar voetnoot936
 
Dees zalige Eegaen met een welbedreven spoorGa naar margenoot+Ga naar voetnoot937
 
Nu hupp'len achterwaert, nu zylinghs, nu we'er voor:Ga naar voetnoot938
[pagina 281]
[p. 281]
 
Zy danssen zoo het schijnt d'Hispanische pavane,Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
En nochtans nimmer men haer lieve dans ziet ganeGa naar voetnoot940
 
Uyt 's gordels krinck, die met gesternde Dieren breedGa naar voetnoot941
 
En wijd vermaelt, alsins 't plaveysel onderscheet.Ga naar voetnoot942
 
Als d'ed'le Bruydegom na Siloos bergh gaet wand'renGa naar voetnoot943
 
Ontluycken duystderley schoon bloemen elck voor and'ren:Ga naar voetnoot944
945[regelnummer]
Als hy d'Olijfbergh groet, hy, waer zijn lichte treGa naar voetnoot945
 
Oock loopt, duyst vlocxkens laet van nevel rijm en snee:Ga naar voetnoot946
 
Want 't glinst'righ vloersel met zijn aerzelen geslagenGa naar voetnoot947
 
d'Ontruste wevertre'en gelijck is in die dagen.Ga naar voetnoot948
 
Nu kussen zich dees' twee, nu aers'lingh zy we'er gaen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
En zien malkand'ren nu bedroeft, nu lachende aen,
 
Nu voorwaerts, nu ter zy', met ongelijcke gangen.Ga naar voetnoot951
 
De Koninghlijcke Maeghd men merck'lijck ziet ontfangenGa naar voetnoot952
 
Verand'ringe in 't kristal haers voorhoofds schoon verjonght,Ga naar voetnoot953
 
Nae mate haer't helder ooge haers Bruydegoms belonckt:
[pagina 282]
[p. 282]
955[regelnummer]
Dat zooder hindernis komt plotslijck tusschen beydeGa naar voetnoot955
 
De twee geliefkens, word zy droef, als ofze schreyde,Ga naar voetnoot955-956
 
Het schijnt al ofze storf, haer helder oogh gaet uyt,Ga naar voetnoot957
 
Zoo werckt kuysche heyl'ge brand in zoo verheven Bruyt,Ga naar voetnoot958
 
Maer dit 's ten aenzien van haer maetzangh niets met allen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
Haer Engelen geluyd zy houwen met bevallenGa naar voetnoot960
 
Met zorghbetoover luyt, viool, en voetgelicht,Ga naar voetnoot961
 
En houden dus gespraeck met lief'lijck maetgedicht.Ga naar voetnoot962
 
O klaergeooghde Maeghd! wat zydy schoon te achten,Ga naar voetnoot963
 
Mijn lief, hoe lieve ick u, mijn Duyfken wit van schachten!Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
O God! hoe lieve ick u, ach 'k ben my zelfs niet meer,
 
Ick sterve om u, mijn lief, om u verryze ick we'er,
 
Wat zydy schoon in 't oogh! hoe lieve ick u, mijn herte!
 
Al waeckende ick bezwijm, ick flaeuwe, ick stort met smerte
 
Door 't stralen uws gezichts, en slapende evenwel
970[regelnummer]
Voel waecken in mijn schoot mijn zuur en zoet gequel.Ga naar voetnoot970
 
Wat stort uw zoete p'ruyck voor reucken mijn Vrundinne!Ga naar voetnoot971
 
Watte Amber, Wieroock stort uw zoeten adem inneGa naar voetnoot972
 
Twee fyne purp're dra'en! wat myrre zoo veelvoudGa naar voetnoot973
[pagina 283]
[p. 283]
 
Ontvloeyt uw ving'ren die gereept zijn met schoon goud!Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Mijn Vrund, hoe zoet is my de reuck van uw geruchten!Ga naar voetnoot975
 
Wat stort uw zoete locht al heym'lijck zoete luchtenGa naar voetnoot976
 
In mijn ontsteken borst! en watten honigh nietGa naar voetnoot977
 
Ontvloeyt uw zoete keel, die beeck en gulde vliet!
 
Mijn bloem, een lely, roos mids in 't gebloemt gekropen,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Een rooze, een lely is, d'een toe en d'ander open:Ga naar voetnoot980
 
Dees' bloeme met mijn hand ick d'eerste afplucken wil,Ga naar voetnoot981
 
Die riecken, kussen, in mijn boezem steken stil.Ga naar voetnoot982
 
Als d'App'laer ghy, mijn Lief, zijt onder d'andre boomen,Ga naar voetnoot983
 
En vrucht, en bloezem hebt ghy uyt een stam bekomen:
985[regelnummer]
De vrucht ick smaecken wil, de bloezem riecken ach!
 
En in uw koele schaeuw gaen leg'ren nacht en dagh.
 
Den schoonen avondstond terwijl met haer azuyren
 
Koetswagen sleept een schaer van kleyne en mind're vuyren,Ga naar voetnoot987-988
 
De willekomme slaep doet d'oef'ningh wijcken drae,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
En de bene'enste Bruyt volght's Hemels Venus nae.Ga naar voetnoot990
 
Deze Hymen uytgeviert, geen and're worm den KoninghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot991
 
En knaegt, noch droomt niet el als aen des Heeren wooningh,Ga naar voetnoot992
 
Zijn schatkist open staet, geen onkost hy en schouwt,Ga naar voetnoot993
 
En 's kunst'naers zinnen hy verlet, en bezigh houd.Ga naar voetnoot994
[pagina 284]
[p. 284]
995[regelnummer]
Wel thien duyst handen men flucx zweeten ziet en ylen,Ga naar voetnoot995
 
In alle bosschen men slechts hamers hoort en bylen,
 
En d'hayrge toppen nu van d'heyl'ge LibanusGa naar voetnoot997
 
Nae't water rollen om op Sion stygen flus:Ga naar voetnoot998
 
Men snijt in balck en deel de bosschen met de zage:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Het groote steengeberght vast krimpt van daegh te dage,Ga naar voetnoot1000
 
Met beytels hamers de Steenhouwer eermen 't meentGa naar voetnoot1001
 
Doorsnuffelt 't styf gedarmt' van 't Hemel-hoogh gesteent':Ga naar voetnoot1002
 
Hy venstert een geberght dat ryst nae boven ys'lijck,Ga naar voetnoot1003
 
En temt flucx den porphier van d'eeuwen onverbrys'lijck.Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
D'een de gehaekte steen doorkloven heeft met vyer,Ga naar voetnoot1005
 
En d'ander die begraeft in een diepe afgrond hier,
 
Den marbel gepolyst met kunstige handen veerdigh,Ga naar voetnoot1007
 
Ia marbel 't voorhoofd van 't gebouw eens Koninghs weerdigh:Ga naar voetnoot1008
 
Dees' houwt een pylers kop: een bult die met zyn hand:Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Een tegenbult verzoet dees: die een voet-vierkant:Ga naar voetnoot1010
[pagina 285]
[p. 285]
 
Dees' maeckt een hanebalck: die een beschot ter zyden:Ga naar voetnoot1011
 
Dees' schaeft de delen glad: die gaetze kunstigh snyden,Ga naar voetnoot1012
 
Bezielt doo ced'ren, en met 't schett'ren van een houtGa naar voetnoot1013
 
Gebeeren stemmen weckt, en zuchten menighvoud.Ga naar voetnoot1013-1014
1015[regelnummer]
En and'ren met 't begryp van d'heyl'ge muur gerezenGa naar voetnoot1015
 
Doen met haer stout bedrijf den Hemel zelve vreezen:
 
Men werckt met lust, noch klaeght de kunstenaer altydGa naar voetnoot1017
 
Dat in midzomer hem den dagh te haest ontglyd.Ga naar voetnoot1018
 
De druyvenlezers zoo al zingende uyt genuchtenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Met 'tsnoeymes kromgebeckt afsnoeyen Bacchus vruchtenGa naar voetnoot1020
 
In 't vaetjen zoet van reuck: en trossen gaeuw en vlughGa naar voetnoot1021
 
Haers handgifts zware last met kromgebogen rugh,Ga naar voetnoot1022
 
En tot de lenden in de mostkuyp neergestegenGa naar voetnoot1023
 
Al hupp'lend' vloeyen doen een purp're druyven-regen.Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Men ploegt d'onlust te spijt, 'twerck zietmen spo'en met lust,Ga naar voetnoot1025
 
Wie 't 'tsmorgens heeft gezien, wanneer de Zonne rustGa naar voetnoot1026
 
Erkent hoe 't groeyt: d'alwyze en ingoede Heer der HeerenGa naar voetnoot1026-1027
 
Aen dezen arbeyd schijnt zich zelf te willen keeren,Ga naar voetnoot1028
 
En 'snachts te wercken als een zoete rust op 't bed
[pagina 286]
[p. 286]
1030[regelnummer]
Der metzers zeen'wen en gebeenten houd verlet.Ga naar voetnoot1030
 
Groot Koningh van waer quam dat Reuzen-hert gekropenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1031
 
Van zoo veel bergen tot een lichaem op te hoopen?Ga naar voetnoot1032
 
Met watte wagens, met wat stercke rollen danGa naar voetnoot1033
 
Men dees' vierkanten lomp zoo wyd verslepen kan?Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Wat krommer vastigheyd van opgehangen bogenGa naar voetnoot1035
 
Ten bonten wolcken draeght dat pack hooghopgetogen?Ga naar voetnoot1036
 
Indien op 't buytenwerck ick met myn oogen let,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1037
 
De Mets'laer heeft gevoeght den kant des steens zoo netGa naar voetnoot1038
 
Dat zoo hy zyn gebouw niet kaeckelbont de' schynen,Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Met Syrische Allebast en herde Serpentynen,Ga naar voetnoot1040
 
Met honderd gadingen van Marber vast en klaerGa naar voetnoot1041
 
Men waende of d'heele muur een enckel vierkant waer.Ga naar voetnoot1042
 
Zoo 't binnenwerck wy zien, het buytenst' wy verfoeijen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1043
 
Een ryckdom men alsins uytmuntende hier ziet gloeijen,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
De wanden, 't vloersel, en de zolders opgebouwtGa naar voetnoot1045
 
Met Ced'ren zyn beplackt, de Ced'ren we'er met goud,Ga naar voetnoot1046
 
En al de plaesteringh met loof gevoe'rt van binnenGa naar voetnoot1047
[pagina 287]
[p. 287]
 
Met bloemwerck wild kouwoerd en lodder Cherubinnen.Ga naar voetnoot1048
 
Van d'heyl'ge çiersels ick gewagh doe noch vermaenGa naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Die in weerdije verr' 't gebouw te boven gaen:
 
De kunst de stoffe antwoord, de stof't gebruyck te wonder.Ga naar voetnoot1051
 
O Kunstenaer volmaeckt! ghy bootste uw werck byzonder
 
Nae 's weerelds Ide, en zoo als voormaels ongefeyltGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1053
 
In loten dryderley de weereld wierd gedeylt,Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
En dat d'Almachtige hand des Heeren schiep volkomenGa naar voetnoot1055
 
Een Aerdsch, een Hemelsch, een heel Godlyck uytgenomen:Ga naar voetnoot1056
 
Met bloemen, vog'len, en met beesten çierend' 'teerst',Ga naar voetnoot1057
 
Met fack'len 't ander, en met deughden 't alderveerst':Ga naar voetnoot1058
 
Als God aen 't schild'ren, met schoon blaeuw de baren krulde,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
De velden groende alom, en 't krom gewelf vergulde:Ga naar voetnoot1060
 
Als hy 't gesteente schonck zyn verwen licht van strael,Ga naar voetnoot1061
 
De bloemen spickelde, en gaf glanssen aen 't Metael:Ga naar voetnoot1062
 
Beeldsnijende, doorwrocht de stroncken en de bla'renGa naar voetnoot1063
 
Der planten met zoo veel fraey beelden dra'en en aren,Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
En Gieter bootste ons noch zoo veel gedaenten hierGa naar voetnoot1065
 
Van posten snel gewieckt, veel visch, en menigh dier.Ga naar voetnoot1066
 
In dryen deyldy noch dit Godshuys drymael heyligh:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1067
 
't Een 't alderheylighst is, daer niemand wandelt veylighGa naar voetnoot1068
[pagina 288]
[p. 288]
 
Als God, de Cherubs, en hy die Stadhouder trotzGa naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Is van Melchisedech ware eeuwigh zone Gods.Ga naar voetnoot1070
 
Het binnenste poortael is slechts voor den Leviten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1071
 
Die helder Zon op Zon toeworpen d'Isra'liten,Ga naar voetnoot1072
 
De stralen van haer leere, en met 's wets honighsap
 
Haer voedende ingelyft zyn 's Hemels borgerschap.Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
Het voorpoortael ghy schickt voor die ick minder reken,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1075
 
Voor 't leeghgezeten volck, en d'algemeyne leken,Ga naar voetnoot1076
 
En werckman ondermenght, ghy alsins wonder zoetGa naar voetnoot1077
 
Appelles, Phedrus kunst, en Miron bloeijen doet.
 
Dit stael u zoo behaeght, dat ghy daer nae gaet maeckenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Uws Goddelycken geests langhdurige nachtwaecken:Ga naar voetnoot1080
 
Uw boeck gemarbert ryck met spreucken in Gods taelGa naar voetnoot1081
 
Men ryckelycken magh toeeyg'nen 't voorpoortael,Ga naar voetnoot1082
 
Dewyl het ons verzorght d'huyswetten noch op heden,Ga naar voetnoot1083
 
Byzond're leeringen, en burgerlycke zeden:
1085[regelnummer]
En dat de stralen die hy uytschiet overhoopGa naar voetnoot1085
[pagina 289]
[p. 289]
 
Vast oogen meerendeels op 't menschelyck beloop.Ga naar voetnoot1086
 
In 't binnenste poortael de Predicker wil schynenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1087
 
(Die met zyn voeten kne'ende al wat de mensch met pynenGa naar voetnoot1088
 
Vergaert van aengenaem goed kost'lyck schoon en dier)Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
In 's Hemels herberge ons te voeren wyd van hier,Ga naar voetnoot1090
 
En roepende: ydelheyd, gans ydel's weerelds zegen,
 
Al's menschen heyl is in de vreeze Gods gelegen.
 
't Geheymste is dit gezangh daer met verborgen spelGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1093
 
Aen 's weerelds Koningh ghy gaet houwen Israël:Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Daer ghy we'erschallen doet 't zoet bruyloftslied alreede
 
Van Christus, en zyn Kerck: daer d'heyl'ge ziele in vrede
 
Gespraecke houd met haer God, de locht hoort met 't gebed,Ga naar voetnoot1097
 
In 't vuyr zyns stralende ooghs haer loutert reyn en net,Ga naar voetnoot1098
 
Zyn min geniet, en in zyn heyligh bed gerieflijckGa naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Den mond der liefden zelfs magh kussen zoet en lieflijck.Ga naar voetnoot1100
 
O God! zeght Salomon, nae dat hy heeft voltoytGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1101-vlgg.
 
Des Heeren Huys, groot God! die my bevolen oyt
 
Den bouw liet uws Paleys, helaes maeckt my, o Heere!Ga naar voetnoot1102-1103
 
Daer levend' steen af, weckt in Davids zaed zijn eere.Ga naar voetnoot1104
[pagina 290]
[p. 290]
1105[regelnummer]
Oneynd'lijck Koningh, die behelst d'oneynd'lijckheyd,Ga naar voetnoot1105
 
Monarch die in uw throon zit nae uw Majesteyt,Ga naar voetnoot1106
 
In d'afgrond nae gerecht, alom nae uw vermogen:Ga naar voetnoot1107
 
O Vader herberght hier om ons uw hulp te toogen:Ga naar voetnoot1108
 
Maght zijn in twijffel zaeck zoo spoeyt u tot den eed,Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Ontwerret dezen knoop, straft strengelijck en wreed
 
De stoute meyneed oock, en maeckt niet datmen zondigh
 
U voortaen houde en acht onwetende en onkondigh.Ga naar voetnoot1111-1112
 
Verliest de boom zijn blos, zoo hagels d'ackren slaen,Ga naar voetnoot1113
 
Zoo d'ayren yl en leegh, zoo ons verwaeyde graenGa naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Ons honger zeggen toe, zoo met veel ys're bandenGa naar voetnoot1115
 
Ghy sluyt van 's Hemels sprong de poorten met uwe handen,Ga naar voetnoot1116
 
En wy ootmoedigh 't oogh slaen op dit Huys alleen,Ga naar voetnoot1117
 
Zoo hoort, Almachtigh God, verhoort doch ons gebe'en.
 
Zoo wy gevangen in uytheemsche landen kermen,
1120[regelnummer]
Zoo ons in krijgh bezwijckt 't geluck, het hert, en d'ermen,Ga naar voetnoot1120
 
En wy ootmoedigh 't oogh slaen op dit Huys alleen,
 
Zoo hoort, almachtigh God, verhoort doch ons gebe'en.
 
Zoo uwer wond'ren faem den vremdelingh hier wenckenGa naar voetnoot1123
 
Om hooren uw geheym, u t' off'ren zijn geschencken,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
En in dit Huys zijn knien te krommen nae bene'en,
 
Zoo hoort, Almachtigh God, verhoort doch zijn gebe'en,Ga naar voetnoot1126
 
Verhoort van d'Hemel hem, en treckt door weldoens koorden
 
In uw gewyde Kerck oost, westen, zuyden, noorden.
[pagina 291]
[p. 291]
 
't Uytmuntende verstand van Isacx Koningh isGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Zoo held'ren tortze dat vergeefs men die gewisGa naar voetnoot1130
 
Met onkunde overstulpt: zijn licht zich alsins toogenGa naar voetnoot1131
 
Gaet, en zijn blixemstrael straelt licht glinsterigh in d'oogenGa naar voetnoot1132
 
Des geens die wijs den toom van 't burgerlijck beleedGa naar voetnoot1133
 
Der teere Arabers met haer hand te mennen weet:Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Die binnen Saba heerscht, daer steedsche lentens teelenGa naar voetnoot1135
 
Den Wieroock zoet van reuck, den Myrre, en roo Kaneelen,Ga naar voetnoot1136
 
Daer ydermans kantoor eens Koninghs schat inhoud,Ga naar voetnoot1137
 
De vaten zilver zijn, de bedspon louter goud,Ga naar voetnoot1138
 
Met uytgelezen steen de muur bekleed oon breucken,Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Met stricken ingewrocht, afbeeldingen, en spreucken:Ga naar voetnoot1140
 
En nochtans zoo veel heyls, en grootshe'en laetze staenGa naar voetnoot1141
 
Om komen Salomon zijn ze'en te mercken aen,Ga naar voetnoot1142
 
Zijn leeringh leenen 't oor, zijn Stad bezien met vreughden,Ga naar voetnoot1143
 
De schole des geloofs, en vaste burght der Deughden.
1145[regelnummer]
Ghy die 't oog toesluyt voor dees' groote klaerheyd meestGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1145
 
Die in onze eeuwe blinckt, wiens aengeklopte geest
[pagina 292]
[p. 292]
 
Voor dolingen vermuft de Waerheyd uyt gaet sluyten,Ga naar voetnoot1146-1147
 
Die langhzaem nacht en dagh klopt aen uw poorten buyten,Ga naar voetnoot1148
 
En die om op te doen u niet eens keert noch wend,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Om met God spreken, en zijn dobbel testament:Ga naar voetnoot1150
 
Hoe vreesdy niet dat dees' Princes ten ionghsten dageGa naar voetnoot1151
 
Van groote ondanckbaerheyd en traegheyd u verklage?Ga naar voetnoot1152
 
Die Vrouwe, die Monarche, en Heydene met lustGa naar voetnoot1153
 
De wellusten versmaed, haer goud, en zoete rust:
1155[regelnummer]
Dweerst met veel moeyte en kost en met langdurigh zwierenGa naar voetnoot1155
 
Een wegh belegert van struyckroovers, en van dieren,Ga naar voetnoot1156
 
En and'ren Hemel gaet bezoecken met de wenschGa naar voetnoot1157
 
Om eenmael mond aen mond te spreken met een mensch.
 
Zy quist geen tijd, maer gaet beschouwen al verwondertGa naar margenoot+
1160[regelnummer]
De trotze schoonheyd van Gods Tempel uytgezondert,Ga naar voetnoot1160
 
De bollewercken van veel Steden hoogh nae eysch,Ga naar voetnoot1161
 
Een uytgelezen troon, een prachtigh trots Paleys:
 
Wiens muren kost'lijck zijn, en d'huysraet noch veel rijcker:Ga naar voetnoot1163
 
't Getal der knechten zijn rijck Hof çiert statelijcker,Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Meer haer geschicktheyd noch: men hoorter geen gerucht.Ga naar voetnoot1165
 
Elck vanden haren op zijn ampt let heel beducht:Ga naar voetnoot1166
 
En zoo als te gelijck den duym geroert het leven
[pagina 293]
[p. 293]
 
Den zenuwsnaerkens kan van een Guiterne geven,Ga naar voetnoot1167-1168Ga naar voetnoot1168
 
En om verrijcken noch zijn tooverigh gezangh
1170[regelnummer]
Verweckt een middelbare, een hooge, een leege klangh:Ga naar voetnoot1170
 
Met een woord, Salomon, met een gebeer, met wencken
 
Beroert de stoeten van zyn knechten, die gedenckenGa naar voetnoot1171-1172
 
Heel gaeuw aen haren plicht: elck neemt zyn les in acht,Ga naar voetnoot1173
 
En yder gaet gekleed met een byzond're dracht.Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Eer zy vertrock van haer welrieckende Eylands kusteGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1175
 
Met zware raedselen haer dees' Prinçes toeruste,Ga naar voetnoot1176
 
Belust den Koningh met verwerde vragen knapGa naar voetnoot1177
 
t'Ontmoeten, om te zien zyn groote wetenschap.Ga naar voetnoot1178
 
Ziet welcken Oedipus! de Voorspraeck, die ervarenGa naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Voor 't vyerschaer heeft by nae versleten al zijn jaren,Ga naar voetnoot1180
 
En eyndigt niet zoo haest, een twyfel langh bepleyt,Ga naar voetnoot1181
 
Die 't ouwd gebruyck haest wijst, of's lands gewoonheyd scheyd,Ga naar voetnoot1182
 
Of geestigh hy ontknoopt dees' Gordiaensche stricken,Ga naar voetnoot1183
 
Ziet door dees' nachten heen, en speelt alle oogenblickenGa naar voetnoot1184
[pagina 294]
[p. 294]
1185[regelnummer]
Met twyfelingen, die eer zweeten de'en met pijnGa naar voetnoot1185
 
Een dapper School-Sophist, Druydes, of Bramijn:Ga naar voetnoot1186
 
En wetende dat hoe een goed zich uytbreyd styverGa naar voetnoot1187
 
Hoe 't altyd grooter word, 't geloove hy vol van yverGa naar voetnoot1188
 
Haer in te scherpen tracht, en gaet nae wensch gemeynGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Haer maecken 't kost'lyck goed van zyn gezegent breyn.
 
Hoe zeer beklage ick u, afgodisch volck, die zotlyckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1191
 
Goud, Zilver, hout, spreeckt hy, en kalck aenbid bespotlyck,Ga naar voetnoot1192
 
En door de schynre'en laes! der Magi onderrechtGa naar voetnoot1193
 
Zoo vele packen hebt den menschen opgeleght:Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Daer is, Mevrouwe, een God, een hooghste, een ongeboren,
 
Een Vorst van d'Eeuwigheyd, zelf d'Eeuwigheyd verkoren,Ga naar voetnoot1196
 
Oneynd'lijck, afgesche'en van als, in allen doch,Ga naar voetnoot1197
 
Beginss'len aenvangh, en 't eynd van alle eynden noch,
 
Der lichten schoonste licht, der wezens hooghste wezen,Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
Der machten zuyv're daed, der daden macht geprezen,Ga naar voetnoot1200
 
Oorzaeck van allen oock, alziender, goedheyds zee,Ga naar voetnoot1201
[pagina 295]
[p. 295]
 
Des levens leven, en het meyr des schoonheyds me',Ga naar voetnoot1202
 
Onoverwinnelijck, en sterrenvooght bequame,Ga naar voetnoot1203
 
Die zelf eenvormigh vormt zoo veel gestalten t'zame:Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Een zelve is 't een en God, wie d'Eenheyt lochent zietGa naar margenoot+
 
Maeckt Godlooze Atheist de Godheyd gants tot niet:Ga naar voetnoot1205-1206
 
In Gode d'eenheyd staet, de Satan tweeheyd stichtet,Ga naar voetnoot1207
 
De groote weereld heeft een Zon maer die haer lichtet,Ga naar voetnoot1208
 
De kleyne maer een ziel, en beyds zy hebben eenGa naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Groot God in wezen een, in dryen onderscheen.Ga naar voetnoot1210
 
De le'en die wel gedeylt staen dit gesticht gelaten,Ga naar voetnoot1211
 
Dit lyf vervult met vre met we'erliefde en met maten,Ga naar voetnoot1212
 
Dees' welgeschickte Kerck met ryckdom ryck begift,Ga naar voetnoot1213
 
Deze uytgegoten kunst, en magh niet zyn geschift
1215[regelnummer]
Als met een zin, en hy maer van een Meester wordenGa naar voetnoot1214-1215
 
Gedeylt, gelijck zijn werck een Meester houd in orden:Ga naar voetnoot1216
[pagina 296]
[p. 296]
 
Want anders zoumen in slaghordeningen zaenGa naar voetnoot1217
 
Wel honderd duyzend zien malkand'ren randen aen,
 
Een burgerlijcke krijgh zou 't aerdrijck onderhouwen,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
En dees' beroerden Al zijn ondergangh flucx brouwen:Ga naar voetnoot1220
 
Dewijl van eeuwigheyd God is oneyndlijck dan,Ga naar margenoot+
 
En in zich meer als een eyndloosheyd vaten kan,Ga naar voetnoot1222
 
Vermids de macht van d'een geen mate stelt den and'ren,
 
Of eer zijn naem vernielt en wezen met malkand'ren:Ga naar voetnoot1221-1224
1225[regelnummer]
Wat houd ghy heyd'nen dan als in 't gevangenhuys
 
D'oneyndlijcke bemuurt in een benauwde kluys?Ga naar margenoot+
 
Of waerom sluyt ghy hem in eenen stronck verachtlijck?Ga naar voetnoot1227
 
Of waerom schilderdy d'onzien'lijcke onbedachtlijck?Ga naar voetnoot1228
 
En waerom offerdy den drymael Hoogen meestGa naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Al t'zamen vleeschlijcke eer, daer hy is zuyver geest?Ga naar voetnoot1230
 
Maer, zeghtze, waerom dus gestut door onze werckenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1231
 
Bant ghy d'onsterflijckheyd in 't binnenste eender Kercken?Ga naar voetnoot1232
 
Besluyt hem in een Arck, en beest'lijcker hem voedGa naar voetnoot1233
 
Met beestenvleesch, en niet met myrre en wieroock zoet?
1235[regelnummer]
Dit Huys zoo heyligh als in schoonheyd uytgenomenGa naar voetnoot1235
 
God, zeght hy, niet besluyt, maer wel de schaer der vromenGa naar voetnoot1236
 
Die hem aenbid, en eert, en wanen niet ocharm!Ga naar voetnoot1237
[pagina 297]
[p. 297]
 
Dat dien die d'Aerde neemt, en Hemel in zijn erm
 
Een kofferken vervaet, maer 't bond van durige eeuwen,Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Het statige verbond, dat d'afkomst der HebreeuwenGa naar voetnoot1240
 
Met God den Heer verbind, de vrome aen 's vromen zaed,Ga naar voetnoot1241
 
En aerde, en Hemel met dees' plaets verknoopen gaet:Ga naar voetnoot1235-1242Ga naar voetnoot1242
 
Kort om onze offerhande, ons wasschingen, ons smokenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1243
 
Is geen verzierde dienst zoo dickmael word gesproken:Ga naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
God is d'insteller, die ons innerlijck gemoed
 
In d'hoop zijns Zoons met al deze Elementen voed,Ga naar voetnoot1246
 
En zichtlijck ons hier mede aen d'offer doet gedenckenGa naar voetnoot1247
 
Die eens in Christus bloed zal onze zonden drencken.Ga naar voetnoot1248
 
Komt komt o Heere dan, o eynder vande wet,Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Groot Koningh, groot Propheet, Hooghpriester onbesmet,
 
Komt drymael Groote, komt, ons toevlucht die wy wenschen,
 
Voorspreker, en rantzoen, en Rechter aller menschen,Ga naar voetnoot1252
 
Zoet slachtlam, stercke Leeuw, genezende Serpent,Ga naar voetnoot1253
 
Noodscheydsman tusschen ons en d'Hemel in het end.Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Komt komt o waerheyd, wit, en bystand, en verlangenGa naar voetnoot1255
[pagina 298]
[p. 298]
 
Van onsen offer. o Messias! wilt aenvangenGa naar voetnoot1256
 
In Sion te gebie'n, en inden geest ge-eertGa naar voetnoot1257
 
Dees' booze weereld in een gulde tijd verkeert:
 
Dees' Koninginne aenveerd, en wilt als d'eerst'lingh duldenGa naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Van 's weerelds Koningen, leght op u onze schuldenGa naar voetnoot1260
 
Zoo wel dat wy ontkleed van Adams quaden aerdGa naar voetnoot1261
 
Met d'heylige Eng'len in den Hemel zijn verklaert.Ga naar voetnoot1262
 
Zeer nae flaeuwt de Vorstin bezweken van verwond'ren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1263
 
En spreeckt, Heer Koning, steeds in 't vliegen, en stijf dond'renGa naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
De Faem al grooter word, en snaterbeck in schijn
 
De Deughden grooter maeckt als zy wel daedlijck zijn:Ga naar voetnoot1265-1266
 
En d'ed'le geesten zijn gelijck de tafereelenGa naar voetnoot1267
 
Die wel gedaen in 't oogh met meer verwond'ren spelenGa naar voetnoot1268
 
Van verre als van naeby: maer zoo veel als voorwaer
1270[regelnummer]
Uwe eere elcx kroon verdooft blinckt uw deugd boven haer:Ga naar voetnoot1270
 
Uw lof oon weergae noch uws leernens prijs behindert,Ga naar voetnoot1271
 
En 't nydige Gerucht uws wijsheyds roem vermindert.Ga naar voetnoot1272
margenoot+
[Randschrift:] Vergelijckinge, en onderscheyd tusschen onze Poët en d'and're dichters.
voetnoot1
die ghy abel van verstand: gij die fijnzinnig (abel: vaardig, keurig).
voetnoot2
Uw verzen afmeet naargelang uw dichtvuur brandt.
voetnoot3
Die moegeblockt hoort bij de ontkenning van Uwe hers'nen niet verduft, dus: die uw hersenen niet versuft door u moe te werken (met dichten); met uws ervaren breyns verschoonen: met 't schoonheid voortbrengen van uw geest, d.i. met dichten.
voetnoot4
met and're toonen: op andere tonen.
voetnoot5
met: in; nu.... nu: nu.... dan; deftigh: ernstig, statig.
voetnoot6
Wat u te voren komt en zich 't eerste aan u aanbiedt.
voetnoot7
opschriften: min juiste vertaling van epigrammes, waarmee de Renaissancedichters 'n kort beschrijvend gedicht bedoelen; nu wederom: dan weer; lieden: liederen, gezangen.
voetnoot8
smoocken: ontbranden (eigenlik: roken).
voetnoot10
stadigh aen: altijd door.
voetnoot11
onledigh: altijd bezig.
voetnoot12
ieuckzel: prikkeling (nml. van z'n werkdrift); onvredigh: onrustig.
voetnoot13
meulesteen: molensteen.
voetnoot15
Dus: hierom; in spijt van Phebus: tegen de zin van Phoebus Apollo, de god van de dichtkunst: zonder inwendige zieledrang.
voetnoot16
uyt ernst te zonderlinge: met heel biezondere ijver.
voetnoot17
Hij vergelijkt hier 't verzen maken met 't weven, waaronder hij 't geklikklak hoort van de weefklossen; even kloeck: heel dapper.
voetnoot18
Uit mindere stoffen dat kostelik goude dichtweefsel (met wolle en katoene in plaats van goude draden).
voetnoot19
't vermogen: de kracht (om hoog te vliegen, om grootse gezangen te dichten); t'eenemalen: helemaal.
voetnoot20
wispelsteert: fladdert, hippelt (letterlik: beweegt de staart heen en weer).
voetnoot21
uwe lent: uw jeugd, uw zangtijd; haegh: bosje, struik (de ouwere betekenis).
voetnoot22
Van stoffe in stof: van 't ene onderwerp op 't andere; al even staegh: al maar door.
voetnoot23
ick.... niet en vruchte: ik vrees niet.
voetnoot24
nesteltack: takken om te nestelen, te rusten; met der vluchte: in m'n vlucht, al vliegend.
voetnoot25
Een veler eeuwen zee: 'n tijd-zee van veel eeuwen; die boom noch oever roert: die bodem noch oever heeft (aanraakt).
voetnoot26
van het Zuyden: door 't Zuiden (de Zuidewind).
margenoot+
[Randschrift:] Hy bekent dat in een lang werck, de geest zomwyl slaept.
voetnoot27
Uw loopbaen eyndight kort: de ruimte waarin gij vliegt is klein, is dicht begroeid (vol).
voetnoot28
Op elke plek van 't veld rust gij uit, en schept weer makkelik adem; Elck veldweeghs: op elke weg, op elk punt van 't veld; verg. 't middeleeuwse: weghes ende veldes ('t zelfde als an weghe ende an velde) op weg en op 't veld (met iemand zijn, vandaar: medeplichtig).
voetnoot29
gestoelt': zitplaats.
voetnoot30
braef met roozen getapijt: volop met rozen behangen.
voetnoot31
loop: vliegruimte; nu schure ick d'ijsgewelven: nu glij ik over de ijsvlakte.
voetnoot32
Dan weer stort ik neer van de steile hoogte en kom uit de duizeling tot me zelf (sneuv'lende: vallende; vind ik mij zelf vallende).
voetnoot33
klaver: klauter; met ijl: ijlings (met ijl: met haast).
voetnoot34
ick verlies my zelf: ik verlies m'n evenwicht; zomwijl: soms (voor de z zie Dl. 1 blz. 639 op vs. 7).
voetnoot35
En evenals gewone mortel de kostbare gesteenten verbindt; Melcksteen (veelkleurige Indiese steen), porfier enz. zijn edele gesteentes; Serpentyn: groenachtige steen, slangvormig geaderd.
voetnoot36
Marbel (Nederl. vervorming van marber, uit 't Frans marbre): marmer; (marmer is uit 't Latijnse marmor; waarnaast'n Nederl. vervorming marmel).
voetnoot37-38
Zo sluipt er nu en dan 'n onrietmies (kreupel) vers in....; gaer (gader): samen; slim: slecht.
margenoot+
[Randschrift:] Maer daerom geeft hy den moed niet verloren, dan vervolgt zijn voornemen.
voetnoot39-40
ick staecke en blaecke ouwe vormen voor ik staak en blaak, zoals in vs. 23 vruchte, vs. 15 zinge enz.
voetnoot41
Mijn hart is niet uitgeput, afgemat door 't heilig vuur van mijn dichtijver.
voetnoot42
Niet schoons: niets schoons.
voetnoot43-vlgg.
De vergelijking is aldus: evenals wij door de dieptes (dalen) de bergen zien, zo doet de kunstenaar de kunstige voorstellingen in z'n mozaïekwerk nog mooier (tot meerder çieraet) uitkomen door verschil van kleuren (verwen) van uitgebreidheid (hoeveelheyd) en van pracht (waerdy).
voetnoot44
't kunstryck beelsel: de kunstige figuren (beelsel [beeldsel]: afbeelding); laet weyden: uitbeeldt (letterlik: zich laat bewegen, vergelijk: de ogen laten weiden).
voetnoot45
Mosaïsch werck: mozaïek (vertaling van 't Latijnse opus musaicum: oeuvre musaique).
voetnoot46
onderscheyd: onderscheidt van 't overige, doet uitkomen.
voetnoot47
rijm: dichtwerk; de merckelijcxste smette: de duidelikste smet.
voetnoot48
haer aen.... zette: zich zette op (in 't Frans wordt gesproken van 't moesje dat 't meisje op haar gelaat plakt: le moucheron qu'une pucelle attache).
voetnoot49-50
En de weinige fouten nu nog meer luister bijzetten aan de glans van mijn verheven dichtwerk; ontloken: bloeiende.
margenoot+
[Randschrift:] David alreede oud, zet Salomon in de Koningh-lycke throon, en geeft hem een voorschrift van een rechtveerdige regeringe, en beschryft een uytnemende Vorst.
voetnoot51
Al....: al langer hoe zwakker werd David; 't lemmet: de pit.
voetnoot52
Wien: waaraan; 't olyachtigh sap des wortels: de levensolie (de levenssappen).
voetnoot53
de pijp: de tuit van 'n lamp, waarin de pit gestoken werd; brandde de pit in de pijp dan was 't licht bijna uitgebrand door gebrek aan olie; als: wanneer; op zijn versche'en: op z'n verscheiden, bij z'n sterven (versche'en [verscheden] Vlaamse vorm).
voetnoot54
wacker met verstand: met helder verstand; re'en: woorden (re'en, reden: redevoering).
voetnoot55
Gaat Salomon onderrichten en door Gods geheim bevel ('t Geheym) gedreven.
voetnoot56
gestoelte hem, uitspraak: gestoelt'em.
voetnoot57
dien zonder twist, mevryer: hem, aan wie zonder tegenstand, en zonder mededinger....
voetnoot58
opgestelt: opgezet (vergelijk Diemen de Kroon opstelt, Treurdicht Henricus de Groote, Dl. 1 vs. 48 blz. 152).
voetnoot59
en goedheyd: en voegt, past 't goedheid te tonen.
voetnoot63-64
En ervaren in de deugd, door hoge deugden de ontzagwekkende kroon op zijn hoofd verzekeren; als mensche: dan mens; mensche ouwe vorm van mens.
voetnoot65
het bed daer af ghy daelt: de moeder van wie gij de zoon zijt, Bethsabee ('n latere echtgenote van David (zie aant. op vs. 210), niet van vorstelike afkomst, zie vs. 70).
voetnoot66
Adoniam onthaelt: Adonias vereert (Adoniam: Latijnse buigingsvorm); aan Adónias, hoewel ouder dan z'n broer Salomon, werd 't koningschap ontzegd.
voetnoot67
Hoe de gewone gebruiken, ofschoon ze jaloers zijn op uw eer, toch moeten wijken; de zeden: de gewoonten (nml. dat de oudste zoon opvolger werd).
voetnoot68
Natuyr verongelijcken: stellen we de natuurlike orde (van de oudste zoon) achter.
voetnoot69
dapper van gemoed: hoogstrevend van gemoed.
voetnoot70
Bedek 't gebrek van uw onvorstelik bloed.
margenoot+
[Randschrift:] Hy pryst hem dan de Godsdienstigheyd aen.
voetnoot71
's weerelds Koningh, nml. God.
voetnoot72
vrygeley: bescherming; beradigh: welberaden (bijw. bij grond).
voetnoot73
aenslagen: ondernemingen; spaed (uit spade): laat.
voetnoot75
't Godslasterlijck geblaf der honden: de Godslasterlike taal der bozen.
voetnoot76
onder Koningh: als onderkoning (van God).
voetnoot78
veel hoffelijck gewelfs: veel gewelven in 't paleis (hof).
voetnoot79-80
dat zijn oogh bekeurende achterhale....: dat zijn oog nauwkeurig kent tot in uw meest verborgen vertrek, de doolhof van uw hart, uw geheimste gedachten (bekeurende: scherp opmerkende, nauwlettend).
voetnoot80
Dedalus: volgens de Grieks-Romeinse mythologie de bouwer van 't doolhof op Kreta: vandaar betekent 't woord ook doolhof (in navolging van 't Franse dédale).
voetnoot81
't Noodgeheym: 't noodlot; hier wel bedoeld: Gods vast besluit; geboort': Vondel schrijft zo in de mening dat 't afgekort was uit geboorte, maar geboort is de oorspr. vorm; veel eer: wel eer.
voetnoot82
U.... teelde: U had voortgebracht als 'n koning van Edomieten of Filistijnen, twee aan Israël vijandige stammen (Edomyter en Philistyner: Edomieties, Filistijns).
voetnoot83
't erflijck: ('t Noodgeheym) door erfrecht.
voetnoot84
Meden: Medië; voor Meden: Medië en Persen: Perzië, zie Dl. 1 blz. 641 op r.6; zynen myter: zijn hoofdband, zijn kroon.
voetnoot85
uw hoogheyd nochtans veught: toch behoort en moet (eyscht) uw koningschap overal door uw deugd beschermd worden (veught Brab. vorm voor voegt); eigenlik aan uw hoogheid voegt 't en uw hoogheid eist.
voetnoot87
't zaed Abrahams: 't volk van Israël.
voetnoot88
Gevoegelijck: passend, behoorlik.
voetnoot89
Bezitten: om te bezitten, te bekleden; Iosuaes: van Jozua, de opvolger van Mozes; Samsons: de bekende richter van de Israëlietiese stam Dan, vooral bekend om z'n sterkte.
voetnoot90
nazaet: opvolger (nml. in zover hij als koning hier Gods plaats bekleedt. Israël was 'n theokraties rijk, waar God eigenlik de koning was).
margenoot+
[Randschrift:] En d'omzichtigheyd bestaende in 't verkiezen der dienaren.
voetnoot92
De kunst van 't gebieden bestaat minder in 't kennen, dan in 't doen, in daden (du Bartas heeft qu'en pratique: geen teorie maar praktijk). Kunst in de betekenis van wetenschap, zoals vroeger, geregeld.
voetnoot93
most: jonge wijn, niet volkomen gegiste wijn; d'ouwde wijn: voor d'ouwe wijn.
voetnoot94
Uyt 't hert: uit 't midden; met een dwaes bestier: in 'n dwaze handeling (bestuur).
voetnoot95
Een groeyzaem weeldigh hout: 'n welig groeiende boom.
voetnoot96
heeft zijn leck're disch beslagen: zijn kostelike tafel heeft bedekt.
voetnoot97
Om pooten: om te poten; loote: stek, loot.
voetnoot98
van valsch gerucht: van onbetrouwbare lofprijzing van anderen.
margenoot+
[Randschrift:] In 't reeht kennen der loftuyters.
voetnoot99
oorlingen: oorstrelers.
voetnoot100
gevaerlijck hoort bij hindernis.
voetnoot101
rechten voor 't oorspr. richten.
voetnoot102
haer snoo weergade: hun rampzalig evenbeeld, helper (nml. de eigenliefde) erger huichelaar nog dan de vleiers.
voetnoot103
van ons zelfs: voor ons zelf (Lat. zinsvorm met van).
voetnoot104
Die tenslotte samenspant met deze vreemde en hatelike bende (vleijers).
voetnoot105
De lafaard (Den bloon, den bloden) beelden zij in, doen ze geloven, dat....
voetnoot106
ergh en loos: bij de hand en slim (erg: slim; nu nog Brabants; vgl. Vondel: Een vrou' is duysend mannen t' erg, Huigh de Groot's verlossing [1632] vs. 25).
voetnoot107
's volcx verdemper: de verdrukker van 't volk noemen ze 'n rechtvaardig vorst (verdemper van verdempen: verstikken).
voetnoot108
Den dommen....: de domme noemen ze 'n kalm regeerder; Augustus....: de verkwister, de brasser noemen ze 'n Augustus (hier 'n anachronisme).
voetnoot109-110
En als zij na nauwkeurig onderzoek (doorsnuff'lend) zijn karakter kennen, aanbidden ze zijn slechtheid, alsof die in hem van natuur veranderd is; veraerd: van aard veranderd.
margenoot+
[Randschrift:] In 't ontdecken en verjagen van allerley slagh van schelmse menschen.
voetnoot111
ontslaet u....: ontdoe u van 't gezelschap der eerlozen, om 't afgrijselik leven (ommegangh) van die bozen.
voetnoot114
't hoofd ophoud: steun; de tovenaars of wichelaars deden veel kwaad in Israël; vooral die van Chaldéa waren berucht, vandaar de doodstraf door steniging tegen hun bepaald, Leviticus 20:27; Koning Saül raadpleegde de toveres van Endor 1 Kon. of Samuel 28:7-vlgg.; en zie de strafrede van Isaias 47:9, 12.
voetnoot116
borrensprongh en ader: bronwel en bronader (bedoeld is 't godsdienstig leven) (voor born zie Dl. 1, blz. 485 op vs. 207).
voetnoot117
De zeden: de levenszeden; fonteyn daer: bron, waar de onderdaan, 't volk....
voetnoot118
van beyds of..., of: of goed of kwaad (van beyds of letterlik van tweeën, of.... of) (beyds met s dikwels in 't 17 d'eeuws).
margenoot+
[Randschrift:] Hy pryst hem aen Matigheyd, Grootmoedigheyd, en Rechtveerdigheyd.
voetnoot119
word.... te machtigh: houd goed in uw macht, wees sterker dan (gij moet uw toorn en angst te machtig worden; vergelijk ons: dat wordt mij te machtig).
voetnoot120
zelfs: zelf; geen Koningh is waerachtigh: is geen waarachtig koning.
voetnoot123
Als de koning zelf z'n leidsman is (in die gevaren en moeilikheden).
voetnoot124
zonder lyfs verschooningh: zonder z'n leven te sparen.
margenoot+
[Randschrift:] Goedertierenheyd.
voetnoot125
Toon u minzaam (gespraeckzaem), goed en vriendelik (liefgetal: lief in ‘taal’, lieftallig).
voetnoot126-127
En volg niet hooghartig die godebeelden na, die men eens in 't jaar uit hun goude schrijn te voorschijn haalt.
voetnoot127
bus: doos, schrijn (verlochtight: in de lucht brengt) dus sluit u niet op in uw paleis, zodat ge u heel zeldzaam vertoont.
voetnoot128
verbe'en: verbeden; vochtight: zou bevochtigen.
margenoot+
[Randschrift:] Waerheyd.
voetnoot129
opeten: inslikken, intrekken.
voetnoot131
Bedriegend' polt zich zelf: met anderen te bedriegen bedriegt hij zich zelf (pollen: tot 'n pol maken; pol: bedrogen echtgenoot, zie 't middeleeuwse Lippijn, vs. 56; of van pol(le): zot, nar; dus zich zelf bespotten); jeloers om schouwen....: verstoord, omdat ze 't gevaar van zijn lichtvaardigheid zien (om schouwen: door te zien, vergelijk: jaloers om iets zijn).
voetnoot133
van sterckheyd groot....: heeft liever 'n sterke leeuw als 'n (sluwe) vos.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 135 Zyt in 't, de oude uitgave heeft Zy 't in.
margenoot+
[Randschrift:] Matigingh.
voetnoot135
Zyt: wees; vrecke: karig.
margenoot+
[Randschrift:] Standvastigheyd,
voetnoot136
alsins: steeds.
voetnoot137
't Uytstekenste: wat boven alles uitsteekt; aldernaest: allerdichtst; hoort bij omringht.
margenoot+
[Randschrift:] Vromigheyd. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 139 Vromigheyd: dapperheid.]
voetnoot140
pranght: dwingt.
voetnoot142
koud zy in 't bestaen: koud tot 't ondernemen (van 'n oorlog).
margenoot+
[Randschrift:] Geduld.
voetnoot143
en heldisch niet om temmen: en ontembaar heldhaftig.
voetnoot144
Beveilig de gewonnen stroom te voet en 't water al zwemmende (vryen: vrijhouden. Vondel heeft franchi: trek over, verkeerd begrepen en met vryt vertaald: trek de gewonnen stroom en 't water te voet zwemmend over).
voetnoot145
lof eens planebooms: loof van 'n plataan (plane: uit 't Frans, eigenlik de ahorn of valse plataan); frisch: behoort bij zonnehoed.
voetnoot146
een beuckelaer: 'n schild strekke u tot tafel.
voetnoot147
Uw lichamelik werk moet u warmte geven (strekke u tot vuur); en 'n paar zoden ergens moeten uw bed zijn; ergen ouwere vorm van ergens.
margenoot+
[Randschrift:] Soberheyd.
voetnoot148
tergen: prikkelen.
voetnoot149
't hol eens stormhoeds: de holte van 'n stormhelm; me': ook (uit mede).
voetnoot150
Zuypt: drink; slym en snee: slijk en sneeuw.
voetnoot151
omgewielde fluyten: gedraaide hoorns (fluyt: signaalhoorn; omgewield van wielen: draaien).
voetnoot152
Uw Klaveçymb'len: uw klavieren.
margenoot+
[Randschrift:] Sterckheyd.
voetnoot153
Hardvochtigh: kloek; overschiet: snel over.
voetnoot155
echter: steeds.
voetnoot156
een blixem: 'n oorlogsbliksem, 'n geweldige kracht.
voetnoot158
Gezelle in 't avontuur: lotgenoot; Rechter: beoordelaar.
margenoot+
[Randschrift:] Oefeninge en kennisse in goede wetenschappen, namelyck inde vrye kunsten, welcx gebruyck hy alreede heeft aengewezen.
voetnoot161
diepzinnigheyd: diepe wijsheid; geleerdheyds çier: 't sieraad der geleerdheid.
voetnoot162
de kunst van 't Koninghlijck bestier: aan uw koninklike regeerkunst.
voetnoot163-vlgg.
En let er op, dat, evenals de last van te veel nattigheid 'n fruitboom z'n groeizaam leven verstikt, dat evenzo de al te zware studie (les) en de weelde en 't genoegen der wetenschappen, de scherpzinnigheid van zo fijne geesten niet verstompt; natvochtigheyds vervelen: de overlast van de vochtigheid.
voetnoot164
Vondel heeft 't Franse d'un fruitier l'ame vegetative door 'n overvloed van woorden vertaald: verstikt 't telen van 'n groeizaam leven van de boom z'n ziel; ziel: levensbeginsel.
voetnoot166
Zo fijne geesten hun scherpzinnigheid niet verstompt (onjuist vertaald; Bartas bedoelt: van uw geest).
voetnoot167
uw zinnen: uw geest; dom ellendigh: jammerlik dom.
voetnoot168
Maak uw hart niet afkerig van 't bevorderen van 't algemeen welzijn (gemeene best: algemeen welzijn).
voetnoot169
gevlerckte: gevleugelde; verzelschapt: houd gezelschap, d.i. beschouw, bestudeer.
voetnoot170
Van de maan die de nacht begeleidt; en de zon die de dag begeleidt; daghgeleyder toorts is 'n samenstelling: de toorts van de daggeleider (Frans: flambeau guide-iours).
voetnoot171
ondiepten: peilloze dieptes (on heeft hier 'n versterkende betekenis onder invloed van woorden als ondier, waar on- voor 't taalgevoel 'n versterkende betekenis kreeg: verschrikkelik dier, monsterdier; en woorden als onguur (guur), ondieft (mooi, aardig); meld: verhaal (als gij ze onderzocht hebt; 't Frans heeft: Sonde de l'Ocean les horribles abismes); bewegen: in beroering brengen (waarschijnlik bedoelt Vondel door de grondeloze draaikolken).
voetnoot173
dit nederigh gesticht: dit bouwsel hier beneden (de aarde).
voetnoot174
Doch om verwond'ren: maar enkel om te bewonderen; licht: uitstraalt.
voetnoot175
slachten: lijken op.
voetnoot177
In 't leeger hof: in de lagere hofhouding; sterck: voortdurend.
voetnoot178
op 't voet en heuvelwerck: op 't voetwerk (d.i. de voetstukken van de pijlers, muren enz.; 't Frans heeft plyntes), en 't drijfwerk of beeldhouwwerk (relief, 't Frans heeft: bosels; heuvelwerck van heuvel of hovel: verhevenheid).
voetnoot179
suf: verdwaasd, verbaasd; 't vermael: de beschildering; medallien: de gebeeldhouwde medaljons; standen: standbeelden? of bedoelt Vondel dit als vertaling van Montures: (de invattingen, de omlijstingen van) de muurvakken?
voetnoot180
d'hoofdçieraden: de kapitelen (Frans: chapiteaux).
voetnoot181
hem: zich; is nu by nu buyten zich: is nu in gewone toestand (by zich: bij z'n positieven) dan weer buiten zichzelf van verwondering.
voetnoot182
Scepterdrigh: schepterdrager (scepterdrigh gevormd naar vaandrig).
margenoot+
[Randschrift:] Rechtveerdigheyd.
voetnoot183
Zo staat ook Justitia gewoonlik afgebeeld, de verpersoonliking van 't recht.
voetnoot184-185
't uwe alleyne....: wat aan u misdaan is, geef dat over aan de vergetelheid; alleyne zwakke vorm van alleyn met Brab. of Oostel. ei; Vergetenheyd voor vergetelheyd onder invloed van 't w.w. omdat 't bijv. nmw. vergetel in onbruik was geraakt.
voetnoot187
d'oogen: de opzichters, de bestuurders van de provincieën.
voetnoot188
geen Vorst is om gedoogen: kan niet als vorst geduld worden (om te gedogen).
voetnoot189
nimmermeer: nooit; weert: verwijder, schei.
margenoot+
[Randschrift:] Salomon word vermaent zich te hoeden voor eenige quaden, die neffens andere de Vorsten verderven.
voetnoot192
een ydel spinnewebben: 'n nietig spinrag.
voetnoot193
terwylen ouwere vorm van terwijl.
voetnoot194
ruysschende: met veel gerucht, met geweld; den inslagh: de dwarsdraad, hier: 't weefsel.
voetnoot195
d' onnos'le kud': 't onschuldige volk.
voetnoot196
vereeren: eer aan doen.
voetnoot197
die 't vonnis strijcken recht: die 't vonnis rechtvaardig vellen.
voetnoot198
in 't gemeen: gewoonlik.
voetnoot199
vromen: deugdzamen; mild begaeft: geef milde gaven aan; maer wilt....: maar verdeel uw leengoederen, uw rijk niet.
voetnoot200
die roert den grond: hij die aan z'n bezit raakt; hier met zinspeling op: die de grond omwoelt, verstopt z'n bronwel.
voetnoot201
verdrenckt.... dy: verdrinkt u (dy bij du ouwe reeds lang in onbruik geraakte vormen voor 't enkelv. Zie Dl. 1 blz. 552 op r. 4).
voetnoot203
keert.... is 'n tussenzin; hij neemt de zin weer op in vs. 205.
voetnoot204
mijns gezichts gevolgh: 't gevolg, de verwerkeliking van m'n vizioen (wat ik nu als toekomstig aanschouw).
voetnoot206
met afgodery slaat op de afgoderij die Salomon bedreef onder invloed van z'n niet-Israëlietiese vrouwen (zie 3 Koningen 11:4).
voetnoot207
Dat....: ik ducht dat; 's deughds: voor de deugd; ontsteke konjunktief achter 't w.w. duchten; t'elcken: telkens, voortdurend.
voetnoot208
Zo'n voortdurend verkwijnen van uw naam en faam.
voetnoot210
Slaat op de straf van God (de dood van 't kind van Bethsabee en de opstand van Absalom) om z'n onwettige verhouding met haar, en de heimelike moord op haar man.
margenoot+
[Randschrift:] Heyligh overlyden Davids.
voetnoot211
te begeven: te verlaten.
voetnoot213
heerschen: te heersen; 't gequel: de rampen.
voetnoot214
Uwe handen: spreek uit uw' anden; ick beveel: vertrouw ik toe.
voetnoot217
Verletze by de myne: houd die kroon bij de mijnen (verletten: terughouden).
voetnoot218
Dien Grooten Koningh: de Messias, Kristus, die volgens Gods belofte uit Davids geslacht zou geboren worden.
voetnoot220
Groot zonder e, ouwe sterke verbuiging; verstooren: verwoesten,
margenoot+
[Randschrift:] Salomon vult zyn plaetze.
voetnoot221
gade slaet: in 't oog houdt, volgt.
voetnoot224
lieden: liederen.
voetnoot225
En smoockt te Gibeon: en brengt 'n brandoffer te Gibeon (Gábaon ten Noorden van Jeruzalem waar de heilige ark verbleef) waar Salomon z'n eerste offer aan God opdroeg (3 Koningen 3:4) en 't wonderlike droomgezicht had (3 Koningen 3:5:15).
voetnoot227
Groot God: de grote God (groot zie op vs 220); vyeren (vieren): (vuren) sterren.
voetnoot228
keur van vieren: keus uit de vier; dit is 'n dichterlike uitbreiding van 3 Koningen 3:11, waar God zegt zich te verheugen, omdat Salomon niet had gevraagd 'n hoge leeftijd, rijkdom of roem over z'n vijanden, maar wijsheid om z'n volk goed te besturen.
margenoot+
[Randschrift:] God offert hem de Glori.
voetnoot229
zwickt een schicht: drilt 'n speer; rechter: rechterhand; vaet: vast heeft; vaet van vaten: vatten (zie Dl. 1 blz. 464 in 't opschrift).
voetnoot230
braef: dapper.
voetnoot231
Tot in de sterren draagt ze haar hoofd (als 't teken van roem, zie blz. 111 op vs. 190).
voetnoot232
in een sluijer: in 'n draagband; bazuyne: n.l. de trompet, die niets dan roem blaast; waardoor de Faam de roem over de wereld uitbazuint.
voetnoot233
hel geruys: hel geschetter (geruis en ruisen ook van sterke geluiden (zie vs. 194).
voetnoot234
het een en 't ander huys: 't Oostelik en Westelik halfrond van de aarde, heel de aarde.
voetnoot235
Hooveerdigh: trotse; sleepkeurs: slepend gewaad; gloryt (gloriet): praalt.
voetnoot236
onderlage: nederlaag; is bloedigh gehistoryt: staat vol met (historiese) voorstellingen uit de bloedige oorlogen; historiën in deze betekenis: historiese afbeeldingen maken, aan 't Frans ontleend.
voetnoot237
ringen: waarschijnlik de ringen van de ringpantsers.
margenoot+
[Randschrift:] De Ryckdom
voetnoot239-vlgg.
Hier wordt de twede der jonkvrouwen beschreven: de rijkdom; magmen prat: kan men trots; brommen: pralen.
voetnoot240
Pluto: de God van de onderwereld; Rea de vrouw van Kronos, de moeder van goden en mensen, bij de oude dichters is zij 't zinnebeeld van de vruchtbare aarde; Tetis: dochter van Nereus, 'n zeegod; bedoeld is dus: alle rijkdommen van onderwereld, aarde en zee.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 252, de oude uitgave heeft achter overschoone 'n kommapunt.
voetnoot241
bedeckt houd: bedekt.
voetnoot242
Robynscherp: ruig van robijnen (aspre de rubis), scherp: ruw, ruig, zoals ook in 't middeleeuws; ingeslagen: er doorheen geweven (met gouddraad als inslag, dwarsdraad).
voetnoot243
Haar rechter en linker hand stort 'n bus uit (de bekende hoorn van overvloed); recht en rechter [(s)linke en (s)linker] toen nog naast elkaar; stort een bus: stort'n bus uit.
voetnoot244
een Pactol: de Pactólus, 'n rivier in Lydië, voerde goudzand af, vandaar blonden Englenregen d.i. 'n blonde goudregen (Englenregen eigenaardige vertaling van Argolique pluye, blijkbaar heeft Vondel gelezen Angelique? Argolique: Argolies: Grieks, is niet duidelik; mogelik zinspeling op 't schip Argo [navis Argolica] dat 't goude vlies ging halen.
voetnoot245
De Taag in Spanje en Portugal, ook bekend om z'n goudzand; haer knechts....: als haar dienaren noemt men Geluk enz.
margenoot+
[Randschrift:] De Gezontheyd.
voetnoot247
De derde in de keus was: de Gezondheid; haer: zich.
voetnoot248
geen peerlen douwt: geen parelende tranen stort.
voetnoot249
een kinds gelaet: 't blozende gezicht van 'n kind.
voetnoot251
ten toone: openlik.
voetnoot252
De Fenix-veren draagt ze hier, omdat deze vogel zich steeds verjongde (zie Dl. 1 blz. 762 op r. 1); des Phoenix overschoone: van de overschone fenix.
margenoot+
[Randschrift:] De Wysheyd
voetnoot253
't Begin haers keurs verstreckt: vormt 't begin, 't bovenstuk van haar keurslijf; aen d'ander zy: van de andere kant.
voetnoot254
Komt ons.... by: komt tot ons.
voetnoot255-256
Die.... zijn aengehecht: wie, opdat ze in den hoge de engelen vergezellen kan, twee vleuglen zijn aangehecht; de voetelooze vog'len: de vogels die hun voeten weinig of niet maar vooral hun vleugels gebruiken (zie aant. achterin); vlog'len: vleugels.
voetnoot257
haer gangh verzwaertze zeer: ze heeft 'n statige (ernstige) gang.
voetnoot258
oon regelmaet en passer: zonder liniaal en passer (zinspeling op Wijsheid 11:21, waar van de wijsheid gezegd wordt: alles hebt gij geordend volgens maat en getal en gewicht); oon: zonder; nimmermeer: nooit.
voetnoot259
De spiegel van de natuur en van haar zelf d.i. waarin ze aanschouwen kan 't wezen van de natuur en haarzelf; vordel naast voordeel zoals vorderen naast voorderen, waar 't eerste de gebruikelike vorm is geworden (vor naast voor of vore).
voetnoot260
De vrouwen droegen verschillende voorwerpen met kettinkjes aan hun gordel.
margenoot+
[Randschrift:] Waerom Salomon de Glory niet uytpickte.
voetnoot261
knap: terstond.
voetnoot262
borgerschap: burgerschap (zelf tot de wijze hemelgeesten te behoren).
voetnoot263
besloten: omgeven.
voetnoot264
loten: kiezen.
voetnoot266
ontfa'en: ontvangen (ontfaen de oorspr. vorm; ten onrechte hier ontfa'en gespeld alsof 't samengetrokken was uit ontvangen).
voetnoot267
vóórkomt met klemtoon op vóór; of liever bouwt uw eere: of liever, gij maakt uw eigen eer, verheerlikt u zelf.
voetnoot268
snoodheyd: geringheid (snood: gering, de ouwere betekenis); d'overhand: de overwinning; dus de oorlogsglorie (zie vs. 229 vlgg.).
voetnoot270
maeckt droncken in het bloed: in z'n bloed, in z'n binnenste aanhitst.
voetnoot273
gelijck d'onstrenghste Koningh schier: de meest zachtaardige koning bijna gelijk aan.
voetnoot275
Die: hij; zwillen voor zwellen: toenemen.
voetnoot276
En de groenende bergruggen (Frans: croupes) afgrazen van de Karmel; Carmélus: is 'n berggroep aan de Noordkust van Palestina, rijk aan geboomte en bloemen (Isaïas 35:2).
voetnoot277
Om wien: hij (schijnt gelukkig) om wie; korenaerd': korenveld.
voetnoot278
met yzer scherp: met 't scherpe ploegijzer; oneynd'lijck teelt en baert: zonder ophouden vruchten voortbrengt.
voetnoot279
vande Seres: van de graanvelden de goudgele korenaren krijgt (Frans: des seres douïllets: de liefelike graanvelden, zo genoemd naar Ceres, de godin van de landbouw).
voetnoot280
dierbaer: kostbaar; Arabische baren: Arabiese zee.
voetnoot281
Entidors: van Entidor(?); Ophir: 't beroemde goudland (zie Dl. 1 blz. 444 op vs. 385).
voetnoot282
Sabba: in Zuid-Arabië, in de oudheid bekend om z'n wierook; zoet: aangenaam; Tyrus: de beroemde Feniciese koopstad aan de Middellandse Zee; peltery: pelswerk.
margenoot+
[Randschrift:] Noch de Rycdom.
voetnoot283
alsins: overal; in't bloeijen: in bloei.
voetnoot284
't Opmercken: de werkzaamheid, werkkracht, hier wel de werkzame zorg voor land en volk (Frans: L'industrie).
voetnoot285
nae God geaert: wie naar God z'n aard, z'n wezen houdt gericht.
voetnoot287
zich toe gaen stellen: zich inrichten, gaan gedragen (door z'n onthechting).
margenoot+
[Randschrift:] Noch langh leven.
voetnoot289
wit: doel; (hertens, dergelijke eigenaardige vormen met dubbele 2e n.v. uitgang, heeft Vondel enkele malen zelfs bij vr. woorden, zie Dl. 1 blz. 573 op vs. 11).
voetnoot290
Dat ick.... zaegh: zodat ik zou kunnen zien; lit: lid, geslacht.
voetnoot291
ick bezorgh my: ik ben bevreesd, bezorgd (bezorgd is 't verleden deelw. van zich bezorgen: vrezen).
voetnoot292
Gemeynelijcken dicht: gewoonlik van dichtbij; mijns levens langhheyd: dat lange leven.
voetnoot293
wel: deugdzaam (vergelijk Coornhert's Wéllevenskunst: de kunst om deugdzaam te leven).
voetnoot296
niet: niets; 't onbederflijck: 't oneindige, d'oneindigheid.
margenoot+
[Randschrift:] Maer de Wijsheyd ten welcx aenzien de glory, rijckdom, en't leven niet zyn.
voetnoot297
Zulcx is de Wijsheyd niet: zo is de wijsheid niet, zij minacht eer, rijkdom en lang leven; 't gespoock: 't razen.
voetnoot299
eenen tack van masthout: 'n stok van dennehout (dat onvergankelik geacht werd, bijv. cederhout).
voetnoot300
slijm: slijk.
voetnoot301
een spiegel Gods: 'n afspiegeling van God; ontgaet: gaat uit, te voorschijn schiet uit.
voetnoot302
donderkogel: (men meende dat de bliksem uit 'n kogel te voorschijn kwam, zo ook donderkloot), dus: de bliksemgloed van Gods aanschijn (Frans: brasier foudroiant: bliksemende vuurgloed).
voetnoot303
Wat zij verhevens heeft, dat is haar ingestort door de milde hemel.
voetnoot304
klaer van schimmer: helder van straleglans.
voetnoot305
zoo net: zo nauwkeurig.
voetnoot306
vervolght: volgt.
voetnoot307
buyten haer: zonder haar (nml. de wijsheid).
voetnoot308
My dry venynen waer: zou(den) voor mij zijn drie soorten vergif; waer: zou zijn (enkelvoud).
voetnoot309
van: voor; goe'n: (goeden) goederen; zonderlingh: op biezondere wijze.
voetnoot310
Haer leydsvrouw: tot hun leidsvrouw; born: bron, oorsprong.
margenoot+
[Randschrift:] Salomons gebed om de Wijsheyd te verwerven.
voetnoot312
Een bedgenoot: 'n echtgenoot; lecken: smaken.
voetnoot314
in het vyerschaer: in de rechtbank, in 't rechtspreken (over vierschaar als het-woord, zie Dl. 1, blz. 453 aant. op vs. 146).
voetnoot315
noch kinds en teer: nog 'n kind en zwak; beschudden: beschutten; beschudden zoals in 't middeleeuws 'n heel ander woord als beschutten.
voetnoot317
Oneyndelijcke kud': 'n talloos geslacht (zie 3 Kon. 3:8).
voetnoot319
ick quijn, ick flaeuwe: ik bezwijk, ik verlies m'n krachten; of zoo....: of indien ik mag leven.
voetnoot320
Ick....: dat ik dan als 'n heilige vuurvlieg (Frans: pirauste, de vuurvlieg, die naar ze meenden in 't vuur kon leven), Salomon wil dan 'n heilige (geestelike) vuurvlieg zijn.
voetnoot321
En nieuwe zomeruyl: en als 'n jonge vlinder; 't licht ghesmoock: de lichte gloed (al zou ik m'n tere vleugels verschroeien).
voetnoot322
hare lampkens: nml. 't licht van de wijsheid (Frans: lamperons); verschroock: verschroei.
margenoot+
[Randschrift:] God verguntze hem, en te gelijck oock d'andere goederen.
voetnoot323
Houd daer: neem aan, ziedaar; Vorste: ouwe zwakke vorm met -e.
voetnoot324
borste: oorspr. meerv., als enkelv. opgevat naast borst.
voetnoot325
veyl: op de koop toe, ten overvloede.
voetnoot326
heyl: geluk.
voetnoot327
En laat overvloed van geluk, terwijl gij de Wijsheid dient, u steunen (bouwe) in mijn dienst.
voetnoot328
Oon: zonder (zie Hierusalem Verwoest op vs. 1991); eersleep: eregevolg (rijkdom, eer en gezondheid).
margenoot+
[Randschrift:] 'Tghevolgh van deze heylige droom, en weldadigheyd Gods.
voetnoot329
merckelycken: duidelik (bijw. op -en).
voetnoot330
de gematigheyd.... (min juist voor gematigdheid): de gesteldheid van de dampen in 't lichaam; men meende dat door vochtige opstijgingen (dampen) naar de hersens de dromen werden veroorzaakt (gematigdheid Latinisme, geneeskundige term voor temperamentum, Frans: temperament).
voetnoot332
't afgezette beeld....: de uitgebeelde voorstelling door de hand van 'n engel; afzetten: tekenen (vergelijk afzetsel blz. 231 r. 2); waerlyck: werkelik.
voetnoot333
zaligh: op 'n heilzame wijze; oon kunst: zonder studie; de kunsten....: staan de wetenschappen tot z'n beschikking.
voetnoot335
verguld: veredelt.
voetnoot336
Bedoeld wordt: 't wezen der dingen van hemel (om hoogh) en aarde.
margenoot+
[Randschrift:] Uytnemende beschryvinge van Salomons wijsheyd ten aenzien vande Godlijcke en natuurlycke Philosophie ofte wijsgeerigheyd.
voetnoot337
De misteries van de gewijde geschriften (profeten enz.) zijn hem openbaar, bekend; pampier: bekende bijvorm van papier.
voetnoot338
En z'n dageliks gesprek.
voetnoot338-340
En z'n diepzinnig verstand zou weldra (eerlangh) van weinige woorden, die de door God geïnspireerde schrijvers geschreven hebben (in de H. Schrift) veel boeken vullen; veeren: pennen, schrijvers.
voetnoot341
Geleerd'lyck: als 'n geleerde; Salomon was niet bevreesd bij zonsverduistering zoals anderen, omdat hij de oorzaak kende.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 349 longen, de oude uitgave heeft polssen.
voetnoot342
Hij neemt de niet afwijkende ommeloop van de sterren waar (de niet-verdwaalde ronddwaling, Frans: la non-errante erreur).
voetnoot343-vlgg.
Of 't 'n natuurkracht is of de leiding van 'n engel, die de sterren 'n ommeloop laat doen in 'n drievoudige beweging op dezelfde tijd (op een tijd en stonde); bedoelt du Bartas met die drievoudige beweging de drie verschillende soorten van beweging van alle hemellichamen te samen om de aarde volgens 't Ptolemeïese wereldstelsel? Volgens dat stelsel, dat du Bartas volgt, was de aarde 't vaste onbewegelike middelpunt; om de aarde beweegt zich de maan in 'n eigen kring, de zon met 5 planeten samen in de zonnekring, en de vaste sterren samen in een kring (zie ook vs. 359-vlgg.).
voetnoot345
Phebus: (de zonnegod) de zon; van zijn: van z'n eigen vuur; van anders vuyr (vuur): licht uitstraalt van 't licht van 'n ander.
voetnoot346
Herbst voor herfst aan 't Duits ontleend; stuyr: stuurs, streng.
voetnoot347
Der Zonnen kind'ren: nml. of ze teweeggebracht worden door de verschillende standen van de zon.
voetnoot347-348
En uit wat voor dampen de atmosfeer zo ver omhoog 'n komeet (langhgehayrde sterre) doet ontbranden (zie Hierusalem Verwoest op vs. 1645). Volgens Aristoteles ontstond 'n staartster uit massa's dampen, die zich uit de aarde afscheidden en door de sterren van de melkweg werden aangetrokken en aangestoken; zijn er echter dampen te veel, dan verzamelen deze zich, blijven in de atmosfeer hangen, raken in brand, en vormen 'n komeet.
voetnoot349
Wat longen stijf van dreun: wat voor geweldig blazende longen.
voetnoot350
vuyr'ge pennen: vleugels van vuur; dragen om: de wereld rond dragen.
voetnoot351
zyne palen: z'n grenzen, z'n stranden.
voetnoot352
't licht met zyn gehoornde stralen: 't licht van de gehoornde maan; of de maan eb en vloed veroorzaakt.
voetnoot353-354
Men meende dat de paarlen in de pareloesters gevormd werden onder rechtstreekse inwerking van de lucht, vandaar Der Peerlen Vader en der oest'ren bruy'gom; frisch hoort bij Hemels.
voetnoot355
dat hy droef....: dat hij (de hemel, de lucht) als ie betrokken (droef) is, de slijmige, troebele parels voor ons afscheidt (uytzondert).
voetnoot356
bleecke: witachtige.
voetnoot357
Of de grijze amber wel zeker voortkomt uit de zee zelf ('t vochtigh Element); men meende dit misschien omdat deze reukstof ook wel drijvend in de zee gevonden werd; inderdaad is 't de gal of iets dergelijks (vette dreck) van 'n potvis.
margenoot+
[Randschrift:] Kennisse van d'Anthipathia ofte strydigheyd van verscheyden dingen. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
In 't Randschrift: naast vs. 359-vlgg. Hier wordt bedoeld, dat sommige dingen in de natuur andere bestrijden (vs. 361-vlgg).]
voetnoot359-vlgg.
Du Bartas neemt met Ptoleméus en Tycho Brahe aan, dat de aarde 't vaste onbewegelike middelpunt is, waarom heel de hemel en alle hemelbanen van maan, zon met planeten, en de vaste sterrehemel zich bewegen (zie op vs. 343); oon begintsel: zonder beginpunt (omdat ze rond is); begintsel met ts, wel onder invloed van woorden waar de t voor de s tot de stam behoorde, zoals in 't volgende bintzel (ts smolt geregeld samen tot s, vandaar allerlei verwarringen tussen ts en s; verg. Dl. 1 blz. 705 op vs. 10); der naturen bintzel: 't steunpunt is van 't heelal (dat 't heelal samenhoudt).
voetnoot361
noch....: ook nog alsof hij 't gezien had.
voetnoot362
Coloquint: de bittere kwintappel en de volgende, alle geneeskrachtige kruiden, die volgens de opvatting hier vermeld, verschillende schadelike vochten in ons lichaam bestrijden, of door ze in zich op te nemen of door ze uit te drijven (vs. 365, 366); ieder der vochten met 'n bepaalde kleur; met zulcken oordeel magh uytpicken: met zo'n juistheid kan uitkiezen.
voetnoot363
in duyst're, en donckre ad'ren: nml. de kanalen van ons lichaam.
voetnoot364
't Elleborum: gewoonlik Helleborus, 'n giftige plant; de zwart-bruine wortelstokken van de Helleborus viridis of wrangwortel worden wel gebruikt als zuiveringsmiddel (zie de volgende verzen); Rha voor Rhabarber (Frans: le Rha, zo genoemd naar de Rha of Wolga).
voetnoot365
of zulcx toegaet: en of dat gebeurt.
voetnoot366
Of die kruiden zelf de kwade vochten in zich opnemen, of die er heel krachtig (styf) uit drijven.
voetnoot367
groot en teeder: de grote en de tere planten die de natuur in wezen houdt.
voetnoot368
Hysoop: 'n fijne geurige plant; den Ceder: 'n sterke boom; de zin is dus: van de geringste tot de grootste (verg. 3 Kon. 4:33: ‘en hij redetwistte over de bomen van de ceder die op de Libanon is, tot de hysop, die uit de muur opschiet’ enz.).
voetnoot369
des bytwolfs: van de verscheurende wolf; droef van aerd: somber, naar (Frans: triste loup).
voetnoot370
Volgens 'n oud bijgeloof meende men dat wolvetanden aan 'n paard vastgebonden 't grote snelheid gaven; en oock zyn spoor verzwaert: en aan de andere kant z'n gang logger maakt (rend sa piste pesant); wanneer 't paard 'n wolf ruikt, vermindert z'n gang (hier ook al aan de wolvetanden toegeschreven).
voetnoot371
Hyena's Teven blaffen....: de Hyena 't blaffen van de teef behendig weet te doen ophouden met haar schaduw, wanneer ze nadert; 's Teven: van de teef, met 't manl. 's zoals meermalen bij vrouwel. woorden, vooral sedert 't eind van de 16e eeuw, zie hiervoor blz. 233, r. 59 (Het Inhoud) des Koningins.
voetnoot374
de ruyghgevliesde Ram: de ram met de ruige vacht; vlies: vel, vacht.
voetnoot375
d'Alderhoogst': God; vryt voor: vrijwaart voor (vryen: bevrijden).
voetnoot377
schel bijvorm van schaal.
voetnoot379
geteugelt aen haer vlercken: omdat ze niet kan vliegen (bedwongen als door 'n teugel).
voetnoot380
de zoute velden mercken: de zee zien.
voetnoot381
keyzelsteen: dial. vorm van kiezelsteen.
voetnoot382
gekoockte slym: (door de natuur) gebrande slik; geleerd'lyck geeft hy re'en: wetenschappelik geeft hij verklaring.
voetnoot384
gedickt: verdicht, verhard; door 's winters dralen: door de lange winter.
voetnoot385
reyn geveeght: gezuiverd; een assigh vocht: 'n vloeistof met as vermengd.
voetnoot386
hy: nml. God; dicke baren: zware golven d.i. de zee.
voetnoot387
Het Hemels Keyzerryck: 't hemelrijk, de hemel; eerde ouwere en vooral Zuidelike vorm van aarde.
voetnoot388
.... Gelyckmenze uyttreckt nu: of Hij de metalen, zoals men ze nu te voorschijn haalt uit de aarde, in Zijn almacht gevormd heeft.
voetnoot389
de deughd: de kracht; Iaspis: 'n ondoorschijnende edelsteen, die verschillende kleuren kan hebben, rood, groen enz.; aan de edelstenen werd 'n genezende werking toegeschreven, soms in allerzonderlingst verband, bijv. naar de kleur, enz.
voetnoot392
Vrouw Venus: de liefde; 't verband tussen 't afweren der liefde en de topaas? d'Amethist....: de ametist weert de god af, die 't klimop (veyl) om z'n hoofd draagt, nml. Bacchus de wijngod; (vlijen: strelen) 't Grieks ἀμέθυστος is wschl. 'n volkse vervorming van de oorspronkelike naam van de ametist, en betekent: niet dronken, nuchter; hij werd veel gedragen als amulet tegen dronkenschap.
voetnoot394
De werking van de magneet verhindert.
voetnoot395
Getalen, maet, en toon: de aard van de muziek; Getalen oorspr. vorm van getallen.
voetnoot396
En de evenredige verhouding van de lichamen tot hun schaduwen; effenmatigheyd: gelijkmatigheid, gelijke verhouding; tael: haar, staart, schaduw.
voetnoot397-398
vanden Nectar zat.... de bye: de bij verzadigd van de hemelse nektar, heeft die zoetheid op zijn lippen neergelegd (de zoetheid van taal is hem gegeven); Nectar: drank der Goden.
voetnoot399-400
Maar hij is volstrekt niet zo'n sterk voorstander van zuiver bespiegelende beschouwing (theorie) als van nuttig prakties werk; aenmercking: beschouwing.
voetnoot401
draeght.... gunst: draagt liefde toe, dus: heeft niet zoveel liefde voor de veelsprekende weetgierigheid.
voetnoot402
d'hovaert: 't oorspr. ook in 't middeleeuws gewone woord, voor hovaardy: waanwijsheid; brave: edele.
voetnoot403
kan vaten: in handen kan nemen.
voetnoot404
eenstemmigheyd: eensgezindheid; staten: standen.
margenoot+
[Randschrift:] Salomon handhaeft de Gerechtigheyd.
voetnoot406
En als d'uytstekenst': en evenals de hoogste top.
voetnoot407
verklaert: verheldert hij, houdt hij in de volle klaarheid (boven de wolken).
voetnoot409
braef worpt: en kloek werpt hij; worpt zie Hierusalem Verwoest vs. 240.
voetnoot410
hoovaerdy: verwaten rumoer.
voetnoot411
onbuyghlyck vonniswyzer: als onbuigbaar rechtspreker.
voetnoot412
niemands gunst...: z'n genegenheid voor niemand ontneemt hem 't wrekende zwaard van 't gerecht.
voetnoot413
wettet: wet't; hy vertreed: neemt ie niet in aanmerking.
voetnoot414
Met zyne voeten.... kneed: vertrapt, slaat er geen acht op; dat is niet van invloed op zijn rechterlik oordeel.
voetnoot415
's Gouds stralen....: 't schitterend goud verblindt hem niet.
voetnoot416
Noch vind zich.... betogen: ook is hij niet overdekt, verduisterd.
voetnoot417
Zyn spraeck: z'n woorden; een geheym: als 'n goddelike uitspraak; van minst en meest: door geringen en aanzienliken (meest: grootst).
voetnoot418
den geest: de eigenlike bedoeling.
voetnoot419
spitst hy zich: ziet hij scherp toe; 's dingers perten: de listen van de procederende.
voetnoot420
der loozer pleyters herten: de geheime bedoelingen van de sluwe pleiters.
margenoot+
[Randschrift:] Aenmerckelyk voorbeeld van zyne wijsheyd in't stuck vande bedieninge des gerechts, verhaelt inde heylige historie 1. Kon. 3.
voetnoot421
Volgens de overlevering kwam Salomon met z'n vijftiende jaar op de troon. Hij was in ieder geval erg jong, zie 1 Paralipomenon 29:1; oegsten: oogsten; noyt: volstrekt nog niet.
voetnoot422
Verschudden: hadden geschud.
voetnoot423
geluckigh scheyde: op 'n gelukkige wijze vonnis wees; kost Brab. vorm voor kon.
voetnoot424-vlgg.
Volgens 't verhaal in 3 Kon. 3:16-28.
voetnoot425
Laes aerde: helaas, aarde.
voetnoot428
uytgaende om bestaen....: zij die zich opmaakte om zo'n onduldbaar schelmstuk te bestaan (uytgaende: zoals nog dikwels gezegd wordt: en hij ging heen en deed dit of dat, zonder dat er van heengaan spraak is).
voetnoot429
derf: durft.
voetnoot431
van.... vertreden: door.... bezwaard, bevangen.
voetnoot432
versmacht: doodgedrukt; ioncxsten....: laatste voorbije nacht; geleden: bijv. nmw.
voetnoot433
oon pols....: zonder polsslag en beweging; let: let wel.
voetnoot435
we'er: terug daarvoor; houd daer: pak aan; ouw slaepbye: ouwe bijslaap.
voetnoot437
Uw prye: uw dood mormel; mijn gerief: mijn genot, m'n vreugde.
voetnoot439
kerckendiefte: heiligschennis.
voetnoot440
Gij zult....; nae beliefte: naar uw genoegen, zoveel ge wilt.
voetnoot441
zoetert: dat zoete, lieve kind; staem'lende gebaer: stamelende woorden (gebaer in de zin van woordgebaar; Frans: begues propos).
voetnoot444
uw wanschapen ouwdheyd: uw misvormde ouderdom.
voetnoot446
herde ween: harde weeën.
voetnoot447
musc'....: muskusluchtjes van z'n water.
voetnoot450
Hier spreekt ze zich zelf toe.
voetnoot452
zoo wederweerdigh lyen: zo rampzalig verduren (vergelijk wederwaardigheden).
voetnoot453
dees' teve: dit hondse wijf; en fellyck eer bestaen: en eerder op wrede wijze proberen.
voetnoot454
te randen aen: gewelddadig aan te vallen.
voetnoot455
heetst': wellustigste (wolvin naar 't Latijnse lupa schandnaam voor 'n ontuchtige vrouw, zoals in 't Nederl. teef).
voetnoot456
doordreven: doorgedreven, doortrapt.
voetnoot457
Den wyn verzelde: gepaard ging met dronkenschap (vergelijk vs. 431); vervaert: bevreesd maakt.
voetnoot458
bewaert: waarneemt, bekleedt.
voetnoot459
't Vernoeght u niet: 't is u niet genoeg.
voetnoot459-460
aentyght.... doortraptheyd: beschuldigt van.... doortraptheid, enz.
voetnoot464
Gerechten: rechtvaardige.
voetnoot465
uyt gunst des gunsts: uit liefde voor de liefde; eer: vroeger.
voetnoot466
doen: toen; kinds: als'n kind, op kinderlike wijze; toegeneyghd: genegen, vriendelik; gebeer bijvorm van gebaar.
voetnoot468
Van ionghs op: van jongs af.
voetnoot469
begaen: bestoft, vuil; begaen, eigenlik begaed van begaden, toetakelen, in Zuid-Neg. nog begaaien, begaaid.
voetnoot470
verla'en: overladen.
voetnoot471
beuck'laer: schild.
voetnoot473
loeght: lachte; loegh de oorspr. vorm.
voetnoot475
helmet: helm, zie Hierusalem Verwoest vs. 207; bootsten honderd lachjes: je trok honderd lachende snuitjes; je speelde telkens kiekeboe; (bootsten verl. tijd met -en, zie Dl. 1 blz. 465, aant. op vs. 25).
voetnoot476
't pluymdonst: 't pluimedons; z'n helmbos wordt hier bedoeld, die uit reigerveren bestond (donst met bijgevoegde t, als in veel woorden, hulst, enz.).
voetnoot477
de baren van een pluym: 'n golvende pluim; doen: toen.
voetnoot478
hage: bosje.
voetnoot479
hooghberomde: dial. vorm van hooghberoemde, zoals blom naast bloem; des... Bathseba ook bij vrouwelike woorden, zie op vs. 371.
voetnoot480
Bathseba: Bethsabee (de moeder van Salomon).
voetnoot481
Kout: in de (nachtelike) kou (Frans: tremblottant de froid); eer ghy d' uchtent kreeght: eer't dag voor u was.
voetnoot482
wit bloed: melk.
voetnoot483
't bepeerlde goud: de beparelde kroon.
voetnoot484
zorghvuldigh meer: met meer bezorgdheid.
voetnoot485
al 't gunt: al 't geen; 't gunt naast 't gint, 't geent, is vooral 'n Holl. vorm, zoals vrund naast vrind; alle zoals in 't middeleeuws met de ouwe onzijdige buigings-t.
voetnoot487-488
Dat, zo uw goedheid, helaas tot mijn groot nadeel, mijn zaak geen wraak wil schenken; te hinderlyck: tot mijn nadeel (Frans: ta nuisible clemence); Van: over.
voetnoot490
buyten uwe ionst: zonder uw gunst, zonder uw toedoen.
voetnoot491
met oorlof: met uw welnemen; daerbeneven: daarenboven.
voetnoot495
geschift is: in twee partijen verdeeld is.
voetnoot496
draegt: steunt, is genegen; wyst.... te voordeel: bevoordeelt, kiest partij voor.
voetnoot497
tuysschers: dobbelspelers; speelberd: speelbord, berd bijvorm van bord, nog in te berde brengen; op goe hoop: in de hoop op 'n goeie uitslag.
voetnoot498
vertrouwen 's teerlinghs loop: toevertrouwen, wagen aan 't rollen van de dobbelsteen (vertrouwen Frans: hazardent).
voetnoot499
strydige: tegenstrijdige.
voetnoot500
gunstigh: goedgunstig; draeght: steunt, is genegen.
voetnoot501
elck voorwerp van ontstelt; nae als voor: voor en na, telkens; dus: ieder van hun wordt telkens beangst door de beweging van de bedriegelike dobbelstenen.
voetnoot502
't bedriegelyck yvoor: nml. de dobbelsteen.
voetnoot503
De Koningh dut alleen: alleen de koning zit te peinzen; hoorden: luisterden naar.
voetnoot505
'sKinds aenzicht aengemerckt: de beschouwing van 't kind z'n gezicht (Lat. zinsvorm); ten teeckent noch ten wroeght....: 't geeft geen kentekenen noch opheldering meer aan de ene moeder dan aan de andere te behoren; ten uit 't en, de bekende ontkenning ; wroeghen: aanwijzen (meestal in ongunstige zin: beschuldigen).
voetnoot506
vernoeght word: wordt tevreden gesteld.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 509 droomenpraet, de oude uitgave heeft droom en praet.
voetnoot507
Zo men hun jaren vergelijkt, en berekent (hun vergeleken jaren overdenkt, berekent).
voetnoot508
waertuygh: getuigenis van 't ware; versteken: oorspr. vorm van verstoken.
voetnoot509
maer 't schynt.... is 'n tussenzin: maar 't schijnen woorden als in 'n droomgezicht.
voetnoot510
vlytigheyd: ijver; ontstaet: ontbreekt.
voetnoot511
yet aenmerck'lijcx: iets biezonders; Naturens: zie hiervoor vs. 289 blz. 248; yet.... behend'lijck geput: iets dat behendig geput wordt uit 't wezen van de Natuur zelf.
voetnoot512
end'lyck: of hij moet zich tenslotte behelpen.
voetnoot513
nu: welnu.
voetnoot514
Een vast gezet is: is 'n vaste instelling; mild en goed hoort bij Nature.
voetnoot515
haer strenger stelt ten toone: openbaart zich sterker.
voetnoot517
gelyck ontwaeckt: als ontwaakt; tsa: welaan.
voetnoot518
toegedeylt oorspr. en vooral Brabantse vorm van toegedeeld.
voetnoot519
Laat recht en medelijden maar elders gaan.
voetnoot519-520
Deze twee verzen zijn met elkaar in strijd door 'n verkeerde lezing van de Franse tekst. In plaats van: ‘Il faut que la pitié et la justice cede’ moet er staan: à la justice cede.
voetnoot520
heel: geheel, ongeschonden.
voetnoot521
O herd geschil: o harde zielestrijd; in 't besluyt: tenslotte.
voetnoot522
heym'lyckheen: geheimste gevoelens; elck kenbaer: voor elk kenbaar.
voetnoot523
'T momaenzicht: 't masker, de geveinsdheid; haer: hun; flaeuw van krachten: zwak, vermoeid (van 't razen); in 't Frans staat juist 't tegenovergestelde: ‘leur langue poussee D'un sincere desir respond à leur pensee.’
voetnoot524
geeft antwoord: geeft uiting van.
voetnoot525
houd daer: neem aan.
voetnoot527
te voren: al van te voren (zonder verdere betwisting).
voetnoot529
voor dy: voor u (zie Dl. 1 blz. 552 op r. 4).
voetnoot530
geheel: ongedeerd; ontleed: in z'n leden verdeeld.
voetnoot532
bewegen: ontroering, genegenheid.
margenoot+
[Randschrift:] God voeght noch Rijckdom en glorie by Salomons wijsheyd.
voetnoot533
zelve: zelfde.
voetnoot534
Chrysocolon: 'n blauw gekleurd kopersilikaat.
voetnoot535
Zo ook vergezelt grote rijkdom.... Salomons wijsheid (bezit hij naast zijn wijsheid, grote rijkdom....).
voetnoot537-538
ontzien: met ontzag; wel wat overdreven, Salomon heerste wel tot over de Eufraat o.a. over Syrië (3 Kon. 4:24).
voetnoot538
flucx: weldra; zijn tulband: aan zijn kroon; manschap bien: hun dienst aanbieden, zijn macht erkennen.
voetnoot539
Sidon: 't land van Sidon (nml. Fenicië dat langs de Middellandse zee lag) en de zee des Nijls: de zee waar de Nijl in uitstroomt, grenzen onmiddelik aan zijn rijksgebied; dus in 't Noorden Sidon, in 't Zuiden de mond van de Nijl.
voetnoot540
de vochte Euphraet: de Eufraat (die door Babilonië stroomt), dus Babilon erkent zijn macht (laat z'n hoornen laag dalen); vochte: vochtige; de hoornen van 'n rivier, als zinnebeeld van vruchtbaarheid en macht (zie Dl. 1 blz. 181 Pascha, vs.96); leegh: laag.
voetnoot541
Peru: 't goud vloeit rijkelik in zijn schatkist; Peru in Zuid-Amerika, rijk aan goudmijnen, dus = 't goud (letterlik: Peru zoals men dat zegt, Frans: Le Peru, comme on dit).
voetnoot542
Sion: Jeruzalem; gemeyn: voor iedereen; leyt: ligt.
voetnoot543
Keyzelsteen: kiezelsteen, zie vs. 381; Iudeen: Judéa; Iudeen eigenlik 'n verbogen vorm met -n, zoals meermalen gebruikt werd, vergelijk Den Haag; hier wel overgans-n voor de klinker van in.
voetnoot544
Alsins: in alle opzichten; vloeyt: baadt.
voetnoot545
leest: zamelt in.
voetnoot547
Hy overvloeyt van als: hij heeft overvloed van alles (als: alles); nae wensche: naar z'n lust; wensche ouwe verbogen vorm.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 566 Het eerste, de oude uitgave heeft Van 't Eerste.
voetnoot549
daer: waar, terwijl.
margenoot+
[Randschrift:] Zijn gerucht word over al verspreyd.
voetnoot551
'T welrieckende gerucht: de faam met 'n welriekende geur (Le renom doux-flairant).
voetnoot552
schoontaligheyd: welsprekendheid; verspreden: Vlaamse vorm van verspreiden.
voetnoot553
Tyriers: inwoners van Tyrus (spreek uit -iers) koning Hiram van Tyrus knoopte aanstonds vriendschapsbetrekkingen aan met Salomon, zoals hij die ook had gehad met David (3 Kon. 5:1).
voetnoot554
Zijn zoonschap Pharo zoeckt: de Pharo van Egipte zoekt hem tot (schoon) zoon (Pharo liet nml. z'n dochter huwen met Salomon, wat uit staatkundig oogpunt voor Salomon van groot belang werd, vgl. 3 Kon. 9:16 en 10:28).
voetnoot555
met yle: spoedig.
voetnoot556
der Ionffren: van de meisjes; Ionffer zie Hierusalem Verwoest, lijst van treurspelers, blz. 101; op d'oev'ren vanden Nyle: nml. Egipte (zie 3 Kon. 3:1).
margenoot+
[Randschrift:] Tegen Salomons houwelijcx aenzoec in Egijpten.
voetnoot557
Wat maeckty: wat doet ge.
voetnoot559
Een Hymen....: 'n huwelik, tweeslachtig door de ongelijke levensopvatting. Hymen overgenomen uit 't Latijn; eigenlik de god van 't huwelik.
voetnoot560
En voor.... is 'n onjuiste vertaling vanwege 'n drukfout in de Franse tekst. Et des mortels debats l'immortelle semence, moest zijn Est des mortels, en Vondel had dus moeten zeggen: Is het onsterflyck zaed van doodlycke geschillen. Nu zegt Vondel dat de bruiloft echt dodelike geschillen zijn voor de Godgelovigen ('t onsterflyck zaed: 't Jodendom).
voetnoot561
Ook afhankelik nog van ziet uw geest niet; gepaert: samen aangespannen.
voetnoot562
niet op geschikte wijze de aarde omploegen.
voetnoot563
zich echt'lyck gaet verzellen: gaat huwen.
voetnoot564
eebreuck: echtbreuk; ee-; huwelik, 't oorspronkelike woord dat ook nog zit in echt; hellen: afhellen, zinken.
voetnoot565-566
't Geloof heeft 'n hulp nodig, en geen bekoorster nog erbij, omdat de vrouw (Eva) 't eerste werktuig was van de duivel, om de man (Adam) te verderven; om haer....: om de vrouw, die 't eerste....; van den ouden Logenaer: (de duivel).
voetnoot567
't Geloof heeft ook geen vergift nodig.
voetnoot568
d'ongodvruchtigheyd: de goddeloosheid.
voetnoot569
die: haar, die; ontleent: weghaalt.
voetnoot570
Zinspeling op Adam's woorden over Eva: Schepping 2:23.
voetnoot571
een ribb' van woeste onvrije: 'n spruit van 'n barbaarse slavin (rib naar Schepping 2:21: Eva gevormd uit 'n rib van Adam).
voetnoot572
lazerije: melaatsheid (van afgoderij) zo genaamd naar de arme Lazarus in Lukas 16:20 en vlgg.
margenoot+
[Randschrift:] Ontschuldiginge hier van.
voetnoot573-574
alree.... trock uyt: heeft al uitgetrokken.
voetnoot575
d'onnoozelheyd: d'onschuld.
voetnoot577
Dat geven wij gemakkelik toe, en de heilige (goddelike) schoonheid, waarvan zij 't beeld draagt (door haar grote schoonheid).
voetnoot579
maer ducht ick of verslimde: maar ik vrees, als zou bederven.
voetnoot580
eersleep: gevolg; vergrimde: mocht vergrammen.
voetnoot581
slincx: op slinkse, ongeoorloofde wijze (aan de Joden was 't huwelik met heidense vrouwen verboden).
margenoot+
[Randschrift:] Poëtelijcke beschryvinge vande vermaecklijcke lusthof waer uyt de Minneguytjes voortkomen, die 't herte van Salomon, en Pharonida Dochter des Egyptischen Konings quetzen.
voetnoot583
Recht: juist, vlak.
voetnoot584
Besprenght: besproeit; dat boomgroent....: dat altijd groen gebladerde bomen heeft.
voetnoot585
Daer door: waardoor; in 't groene staet: in bloei staat.
voetnoot586
Die als met 'n gekleurd tapijt 't veld bedekken gaat.
voetnoot587-588
hoemen meer wil buygen: hoe meer men de bloemen die als sterren pralen, neerbuigt, vertreedt, des te meer ontvangen er jubelend 't leven; De bloemen schoon gesternt: les fleurs estoilees.
voetnoot589
door arbeyds pijn: met barens pijn.
voetnoot590
De zoete Zephyr: de zachte warme wind (de naam bij de Romeinen voor de Westewind, 'n zoele wind voor Italië, verder: zachte wind); bouwheer: de voortbrenger, de teler.
voetnoot591
De Zuydwind: (L'Austre) voor de Romeinen in Italië de droge verschroeiende wind, en verder storm (dus alleen in klassieke opvatting hier te verstaan); botster niet: beukt er niet.
voetnoot592
de rechte: de recht opgaande.
voetnoot593
zyn bruyt: z'n nevenstaande palm; Planeboom: plataan (Frans: Le Platan; zie voor plane blz. 241 op vs. 145).
voetnoot594
schuyfelende: telkens heen en weer bewegende.
voetnoot596
Wijngaerd: wijngaardrank.
voetnoot597
't Veyl: de klimop; kleeft: hecht zich vast.
voetnoot598
al: allemaal; Vrouw Cypris te geval: ten gevalle van Vrouwe Cypris, d.i. Venus de godin van de liefde (Cypris de Griekse bijnaam van Venus, Κυπρις).
voetnoot599
De Waen poortwachtersse is: de hoop is daar poortbewaakster (voor 't achtervoegsel -ersse zie Hierusalem Verwoest blz. 102 op vs. 9); stoutheyd: dapperheid.
voetnoot600
Gierigheyd: begerigheid; verstorven Oudheyd: de versleten ouderdom.
voetnoot601
Zooze: als ze (de Oudheyd); op 't gebloeyt poortael: bij de bloesemende ingang; poortael voor portaal onder invloed van poort.
voetnoot601-602
niet heen uyt achteloosheyd werpt...: niet onbekommerd (uit zorgeloosheid) wegwerpt haar bedachtzaamheid (pacxken vande re'en); groenende huys: lees groenend' uis.
voetnoot603
onthaeltze hier in: ontvangt ze, haalt ze hier binnen; de bloode stoutigheden: de schuchtere stoutheden (van verliefden), zoals al 't volgende bedoeld wordt van verliefden.
voetnoot604
Schoontaligheyds gebaer: de welsprekende, veelzeggende gebaren (van gelaat en houding); gebeden: verzoeken.
voetnoot605
haest: spoedig (de weer gauw gebluste boosheid).
voetnoot606
Behende dievery: 't behendige stelen (van kusjes).
voetnoot607
De slappe ledigheyd: de weke luiheid; de wellust in haer bloeijen: de bloeiende wellust.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 609, de oude uitgave heeft 'n komma achter geniet.
voetnoot609-610
Gerabraeckt: afgemat, zie Hier. Verw. vs. 120; d'hoop van 's vuyr'gen wensch geniet d'Onsterfelijcke spyze: de hoop die 't onvergankelik voedsel is van 't genieten van de vurige wens; geniet: 't genieten, genot (L'espoir des chauds souhaits immortel aliment).
voetnoot611
De ongebonden vrijheid, de onbekommerde overdaad ('t niet bekommerd zijn van de overdaad).
voetnoot612
tooverlieden: betoverende gezangen (lieden gewoon meervoud van lied).
voetnoot613-614
De te zwaar beladen tak van de balsemdruppelende boom trilt voortdurend door de liefdegodjes die er op genesteld zijn; telgh: tak; verladen: overladen.
voetnoot615
legt: legt de eitjes; tergen des brands: prikkelen van de minnebrand.
voetnoot616
kipt: doet uitkomen (uit de dop); Pygmeesche dwergen: nml. de liefdegodjes, de Cupidootjes (de Pygmeeën, letterlik: vuistlingen, zo groot als 'n vuist, waren 'n fabelachtig dwergvolk in Ethiopië).
voetnoot618
Een ander: voor 'n ander; dit vers heeft Vondel verkeerd begrepen: L'autre dessus son dos porte le bers aimé: de andere draagt op z'n rug de lieve wieg (de dop van 't ei).
voetnoot619
stoppelhayrt: krijgt stoppelhaar, z'n eerste haren; leerling ieughdigh: als jong leerling.
voetnoot620
hage: bosje; wispelt: huppelt.
voetnoot621
app'laer: appelboom, deze boom was biezonder aan Venus toegewijd; schaeuw: schaduw; dobbedobt: klopt ('n klanknabootsend woord).
voetnoot622
zijn koker: zijn pijlkoker (met de minneschichten).
voetnoot624
Proeft: beproeft; velt ter neder: overmeestert door 'n schot met z'n minnepijl.
voetnoot625
't Cijsken: sijsje; met een zwinck: met 'n zwenk, in 'n oogwenk.
voetnoot626
snatervinck: snaterende vink.
voetnoot627
dees' hanghvleughlende te byster....: deze, terwijl ze de vleugels laten hangen, heel stevig de vogels gaan berijden (de liefdegodjes zelfworden uitgebeeld met vleugeltjes).
voetnoot628
nopen: de sporen geven; die dwers beschrijt: de ene zit schrijlings op.
voetnoot629
Faisant (nog in de Franse spelling): fazant.
voetnoot630
iaeght: drijft.
voetnoot631
Die leyd vast aerzelinghs: die laat voortdurend achteruit lopen.
voetnoot632
Ringelduyve: ringduif, de wilde houtduif.
voetnoot633
Pottertjens: boefjes (pottertje en boefje gewone namen voor Cupidootjes) potter(tje): boef(je) oorspr. uit de betekenis pottebakker; of van vrek (oppotter).
voetnoot634
De gulde Wittjens: de als met goud bestoven koolwitjes.
voetnoot635
't zomeruyltjen: 't vlindertje.
voetnoot636
tuyltjen: bloemetuiltje.
voetnoot637
't Gehoornde vogelken: 't vlindertje met z'n voelhoorntjes; loert een vlaegh: verschalkt 'n tijd lang (loeren, vergelijk: iemand 'n loer draaien).
voetnoot638
laegh: hinderlaag, belaging.
voetnoot639
Mijn buysjens: m'n schatjes (van buis, veel gebruikt woord voor vriend, kameraad); Cypris: Venus; malle mijntjes: malle vertoningen, grapjes; mijntjes van mijne uit 't Franse mine betekent oorspr. gelaatsuitdrukking.
voetnoot640
voor: in plaats van; mooghdy fijntjes: kunnen jullie aardig (fijntjes ironies gebruikt).
voetnoot641
Doen sneuvelen ter ne'er: doen neervallen, gaan neerschieten.
voetnoot642
Gehoornde Cupidons: van die gehoornde Cupidootjes (vlinders) vindt men overal (alsins) genoeg; Cupidons: met n uit de Lat. of Franse vormen.
voetnoot643
't Werkwoord van deze zin is ‘zeggen’ in vs. 645; wiens: wier; minneflitzen: minnepijlen; (voor de z spelling, zie Dl. 1 blz. 449 op vs. 47-48).
voetnoot644
Alleen maar hun pijlen schieten op koningen ('t zijn konings-Cupidootjes).
voetnoot645
Tza: vooruit; onze hand spreek uit onz 'and.
voetnoot646
dees' twee herten: van Salomon en de Egiptiese prinses.
voetnoot647
't gevlerckte woord: 't gevleugelde woord (snelvliegende woord), de bekende zegswijze van Homéros.
voetnoot648
Zij maken eerst twee, drie kringvluchten, om zo de juiste vliegrichting te krijgen (zoals postduiven doen); de vlucht: 't vliegen.
voetnoot649
....klep klep beweeght: elk kleppert met z'n gepluimde vleugeltjes.
voetnoot650
En zwaait tot driemaal toe z'n boog (den krinck) van karmozijne kleur, hier bezaaid (ingelegd) met goud daar met hemelsblauw (ingezaeyt hier 'tgoud: Grieks-Latijnse zinsvorm, veel bij de Latijnse dichters in gebruik, vergelijk: indutus thoracem).
voetnoot651
Iudeen: Judéa (Iudeen 3e n.v. vorm); gaet pogen: gaat streven, begeeft zich.
voetnoot652
hoogh opgetogen: hoog opgevlogen, hoog in de lucht.
margenoot+
[Randschrift:] De Vorstinne van Egypten word bevangen met de minne des Konings van Iudea.
voetnoot653
Zie Pharo's dochter, toen 't sieraad en de eer van haar tijd; doen: toen; bragaet: pronk, sieraad; bragaet uit 't Franse bragade, iets waarop men brageert.
voetnoot655
geele platen: palmhoute planken.
voetnoot656
En ze stond, toevertrouwd aan de kunstvaardige handen van drie juffers die de kunst verstonden; geestige: kunstige (uitspr. geestig'and); gelaten: overgelaten (aan de handen).
voetnoot657
Met de palmhoute kam, aan weerskanten honderdmaal getand.
voetnoot658
ploeghde: uitkamde.
voetnoot659
perruycken: haardos, haren.
voetnoot660
Nectarstroom: Nectar hier in 't algemeen voor: voortreffelike geurige vloeistof; zoet om ruycken: zoet om te ruiken, welriekend.
voetnoot661
met naeld: met sierspelden; een vinger e'el: 'n kunstige hand.
voetnoot662
nopt 't zelfde als krolt: krult; een goed deel: 'n groot gedeelte.
voetnoot663
En d'ander watertze: de andere lokken begiet ze (met reukwater).
voetnoot664
kunst tegenover de natuurlike schoonheid van de prinses; verheerlijcken: verheerliken ze (de ‘dry kunstjonffren’).
voetnoot665
Als...: (Ze waren daarmee bezig) toen van die twee minnegodjes (zie vs. 643); 't schut: 't schiettuig, z'n vurig brandende minnepijlen.
voetnoot667-668
lost.... de veugel schalck: lost de vogel schalks en sluw.
voetnoot669
ick hebt wech: 'k heb 't te pakken.
voetnoot670
by haer....: bij zichzelf noch bloed noch wondteken zag (lidteecken zie blz. 117 op vs. 314).
voetnoot671
ocharm: ach (ik ongelukkige); vooral Brabantse zegswijze.
voetnoot672
van 't naeste beecxkens oever: van de oever van 't naaste beekje; 't naeste beecxkens: van 't naaste beekje ('t naeste beecxken, als een geheel gevoeld).
voetnoot673
gle: gleed.
voetnoot674
pickt: bijt; op ste: terstond.
voetnoot675
eens yzigh vuyrs vernielen....: 'n pijn van vuur en van ijs ('t vernielen van 'n ijzig vuur; beurtelings heet en ijskoud voelt ze zich; Frans: une glaceuse flame).
voetnoot677
'n Aanspreking van de dichter tot Cupido; gals met s achter vele; wicht d.i. Cupido.
voetnoot678
uw invergifte flits: uw door en door vergiftige pijl.
voetnoot679
op 't vermael der velden: op de kleurige velden; 't vermael: 't geschilderde, de kleurigheid; te weijen: zich te verlustigen.
voetnoot681
Lieft: houdt van; by haer zelven stom: stil in zich zelf gekeerd.
voetnoot682
Steent: klaagt.
voetnoot683
't prat geweld der Naelden opgetogen: de trotse macht van de hoog opgebouwde pyramiden.
voetnoot684
der Iebuseen: der Jebusieten: van Jeruzalem; de Jebusieten waren de voor-Israëlietiese bewoners van Jeruzalem en omstreken; naeckt: duidelik; verbeelden haar duidelik de bolwerken van Jeruzalem.
voetnoot685
In 't kristalijn: in 't doorschijnend kristal van 't Nijlwater; verschijnt haer: ziet zij 't beeld.
voetnoot686
Memphis: Memfis, de oude hoofdstad van Egipte; Solyme: Solyma, Jeruzalem (verkorting van Hierosolyma, zie blz. 74); t'elcken weder aen: telkens weer.
voetnoot687
bootst: beeldt; op 't stramijn: (met ei-klank): op 't stramien, op 't borduurgaas; ongeboden: zonder dat ze 't wil, zonder dat ze 't haar hand gebiedt.
voetnoot689
voorslagh.... maeckt: voortdurend (vast) met 't ontwerp van de tempelbouw bezig is (voorslagh: ontwerp, plan).
margenoot+
[Randschrift:] Salomon verlieft op Pharonida Princesse van Egypten. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 690 Pharónida: Pharo's dochter (Grieks-Latijns woord).]
voetnoot691
hecht: blijft vast zitten; a'ren: aderen.
voetnoot692
doet niet in slaep.... varen: brengt niet in slaap.
voetnoot694
wonderre'en: wonderlik verstand.
voetnoot695
een burgerkrygh: inwendige strijd.
voetnoot696-697
Nu.... Nu.... nu....: nu.... dan.... dan; om 's aerdrijcx lyst: om de rand van de aarde (van de gezichtseinder) te bereiken, en boven te komen; 's middaghs brand: de brandende hitte van de middag.
voetnoot699
niet zoo vermetel: niet zo krachtig, niet met zoveel zelfvertrouwen.
voetnoot701
noch zorght voor 't hofgezin: bekommert zich niet om z'n hofhouding.
voetnoot702
hy ontfanghtze vande Min (want de liefde legt hem wetten op).
margenoot+
[Randschrift:] Zijn Gezanten verzoeckenze en verwervenze hem tot een Vrouwe.
voetnoot703
De dichter spreekt de gezanten toe die naar Pharo's dochter gaan; die bera'en....: die met veel beleid dit feest gaat voorbereiden (feeste oorspr. 'n de-woord); bera'en (beraden): bezonnen, met beleid.
voetnoot704
tafereelen: schilderijen (de ouwere betekenis).
voetnoot705
Uw koets: uw reiswagen; 't afzetsel zoet: de lieve beeltenis (van d'ene bij d'andere).
voetnoot706
haer: hun beider.
voetnoot707
zeldzaem perten: wonderlike dingen (perten Vlaamse vorm van parten: manieren).
voetnoot708
tegen een: tegen elkaar.
voetnoot709
buyten haer: buiten hun (ieders hart heeft z'n zoetste genoegen in hun zelf, omdat 't altijd met de geliefde zich kan onderhouden).
voetnoot710
te huwen 't lyf te gaer: 't lichaam samen te huwen.
voetnoot711
prangende: omknellende.
voetnoot712
al beroert: geheel ontroerd.
voetnoot714
ouwde stock: oude grijsaard, stokoude man.
voetnoot715
Osiris: de beschermgod van Egipte.
voetnoot716
De loijende Isis: de loeiende Isis, de vrouw van Osiris; ze wordt in de Egiptiese kunst o.a. als 'n koe of 'n vrouw met de kop van 'n koe afgebeeld; (looien Nederduitse vorm van loeien); eerlangh: weldra.
voetnoot717
Eens guldenen geslachts....: van 'n heerlik geslacht, 'n prachtige schaar afstammelingen, en met uw leeftijd groeie uw liefde.
margenoot+
[Randschrift:] Haer vertreck van Egypten, en reyze nae Iudea.
voetnoot720
Van toornen: vanaf de torens.
voetnoot722
De Zuidewind strekt tot wind voor 't schip, en (zo zacht is die wind) tot windstilte (onwind) voor de vloed, dus: houdt 't water stil; schips wind: wind van 't schip.
voetnoot723
Overal waar ze gaat is 't alsof 't land welriekende kruiden voortbrengt.
voetnoot725
Idumeër: van de Iduméërs, dat is: van de Joden: Idumeër, inwoners van Iduméa, hier voor heel Palestina (zie blz. 87 r. 91); alsins....: overal hoort men heel de dag.
voetnoot726
kromhoornen: gebogen hoornen; gepyp: fluitspel; trommel-slagh: 't slaan op tamboerijnen.
voetnoot727
krielet: krioelt 't (krielet ouwere vorm van krielt waar 't woordje 't mee samensmelt).
voetnoot729-730
d'overschaeuwde voet: de overschaduwde voet; de plant (loot) treurt in fletse kleuren (bleeckverwigh) aan de donkerbeschaduwde voet van 'n al te weelderig groeiende boom (hout).
voetnoot731
Maer van een zoeter wind: maar die, door 'n liefeliker lucht; haer: zich.
voetnoot732
ruyghte: haar takken en bladeren; blonden: blanke, lichtende.
voetnoot733
daer in nieuwe aerd': waar in nieuwe grond.
margenoot+
[Randschrift:] Haer komste te Ierusalem.
voetnoot735
Sion: Jeruzalem (de straten waren met scharlaken tapijten bedekt, vs. 736).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 751, de oude uitgave heeft achter ziet 'n komma.
voetnoot736
'tBene'enste: 't benedenste, 't plaveisel van de straten.
voetnoot738
Die voor de stralen....: overdekt de straten (die) voor de stralen.
voetnoot739
te hoop: op 'n hoop; een thy: 'n getij, 'n vloed.
voetnoot740
alsins nae: overal achter; Maget ouwe vorm van maagd.
voetnoot741
worpen: werpen; even zeer: even aanhoudend.
voetnoot742
we'erlichtende: dat 'n glans afstraalde (ze droeg 'n goude kap op haar hoofd, zie vs. 751).
voetnoot743-744
Jaloers dat de tweelingrozen van haar wangen de natuurlike rozen beschamen; ze vrezen dat hun rozen verflauwen bij de rozen van haar wangen (Jeloers dat niet: de ontkenning na vrezen en dergelijke, zoals nog in 't Frans); t'elcken: telkens; haers kaecxkens: van haar wang.
voetnoot745
der Vorsten eere en pracht: de hoge en heerlike vorsten (de eer van: zie blz. 118 op vs. 341).
margenoot+
[Randschrift:] 't Ontmoeten van Salomon en haer.
voetnoot746
als ter maenden halver dracht: evenals wanneer de maanden half voldragen zijn, dus: evenals wanneer 't volle maan is (de maand wordt gerekend van nieuwe maan tot nieuwe maan; ter maenden halver dracht: bij de halve dracht van de maanden; ter = te der, der hoort bij maenden).
voetnoot749
te ga'er gelijck schoon: beiden even schoon (te ga'er: samen, beiden); groen: verliefd.
voetnoot750
aerdigheyd: schoonheid.
voetnoot751
huyf: kap (van de prinses); mutze: de hoofdband (van Salomon); gulden hoofden: met goud getooide hoofden.
voetnoot752
Adonisen: twee zo schoon als Adonis; 'n zeer schone koningszoon, die door Venus bemind werd; Venus dieren: lieve meisjes; dier in de 17 d'eeuw aanhoudend ook voor meisje (dus meent: 't zijn twee heerlik schone prinsen, of twee heerlik schone prinsessen).
margenoot+
[Randschrift:] Teeckenen van haer onderlinge liefde.
voetnoot753
leerlinghs vande min: jong-verliefden.
voetnoot754
Haer: hun.
voetnoot755
bernkool: vuurkool (brandkool); 't vuur der liefde; midsdezen: daardoor.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 771 Arcades, de oude uitgave heeft Arcadische.
voetnoot758
Een schaemzaem lamper: 'n kuise sluier; lamper naast 't tegenwoordig meer gebruikelike lamfer; dus: 'n kuise sluier schijnt haar stille starende ogen uit schaamte te willen bedekken.
voetnoot759
Hymen: huwelik (in de Grieks-Romeinse mythologie de god van 't huwelik); waer: waarheen; z'n dichtergeest wordt plotseling opgevoerd naar die godebruiloft van Thetis, en keert zich van dit heidens feest af in vs. 785.
voetnoot760
reede: al; heydensch: in 'n heidense sfeer; ontrent: in de nabijheid van (ontrent met on door invloed van de t); die zael'ge boge: die godehemel (de hemelkring).
voetnoot761
leeger Goon: lagere goden; mind're: nog mindere goden (les dieux du haut rang, les moiens, les petis).
voetnoot762
sprongen om: rond dansten; Thetis bruyloftsfeest = 't bruiloftsfeest op de Pelion van Thetis, de dochter van de zeegod Nereus, met Peleus koning van Thessalië.
margenoot+
[Randschrift:] Haer Bruyloftsmael volmaecktelijck in weynige veerzen beschreven.
voetnoot763
De grote vorst van 't Joodse land, Salomon, vertreedt hier onder z'n voeten de bliksemende stralen van z'n heerlikheid, hij legt z'n uitwendige stralende heerlikheid af; Idumeesche voor Joodse (zie op vs. 725); Iuppyn de groote: de grote Jupiter, d.i. de grote vorst van 't Idumese land.
voetnoot764
vuyr'ge, en heeten donder: bliksem; dit beeld van de bliksem wordt hier gebruikt door de gedachte aan Jupiter, die de bliksem voerde (donder: bliksem, zie blz. 117 op vs. 322).
voetnoot766
hov'lingh: 'n hoofse minnaar ('t Frans courtisan met dubbele zin, hoveling en hoofs).
voetnoot767
te meere: des te meer.
voetnoot768
al steeds: voortdurend, toch altijd; de veynzende eere: de eer, de majesteit die veinst iets anders te zijn.
voetnoot769-770
Meer als een....: meer dan vele Phebussen (Phebus de god van dichtkunst en muziek), vele muzen (godinnen van de kunst) dansen hier met lichte voeten op de lieflike rietmiese tonen van de goude strijkstok; 't gulde booghsken: de goude strijkstok; 't lieflijck maetgedicht: de liefelike tonen van 't gedicht, de liefelike rietmiese tonen (Frans: sur les vers doux-parlans repassent l'archet d'or).
voetnoot771
Arcades: booggewelven.
voetnoot773
schouw ick.... aen: zie ik; Iunoos, Minerven en Dianen zijn namen van bekende godinnen; deze en de volgende godenamen stellen hier allerlei vrouwen en mannen voor, om op klassieke manier de voornaamheid van 't gezelschap aan te duiden.
voetnoot774
va'en: vangen (oorspr. vorm met onjuiste plaatsing van de', Vondel zag er 'n samentrekking in van vangen, vgl. ook blz. 103 op vs. 17).
voetnoot775
rijckdoms lust en liefde: de begeerte en liefde naar rijkdom.
voetnoot776
haer: hun; griefde: wondde.
voetnoot777
Hebens: meerv. van Hebe, de godin der eeuwige jeugd; meerv. met ns, dubbele meervoudsvorm, onder invloed ook van de vele namen die naar 't Latijnse meerv. 'n n overnamen in de verbuiging; Chiron: Latijnse naam van Cheiroon, een van de wijste der Centauren (wezens half mens, half paard, in 't Griekse Thessalië); Cheiroon muntte uit vooral in de muziek en de geneeskunst.
voetnoot778
Om dienst begaen: om dienst te bewijzen, om te dienen; de bedden: de aanligbedden (de Romeinen en andere volken in de oudheid lagen aan tafel aan op lage rustbanken); goedertier: vriendelik.
voetnoot779
schaffen op: dienen op; met belgen: met tegenzin (om de zwaarte der schotels).
voetnoot780
gebeeld: met beeldwerk versierd ('t Frans heeft gravez wat zowel 't meerv. kan zijn van grave: zwaar beladen, als 't deelw. gravés van graver: snijden, met beeldwerk versieren; 't eerste is blijkbaar bedoeld); d'Ambrosia: de ambrozijn, de bekende godespijs; verzwelgen: hoog beladen zijn met.
voetnoot781
Marssen, Mars de oorlogsgod; dus veel krijgsoversten.
voetnoot782
Hermens meerv. met ns (zie Hebens vs. 777); 't enkelv. Hermes, de god van de handel en beschermer van de kunst; in de Romeinse mythologie Mercurius; dus: wel honderd kunstenaars verschaffen ontelbare verlustigingen.
voetnoot783
Thien thien: tienmaal tien; Oréades: bergnimfen; Pans: bosgoden; Satyrs: de makkers van Bacchus (zie Dl. 1 blz. 651 op vs. 1); narrisch vlijen zich: leggen er zich op toe op kluchtige wijze veel zotte gemaskerde vertoningen (mommerijen) uit te voeren (dus: allerlei kunstemakers geven hun vertoningen).
voetnoot784
aenstellen: inrichten, uitvoeren.
voetnoot785
Want ick en weet niet hoe.... in 't gemeen: want ik weet niet op hoeveel manieren wel; Gods knechten: Gods dienaren, de Joden; in 't gemeen: in 't algemeen, gewoonlik.
voetnoot786
De Joden volgen hier al de heidense feestelikheden en vertoningen na.
margenoot+
[Randschrift:] Verbreedinge vande brave kuysche, en heylige dans. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 787 Verbreedinge: uitvoerige beschrijving.]
voetnoot787
beelden: voorstellingen; zich aen quyten magh: zich van kwijten mag, wat 'n ander mag uitbeelden. Vondel heeft deze regels verkeerd begrepen; 't Frans bedoelt: 'n ander mag z'n geweven wandtapijten met zoveel afbeeldingen versieren naar 't leven (van wat hier gebeurt): De tant de vrais pourtraits que quelque autre embellisse, De ses riches tapis le drap (à haute lice enz.); in de behangsels van de wanden waren dikwels allerlei mythologiese en historiese voorstellingen geweven.
voetnoot789
wil kiezen: wil uitkiezen om uit te beelden.
voetnoot790
wijszoet: nuttig en aangenaam ('t utile dulci van Horatius); met.... zy vergezelschapt: mag vergezeld gaan van, mag gepaard gaan met.
voetnoot791
defte: deftige, in de ouwere betekenis: eerzame (zo deftig nu nog in Zuid-Nederland); daer ick my.... me' bezondigh: waardoor ik als 't ware misbruik maak van Salomon's grootheid en mijn dichtkunst (door zo lang in m'n gedicht hierbij te vertoeven).
voetnoot792
Musa: dichtgodin, dichtkunst.
margenoot+
[Randschrift:] De zale daer 'tgheschied, is de wereld, langhs wiens muren 'twelck de Hemelen zijn, men deze dans ziet der Hemelsche lichamen of sterren die eenen tred hebben in volkomenheyd afgemeten. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 793 die eenen tred hebben....: die 'n volkomen zuiver afgemeten loop hebben.]
voetnoot793
De leck're schot'len nu gelicht: nadat.... afgeruimd (gelicht) zijn; Latijnse zinvorm.
voetnoot794
vanght aen te gaen: gaat beginnen (begint te gaan); bevangh: omsluiting.
voetnoot795
klaer: helder licht; Augustisch: vorstelik; altemale: helemaal, volkomen.
voetnoot798
bende: schaar.
voetnoot799
haer oogh licht: hun oog straalt; Pharus: de beroemde vuurtoren op 't eiland Pharos bij Egipte, ten Noorden van Alexandrië.
voetnoot800
klinckanten: eigenlik: klatergoud ('t Franse clinquant) hier: blinkende sieraden.
voetnoot802
Eenstemmigheyd haer toom is: (de samenstemming is hun leidster) door één rietme worden ze bewogen.
voetnoot803
iuyst en even: zuiver en gelijk, in zuivere gelijkheid.
voetnoot804
van een geest....: door eén geest worden voortgestuwd.
voetnoot805
Al gaan ze heel snel....
voetnoot806
Zy posten: ze staan stil; thien thien duyst: tienmaal tienduizend; duyst Zuid-Ned. vorm.
voetnoot807
d'een ronde doenze op d'ander: de ene ronde doen ze na d'andere.
voetnoot808
vruchtbaer loncken zy....: onder de danspassen werpen ze elkaar lonkjes toe, die hun uitwerking niet missen (vruchtbaer).
margenoot+
[Randschrift:] De Zodiaeck of dweersriem, inde welcke met uytnemende geschicktheyd treden de zeven Planeten, de vijf Heeren zyn Saturnus, Iupiter, Mars, de Zon, en Mercurius, de twee Vrouwen Venus, en de Maen. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 809 dweersriem: dwarsriem (die dwars over de hemel gaat), de diereriem; met uytnemende geschicktheyd treden: bewegen in zuivere ordening.]
voetnoot809-vlgg.
In de volgende verzen beeldt de dichter de loop van de zeven hemellichamen, zon en maan en vijf planeten, langs de diereriem uit als 'n sterredans (zie Inhoud blz. 232 op r. 40-vlgg. zie aant. op r. 44).
voetnoot809
zich sluijerwijs verspreed: breidt zich uit als 'n sluier, dus overdwars; sluijerwijs, 't Frans heeft en escharpe: overdwars.
voetnoot810
gemarbelt....: in de lengte en breedte ingelegd (als in mozaïek) met voorstellingen.
voetnoot811
met vlam betogen: in lichtvlammen gehuld.
voetnoot812
te hoop: te samen.
voetnoot813
een ouwde Stock: 'n grijsaard, die Saturnus voorstelt; 'n grijsaard, omdat Saturnus de oude god is, de vader van Jupiter, en de god van de tijd; hij wordt o.a. voorgesteld met 'n slang die de staart in de muil heeft, 't zinnebeeld van de eeuwigheid (vs. 814, 815).
voetnoot814
bruyngraeuw: donkergrijs, 't Frans heeft de couleur de plomb: loodkleurig; de metalen waren aan de goden toegewijd, en werden soms naar hun genoemd, zo 't lood naar Saturnus; daar zinspeelt du Bartas op; zie verder vs. 827 't tin, vs. 840 't staal, vs. 862 't kwik en vs. 897 't zilver.
voetnoot815
en kunstelijck ick spoore: en ik zie heel kunstig.... voortkruipen (de planten in vs. 816 genoemd).
voetnoot816
Ruyt: wijnruit (zie Dl. 1 blz. 525 op vs. 9); vyerkruyd: (vuurkruid) nieskruid; komijn: 'n Egiptiese plant (waarvan wij vooral 't zaad kennen); alruyn: de wortel van de bedwelmende mandragore ('n soort nachtschade) waaraan grote toverkracht werd toegeschreven (in de wortel van de mandragore zou 'n alruin = tovergeest huizen, vandaar de naam). Al deze kruiden zijn zinnebeelden van Saturnus, als god van de landbouw.
voetnoot819
vogel-Kraen: kraanvogel; deze is dus afgebeeld alsof ie schreeuwt.
voetnoot821
Cornalijn: edelsteen, 'n soort topaas; 's kunst'naers yzer dicht: de harde metale stift ('t graveerijzer) van de etser.
voetnoot822
sne: sneed, graveerde; Den tijd.... met zijn dryvoudigh aengezicht: de drievoudige tijd: verleden, heden en toekomst; Saturnus is de god van de tijd.
voetnoot823
gewis: vast; nors van't veynzen: somber van 't denken.
margenoot+
[Randschrift:] Nae Saturnus noemt hy Iupiter.
voetnoot825
Zadock? 't Frans heeft Zedec; 't is duidelik dat Jupiter bedoeld wordt; Zadok is 'n bekende hogepriester ten tijde van David en Salomon; die zal toch de rol van Jupiter wel niet vervullen.
voetnoot826
Braef: kloek, flink; vro: vrolik; styven: stevige, forse.
voetnoot827
wiens verwe...: waarvan de kleur trekt, lijkt op 't blanke tin, dus wit (zie aant. op vs. 814).
voetnoot829
Gebeeld: gesierd met geborduurde afbeeldsels; eeckel: eikel (Vlaamse vorm); ayr: aar, korenaar; violet: viooltje.
voetnoot830
mirobalaen: 'n Oosterse vrucht, 'n soort perzik of pruim; geboort, en rond omzet: op de boorden (van 't kleed) rondom bezet.
voetnoot831
Aernen: arenden (aren of aern 't oorspronkelike woord); droef van pluym: donkerbruin van veren.
voetnoot832
geiuckte: met 'n juk beladen, zwaar beladen; toornverschuddende Elephanten: olifanten die de (op hun rug bevestigde) torens doen schudden; de olifanten werden vroeger in de oorlog gebruikt; ze droegen 'n houte toren of versterking op hun rug; (Elephanten rechtstreeks aan 't Lat. of nieuwere Frans ontleend, naast 't ouwere en gewonere olifant).
voetnoot833
Esmerald: smaragd; Diamantscherp: scherp, puntig door de diamanten (waarmee 't kleed bezet is).
voetnoot834
doorvuyrt: doorvuurd, doortrokken (zoals iets dat helemaal door 't vuur doorgloeid is); roock (roke): reuk.
margenoot+
[Randschrift:] Mars
voetnoot835
De derde is Mars, de oorlogsgod; op 't zelve pleyn: op dezelfde dansvloer; verhaest nog meer: maakt nog sneller; beneden: onder, op de vloer.
voetnoot836
De woeste soldatepassen van zijn krijgsdans.
voetnoot838
d'appel: de ronde knop boven aan 't gevest van 't zwaard; klaer ten toon: duidelik zichtbaar.
voetnoot839
hoofdscheel: (hoofd) schedel; tot den: 3e n.v. meerv.
voetnoot840
het gereten stael: 't geschubde ijzere harnas (gereten: uit stukken, schubben bestaande; 't Frans heeft forbi: gepolijst).
voetnoot841
beuck'laer: schild.
voetnoot842
gebult: bewerkt in relief.
voetnoot843
d'ommeloop: de omtrek.
voetnoot844
Euphorb': wolfsmelk ('n plant); Scammonye: 'n windeplant in Klein-Azië (die gomhars oplevert).
margenoot+
[Randschrift:] Venus.
voetnoot845
Schoone n.l. Venus.
voetnoot847
uw zelven ons wilt mellen: wil u zelf aan ons bekend maken (uw voor u zie blz. 179 aant. op vs. 1595); mellen: melden; zelven en Wien, wiens in de vlgg. verzen ook voor 't vrouwel.
voetnoot848
Venus voer door de lucht op 'n wagen getrokken door duiven; duiven (tortels) en mussen waren haar biezonder toegewijd.
voetnoot850
roo: rode; deze planten waren aan Venus gewijd.
voetnoot851
eenen Cestes.... welrieckende: 'n welriekende (vrouwe)gordel (Venusgordel eigenlik cestus).
voetnoot852
Minneguytjens: minnegodjes.
voetnoot853
Om wiens: n.l. van Venus; granaten: edelstenen (vooral rode) in de vorm van de zaden van granaatappels.
voetnoot854
Berijl of beril: 'n lichtgroene edelsteen; Saphir: saffier (blauwe edelsteen).
voetnoot855
Wiens: wier; verkleynende: die heel klein toont ('t Frans heeft fredonneur: trillende).
voetnoot856
der danssers Vorst: de zon: Venus als morgenster gaat vóór de zon op, en als avendster na de zon onder.
voetnoot858
Onze eegaes herten: de harten van onze gehuwden (Salomon en Pharónida).
margenoot+
[Randschrift:] Mercurius.
voetnoot859
deze: nml. Mercurius, de bode van de goden; aengename: bevallige.
voetnoot860
Dede hy: spreek uit deed'ij; behend: behendig, vlug; schoontalige: schoon van taal, welsprekend; Mercurius de bode, was ook de god van de welsprekendheid.
voetnoot861
vreemder: met er-uitgang achter wat.
voetnoot862
quickzilver: 't metaal van Mercurius, 't wordt ook Mercurius genoemd (zie aant. op vs. 814).
voetnoot863-864
En voor elke band (van andere kleur) die door 't scharlaken kleed loopt, strekt 'n agaat of porfier tot sluitstuk; (een vlock aen 't eynde: tot pluim, franje aan 't einde).
voetnoot865
vast: voortdurend.
voetnoot867
ongevangen: in vrijheid.
voetnoot868
Gebootst op 't schijngeboomt: nagebootst op 't nagebootst geboomte; (gebootst: afgebeeld).
voetnoot869
Haer keel schynt zwellen doen: doen, schijnt 't, hun keel zwellen; (schynt: schijnt 't, met versmelting van 't in de voorgaande t, zoals wij nog doen); veldgeschrey: veldgezang.
voetnoot870
den schalmey: de riet- of herdersfluit.
voetnoot871
eerdroock: aardrook of duivekervel (aardrook geheten, omdat 't sap van de plant de ogen doet tranen als de rook); Pimpernel: 'n geurige, geneeskrachtige plant.
voetnoot872
gekrunckelde: gekronkelde, gekrulde; uitspr. gekrunckeld'aren.
voetnoot873
vrypostigh: vrij en vlug in z'n bewegingen.
voetnoot874
Zoals de planeten schijnbaar bij hun beweging om de zon doen; meer biezonder wordt dit van de planeet Mercurius gezegd, omdat men biezondere moeilikheden had bij de verklaringen van zijn (schijn)bewegingen, zie vs. 875, 876.
voetnoot875
Zyn geschaeckeerde loop: z'n wisselende loop; gaet spreeden: spreidt zich uit.
voetnoot876
Toch is er maat in die schijnbaar ongeregelde bewegingen.
margenoot+
[Randschrift:] De Zon en de Maen vertoonende inde aerde Salomon en Pharonida: Christus en zijn Kercke inden Hemel.
voetnoot877
't Optreden van zon en maan, waaronder we voortdurend moeten zien in onze verbeelding Salomon en Pharónida; Ruymbaen o yders walgh....: maak plaats, gij van wie iedereen walgt (onreinen), oningewijden op zij ('t Frans: prophanes à l'escart; 't klassieke: procul este, profani).
voetnoot878
Noch lot noch deel hebtge: in 't geheel geen deel hebt ge; lot betekent hier 't zelfde als deel (Bijbelse uitdrukking, zie Hand. 8:21: Gij hebt geen deel noch lot in dit woord: d.i. in deze zaak); deze heyl'ge wellusts brand: deze heilige liefdebrand: de brand van deze heilige liefde (deze heyl'ge wellusts als een geheel; vergelijk aant. op vs. 672).
voetnoot879
doorsnyd ghy: dringt gij door.
voetnoot880
Tza: welaan, vooruit; dit Paer: de twee personen die in de dans Zon en Maan voorstellen als zinnebeeld van Salomon en Pharónida (zie 't randschrift); eerlange: weldra.
voetnoot881
haer: hun.
voetnoot882
aengesteld: aangelegd, aangericht (de feest oorspr. 'n de-woord).
voetnoot883
help God: o hemel (bekende uitroep, zie Dl. 1 blz. 263 op vs. 67); wat fackel lichter: wat 'n licht straalt er.
voetnoot884
ze dulden: die (de fakkel) verdragen; o eerste klaerheyds stichter: o eerste stichter, ontsteker van 't licht (d.i. de Zon).
voetnoot885-886
Zonne vande Zon: allerschitterendste zon ('n Hebr. zegswijze); de punten.... van uw stralen: de felheid van uw stralen (punten hier gezegd om de oorspr. betekenis van straelen: pijlen; dus: de punten van uw lichtpijlen).
voetnoot887
Verras uw zuster (de maan) met uw uitgestorte glanzen.
voetnoot889
We'ergaen (wedergaden): echtgenoten, echtpaar; nu 't met oorlof....: nu 't mij niet veroorloofd is (nu 't met verlof niet kan geschieden).
voetnoot890
Uw bevrunde aengezicht: de aangezichten van u die elkaar bemint; oon hinder: zonder hindernis, onbedekt.
voetnoot891
uws çieraets gulde stucken: uw kostbaar sierlike kledij (uw kostbare goude sieraden).
voetnoot893
distileert: in parelende druppels afvloeit (naar 't Hooglied 5:2: ‘Mijn hoofd is nat van dauw’).
margenoot+
[Randschrift:] De Maen, Pharonida, de Kercke.
voetnoot894
krollen: dial. vorm van krullen.
voetnoot895
D'een: d'ene krul.
voetnoot896
gebonden aen malkander: (de andere krul) saamgebonden.
voetnoot897
Haer keurs damast is...: haar opperkleed is van damast met 'n zoom van zilvere franje; frangien spreek uit franje (vgl. Dl. 1 blz. 443 op vs. 353-354).
voetnoot898-899
Rijk versierd als met 'n stroom van zilver, door 't opgelegde loofwerk van maankruid...; maenkruyd: 'n plant met bladslippen in de vorm van 'n maansikkel; kouwoerde: 'n soort pompoen of kalebas (gewone vorm: kauwoerde of kawoerde; zilvere ‘kauwoerden’ werden als versiersel gebruikt); heel uytheemsch gaergeweven: op heel biezondere (vreemde) wijze samengeweven).
voetnoot900
het Dier.... dat by de locht moet leven: dat van de lucht moet leven, nml. 't kaméleon (zie Dl. 1 blz. 640 op r. 2); vermaelt: versierd, beschilderd (zie op vs. 679).
voetnoot901
met een errenstigh pinçeel..., afmalen: met 'n nauwkeurig penseel afschilderen, met 't penseel nauwkeurig afschilderen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 919 haest Zeyn en garve ontvielen, de oude uitgave heeft Zeyn garven haest.
voetnoot903
gunst: bevalligheid; uytgescheijen: uitgekozen, uitgelezen; dus: van al de uitgelezen schoonheid....
voetnoot904
den huppelenden Reijen: de dansende reien, de reien van danseressen.
voetnoot905
(Van al die pracht) is zij alleen de moeder, en als 'n spiegel schenkt zij aan d'aanschouwers van de dans er de weerschijn van; kristalijn: kristal.
voetnoot906
iont: gunt.
margenoot+
[Randschrift:] De Zon, Salomon, Christus.
voetnoot907
Een krans saamgeweven van bloemen, die zuiver geschikt zijn; gaeijen (gaden): 'n paar zijn, zich verenigen.
voetnoot908
Citroenen: citroenbloesem; ayren: korenaren; Clytjen: zonnebloemen; de zonnebloem wordt Clytje (Klytië) genoemd omdat Klytië, 'n zeenimf, de geliefde van Helios (de zonnegod) in 'n zonnebloem was veranderd; die steeds draeyen: die altijd zich keren naar de zon.
voetnoot909
borduurt (geborduurd): met 'n borduur, d.i. met 'n boordsel van....; dus, geboord met robijnen....; Balais: lichtrode Arabiese robijn; Chrysolijt: Chrysoliet, 'n goudgele edelsteen, goudsteen (uitspr. met ei-klank hier).
voetnoot910
straelworpende: stralenschietende (worpen: werpen); spreek uit: straalworpend'oofd.
voetnoot911
gesaffraende: saffraan-, geelkleurige, of: van saffraanbloemen; spelwerck: kant.
voetnoot912
de balsem uytgezondert: de uitgelezen, heerlike balsemboom.
voetnoot913
rijck gebeld: prachtig uitgebeeld, als rijke versiering.
voetnoot914
opgestreelt: (opgestreken) opgetooid.
voetnoot915
hem toeiuyght....: zingt hem met blijdschap 'n nieuwe lofzang toe; (de zwaan op 't goudlaken van z'n mantel zingend afgebeeld).
voetnoot917
Phoenix: de feniksvogel (zie Dl. 1 blz. 762 opr. 1).
voetnoot918
pantsier: pantser, huidschild van de krokodil (krokodil als het-woord vreemd).
voetnoot919
gebra'en: gebraden, gebrand (van de zon); Zeyn: sikkel; haest: plotseling (haastig). De zin is: de zwart gebrande maaier ontvielen plotseling sikkel en garve.
voetnoot920
ent: hecht.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs.921, 'tRandschrift naast dit vers staat in de oude uitgave naast vs. 915.
margenoot+
[Randschrift:] Sterren vande Zodiaeck. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 921: Vondel noemt hier maar eén teken van de Diereriem, n.l. de Leeuw, maar in vs. 941-942 wordt ‘'s gordels krinck’ in z'n geheel genoemd.]
voetnoot921
worpt: werpt; beus dial. vorm van boos; d'oogen beus: de woedende ogen.
voetnoot922-923
backhuys waarschijnlik de oudste vorm van bakkes: bek; slingersteertende hy.... slijpt: door z'n staart te slingeren, door zich te geselen met z'n staart prikkelt hij z'n toorn (zie Dl. 1 blz. 823, aant. bij prent 76); backhuys is 't zelfde als muyl: de zin is: de leeuw blaast vuur uit ogen, muil en neus; d'ad'ren gaet ontspannen: z'n spieren gaat ontspannen; om aan te vallen spant ie z'n spieren, bij 't doen van de aanval worden ze ontspannen; dus: op 't allerlaatste ogenblik voór de aanval.
voetnoot924
welrieckent: volgens 'n oud volksgeloof lokte de panter z'n prooi door 'n welriekende geur; roth: troep; aen rannen: aanranden; aenrannen zoals schennen voor schenden, enz.
voetnoot925
braven: stoutmoedige; de braven Haen onderwerp bij zingt in vs. 935; 't Hanegekraai verschrikt de leeuw; zie Dl. 1 Warande der dieren bij prent 114, vs. 3, 4, blz. 745, en blz. 824 aant. bij prent 114.
voetnoot925-926
met purp're vederbos.... verçiert: z'n trotse kop versierd met 'n purpere vederbos is 'n tussenzin, zoals alles wat in de vlgg. verzen staat tot 935, met Hy zingt wordt de zin weer opgevat; kuyf: kam.
voetnoot928
styve: stevige, kloeke; met spick'len bont bestreken: met bonte kleuren opgesierd.
voetnoot929
roode baerd: de rooie lellen.
voetnoot930
De schrick die hij de leeuw inboezemt, zetelt in z'n ogen.
voetnoot931
krommet ouwe vorm voor kromt om 't slepend rijm, evenals 't volgende brommet.
voetnoot932
brommet: praalt.
voetnoot933
in twee welfde tacken tackt: vertakt, verdeelt zich in twee gebogen (gewelfde) pluimen.
voetnoot934
ribbezackt: slaat; ribbezakken zie Dl. 1 blz. 588 op r. 6.
voetnoot935
zinght: kraait; brallen: pralen.
voetnoot936
kuyf: manen (die overeind staan van toorn).
margenoot+
[Randschrift:] Beweginge van Zon en Maen.
voetnoot937
Eegaen: echtgenoten (zie vs. 564); met een welbedreven spoor: in 'n goedgemaakte, zuiver gevormde pas.
voetnoot938
voor: vooruit.
voetnoot939
d'Hispanische pavane: de Spaanse pavána, in oorsprong 'n Italiaanse dans van Padua (de Padovana of Paduana).
voetnoot940
gane: gaan (met e zoals nog in veel streken wordt gezegd).
voetnoot941
Uyt's gordels krinck: buiten de gordelkring d.i. de Diereriem (zie Randschrift naast vs. 809); gesternde Dieren: sterrebeelden met namen van dieren.
voetnoot942
vermaelt: beschilderd; alsins 't plaveysel onderscheet: heel en al de vloer overdwars in tweeën deelt (zie vs. 809 vlgg.); onderscheet: onderscheidt, afdeelt.
voetnoot943
Bruydegom: n.l. Salomon, maar hier de zon die zijn beeld is. De dichter bedoelt blijkbaar, dat de dansende Salomon nu eens bloemen dan weer sneeuwvlokken (wolvlokken) strooit, zoals de zon doet als die zich richt naar 't Zuiden (in 't warmste jaargetij), of naar 't Noorden (in 't koude jaargetij); Siloos bergh: hiermee zal wel bedoeld worden, de berg bij de bron Siloë (zie blz. 172 op vs. l449) die in 't Zuiden van Jeruzalem was tussen de berg Sion en de tempelberg Moria; wand'ren: wandelen.
voetnoot944
duystderley: duizenderlei (duyst: duizend, zie vs. 806); schoon onverbogen, vgl. Dl. 1, blz. 434 op vs. 162; elck voor and'ren: d'een voor d'ander, talloos veel.
voetnoot945
d'Olijfbergh: lag in 't Noordelik deel van Jeruzalem's Oostelike bergrug; groet: ziet, bezoekt.
voetnoot946
laet: achterlaat.
voetnoot947
't glinst'righ vloersel: de stralende dansvloer; met zijn aerzelen geslagen: door hem met aarzelende voeten betreden.
voetnoot948
Lijkt op die bewegelike weeftrappers die vol witte wolvlokken liggen (en lijkt ook bewegelik door de bewegelike passen onder 't strooien van de vlokken); wevertre'en (wevertreden): weeftrappers (de trapplanken waarmee ze 't weefgetouw in beweging brengen); ontrust: onrustige; in die dagen: in de dagen van 't koude jaargetij (zie op vs. 943 en 945).
margenoot+
[Randschrift:] Haer naerd'ren en vervremden.
voetnoot949
dees' twee: Zon en Maan, die Salomon en Pharónida verbeelden; aers'lingh: achterwaarts.
voetnoot951
ongelijcke gangen: de onderling verschillende bewegingen van zon en maan.
voetnoot952
merck'lijck: duidelik.
voetnoot953
't kristal: 't blank-stralende; schoon verjonght: in schoonheid verjeugdigd, in schoner jeugd.
voetnoot955
zooder: zo (d)er; hindernis....: iets zich tussen hun plaatst.
voetnoot955-956
tusschen beyde de twee...: tussen de twee; tusschen beyde als eén woord: tussen.
voetnoot957
al ofze storf: alsof ze stierf; storf ouwere vorm van stierf; al of: juist alsof (al: geheel; of: alsof); gaet uyt: verdooft.
voetnoot958
kuysche heyl'ge: uitspraak kuis'eilge.
margenoot+
[Randschrift:] Anagogische en heylige toeeygeninge van 't naerderen van Zon en Maen, tot het houwelijck van Salomon en Pharonida beeld van de echt, en het geestelyck gespraecke tusschen Christus en de Kercke, beschreven in dit schoon boeck genaemt het lied der lieden. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 959 Anagogische en heylige toeeygeninge.... tot: geestelike (mystieke) en gewijde toepassing.... op; Anagogische: verhevene (letterlik: opgevoerde), dit woord werd gebruikt voor de symboliese verklaringen vooral van de H. Schrift in toepassing op de geheimen van 't geloof en van 't eeuwige leven; het lied der lieden: 't Hooglied (Canticum canticorum, Hebreeuwse zegswijze).]
voetnoot959
Maar dit heeft geen invloed op hun rietmiese zang; niets met allen: niemendal (met allen: met alles, in elk opzicht; allen is 'n ouwe 3e n.v. onz.).
voetnoot960
houwen....: huwen, paren in zuivere samenstemming hun zang met de tonen van de luit, de viool, en met de beweging van hun voeten; met bevallen: met bevalligheid.
voetnoot961
zorghbetoover: die de zorgen betovert, wegtovert; voetgelicht: 't lichten, de bewegingen van de voeten.
voetnoot962
En houden dus gespraeck....: en houden aldus 'n samenspraak in 'n bevallig lied.
voetnoot963
klaergeooghde: met klare ogen. Dit bruiloftslied in strofen van vs. 963-986 is ontleend aan 't Hooglied (zie aant. achterin). T'is evenals 't Hooglied 'n beurtzang tussen bruid en bruigom; in de eerste stroof spreekt de bruigom de bruid, in de twede de bruid de bruigom toe, enz. (Men meende dat 't Hooglied 't bruiloftslied was van Salomon en Pharonida).
voetnoot964
Duyfken: aanspreking voor de bruid in 't Hooglied 2:10, 14, enz.
voetnoot970
waecken: leven; schoot: lichaam; mijn zuur en zoet gequel: mijn scherpe en zoete minnepijn.
voetnoot971
uw zoete p'ruyck: uw geurige haren.
voetnoot972
Watte amber: spreek uit wat' amber; watte: wat 'n (zie blz. 139, aant. op vs. 757).
voetnoot973
inne twee fyne purp're dra'en: (in) op uw twee fijne rode lippen; zoo veelvoud: zo veelvuldig, zo voortdurend.
voetnoot974
gereept: geringd (reep: in 't middeleeuws ook hoepel, ring).
voetnoot975
de reuck van uw geruchten: de geur van uw faam.
voetnoot976
locht: (lucht) adem.
voetnoot977
ontsteken: ontstoken (van liefde, bewondering); watten: wat 'n.
voetnoot979
mids in 't gebloemt gekropen: midden onder de (gewone) bloemen gedrongen (‘als 'n lelie tussen de distelbloemen’ Hooglied 2:2).
voetnoot980
Ze is 'n roos van liefde, 'n lelie van zuiverheid; de ene (de lelie van zuiverheid) gesloten, de andere (de roos van liefde) open.
voetnoot981
d'eerste: t'eerst (d'eerste Latinisme).
voetnoot982
Die.... wil: die wil ik....; riecken Zuid-Ned. voor ruiken.
voetnoot983
Deze stroof is nagenoeg letterlik Hooglied 2:3; App'laer: bedoeld is: 'n boom met geurige vruchten, tegenover 't overige wilde hout. ‘Als een appelboom tussen 't woudgeboomte.’
voetnoot987-988
terwijl: intussen; azuyren koetswagen: azuurblauwe hemelwagen; mind're: geringer (dan zon en maan); vuyren: sterren.
voetnoot989
willekomme: welkome (zie Dl. 1 blz. 717 op vs. 10); d'oef'ningh: de dansoefening.
voetnoot990
de bene'enste Bruyt: de bruid van hier beneden op aarde, nml. Pharónida, volgt haar bruigom, zoals Venus de avendster de ondergaande zon.
margenoot+
[Randschrift:] Salomon zijn houwelijck geeyndight hebbende bouwde het huys des Heeren.
voetnoot991
De dichter vertelt ons nu de uitwerking van Salomon's plan om 'n tempel te bouwen; Deze Hymen uytgeviert: nu dit huweliksfeest geeindigd is (Latijnse zinsvorm).
voetnoot992
en dubbele ontkenning bij geen (zo ook in 993); noch droomt: en hij denkt (meermalen wordt 't onderwerp niet uitgedrukt, als dat, hoewel in 'n andere betrekking, pas genoemd is, hier den Koningh 991); niet el als: niet anders dan.
voetnoot993
hy en schouwt: hij schuwt; onkost juist als kost: kosten, onkosten; vroeger ook in 't enkelvoud.
voetnoot994
verlet: 't zelfde als bezigh houd.
voetnoot995
thien duyst: tien duizend (volgens 3 [of 1] Kon. 5:14, 't Frans had: cent et cent mille mains); ylen: druk in beweging zijn.
voetnoot997
d'hayrge toppen: de bebladerde bomen, de ceders van de Libanon (Líbánus) in Fenicië ten Noorden van Palestina (ze werden doorkoning Hiram aan Tyrus geleverd, 3 Kon. 5).
voetnoot998
Nae 't water rollen: de bomen werden over zee vervoerd (3 Kon. 5:9); om op Sion stygen flus: om terstond omhoog gebracht te worden op de berg Sion (eigenlik Moria, de tempelberg, die er vlak tegenover lag; Sion dikwels voor de heuveltoppen van Jeruzalem, en voor Jeruzalem zelf).
margenoot+
[Randschrift:] Levende vertooninge der gener die aen zoo treflijcken werck bezigh waren.
voetnoot999
deel: zware plank.
voetnoot1000
vast krimpt: wordt voortdurend kleiner; van daegh te dage: van dag tot dag; daegh ouwe 3e n.v., afkorting van dage.
voetnoot1001
eermen 't meent: eer men 't zou kunnen geloven.
voetnoot1002
Doorsnuffelt't styf gedarmt': doorwroet de harde ingewanden; gesteent'; rotsgebergte; geweldig grote steenblokken werden gehouwen voor de grondmuur van de tempel, die uit 't dal tot de hoogte van de heuvel werd opgetrokken, om 'n voldoend bouwvlak te verkrijgen, zie vs. 1006, 1007.
voetnoot1003
venstert: maakt vensters, gaten in (in 't Frans Le quarrier.... fenestre); dat ryst...: dat geweldig hoog oprijst.
voetnoot1004
temt flucx: heeft terstond in z'n macht; porphier: 'n soort graniet (evenals in 't middeleeuws nog manlik); van d'eeuwen onverbrys'lijck: die niet door d'eeuwen kon verbrijzeld worden.
voetnoot1005
D'ene heeft de geschroeide steen bijgewerkt, kleiner gemaakt met vuur (de kalksteen wordt door 't gloeiend vuur tot poeder. Vondel heeft 't Frans niet goed begrepen; ' t Frans heeft L'un à force de feu la pierre blanche fond; fond: smelt, maakt tot poeder).
voetnoot1007
marbel: marmer; de grote vierkante steenblokken (zie aant. op vs. 1002); marbel de gewone vorm nog (zie blz. 236 op vs. 36) en in de 17 d'eeuw dikwels manlik.
voetnoot1008
't voorhoofd: de voorgevel; marmer dat de voorgevel van 'n koningspaleis zou sieren.
voetnoot1009
een pylers kop: 'n kop van 'n pijler, 'n kapiteel; een bult die (houwt): die houwt 'n voetring (de bolle lijst[en] in 't eigenlike voetstuk, basement, van de pijlers).
voetnoot1010
Een tegenbult verzoet dees: 'n derde werkt bij (hakt uit) 'n gordel (holle lijst boven de voetring; ('t Frans heeft voor bult en tegenbult: bossel en contre-bossel); voet-vierkant: 't vierkante grondvlak van de pijler, de plint.
voetnoot1011
hanebalck: zolderbalk; hoofdbalk, architraaf ('t Frans heeft Architraue).
voetnoot1012
delen: zware planken; snyden: uitsnijden.
voetnoot1013
Bezielt doo ced'ren: geeft leven aan 't dode cederhout (door de levende voorstellingen die er in uitgesneden worden).
voetnoot1013-1014
En met 't krakend splijten van ('n stuk) hout wekt hij gebaren, stemmen en vele zuchten op (door de bezieling die hij er aan geeft); schett'ren: kraken, krakend splijten; gebeer bijvorm van gebaar.
voetnoot1015
En anderen met de omvang ('t begryp), de buitenmuur van de tempel, hoe langer hoe hoger opgeklommen, doen de hemel vrezen, d.i. ze bouwen de muren hemelhoog op.
voetnoot1017
noch: en nog.
voetnoot1018
midzomer: in 't midden van de zomer (vergelijk middag); te haest: te haastig, te gauw (vergelijk ons: kom je haast).
margenoot+
[Randschrift:] Gelyckenisse uyt beeldende haer blyschap.
voetnoot1019
uyt genuchten: uit louter plezier (genuchten, ouwe 3e n.v. enkelv.).
voetnoot1020
Bacchus vruchten: de druiven (Bacchus de wijngod).
voetnoot1021
trossen: torsen (zie Dl. 1 blz. 497 op vs. 467).
voetnoot1022
Haers handgifts zware last: de zware last van hun eerste oogst; handgift 't eerste wat men ('n koopman bijv.) ontvangt; vandaar: de eerstelingen van de oogst (zoals in 't M. Nederl.) ('t Frans heeft 't zelfde: estrain = 't latere étrenne).
voetnoot1023
mostkuyp: de kuip waarin de druiven geperst werden.
voetnoot1024
hupp'lend': dansend, op en neer tredend.
voetnoot1025
Men ploegt d'onlust te spijt: men arbeidt (zo aan de tempel) ondanks de moeite, ondanks 't onaangename eraan verbonden (Vondel heeft 't Frans à l'enui: om 't hardst, verkeerd gelezen als: à l'ennui); spo'en: vorderen.
voetnoot1026
'tsmorgens: 's morgens ('ts = des, zoals in 't middeleeuws).
voetnoot1026-1027
wanneer de Zonne rust erkent....: ziet hoe 't groeit, hoe 't is opgeschoten, wanneer 't avend is.
voetnoot1028
Aen dezen arbeyd.... zich zelf.... keeren: zich toeleggen op dit werk, dit werk op zich nemen.
voetnoot1030
metzers: metselaars; metzer: vooral in Zuid-Ned. voor metselaar; houd verlet: vast houdt, in rust houdt.
margenoot+
[Randschrift:] De volmaecktheyd van zoodanigen werck.
voetnoot1031
Groot Koningh d.i.: Salomon; dat Reuzen-hert: die reuzemoed, dus: van waar is u die heldemoed gekomen.
voetnoot1032
Om zoveel bergen tot een massa (lichaem), tot een massale tempel saam te bouwen.
voetnoot1033
watte: wat voor, wat 'n (zie blz. 139 aant. op vs. 757).
voetnoot1034
dees' vierkanten lomp: deze plompe, ontzaglike vierkante steenblokken; verslepen: wegslepen.
voetnoot1035
Wat krommer vastigheyd....: wat voor gebogen sterkte van welvende bogen, wat voor sterke booggewelven (als fundamenten); krommer met -er achter wat (zie blz. 69 op vs. 13).
voetnoot1036
Ten bonten wolcken: naar de witgrijze wolken (bont nog in de middeleeuwse betekenis hier: met witte of grijze randen); dat pack hooghopgetogen: die hoogopgetrokken massa (pack: last).
margenoot+
[Randschrift:] Zijn uytnementheyd van buyten.
voetnoot1037
op.... let: beschouw (hier letten op nog in de oorspr. betekenis vertoeven bij).
voetnoot1038
gevoeght: samengevoegd, aaneengesloten; net; zuiver, sluitend.
voetnoot1039
kaeckelbont de' schynen: met sterk uitkomende kleuren deed schitteren.
voetnoot1040
Allebast: albast, 'n zachte, zuiver witte en doorschijnende steensoort; Serpentynen: slangesteen, zo genoemd om z'n slangsgewijze zwartgroene of donkerbruine vlekken.
voetnoot1041
gadingen: soorten.
voetnoot1042
vierkant: vierkant steenblok.
margenoot+
[Randschrift:] En van binnen.
voetnoot1043
wy verfoeijen: tellen we niet meer.
voetnoot1044
alsins: overal, aan alle kanten; gloeijen: stralen.
voetnoot1045
zolders opgebouwt: opgebouwde zoldering (3 [of 1] Kon. 6:15, 16 heeft: ‘tot aan de zoldering’, en ‘tot boven toe’).
voetnoot1046
beplackt: beschoten; 't cedere beschot werd met goud overtogen (3 Kon. 6:20, 21), ook de vloer van 't Heilige der Heiligen, en 't Heilige (3 Kon. 6:30).
voetnoot1047
plaesteringh: (pleistering) beschotwerk (pleistering 'n nieuwere vorm van plaestering); met loof gevoe'rt van binnen: is aan de binnenkant bezet met uitgesneden loofwerk (palmen en bloemen 3 Kon. 6:18, 29).
voetnoot1048
kouwoerd: 'n soort pompoen of eivormige vrucht (zie aant. op vs. 899); lodder: liefelike.
voetnoot1049
vermaen: vermelding (de ouwere betekenis).
voetnoot1051
De kunst de stoffe antwoord....: de kunst is in volkomen overeenstemming met de (kostbare) stof, en de stof met 't heilige dienstgebruik; te wonder: heel wonderbaar, volmaakt.
margenoot+
[Randschrift:] Dit huys verbeeld de Weereld onderscheyden in dry deelen, godlijck, hemelsch en aerdsch, waer in zich vertoont de wijsheyd Godes.
voetnoot1053
's weerelds Ide: 't wereldplan (uitspr.: Id'en); en zoo als....: en evenals vroeger onfeilbaar.
voetnoot1054
de wereld in drie verschillende delen (loten) werd gedeeld.
voetnoot1055
En dat: en zoals; spreek uit: d'Almachtig'and.
voetnoot1056
een heel Godlyck uytgenomen: 'n heel volmaakt goddelik deel; uytgenomen: uitgekozen, volmaakt.
voetnoot1057
't eerst': 't eerste, 't aardse deel.
voetnoot1058
fack'len: sterren; met deughden 't alderveerst': met engelen 't allerverste, 't hemelse deel.
voetnoot1059
aen 't schild'ren: als 'n schilder, schilderend (zoals in vs. 1063 Beeldsnijende en vs. 1065 Gieter).
voetnoot1060
't krom gewelf: 't gebogen hemelgewelf.
voetnoot1061
verwen licht van strael: stralend lichte kleuren.
voetnoot1062
spickelde: bont kleurde.
voetnoot1063
doorwrocht: bewerkte; stroncken: stammen.
voetnoot1064
beelden: figuren; dra'en: lijnen.
voetnoot1065
En Gieter: en als (beelde)vormer.
voetnoot1066
posten: postduiven, vogels.
margenoot+
[Randschrift:] Het Godlijck is het heyligh der heyligen.
voetnoot1067
In dryen deyldy (de nazin van vs. 1053-vlgg.): zo deelt gij in drieën; drymael heyligh: boven alles heilig, 'n uitdrukking aan de Bijbel ontleend.
voetnoot1068
wandelt: verkeert; God was er tegenwoordig onder de vleugels van de twee Cherubijnen die over de ark des verbonds stonden (1 Kon. of Samuel 4:4 en 3 Kon. 6:23-28).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1069 Cherubs, de oude uitgave heeft Cherub en achter trotz 'n komma.
voetnoot1069
Stadhouder trotz....: verheven plaatsbekleder is van Melchisedech (d.i. van Kristus), de hogepriester; hier meer bedoeld als voorloper van Kristus.
voetnoot1070
Melchisedech is hier: Kristus, ware en eeuwige zoon van God ('t Frans heeft: qui tient le lieu Du vray Melchisedech, eternel fils de Dieu). 't Is onjuist om in 't Oude Verbond de hogepriester de plaatsbekleder van Kristus te noemen.
margenoot+
[Randschrift:] Het Hemelsche is het binnenste poortael der Priesteren en Levyten.
voetnoot1071
Het binnenste poortael: 't voorhof voór 't Heilige der Heilige: d.i. 't Heilige (van de priesters).
voetnoot1072
helder Zon op Zon: heldere zonnen; d.i. hun heilige leer (volgend vers). Vondel heeft 't Frans verkeerd opgevat, daar worden de Levieten zonnen genoemd: Leuites, Qui iettent clairs soleils, sur les Israëlites Les raiz de leur doctrine).
voetnoot1074
Haer voedende: zich voedende; ingelyft zyn 's Hemels borgerschap: als 't ware al opgenomen zijn als hemelbewoners ('t Frans sont ia bourgeois du ciel).
margenoot+
[Randschrift:] Het aerdsche is het voorpoortael des volcx.
voetnoot1075
voorpoortael: 't deel van de tempel voór 't Heilige; schickt: beschikt, bestemt.
voetnoot1076
leeghgezeten: laag gezeten, van lagere rang; d'algemeyne leken: 't volk dat leek, geen priester is.
voetnoot1077
En als 'n veelzijdig begaafd (ondermenght) vakman doet gij overal wonder mooi opbloeien de schilderkunst (kunst van Apelles), de beeldhouwkunst (de kunst van Phidias), en 't afgieten van beeldwerk (de kunst van Myro, zie Dl. 1 Gulden Winckel, prent 28 blz. 331 op vs. 2). (Vondel zet onjuist Phedrus, 't Frans heeft Phidia).
margenoot+
[Randschrift:] Salomon schildert het aerdsche af in zyne spreucken.
voetnoot1079
stael: voorbeeld, model (nml. de tempel, gemaakt naar de wereld, zoals die door God is geschapen, vergelijk vs. 1053 vlgg); daer nae: daar naar.
voetnoot1080
De uitingen van uw goddelike geest in langdurige nachtwaken, nml. de drie boeken die aan Salomon werden toegeschreven: Spreuken, Prediker, Hooglied.
voetnoot1081
Uw boeck nml. 't boek der spreuken, waarmee Salomon bedoelde ‘dat men wijsheid en tucht zou leren’; gemarbert ryck: rijk dooraderd, vol van.
voetnoot1082
Kan men ten volle (ryckelycken) vergelijken met 't voorportaal (zie vs. 1075); toeeyg'nen: overeenbrengen met.
voetnoot1083
verzorght: bezorgt; huyswetten: regels voor de huishouding; ekonomiese wetten.
voetnoot1085
overhoop: door elkaar (letterl. op 'n hoop).
voetnoot1086
Vast oogen: voortdurend doelen; 't menschelyck beloop: 't beloop der menselike zaken.
margenoot+
[Randschrift:] Inde Predicker het Hemelsche.
voetnoot1087
de Predicker: 't boek Prediker, bevat overwegingen die uitgaan en terugkeren tot de hoofdgedachte: alles is ijdelheid. De strekking is niet alleen menselik maar vooral godsdienstig (t'is ‘'t binnenste poortael’ vgl. vs. 1071). Sommigen ontkennen dat 't van Salomon is; wil schynen....: schijnt ons te voeren (vs. 1090).
voetnoot1088
kne'ende (knedende): vertredende, verachtende; met pynen: met moeite (de ouwere betekenis; pynen ouwe 3e n.v. enk).
voetnoot1089
van aengenaem....: van wat aangenaam, goed, kostbaar, schoon, en dierbaar is.
voetnoot1090
's Hemels herberge: 's Hemels woning, de hemel.
margenoot+
[Randschrift:] In 't Lied der Lieden het heylige der heyligen.
voetnoot1093
't Geheymste: 't diepste mysterie bevat dit gezang, nml. 't Hooglied. De zinnebeeldige betekenis daarvan is: de liefdeverhouding van God tot 't Oud-Testamentiese Israël (vs. 1094); verder doorgevoerd die van Kristus tot de Kerk (1095-1096) en (naar Sint-Bernard) de liefde van de Bruidegom Kristus tot de ziel (1096-1100). 't Is zeker niet van Salomon. Men heeft er dikwels in gezien 't bruiloftslied van Salomon en Pharo's dochter (zie aant. op vs. 963); daer: waar, waarin; met verborgen spel: met spel waaronder 't misterie verborgen ligt.
voetnoot1094
houwen: Brab. Holl. vorm voor huwen.
voetnoot1097
Gespraecke houd: (gesprek houdt) spreekt; (uitspraak: gespraak'oud); de locht hoort met 't gebed: Gods (tonen) stem hoort in haar gebed ('t Frans heeft: Deuise auec son Dieu, oit l'air de ses accens); locht: lucht, wind, toon, stem.
voetnoot1098
haer: zich.
voetnoot1099
gerieflijck: in vreugde.
voetnoot1100
der liefden zelfs: van de Liefde zelf (liefden ouwe 2e n.v. enk.).
margenoot+
[Randschrift:] Inwydinge des Tempels en Salomons gebed tot God, genomen uyt het 1. boeck der Koningen cap. 8. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 1101: 1. boeck....: zo in de protest. Bijbels, in de katolieke: 3e boek der Koningen.]
voetnoot1101-vlgg.
Dit gebed is de samenvatting van Salomon's gebed in 3 [of 1] Kon. 8:23-53.
voetnoot1102-1103
my bevolen.... liet: aan mij toevertrouwde (bevelen: toevertrouwen).
voetnoot1104
Daer levend' steen af: daar 'n levende steen van; d.i. van de geestelike tempel Gods door de geestelike gemeenschap met God; (Naar St. Peter's eerste brief 2:5; zijn eere: zijn grootheid (dat ik, David's zoon, zijn ware grootheid bereiken mag).
voetnoot1105
behelst: omhelst, omvat.
voetnoot1106
die in uw throon zit....: die krachtens Uw (goddelike) majesteit in de hemel troont (throon: hemel, zoals in 't middeleeuws).
voetnoot1107
(zetelt) heerst in de hel door uw gerechtigheid, en overal door uw almacht.
voetnoot1108
herberght hier: kom hier wonen (in 't Heilige der Heiligen); toogen: tonen.
voetnoot1109
Als 't gebeurt in twijfelachtige zaken (dat 'n eed nodig is), haast U dan tot de eed, d.i. luister dan naar die eed (zie 3 Kon. 8:31, 32). Maght zijn: mag 't zijn.
voetnoot1111-1112
maeckt niet dat....: bewerk niet dat, zorg dat niet de goddeloze (die 'n meineed zweert); datmen zondigh....: dat men op zondige wijze U voortaan zou houden en achten voor onwetend en onkundig (omdat hij niet gestraft wordt, en door 'n valse eed z'n boosheid bedekt heeft).
voetnoot1113
blos: bloesem.
voetnoot1114
yl: loos; verwaeyde: door storm platgeslagen.
voetnoot1115
Ons honger zeggen toe: (al die verschijnselen) ons hongersnood voorspellen.
voetnoot1116
sprong: bron; dus: wanneer Gij regen onthoudt.
voetnoot1117
De zin is: wanneer wij in deze tempel tot U alleen onze beden richten.
voetnoot1120
ons.... bezwijckt: ons te kort schieten; het hert: de moed.
voetnoot1123
vremdelingh: vreemdeling (vremd ouwe bijvorm bij vreemd); wencken meervoud bij wond'ren, uwer wond'ren faem dus gevoeld als: uw befaamde wonderen.
voetnoot1124
Om hooren uw geheym: om uw godspraak te horen (de openbaring van God die boven 't verzoendeksel van de ark zijn godspraak gaf).
voetnoot1126
doch: toch (doch de oorspr. vorm).
margenoot+
[Randschrift:] Salomons alom vermaerde wijsheyd betreckt de Koninginne van Saba om hem te komen zien en hooren. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 1129 betreckt: trekt aan. - naast vs. 1145 Deze Koninginne verdoemt: 't gedrag van deze koningin veroordeelt.]
voetnoot1129
Isacx Koningh: koning van 't geslacht van Izaak, Salomon....
voetnoot1130
tortze: toorts.
voetnoot1131
Met onkunde overstulpt: zou trachten te verbergen als onder 'n stolp van onbekendheid.
voetnoot1132
licht glinsterigh: glinsterend licht.
voetnoot1133
Des geens, die: van haar die (des geens ook voor 't vrouwel., verg. blz. 76 vs. 13); beleed: bestuur (Zuidel. vooral Vlaamse vorm van beleid).
voetnoot1134
teere: wekelike; waarschijnlik zijn hier bedoeld de Arabieren uit de steden langs de kust van Zuid-Arabië, tegenover 't krachtige natuurvolk in de woestijn.
voetnoot1135
Saba: 't goudland en 't specerijeland in Jemen, 't kustland in Zuid-West-Arabië; de Sabeeën dreven 'n levendige handel o.a. in wierook; steedsche lentens: eeuwige lentes; lentens met dubb. meerv. vorm, vergelijk vs. 777.
voetnoot1136
roo Kaneelen: rooie kaneelstokken.
voetnoot1137
Waar ieders geldkist (kantoor) koninklike schatten bewaart; kantoor: kist, kast is in 't Nederl. de oudste betekenis, al in 't middeleeuws.
voetnoot1138
bedspon: bedsponde ('t onderstel waarop 't eigenlike bed ligt).
voetnoot1139
bekleed: bezet is; oon breucken: zonder scheuren.
voetnoot1140
Met stricken ingewrocht: in strikvorm ingelegd; in sierlike lijnfiguren ingelegd ('t Frans heeft: Rangees en lacets).
voetnoot1141
grootshe'en (grootsheden): grootse zaken.
voetnoot1142
Salomon zijn ze'en te mercken aen: Salomon z'n levenswijze te beschouwen, te leren kennen (ze'en: zeden).
voetnoot1143
met vreughden: met vreugde (ouwe 3e n.v. enkelv.).
margenoot+
[Randschrift:] Deze Koninginne verdoemt de valsche Christenen.
voetnoot1145
Ghy: de dichter spreekt hun aan die niet naar Kristus' leer willen luisteren, en dus door deze koningin veroordeeld zullen worden, zoals Kristus doet in Lukas 11:31 (vergelijk 't Randschrift); dees' groote klaerheyd meest: dees' allergrootste klaarheid, Kristus.
voetnoot1146-1147
onze eeuwe: onze tijd; wiens aengeklopte geest....: wier (door dwalingen) aangetaste geest de Waarheid (Kristus) gaat uitsluiten om (voor) muffe dwaalleringen.
voetnoot1148
langhzaem: langdurig.
voetnoot1149
En die: gij die (sluit aan bij 1147); op te doen: open te doen.
voetnoot1150
Om: om te; en zijn dobbel testament: en Gods woorden te horen in Zijn oude en nieuwe Testament.
voetnoot1151
Prinçes: vorstin; ten ionghsten dage: op de laatste dag (des oordeels).
voetnoot1152
verklage: zal aanklagen, beschuldigen.
voetnoot1153
die Monarche, en Heydene: die hoewel ze'n vorstin en'n heidense is; met lust: met graagte.
voetnoot1155
Dweerst: dwarst, overgaat, bereist (dweers ouwere vorm van dwars); kost: kosten; zwieren: trekken.
voetnoot1156
dieren: wilde dieren.
voetnoot1157
En and'ren Hemel: en 'n andere luchtstreek.
margenoot+
[Randschrift:] De vrucht die zy geniet van deze hare reyze nae Ierusalem.
voetnoot1160
Gods Tempel uytgezondert: Gods uitverkoren tempel.
voetnoot1161
bollewercken: bolwerken, verschansingen (oorspr. vorm); hoogh nae eysch: hoog naar den eis, die voldoen aan hoge eisen.
voetnoot1163
d'huysraet ook manlik zoals in 't middel-Ned.
voetnoot1164
statelijcker: heel statig (eigenaardig gebruik van de vergrotende trap, zoals in dergelijke betekenis ook vroeger enkele malen voorkomt; statelijcker hier met ei-klank rijmend op rijcker, dit komt ook bij anderen bijv. Hooft enkele malen voor, hoewel de klinker van -lijk al dezelfde onduidelike klank had als bij ons).
voetnoot1165
haer geschicktheyd: haar geschikte, hun ordelike gedraging.
voetnoot1166
Elck vanden haren: Elk van de hunnen, elk van hun; beducht: zorgvuldig.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1168 Guiterne, de oude uitgave heeft Quiterne.
voetnoot1167-1168
den duym geroert: de bewogen duim, de beweging van de duim; zoals de beweging van de duim aan de (verschillende) snaren van 'n gitaar tegelijk 't leven kan geven; (zenuwsnaerkens d.i. snaren van pezen gemaakt).
voetnoot1168
Guiterne: gitaar ('t oude middel-Nederl. woord, zoals 't ook in 't Frans was, Vondel heeft 't hier wel uit de Franse tekst).
voetnoot1170
leege klangh: lage klank.
voetnoot1171-1172
Zo zet Salomon met een woord.... in beweging (beroert); gebeer: gebaar; gedencken: denken aan.
voetnoot1173
les: opdracht, instruktie ('t Frans heeft: chacun a sa leçon).
voetnoot1174
byzond're dracht: de voor zijn ambt bepaalde kleding.
margenoot+
[Randschrift:] Zy grondeert de wijsheyd van Salomon met zware geschillen die hy ontknoopt. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 1175 grondeert: doorgrondt, peilt; zware geschillen: duistere, moeilike vraagstukken (3 Kon. 10:1).]
voetnoot1175
Eylands kuste nml. van Saba in 't Arabiese schiereiland.
voetnoot1176
zware raedselen: moeilike vraagstukken (zie aant. op 't Randschrift); haer... toeruste: zich toerustte, had overdacht.
voetnoot1177
verwerde vragen knap: ingewikkelde, diepzinnige vragen; (verwerde: verwarde, ingewikkelde).
voetnoot1178
t'Ontmoeten: aan te vallen.
voetnoot1179
welcken Oedipus: wat 'n Oedipus; Oedipous loste de raadsels van de sfinx van Thebe op, wat voór hem niemand had kunnen doen; de Voorspraeck: de advokaat.
voetnoot1180
Voor 't vyerschaer: voor de rechtbank ('t vyerschaer zie Dl. 1 blz. 453 op vs. 146).
voetnoot1181
En eyndigt niet zoo haest....: beeindigt niet, lost niet zo spoedig op 'n lang bepleite twijfelachtige bepaling (en.... niet dubbele ontkenning).
voetnoot1182
Die 't oude gebruik bijna als recht erkent, of's lands gewoonte als recht aanwijst (twee keer 't zelfde, 't Frans heeft: ordonnance en coustumier); wijst: recht spreekt, als recht erkent; scheyd: in rechte beslist, als recht erkent.
voetnoot1183
Of.... hy: of Salomon, dit sluit aan bij 1181 niet zo spoedig lost 'n ervaren advokaat 'n geschil op, of Salomon ontknoopt; d.i. niet zo spoedig als Salomon; Gordiaensche stricken: Gordiaanse knopen; vraagstukken ingewikkeld als de Gordiaanse knoop, die Gordius, koning van Frygië in Klein-Azië, aan z'n wagen had, en die Alexander de Grote heeft doorgehakt.
voetnoot1184
nachten: duisterheden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1185 de'en, de oude uitgave heeft d'een.
voetnoot1185
eer: vroeger; zweeten de'en met pijn: deden zweten van inspanning.
voetnoot1186
School-Sophist: de Sophisten in Athene, die hun leerlingen in de wijsheid, de wijsbegeerte, onderrichtten; Druydes: druyden waren Galliese priesters, die o.a. de jeugd onderwezen en de toekomst voorspelden; Bramijn: Brahmaan, de Brahmanen zijn de geestelike adel, 'n kaste in de Indiese samenleving, de bewaarders van de heilige oorkonden en geheimen van de godsdienst; ze waren de enige beoefenaars der wetenschappen.
voetnoot1187
hoe.... styver: hoe sterker, hoe meer.
voetnoot1188
Hoe.... grooter....: hoe groter 't altijd wordt.
voetnoot1189
nae wensch: naar wens, met graagte; gemeyn.... maecken: gemeen maken, meedelen.
margenoot+
[Randschrift:] Daer beneven onderwijst hy de Koninginne in de kennisse des waren Gods.
voetnoot1191
zotlyck: als dwazen.
voetnoot1192
bespotlyck: op belachelike wijze.
voetnoot1193
schynre'en: bedrogredenen; Magi: Magiërs, de priester-droomuitleggers bij Meden en Perzen; onderrecht, bijvorm van 't oorspr. onderricht (in de 17 d'eeuw zijn de vormen met -recht in alle betekenissen de gewone, bijv. berecht voor bericht enz.).
voetnoot1194
packen: lasten (door de veelheid der goden; 't Frans heeft Tant de sur-intendans: zoveel opzieners, zoveel goden).
voetnoot1196
zelf d'Eeuwigheyd verkoren: de (uitverkoren) heerlike eeuwigheid zelf.
voetnoot1197
afgesche'en van als: afgescheiden van alles; geheel zelfstandig (dus niet één met de geschapen wereld in pantheïstiese zin). Deze onderrichting van Salomon steunt niet op de Bijbel; du Bartas heeft die blijkbaar ingevoegd tegen de pantheïstiese leringen die in zijn tijd verspreid werden door Giordano Bruno (1550-1600) e.a., en 't skepticisme van Michel de Montaigne (zie blz. 226) e.a.
voetnoot1199
't Opperste wezen waarin alle andere wezens hun grond en oorzaak hebben.
voetnoot1200
God is de zuivere werkelikheid, de zuivere volmaaktheid (daed) van alle menseliker wijs te denken mogelikheden tot volmaaktheid (der machten), en de volprezen mogelikheid (macht geprezen) van de schepselike werkelikheden of volmaaktheden (der daden), d.i. de mogelikheid dat ze dat kunnen bereiken, is van God alleen afhankelik (zie de aantekening achterin).
voetnoot1201
goedheyds zee: de oneindige goedheid.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1206, de oude uitgave heeft achter niet 'n komma.
voetnoot1202
Des levens leven: de levensziel, de levensoorzaak van alle leven; het meyr des schoonheyds: de oneindige schoonheid; mé': eveneens.
voetnoot1203
en sterrenvooght bequame: en wijze heer over de sterren.
voetnoot1204
God is één enkelvoudige wezenheid, d.i. eén wezenheid en niets dan wezenheid, (eenvormigh), en toch de oorzaak van zo veel verschillende (geschapen) wezens, d.i. die alle 'n verschillende wezenheid hebben (vormt zoo veel gestalten t'zame). Vondel noemt dat enkel wezen zijn van God later eenformig met f (zie aant. achterin).
margenoot+
[Randschrift:] Datter maer is, en meer niet zijn kan als een eenige God.
voetnoot1205-1206
De eenheid en God is een en 't zelfde; d.i. in God is alles eén volstrekte eenheid, in Hem is niets dat onderscheiden is van iets anders, zoals in de schepselen; al wie de Eenheid lochent, zie, hij vernietigt geheel en al, als 'n goddeloze atheïst, de Godheid.
voetnoot1207
de Satan....: de Satan sticht tweedracht tegen God..
voetnoot1208
lichtet: belicht (stichtet en lichtet ouwe vormen, zie blz. 170 aant. op vs. 1427).
voetnoot1209
De kleyne: de kleine wereld, de mens (in tegenstelling met de ‘grote wereld’ zie Dl. 1 blz. 270 op r. 59); beyds: beide (beyds met s zie Dl. 1 blz. 497 op vs. 465).
voetnoot1210
in dryen onderscheen: in drie personen onderscheiden.
voetnoot1211
De delen die in zuivere evenredigheid aan dit bouwwerk (van de wereld) zijn gevormd; wel gedeylt: evenredig verdeeld; gesticht: 't grote wereldbouwwerk; gelaten in de zin van 't middeleeuwse gelatich: zuiver van vorm, van uiterlik.
voetnoot1212
Dit lyf vervult met: dit lichaam (van de mens) vol van; we'erliefde: onjuiste vertaling van 't Franse sympathies: samenstemmingen, eenstemmigheden; maten: evenredigheden.
voetnoot1213
welgeschickte: zuiver geordende; Kerck: zowel Salomon's tempel, als de ‘grote wereld.’
voetnoot1214-1215
Die overal zichtbare kunst kan niet bezonnen zijn dan door eén geest; uytgegoten: uitgestort, ten toon gesteld; geschift: uitgezocht, ontworpen, bezonnen; hy: de mens (weer de tegenstelling: ‘grote wereld’ en ‘kleine wereld’).
voetnoot1216
Gedeylt: geschikt, (ontworpen) geschapen; 't Franse part betekent hier niet geschift en gedeylt maar: uitgegaan van (Cest art par tout espars ne peut estre part: Que d'un dessein unique, et luy que d'un seul maistre). Zoals 'n meester zijn werk in stand houdt, in zuivere samenstemming houdt.
voetnoot1217
zaen: spoedig.
voetnoot1219
De wereld zou voortdurend 'n burgeroorlog doen woeden (onderhouwen).
voetnoot1220
En dit oproerig heelal (Al) weldra z'n eigen ondergang bewerken.
margenoot+
[Randschrift:] Dat deze eenige God is oneyndelijck, eeuwigh en onzienelijck.
voetnoot1222
eyndloosheyd: oneindigheid, oneindige eigenschap; hoewel alle oneindige eigenschappen van God eén zijn, eén wezen, onderscheiden wij met ons menselik verstand verschillende eigenschappen; vaten: bevatten.
voetnoot1221-1224
Omdat God van alle eeuwigheid af oneindig is, en in zich meer als een oneindige eigenschap omvatten kan, - want hier beperkt niet (zoals de heidenen menen) de ene god de macht van d'andere, of liever zo'n god vernietigt te gelijk z'n naam en z'n wezen van godheid (als nog andere goden erkend worden, is en de naam en 't wezen van de goden 'n onding), - waarom houdt gij heidenen dan....
margenoot+
[Randschrift:] Verblindheyd der heydenen.
voetnoot1227
stronck verachtlijck: 'n nietswaardig stuk hout (door 'n beeld als god te aanbidden); stronck: boomstam, blok hout.
voetnoot1228
onbedachtlijck: onbezonnen.
voetnoot1229
meest: hoofdzakelik.
voetnoot1230
vleeschlijcke eer: stoffelik eerbewijs (van offerdieren); daer: terwijl.
margenoot+
[Randschrift:] Antwoorde der Koninginnen, van Salomon wederleyd.
voetnoot1231
zeghtze: zegt de koningin; gestut door onze wercken: (gesteund door) steunend op de daden van ons heidenen.
voetnoot1232
Bant ghy: sluit gij; eender Kercken: van 'n tempel.
voetnoot1233
Arck: de ark des verbonds, de verbondskist; beest'lijcker: nog stoffeliker, nog met meer beesten (offers) dan wij.
voetnoot1235
Deze tempel even heilig als uitstekend (uytgenomen) in schoonheid.
voetnoot1236
zeght hy: antwoordt Salomon.
voetnoot1237
en wanen niet ocharm: en zij menen niet, och nee.
voetnoot1239
Een kofferken vervaet....: dat 'n kleine kist (de ark) Hem zou kunnen bevatten, die aard en Hemel in z'n armen draagt, maar 't bevat 't verbond van durende eeuwen; 't bond: de bond oorspr. 'n het-woord (evenals verbond), door 't Duitse der Bund in de 19 d'eeuw 'n de-woord geworden.
voetnoot1240
statige: plechtige; d'afkomst: 't geslacht.
voetnoot1241
de vrome aen 's vromen zaed: de vrome met 't geslacht van de vrome: d'ene vrome met d'andere.
voetnoot1235-1242
Duidelike zinspeling tegen de katolieke opvatting van 't kerkgebouw; en 't kofferken in 1239 (Frans coffre) meer biezonder tegen 't tabernakel.
voetnoot1242
verknoopen gaet: verbindt (gewone omschrijving met gaet).
margenoot+
[Randschrift:] Korte verklaringe vande ware Gods dienst voor en nae de komste Messiae. Ga naar voetnoot+
voetnoot+
[In 't Randschrift: naast vs. 1243 Messiae: van de Messias (Latijnse buigingsvorm).]
voetnoot1243
offerhande: offerande (zie Dl. 1 blz. 476 in de tietel); smoken: branden (van de brandoffers).
voetnoot1244
verzierde: (door ons) verzonnen; zoo dickmael word gesproken: zoals dikwels wordt gezegd.
voetnoot1246
In d'hoop zijns Zoons: met de hoop op zijn Zoon; met al deze Elementen: door al deze eenvoudige gebruiken; die offers en andere godsdienstige plechtigheden zijn heenwijzingen naar Kristus en Zijn offer.
voetnoot1247
zichtlijck: zichtbaar; d'offer: 't offer (vroeger ook 'n de-woord).
voetnoot1248
drencken: verdrinken.
voetnoot1249
o eynder vande wet: voleindiger, volmaker van de godsdienst (van de oude Wet), vergelijk Matth. 5:17.
voetnoot1252
rantzoen: losprijs.
voetnoot1253
genezende Serpent: genezende slang; met toespeling op de kopere slang die Mozes op bevel van God aan 'n staak bevestigde; de Joden door de beet van giftige slangen gewond, moesten daarnaar opzien, en zouden door de aanblik genezen. (Getallen 21:5-vlgg; voor de vergelijking met Kristus' kruisdood, zie 't evangelie van Sint Jan 3:14-vlgg).
voetnoot1254
Noodscheydsman: middelaar in onze nood (Kristus is onze Middelaar bij Zijn hemelse Vader).
voetnoot1255
Kristus' kruisoffer maakt door zijn voorafwerkende kracht 't oude offer tot 'n werkelik offer (waerheyd); 't was 't doel (wit) van die offers omdat deze de voorafbeelding ervan waren; Kristus was hun helper (bystand) bij de offers, omdat hij door z'n toekomstig kruisoffer medeofferaar was, en hun offers drukten hun verlangen uit naar Hem.
voetnoot1256
onsen ouwe buigingsvorm.
voetnoot1257
Sion: Jeruzalem; en inden geest ge-eert....: en in ons binnenste (niet uitwendig alleen) geëerd, verander deze boze wereld in ('n gouden eeuw) 'n gelukkige wereld.
voetnoot1259
aenveerd: neem op (onder Uw uitverkoren volk); wilt.... dulden: wil haar dulden, duld haar als de eersteling.
voetnoot1260
leght op u: neem op u.
voetnoot1261
ontkleed van Adams quaden aerd: ontdaan, bevrijd van Adam's boze natuur, bevrijd van de oude Adam: d.i. van 't lichaam dat de zonde dient. (Rom. 6:6).
voetnoot1262
zijn verklaert: verheerlikt worden.
margenoot+
[Randschrift:] Verwonderinge der Koninginnen over Salomons wijsheyd.
voetnoot1263
Zeer nae: bijna.
voetnoot1264
steeds: anders altijd; stijf dond'ren: in 't altijd door gerucht maken.
voetnoot1265-1266
snaterbeck....: praatgraag (de faam, die altijd alles rondvertelt), maakt zij de deugden groter naar de schijn dan ze werkelik zijn; daedlijck: inderdaad, in werkelikheid (daedlijck: werkelik, met de daad).
voetnoot1267
tafereelen: schilderstukken.
voetnoot1268
wel gedaen: goed geschilderd; in 't oogh... spelen: 't oog bekoren.
voetnoot1270
boven haer: boven de faam; uw deugd is groter dan de faam ervan verkondigde. 3 Kon. 10:6,7.
voetnoot1271
De lof, de roem die over u uitgaat, hoewel zonder weerga, verzwakt toch nog de waarde van uw kennis; uws leernens: van uw leer, uw kennis; leernen (werkwoord) komt in 't middel-Nederl. maar 'n paar maal voor; waarschijnlik is 't door Vondel uit 'tNeder-duits overgenomen: hier niet als werkw. maar in de betekenis: wetenschap, kennis; Frans doctrine.
voetnoot1272
't nydige Gerucht: de afgunstige faam (hoewel de faam over u zo groot is, is die nog afgunstig verkleinend, vergeleken bij de werkelikheid).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken