Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.98 MB)

XML (3.16 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.R. de Klerk

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck



Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III. De jaartallen van de gedichten

Hier worden alleen besproken de jaartallen, die niet vanzelf blijken uit de oorspronkelike uitgaaf van Vondel's verschillende gedichten.

AENDACHTIGE BETRACHTINGE, blz. 55.

Van omtrent 1620. Zoals op blz. 816 van Dl. I bij Gebedt is meegedeeld, staat dit gedicht bij Brandt in 1682 onder ‘Oude rymen’. Dit en enkele volgende zijn geregeld omtrent 1620 gesteld, wat wel waarschijnlik is, al is de tijd op een of twee jaren niet te bepalen.

Ook uit de toon en 't gevoel van dit gedicht blijkt wel, dat 't uit deze tijd is, gemaakt onder de droeve indruk van de godsdiensttwisten, en de strijd over de woorden van de H. Schrift zonder de geest (zie vs. 153-184); de verzen 177-184 slaan zo duidelik op de Gommaristiese twisten; 't is de vraag of deze regels wel in 't oorspronkelik hebben gestaan.

HOWLYCK-SANG, blz. 69.

Van omtrent 1620. Ook dit gedicht is blijkbaar uit deze jaren, Vondel's streng doopsgezinde tijd. Immers t'is gedicht in stroof- en versvorm naar de 100e psalm van 't doopsgezinde liedboek, Het boeck der gesangen (zie Dl. 1, blz. 768).

VIER VVTERSTE, blz. 73.

Van omtrent 1620. Aard en toon van dit gedicht wijzen er op, dat 't uit dezelfde tijd is als VVterste oordeel (blz. 72) van 1620. Brandt heeft 't ook onder ‘Oude rymen’.

DE HEERLYCKHEYD VAN SALOMON, blz. 223.

Van 1620. Zie hierover op blz. 74.

DE HELDEN GODES, blz. 301.

Van 1620. Zie hierover op blz. 74.

ODE OP DE GHEBOORTE VAN ANNA ROEMERS, blz. 392.

Van 1620. In de uitgave van Roemer's Zinnepoppen door Anna verzorgd en aangevuld (zie blz. 392 aant.) staat in 't begin van 't boekje 'n vers van Cats en van Vondel. Deze uitgave draagt geen jaartal; maar 't boekje sluit met Hooft's bekend grafschrift op Roemer Visscher: Roemer Visscher rust hier binnen, (Hooft's gedichten door Leendertsz-Stoett Dl. 1 blz. 166). Roemer was gestorven in Februarie 1620; dus is 't boekje verschenen in 1620. Hierom heb ik Vondel's Ode op 1620 gesteld, zoals ook Dr. J. te Winkel gedaan had in Verslagen en mededeelingen der Koninkl. Acad. Afd. Letteren 4e reeks, dl. XI, ‘De oudste gedichten van Vondel,’ blz. 317; 't gedicht is in ieder geval pas in 1620 verschenen. Al is 't niet volstrekt onmogelik, dat Roemer nog leefde toen ze begonnen met de druk van 't boekje, en Vondel 't dus in 1619 geschreven kán hebben, er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit zo is. T'enige wat enige schijn heeft is, dat Vondel in vs. 14 van Anna zegt: ‘O roem van uwe tijd, daer Roemer op magh roemen,’ en niet: mocht roemen. Dit zou men kunnen verklaren als 'n aanwijzing, dat Roemer nog leefde; maar die gevolgtrekking is volstrekt niet noodzakelik. Daarenboven Roemer leefde begin 1620 ook nog.

Wat 't gedicht van Cats op Anna Roemers betreft, dat voór dat van Vondel in dit boekje

[pagina 899]
[p. 899]

is afgedrukt, dit is zonder twijfel gemaakt, toen Roemer nog leefde, en Anna bezig was met haar vaders Zinnepoppen. Dat blijkt uit de inhoud. Bijv.

 
Wij weten, dat zijn lijf sou ligghen zonder siel
 
Indien U heus onthaal niet beyd'en onderhiel.

Maar was dit nog in 1619? En al zou dat zo zijn, 't zegt toch alleen dat Anna met de Zinnepoppen bezig was, en niet dat ze al aan 't drukken waren. Wat bewijst dat dan voor de tijd van Vondel's gedicht?

Integendeel hoogst waarschijnlik is Vondel's gedicht ook pas in 1620 geschreven. Want, vooreerst werd 't voorwerk van 'n boek (dit gedicht staat in 't voorwerk, dat precies 't eerste vel beslaat) heel dikwels 't laatst gezet en afgedrukt. Ten twede: we vinden Vondel voór 1620 in geen betrekking met dichters of kunstenaars of andere bekende personen buiten de Brabantse kamer. (Zie ook blz. 901, Op de boeten betaelt door... Peter Schrijver). Ook van die kant wijst dus alles naar 1620 op z'n vroegst.

Zelfs kan 't boekje en dus Vondel's gedicht best van 1621 zijn. Hooft's sonnet op Anna, aangewezen in de aant. blz. 392 en 393, is ook van 1621, en Vondel's lof op Anna (str. IIII-VII) is helemaal in dezelfde geest, en kan onder invloed van Hooft's sonnet geschreven zijn.

OP DEN BURGER-KRIJGH DER ROOMEREN, blz. 396.

Van 1620. De schrijver van 't bezongen werk Heyndrick Storm ondertekent zijn opdracht ‘den eersten Ianuarij XVIc, tvvintigh.’

Wanneer deze opdracht (met 't hele voorwerk) 't laatste gedrukt is, dan is Vondel's gedicht blijkbaar van even vóór 1620, of uit 't begin van 1620.

BALYLONISCHE GEVANGENIS, blz. 398.

Ook deze psalmvertaling is om z'n toon en gevoel uit de tijd van 1620. Opgemerkt dient te worden, dat Vondel in de oudstbekende uitgave (van 1644), dus in z'n katolieke tijd deze psalm als 136 nummert; in zijn doopsgezinde tijd heeft hij natuurlik genummerd 137 (verg. Dl. I, blz. 821 bij de Uytbreyding over den 19 psalm Davids).

GEZANG, blz. 400 en OP 'T WOORT: DAER IS SOO YETS, blz. 403.

Van omtrent 1620. Van deze beide gedichten geldt, wat bij Aendachtige betrachtinge, op de vorige blz. gezegd is; Brandt heeft ze onder ‘Oude rymen’.

OP KASSANDRAS TREURSPEL, blz. 404

Van omtrent 1621 of vroeger. Van Lennep Dl. II, blz. 333 zegt, dat Vondel 't ‘zeker niet bij de eerste uitgave’ van Rodenburg's Cassandra gedicht heeft (deze is van 1617). T'is mij gebleken, dat Vondel 't rijmpje bij, d.i. in geen enkele uitgave van dat toneelspel gemaakt heeft. Daarom is onmogelik de juiste tijd te bepalen; 't moet dus van deze tijd of van vroeger wezen.

Ik heb geraadpleegd de Kassandra van 1617 (eerste uitg.), 1632, 1634, 1642 en 1646.

In deze laatste, van 1646, staat voor de eerste keer de druk genoemd (5e druk); daaruit blijkt dan welke druk de vorige uitgaven waren. Die van 1634 is in ons land op geen enkele bekende boekerij aanwezig, wel op de Universiteitsbiblioteek in Gent. In geen enkele van al deze uitgaven is Vondel's rijmpje te vinden.

Unger in zijn Bibl. van Vondels werken, blz. 203 zegt, dat dit gedichtje vermoedelik in de oudste druk van Cassandra staat, die hij niet heeft kunnen opsporen. Hij meende blijkbaar, dat er 'n oudere uitgaaf was dan 1617, omdat hij die van 1634 niet gekend heeft.

Vondel zal dit rijmpje zeker niet gemaakt hebben, toen hij al omging met Hooft en andere personen uit die kringen. De tijd is dus wel te stellen tussen 1617 en 1621. Mogelik bij gelegenheid van de eerste uitgave (1617), of bij een of andere opvoering.

KLINKERT (op Zacharias Heijns' du Bartas), blz. 406.

Van 1621. Heijns' vertaling is uitgegeven in Zwol in 1621 blijkens 't ‘Extract uyt de Privilegie’ op blz. 1 voorwerk achterkant, gedagtekend ‘24 Junij, in 't Iaer 1621.’

[pagina 900]
[p. 900]

OP HENDRICK DE KEYSER, blz. 411.

Van 1621. Dit portret is door Thomas de Keyser in 1621, 't sterfjaar van z'n vader, gemaakt, zoals in de linkerbenedenhoek staat aangegeven. Allerwaarschijnlikst heeft Vondel dit bijschrift dus ook in dit jaar bij 't portret geschreven.

GEDACHTENIS VAN DISIDEER ERASMVS, blz. 414.

Van 1622. Dit gedicht staat ook op blz. VII van de Colloquia van 1622 (zie blz. 417 aant.), waarin ook Vondel's gedicht ‘Op het Metalen pronck-Beeld’ staat. De plano zal dus wel van ditzelfde jaar zijn; hij is in ieder geval de oorspronkelike uitgaaf, want men drukte geen plano van 'n gedicht, dat al elders gedrukt was. Vondel dichtte dit blijkbaar (zie vs. 1-4), naar aanleiding van Schrijver's zoeken naar juiste afbeeldingen van Erasmus voor De Keyser's standbeeld, en dat was in 1622.

OP ERASMUS, blz. 420.

Waarschijnlik van 1622. Vondel zal dit tweeregelig versje wel bij dezelfde gelegenheid gemaakt hebben als de beide andere gedichten.

LYCK-DICHT OP VORSTIUS, blz. 426.

Van 1622. Vorstius stierf 9 Oktober 1622; Vondel heeft blijkbaar dit gedicht onmiddelik na diens dood gemaakt.

KLINKERT OP SNELLIUS, blz. 428.

Van 1622. T'jaartal Anno MDC.XXII staat op de laatste blz. van 't voorwerk.

VECHTZANGK, blz. 456.

Van 1623. Vondel heeft dit gedicht geschreven tijdens de verloving van Tesselschade met Alard Krombalck, waarschijnlik kort voor hun huwelik, dat eind 1623 gesloten is.

KLINCK-DICHT (Misbruik des kerkelyken bans), blz. 480.

Van 1623. Brandt, Poëzy, Dl. 1, blz. 306, zet onder dit gedicht MDCXXIII. Aard en toon van 't gedicht wijzen ook op deze tijd. Mischien is 't gemaakt in de allereerste dagen van 1624. (Zie Nad. Verkl.)

OP IOAN PIETERSEN SWELING, blz. 485.

Waarschijnlik van 1624. Immers waarschijnlik heeft Vondel 't gedicht gemaakt bij 't portret door Jan Hermansz Muller gegraveerd in 1624 (zie blz. 485).

OP VRBAEN DEN ACHTSTEN, blz. 495.

Van 1625. Vondel zal dit gedicht wel hebben vertaald vrij spoedig nadat z'n broer 't in 't Latijn geschreven had.

BEGROETENIS AEN.... FREDERICK HENRICK, blz. 509.

Van 1625. Uit den aard van de zaak heeft Vondel deze begroetenis gedicht bij de aanvaarding van 't stadhouderschap door Frederik Hendrik onmiddelik na de dood van Maurits. Wel draagt ook de oudste uitgaaf 't jaartal 1626; maar zoals meermalen gebeurde en nog gebeurt bij verschijning van 'n boekwerk in de laatste maanden van 't jaar, heeft 't boekje 't jaartal van 't volgende jaar gekregen. Zo is 't o.a. ook gebeurd met de 3e druk van Vondel's Palamedes, die 't jaartal 1626 voert, en toch in Oktober 1625 was uitgekomen (zie hieronder op Palamedes).

DE AMSTELDAMSCHE HECVBA, blz. 530.

Van 1625. Behalve 't op blz. 530 aangetekende, is nog op te merken dat ook de prent van Vinckboons in de rechterbenedenhoek 't jaartal 1625 draagt (zie blz. 532).

[pagina 901]
[p. 901]

PALAMEDES, blz. 615.

Van 1625. Palamedes is op z'n laatst van Oktober 1625, want ook de 3e druk is nog van Oktober 1625. Huygens heeft in 't exemplaar van de 3e druk dat hij van Vondel ten geschenke had ontvangen, geschreven: Do. [afkorting voor Donum of Donatio] Auctoris. Constanter. Slusae Calend. Novemb. 1625. (d.i. Geschenk van de schrijver. Constantijn. Sluis de 1e November 1625). Dit exemplaar berust op 't Vondelmuseum in Amsterdam. Op deze derde druk (Unger's Bibliographie nr. 113) staat 't jaartal 1626, maar blijkens Huygens' inschrift was die al in Oktober 1625 verschenen. De eerste druk (zie Afwijkende lezingen, blz. 861), is dus nog vroeger uitgekomen, op z'n laatst in diezelfde maand Oktober; misschien zelfs nog voór de Hecuba, die 6 Augustus 1625 gedagtekend is (zie blz. 530); maar hier hebben we geen onmiddelike aanwijzingen voor.

OP BARNEVELT, blz. 753.

Van 1625? Dit dichtje zal wel van omtrent Palamedes' tijd zijn. We vinden in regel 2 dezelfde verbeelding als in vs. 3 van de Klinckert vóór Palamedes (zie blz. 618). Andere aanwijzingen die enige zekerheid kunnen geven, hebben we niet.

GESPRECK OP HET GRAF VAN... OLDENBARNEVELT, blz. 754.

Van 1625? Ook dit zal wel uit de tijd van de Palamedes zijn, maar ook hier ontbreekt elke aanwijzing. Van 1619 is 't in geen geval, hoewel Vondel 't Latijnse gedicht van 1619 navolgt (zie aant. op blz. 754 en Nadere Verklaringen).

KRACHTELOOSE PAEPENBLIXEM, blz. 755.

Van 1625? Ook waarschijnlik uit de Palamedes-tijd, toen Vondels' gemoed heel en al in de Oldenbarneveld-tragedie was ingeleefd.

OP EEN MOORTPASQUIL, blz. 756.

Van 1625? Dit zou voór Maurits dood gemaakt kúnnen zijn (dus voór 23 April 1625), want in regel 2 staat: Dat ick Mauritius berooven wil van 't leven. Maar t' is hoogst onwaarschijnlik, dat men Vondel moordplannen op Maurits toedichtte, voórdat zijn Palamedes was uitgekomen. Dat ‘pasquil’ en Vondel's antwoord zullen dus wel na Palamedes geschreven zijn; die tegenwoordige tijd wil is geen onoverkomelik bezwaar.

OP HOOGERBEETS, blz. 758.

Van omtrent 1625. Uit de inhoud blijkt, dat 't gemaakt is na de dood van Hoogerbeets (September 1625), en allerwaarschijnlikst dus vlak na zijn dood, in de volle beroering van Palamedes.

OP DE BOETEN BETAELT DOOR.... PETER SCHRIJVER, blz. 759.

Van omtrent 1625. Ook dit gedicht behoort tot de tijd, toen Vondel's gemoed de geweldige ontroeringen beleefde van Oldenbarneveld's ‘tragiese justitie’ en van 't onrecht al diens medestanders aangedaan.

Op zich zelf is er natuurlik niets vreemds in, dat Vondel dit gedicht heeft gemaakt, zes jaren na 't feit dat er in bezongen wordt; de Palamedes zelf is ook zes jaar later dan de gerechtelike moord op Oldenb.; en verschillende andere gedichten op Oldenb. heeft Vondel gemaakt lang na diens dood, wanneer zijn hele ziel weer die gruweltijd doorleefde. Verder mag als aanwijzing gelden, dat Vondel in 1619 de personen van 't Oldenbarneveld-drama nauweliks kende, of helemaal niet kende; en in geen geval kon hun persoon en hun leed zijn gemoed zo sterk beroeren, als we dat voortdurend aanvoelen in hem tussen 1625 en 1631.

Maar er zijn ook rechtstreekse aanwijzingen, dat 't gedicht niet onmiddelik na 't bedichte feit is gemaakt.

Vooreerst is heel opmerkelik, dat heel 't gedicht in de verleden tijd staat; en vooral bij sommige regels zou dat heel eigenaardig zijn, als 't kort na 't gebeurde geschreven was. Maar vooral wijs ik op de twee laatste regels, die duidelik aan 'n verder verleden herinneren.

[pagina 902]
[p. 902]

Ten twede. Vondel maakte hier 'n heel eigenaardige vergissing, die alleen te begrijpen is, wanneer hij 't gedicht enige jaren na de gebeurtenis gemaakt heeft. Hij zegt dat Schrijver z'n bijschrift maakte (vs. 11 en 12 zijn letterlik Schrijver's laatste regel), toen Oldenbarneveld al terechtgesteld was (vs. 4-8). Maar 't portret van Hoogerbeets met Schrijver's bijschrift kwam uit in Maart 1619, en heel de zaak was afgelopen voór de dood van Oldenbarneveld, (13 Mei 1619); zie G. Brandt: Historie van de Rechtspleging; op MDCXIX, 1e druk (1708) blz. 58-vlgg. (3e druk blz. 75-87).

Ten derde. In ‘het Stamboek’ (album amicorum) van Peter Schrijver, staat op blz. 159 Vondel's gedicht geschreven, maar niet met Vondel's eigen hand, en draagt daar de ondertekening P.V.K. Dit kan wel niet anders betekenen als Palamedes van Keulen (zie Nadere Verklaringen). Deze naam kan Vondel pas in de Palamedes-tijd hebben gebruikt.

Waar dit ‘stamboek’, dat omtrent 1880 op verschillende veilingen te koop werd geboden, gebleven is, is niet bekend. Dit getuigenis zou natuurlik volstrekte bewijskracht hebben voor 't jaar 1625 (of daaromtrent), als 't Vondel's eigen handschrift was. Nu zou 't ook later dan de oorspronkelike tijd van 't gedicht, door 'n ander ingeschreven kunnen zijn, van wie zelfs de ondertekening P.V.K. afkomstig kon wezen. (Over dit Stamboek, zie Oud-Holland, II, blz. 307). Van Lennep II, blz. 322 stelt 't gedicht evenzo op 1625, en betoogt op blz. 26 van Nalezing en Aanteekeningen, op grond van de ondertekening P.V.K., dat 't na Palamedes geschreven moet zijn.

Unger in zijn Bibliographie blz. 158 en 225 stelt 't op 1619; evenzo in zijn Vondel-uitgave (1618-1620), blz. 23. Voor 't jaartal verwijst hij in Bibl. blz. 158 noot 2 in kolom 2, eenvoudig naar Brandt's Historie van de Rechtspleging, waar over Vondel's gedicht niets te vinden is, wel over de veroordeling van Schrijver en Basson.

ORANJE MAY-LIED, blz. 762.

Van 1626. Dit jubellied over de geboorte van Prins Willem II, is natuurlik vlak na diens geboorte (27 Mei 1626) gedicht.

KLINCKDICHT (op Frederik Hendrik), blz. 804.

Van 1626. Dat klinkdicht dat in de eerste druk van de Begroetenis niet voorkomt, wel in de twede ook met 't jaartal 1626, is dus blijkbaar later gemaakt, en dus wel van 1626.

OP DR. JOAN FONTEYN, blz. 805.

Van 1626. Immers op 't portret gesneden door Jan Hermansz. Muller, staat in de rechterbovenhoek AEtatis suae LII en daaronder CIƆ.IƆ.CXXVI (d.i. 1626).

ANTIDOTUM, blz: 808.

Van 1626. Zoals uit de tijd van die twist blijkt. (Zie verder S. Muller in Jaarboekje van de Doopsgezinde gemeenten, in de Nederlanden (1838 en 1839) blz. 143).

BEDE AEN DE OPPER VYANDEN, blz. 812.

Allerwaarschijnlikst van omtrent 1626. Ook dit is in toon, geest en stijl van de Palamedes-tijd. Van Lennep, van Vloten en Unger stellen 't ook op 1626.

WATERBEL, blz. 814.

Van omtrent 1626. Deze hekeling, waarschijnlik geboren uit Vondel's wrevel over de lasteringen verspreid tegen Oldenbarneveld's partij en tegen de remonstranten, is wel uit deze hekeljaren (1626-1630); al is 't jaar niet nader te bepalen. Van Lennep, Van Vloten en Unger ook op 1626.

BEECKZANG, blz. 816.

Waarschijnlik van 1626-1627. In 't bekende bundeltje Minneplicht (van 1626) waarin de twede uitg. van Stryd of Kamp (zie aant. op blz. 497), met de drie gedichtjes aan de meisjes Baeck, staat dit gedicht niet. Toch is 't wel niet lang na deze gedicht, immers t' is geheel in dezelfde toon.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken