Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.98 MB)

XML (3.16 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.R. de Klerk

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck



Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 921]
[p. 921]

V. Aanvullingen en verbeteringen

Deel I

LOF-ZANGH, TOE-GE-EYGENT MR. WILLEM BARTJENS:

Blz. 137 vs. 33 Cithon, dit is blijkbaar in de latere drukken van Bartiens door 'n zetfout ontstaan uit Chiton, en dit is, mogelik door Vondel zelf, bij vergissing gezet voor Chiron, d.i. de bekende Centaur Cheiroon (vgl. Dl. 2 De Heerl. van Salomon, blz. 272 vs. 777). Bartjens wordt dan 'n Chiron genoemd = leraar, want Cheiroon was de bekende leermeester van Achilles (zie Hecvba, vs. 1148, en Palamedes vs. 81). Ook in de oudste uitgave van Palamedes vs. 81, staat dezelfde fout Chiton voor Chiron (zie Dl. 2 blz. 834 bovenaan).

DE IAGHT VAN CUPIDO:

Blz. 147 vs. 65 Pluto, rijck, zal hier wel betekenen: de machtige Pluto, de god van de onderwereld, die uit liefde Perséphone (Prosérpina) van de aarde wegroofde; rijk in de oudere betekenis van machtig. Ook is niet Pluto, maar Plutus de eigenlike naam van de god van de rijkdom, hoewel beide namen dikwels verward werden.

WTVAERT EN TREUR-DICHT VAN HENRICVS DE GROOTE:

Blz. 158 vs. 212 't dobbel Euangelij betekent: 't Oude en 't Nieuwe Testament, vergelijk Dl. 2 De Heerlyckheyd van Salomon, vs. 1150 (blz, 292) dobbel testament.

GEDICHTEN OP HET PASCHA:

Blz. 174 Bemint de waerheydt is de spreuk van Jan Sieuwertsen Kolm.

DEN GVLDEN WINCKEL:

Blz. 302 Iud. I is de brief van de Apostel Judas, hfst. I ('t enige hoofdstuk) vs. 10: ‘Maer dese lasteren dat sy niet en weten’; lasteren heeft hier, en dus ook bij Vondel, 'n veel sterker betekenis dan ‘afkeuren,’ nml. godslasteringen spreken (in 't Latijn staat blasphemant).

Blz. 361 Bovenschrift: aant. Ogmion lees Ogmios.

Blz. 381 vs. 9-vlgg. 't hier verhaalde in De Cons. Phil. IV, pros. 3.

Blz. 391 vs. 1 Over Archilla's weldaad, zie Seneca De Beneficiis II: 10.

Blz. 407 vs. 1 Rémora. Roemer Visscher in zijn Sinnepoppen, Het eerste Schock, XLVIII, zegt: ‘Plinius schrijft datter een kleyn visken in de Roode Zee is, dat een schip kan houden liggen met volle zeylen: ja beter dan eenige anckers en touwen: welck visken genaemt is Remora.’ - Remora is 'n Latijns woord, dat oponthoud betekent: deze naam heeft dat visje om bovenvermelde reden gekregen.

Blz. 417 aant. 1 bij LXX: Lucius heet bij Apuleius, de jongeling die in 'n ezel veranderd werd; en (vs. 17) Philébus is een van de eigenaren die deze ezel in bezit kreeg. (Apuleius: Metamorphoseon libri XI seu de aureo asino L. 8:25).

Blz. 419 LXXII deze oorsprong van de schilderkunst aldus bij Plinius: Nat. Hist. 35:5.

HYMNVS, OFTE LOF-GESANGH, OVER DE SCHEEPS-VAERT:

Blz. 436 aant. op vs. 193 Den Visch-vangh voor-geroert, dit zal wel betekenen: de visvangst hierboven genoemd (in vs. 165-166); vgl. aangeroerd, dus: te voren aangeroerd.

DE VADEREN:

Blz. 484 achter vers 178 in plaats van de komma v.d. oude uitg. te lezen 'n punt (niet en wil.). - In vs. 179 achter lieft hy 'n punt of dubbelpunt (de oude uitg. heeft geen leesteken), en vs. 180 de komma van de oude uitg. achter velden weglaten. 't Frans heeft: Il n'ayme point le mal. Aussitot que les ondes... que Noé... quitta la flotante prison, Dieu defendit le meurtre... Aan 't eind van vs. 182 achter ghebouw moet in plaats van de punt v.d. oude

[pagina 922]
[p. 922]

uitg. 'n komma staan, en de komma van de oude uitg. achter ontsloegh in vs. 182 moet weg. De zin is: zodra de zondvloed weer in de zee was teruggelopen, (weer naar de diepte ging)... en Noah de ark verlaten had, werd de doodslag verboden.

In d'aant. op vs. 180 is dus 't laatste gedeelte onjuist.

Blz. 490 vs. 302. De komma van de oude uitg. achter throon moet veranderd worden in 'n vraagteken. - vs. 312 te wesen (oude uitg.) lees te vresen; 't Frans heeft: Le meurtrier de son fils, a peur de faire offence, Celui qui vers son sang exerce cruauté, Craint hélas! de tomber en quelque impieté. - vs. 315 lees: Myn Vader leent my t'oor, niet niet dat myn begeeren.... d.i. Vader luister naar mij, niet dat ik verlang.... (Of wel lees met 't Frans 'n punt achter oor).

De herdruk van Vondel's De Vaderen door Zacharias Heijns in zijn Bartas wercken (1621) heeft dezelfde fouten als de eerste uitg. (met veel nieuwe slordigheden), behalve de komma achter velden (vs. 180).

WARANDE DER DIEREN:

Blz. 528 aant. regel 8. Sabellicus' volle naam is: Marcus Antonius Coccius Sabellicus, en 't hier verhaalde is bij hem te vinden in Rhapsodiae historiarum Enneades VI:1.

Blz. 530 Fvlgosus, nml. Ioannes Baptista Campofulgosus, die 't hier verhaalde meedeelt in zijn Exempla, IX : 10 (zie ook blz. 572).

Blz. 534. Wat hier in 't onderschrift staat, is ook verhaald in Den Gvlden Winckel, LXVII (Dl. 1, blz. 409).

Blz. 558 In symbolis imperatorvm: hier worden wel bedoeld de edikten van de keizers, hoewel ik 't werk zelf niet kan achterhalen.

Blz. 564. Cicero deelt deze trouweloosheid van zijn vriend M. Papius Piso mee in brieven aan zijn boezemvriend Atticus (Ad Atticum I; 13, 14, 16).

Blz. 578. Dionysius van Halikarnassos (zie Dl. 1, blz. 507 aant. op r. 16) kan natuurlik niets hebben meegedeeld over Keizer Caracalla. Dion is Dion Cassius of Cassius Dio, 'n Grieks geschiedschrijver (± 150-± 235), die 't hier verhaalde beschreven heeft in zijn Romeinse geschiedenis Boek LXXII:II.

Blz. 584. Deze Dionysius is niet die van Halikarnassos, maar Dionysius van Alexandrië, (2e eeuw na Kr.) die deze geschiedenis vertelt in zijn gedicht Periegesis (d.i. rondleiding in merkwaardigheden).

Blz. 606. Over de hiergenoemde Keizers kan Suetonius niet geschreven hebben (zie Dl. 1, blz. 518 aant. opr. 6). Er zijn dus latere levensbeschrijvers van de Romeinse keizers bedoeld.

Blz. 614 Iosuae 1.10: zoals de oude uitg. leest, is fout. Er moet staan Iosuae 10. Dit wordt verhaald in 't 10e hfst. van 't boek Jozuee (vs. 16, 17 en 24-26).

Blz. 624. Wat in 't onderschrift verhaald wordt, is bij Marcus Welser (16e eeuw) te vinden in zijn Res Boicae, L. II.

Blz. 638 tulpel in r. 4 zou mischien 'tzelfde woord kunnen zijn als 't middeleeuwse tolpe: gemeen soldaat; oorspr. misschien = boerekinkel (zoals 't mhgd. törpel, nhgd. tölpel).

Blz. 678. De hier aangehaalde Historia Ecclesiastica kan ook de bekende geschiedenis zijn van Eusebius van Caesaréa. (265-340).

Blz. 700 r. 9. Deze aanhaling zal wel zijn van Servius (4e eeuw na Kr.) een van de Commentatores in Virgilium; als verklaring bij AEneïs I, vs. 273-277, waar Vergilius in 't kort Romulus' geschiedenis bespreekt.

Blz. 746 In vita Fabii. Hier wordt wschl. de levensbeschrijving door Plutarchos bedoeld.

Blz. 754 Matthaevs Radaevs. Dat inderdaad Radérus bedoeld is, blijkt, want deze mededeling staat in zijn Commentarius ad Martialem, 4e boek, 1e epigram, waar hij uit Suetonius aanhaalt Vita Domitiani, 4.

Verschillende van bovenstaande opmerkingen (of gedeeltes ervan) dank ik aan de vriendelike belangstellingen van Drs. L.C. Michels te Tilburg, Dr. G.A. Nauta te Groningen en Prof. Albert Verwey te Noordwijk aan Zee.

[pagina 923]
[p. 923]

Deel II

VVTERSTE OORDEEL: blz. 72, zie Afwijkende lezingen, blz. 835.

HIERVSALEM VERWOEST:

Blz. 77 aant. op Hoofd. De Roskam is niet van 1626 maar van 1630.

Blz. 81 aant. op r. 60 uit den aard staan, lees: slaan.

Blz. 85 Epistolarum selectarum chilias bevat alleen brieven van Lipsius aan anderen.

Blz. 90 aant. op r. 176 over de H. Lubertus, lees: over S. Lubbertus, hoogleraar in de godgeleerdheid in Franeker (1556-1625).

Blz. 104 aant. op vs. 47 Flavius Josephus, lees: Egesippus.

Blz. 113 aant. op vs. 235 girst zie voor dit woord Nadere Verklaringen, blz. 903.

Blz. 161 aant. op vs. 1222 staat: voor de z-spelling zie Dl. 1, blz. 449 op vs. 47-48, lees: zarren naast sarren vgl. blz. 466, aant. op vs. 65.

Blz. 169 vs. 1403 Baleus, lees: Daleus, de tekstkritiek moet vervallen, (zie Tekstkritiek, blz. 831).

DE HEERLYCKHEYD VAN SALOMON:

Blz. 251 vs. 342 zie Nadere Verklaringen, blz. 905.

Blz. 284 aant. op vs. 997 Hiram aan Tyrus, lees: Hiram van Tyrus; vs. 1005 de gehackte steen, lees: de gebacken steen.

DE HELDEN GODES:

Blz. 353 aant. op vs. 33 Saul, lees: Samuël.

Blz. 391, vs. 11, zie Nadere Verklaringen, blz. 909.

LYCK-DICHT OP VORSTIUS:

Blz. 426 In de aanwijzing van de oude uitgave, achter Het Tweede Deel 1647, bijvoegen: 2de druk.

Blz. 427 vs. 15 op dat 't genade-rijck, lees: opdat genaderijck, (zie Tekstkritiek, blz. 832).

HET LOF DER ZEE-VAERT:

Blz. 441 vs. 196 sijn koye en ongemack: 't ongemak, de zorg voor zijn kooi, zie Nadere Verklaringen, blz. 911.

DE SALIGE TOORTSEN:

Blz. 463 aant. op vs. 3 wat hemels drijft mijn geest (zie Nadere Verklaringen, blz. 912).

DE AMSTELDAMSCHE HECVBA:

Blz. 589 aant. op vs. 1159 of is 't Karustos, lees: of is 't Karustos? Karustos....

Blz. 609 vs. 1604 jeughelijcke (aldus alle oude uitg. van 1626) lees: jeughdelijcke (zoals de volgende uitg. hebben.)

PALAMEDES:

Blz. 634 5e r.v.o. staat worstelstijd, lees: worstelstrijd.

Blz. 705 vs. 1386 aant. zie over dit vers Nadere Verklaringen, blz. 917.

Blz. 706 vs. 1407 zie Nadere Verklaringen, blz. 917.

Blz. 719 vs. 1650 d'Eubeërs van den Eubeeer d.i. van Palamedes.

Blz. 745 vs. 2219 oeft (zetfout van de oude uitg.) lees: ooft.

OP DE BOETEN BETAELT (DOOR P. SCHRIJVER).:

Blz. 759 vs. 9. In plaats van Rombout (oude uitg.) lees: Roembout; zie Nadere Verklaringen, blz. 920.

[pagina 924]
[p. 924]

AANTEKENINGEN I. TEKSTKRITIEK:

Blz. 830 laatste regel van de voorafgaande opmerkingen (boven Aendachtige betrachtinge) staat: zie blz. 775, lees: zie blz. 836.

Blz. 833 De Amsteldamsche Hecvba, regel 2 staat de uitgave van 1660, lees: van 1661.

Blz. 835 Palamedes vs. 2114 voorsproocksel; vs. 2186 Doet met. Bij de t -spelling staat vs. 1374 spand, lees: vs. 1369 spand.

Blz. 839 laatste regel staat: Versch. Ged. 1650, lees: Poëzy 1650.

AANTEKENINGEN II. AFWIJKENDE LEZINGEN:

Blz. 861 Bij De Amsteldamsche Hecvba zijn de afwijkende lezingen vergeten van 't gedichtje onder de prent. Aldaar aan 't eind (boven Palamedes) invoegen:

'T GEDICHTJE ONDER DE PRENT, blz. 532:

Verscheide Gedichten 1644 blz. 340, onder ‘Mengelrym’.

Tietel: Op Hecvba

1 Troje,
2 't Koningklijke saat,
3 koele.... ontziet dat zy het gansch uitroje;
4 Dies.... dit gruwelstuk
5 moet slorpen:
6 Hektors afkomst wort

Er zijn nog 2 verzen aan toegevoegd:

 
Zoo wort dat vier gesmoort
 
Een glimp vergult dien moort.

Poëzy 1650, blz. 512, onder ‘Mengelrym’.

Dezelfde tekst als 1644, behalve: 3 ontziet dat zij het gansch met koelen moede uitroje,

Poëzy 1682 II, blz. 390, onder ‘Schouburgdichten.’

Dezelfde tekst als 1650, behalve 3 gantsch

Van Lennep II, op de ingevoegde prent tussen blz. 232 en 233; Unger 1621-1625, blz. 131.

In dit deel zijn niet opgenomen de gedichten:

t'Samenspraeck (Poëzy 1647 2e druk, blz. 188; Unger 1618-1620 blz. 20) en Tityrus aen den Rhyn (Plano, Vondel's Bibliographie nr. 749. Unger 1671-1679, blz. 401). Deze zijn hoogst waarschijnlik niet van Vondel. Al dergelijke gedichten worden in 't laatste deel achterin bijeengezet.

Aan 't eind van dit twede deel breng ik wederom mijn hartelike dank aan velen die mij geholpen hebben, dezelfde personen die ik voor in 't eerste deel heb mogen noemen. Ik mag in die dank mede gedenken de Heren Dr. P.C. de Brouwer en Drs. A. van Spaendonck te Tilburg die mij met boeken en andere hulp goede diensten hebben bewezen, alsook de bestuurder en beambten van de boekerij der R.K. Leergangen te Tilburg.

Maar afzonderlik noem ik de Heer A.C.M. Pillot te Tilburg, die als ijverig speurend voorwerker mijn arbeid heeft willen verlichten.

En opnieuw en biezonder dank ik mijn dochter Maria Moller, die voor dit deel nog veel groter verdiensten heeft als voor 't eerste. Aan haar zoekende speurzin en geduldige vergelijking heeft o.a. Palamedes veel van zijn duistere geheimzinnigheden in de tekst en in de onderlinge verhouding van de uitgaven verloren.

Ten slotte kan ik met genoegen meedelen, dat ik de medehulp heb mogen winnen van PROF. C.G.N. DE VOOYS bij de verklaring van Vondel's werken. Deze verklaring eist een zo langdurig en grondig onderzoek op onnoemelik veel punten, dat de volledige verschijning van alle delen 'n te grote vertraging zou ondervinden. Nu is Prof. de Vooys reeds enkele maanden geleden begonnen met de bewerking van 't derde deel. En zo zullen door ons beider arbeid, geheel zelfstandig en afzonderlik, aan de verschillende delen van Vondel, deze veel spoediger verschijnen, en kunnen wij de volledige voltooiing binnen enkele jaren tegemoet zien.

Tilburg, April 1929.

H. MOLLER.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken