Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 530]
[p. 530]

Gysbreght van Aemstel.
Trevrspel.

Het eerste bedryf.

Gysbreght van Aemstel:
 
Het hemelsche gerecht heeft zich ten lange lestenGa naar voetnootvs. 1
 
Erbarremt over my, en mijn benaeuwde vesten,Ga naar voetnoot2
 
En arme burgery; en op mijn volcx gebed,
 
En dagelix geschrey, de bange stad ontzet.
5[regelnummer]
De vyand, zonder dat wy uitkomst durfden hopen,
 
Is, zonder slagh of stoot, van zelf het veld verlopen.Ga naar voetnoot6
 
Mijn broeder jaeght hem na. zy neemen vast de wijck,Ga naar voetnoot7
 
En vlughten haestigh langs den Haerelemmer dijck.
 
Zoo stuift de zee voor wind met haer gedreve golven.
10[regelnummer]
Zoo zaghmen menighmael een kudde wreede wolven,
 
En felle tigers vlien, voor 't ysselijck geschreeuw
 
Van aller dieren vorst, den hongerigen leeuw,
 
Om niet al levendigh en versch te zijn verslondenGa naar voetnoot13
 
Van hem, die op zijn jaght geen aes en had gevonden.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Hoe snel, hoe onverziens is deze kans gedraeit?
 
Alhier, daer 't leger lagh, is 't veld alsins bezaeitGa naar voetnoot16
 
Met wapens en geweer, verbaest van 't lijf gereten,Ga naar voetnoot17
 
Van ingebeelden schrick, en uit der hand gesmeeten,
 
Om zonder hindernis te vlieden langs den wegh.
20[regelnummer]
Ia op 't verjaeren zelf van 't jaerige beleghGa naar voetnoot20
 
Word d'afgestrede muur van 't lang belegh ontslaegen.Ga naar voetnoot21
 
Hoe zal het gansche land van ons verlossing waegen.Ga naar voetnoot22
 
De Kermerlander had met Waterlander dier
 
Gezworen duizendwerf, dat hy met zwaerd en vierGa naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Vernielen zou eerlang de menschen en de daecken,
 
En tot een kerreckhof en asch en puinhoop maecken
 
Mijn oud mijn wettigh erf, en delven al mijn eerGa naar voetnoot27
 
In eenen poel, tot wraeck van Floris hunnen heer:
[pagina 531]
[p. 531]
 
Om wiens vervloeckte dood ick lijde zoo onschuldigh,
30[regelnummer]
Als yemant lijden magh, doch draegh mijn kruis geduldigh:Ga naar voetnoot30
 
Of zoo ick schuldigh ben, en heeft het my gemist,Ga naar voetnoot31
 
't Is uit onnozelheid, en zonder argh of list.Ga naar voetnoot32
 
Neef Velzen, lang geterght, van eige wraeck geprickelt,
 
En Woerden hebben my hier listigh in gewickelt,
35[regelnummer]
En 't schoonste voorgestelt, en eerst de zaeck verbloemt
 
Met wonderbaeren glimp: maer 'k heb hun wit verdoemt,Ga naar voetnoot36
 
Zoo dra, als ick verstondt, hoe grof zy zich vergreepen,
 
Met den gevangen graef op Engeland te scheepen,Ga naar voetnoot38
 
En sloegh dien voorslagh af, ten beste van 't gemeen,
40[regelnummer]
En ried de ridderschap en al de groote steênGa naar voetnoot40
 
Te roepen, om den vorst zijn' moedwil te besnoeien,Ga naar voetnoot41
 
En geen uitheemsche maght noch koningen te moeien,
 
Noch overzees geweld te haelen in het land;Ga naar voetnoot43
 
Veel min het hoofd des lands te helpen aen een' kant:Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Waer uit een springvloed is van zwaerigheên gesproten,
 
Die over steden ging en vast gebouwde sloten,
 
En dorpen zonder end, en menschen zonder tal,
 
Van allerhande staet, dien 't eeuwigh smarten zal.Ga naar voetnoot48
 
Noch hiel de wraeck geen' stand, en gaf zich noyt te vrede;Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Al had zy uitgeroit, ten negensten gelede,Ga naar voetnoot50
 
Wat Velzens stam bestond, of van zijn maeghschap scheen.Ga naar voetnoot51
 
De nieuwe ridderschap en steden in 't gemeen
 
Verbonden zich wel streng, met diergezwooren eeden,
 
Handtasting en geschrift, dat zy bezeeglen deden,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Van nu in eeuwigheid, met onverzoenbren haet,
 
Aen Woerden, Velzens bloed, en Aemstel, dezen smaedGa naar voetnoot56
 
Te wreecken, en van zoen te reppen noch te roeren.Ga naar voetnoot57
 
Ons maeghschap zit verdruckt, durf schild noch wapen voeren.Ga naar voetnoot58
 
En geeft gewilligh schot en lot, om zoo gerustGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Te leven, en de glans des adels blijft gebluscht.Ga naar voetnoot60
 
Hier holp geen tusschenspraeck van koningen en heeren.
 
Men wou mijn trouwe stad noch 't onderst boven keeren,
[pagina 532]
[p. 532]
 
Met Burgery met al, wat my is hou en trouw.Ga naar voetnoot63
 
De hoop was, dat de tijd allengskens slyten zou
65[regelnummer]
De bitterheid des volx, en d'oude wrock versterven:
 
Waerom ick my getrooste in ballingschap te swerven
 
Veel jaeren achter een. Of ymmers, doen de zoonGa naar voetnoot67
 
Van Floris werd gehaelt in aller zielen troon,Ga naar voetnoot68
 
Verhoopte ick, zonder last van deze burgerije,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Te keeren in 't bezit en d' erref-heerschappije
 
Van Vecht en Aemstelstroom: dan laes! 't is al om niet.Ga naar voetnoot71
 
En was 't om my alleen, het was een klein verdriet.
 
Ick liet my zelf van lidt tot lidt in stucken zaegen,
 
En nam op my alleen de gruwelixste plaegen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Die oit tyran bedacht; was dan de schuld geboet,
 
En sprackmen daer meê vry mijn al t'onnozel bloed,Ga naar voetnoot76
 
Mijn lieve gemaelin, en willige onderzaeten.
 
Ick wou, om hunnent wil alleen, mijn leven laeten,
 
En springen in een' poel, en stoppen deze wel,Ga naar voetnoot78-79
80[regelnummer]
En dempen met een' sprong de nimmerzatte hel.Ga naar voetnoot80
 
Dat weet hy, die het al bezichtight uit den hoogen,Ga naar voetnoot81
 
En wat in duister schuilt, met zijn alzienden oogen,Ga naar voetnoot82
 
Ontdeckt tot op den grond, en alle harten kent.
 
Waerom hy oock mijn Recht gehandhaeft heeft in 't end,
85[regelnummer]
En met den zegekrans my heerlijck begenadight,
 
En tegens al de maght der vyanden verdaedight;
 
Die licht slaen in den wind van ouds genote deughd,Ga naar voetnoot87
 
Waer aen wy volck en vorst verplichten van ons jeughdGa naar voetnoot88
 
Zoo yvrigh, zonder oit van trouwe te veranderen.
90[regelnummer]
Mijn vader heeft gestreckt een hoofd van Waterlanderen
 
En Kennemers in 't veld, en met geweld alom
 
(Hoewel door nood geparst) vervolght den adeldom,
 
En aller vyandschap op zijnen hals geladen.
 
De koning Willem zou getuigen van zijn daeden,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Indien hy eenmael moght verrijzen uit het graf.
[pagina 533]
[p. 533]
 
Ick zelf heb Floris trouw gehandhaeft by zijn' staf,Ga naar voetnoot96
 
Zoo lang hy zat vervooght, en niet een woord kon spreecken.Ga naar voetnoot97
 
'kHeb hem zijn vaders dood rechtvaerdigh helpen wreecken:
 
Het koningklijck gebeent ontdeckt, den Vries getemt,
100[regelnummer]
En, als geheimen raed, in al zijn heil gestemt:Ga naar voetnoot100
 
Met Brero voor de vuist het Vlaemsche heir geslaegen,Ga naar voetnoot101
 
En in Kazant met kracht den standerd weghgedraegen;
 
Doen Guido nijdigh was, dat Floris, al t'uitheemsch
 
Gezint, zijn' erfgenaem wou huwen aen den Teems,Ga naar voetnoot103-104
105[regelnummer]
En Vlaendren Walchren zocht te trappen met zijn rotten.Ga naar voetnoot105
 
Oock voer ick over zee, om hem de kroon der Schotten
 
Te zetten op het hoofd, hoewel het anders viel.Ga naar voetnoot107
 
Ick stond den graef en 't volck ten dienst met lijf en ziel,
 
En noch verzaemeltmen in 't harnas zoo veel troepen,
110[regelnummer]
Die over Amsterdam en Aemstel wraecke roepen,
 
En brullen nacht en dagh, en zien niet, hoe de vlam
 
Van dezen fellen brand haer' eersten oirsprong nam
 
Uit Floris geile borst, en 't schandelijck omhelzen,
 
En schennen van mijn nicht, die schoone bloem van Velzen;
115[regelnummer]
'tVerongelijcken van den adel, in zijn Recht,
 
Bezworen met zijn' mond. verblinde menschen, zeght,
 
Indien geen wrock en wraeck uw oogen en verblinden,Ga naar voetnoot117
 
Zoud ghy niet stofs genoegh tot Aemstels onschuld vinden?Ga naar voetnoot118
 
Hoe zochtmen hem van ouds te maecken tot een' slaef?
120[regelnummer]
Wat leed hy niet al leeds van Bisschop en van graef?
 
Men wou zijn loflijck bloed in 't bisdom niet gedoogen.Ga naar voetnoot121
 
d'Artsbisschop aen den Rijn kon met zijn nijdige oogenGa naar voetnoot122
 
Niet aenzien ons geluck, gaf Gozewijn de schop,Ga naar voetnoot123
 
En zette zijnen neef den hoogen myter op.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Wy streden om den staf, tot datze my en Woerden,Ga naar voetnoot125
 
Aen weerzy van zijn paerd, tot een triomfe voerden
 
In Vitrecht, met veel smaeds, van yeder aengehoort.
 
Men heeft my 't Vrelandsch slot ontweldight, hem Montfoort.Ga naar voetnoot128
 
'k Beken het slot was my met voorwaerde opgedraegen;Ga naar voetnoot129
[pagina 534]
[p. 534]
130[regelnummer]
Maer nergens om gebouwt, dan om mijn land te plaegen.
 
'k Heb 's graeven vangenis wel zeven jaeren lang
 
Bezuurt, en Zwaenenburgh noch afgestaen door dwang.Ga naar voetnoot132
 
Mijn erf in leen verkeert, en manschap moeten zweeren:Ga naar voetnoot133
 
Daer ick eerst God alleen, en anders geene heeren
135[regelnummer]
En kende in mijn gebied, noch rekeninge gaf.Ga naar voetnoot135
 
Noch dringtmen evenwel op my zoo stijf en straf.
 
Doch Haerlem draeght met recht de grootste schuld van allen,
 
Dat om zijn voordeel wrockt, en wenscht mijn stercke wallen
 
Te slechten tot den grond, in schijn van 's graeven zaeck,
140[regelnummer]
En weet zijn baetzucht loos te decken met de wraeck,
 
Misbruickt hier toe den Zeeuw, de Hollanders en Vriezen,
 
Om door mijn grootheid niet aen eere te verliezen.
 
Zoo leit de zaeck by my, en daer op ga ick aen,Ga naar voetnoot143
 
En heb in 't zwaer belegh de stormen uitgestaen,
145[regelnummer]
En dagh en nacht voor aen geworstelt op de wallen:
 
't Vermoeide volck gesterckt, en rustigh uitgevallen:Ga naar voetnoot146
 
Mijn' broeder Ot gequetst zien sterven in mijn' schoot:
 
Krackeelen neer geleit: in brand, in hongers nood,Ga naar voetnoot148
 
Ghelijck een vader my voor 't algemeen gedraegen.
150[regelnummer]
En noit bezweeck mijn moed in droeve nederlaegen:
 
Noch 'k blies my zelven op in voorspoed, noch zocht roemGa naar voetnoot151
 
In 's vyands ondergang: hoe noode ick vyand noem
 
Die onverzoenelijck zich tegens my verzetten,
 
En wenschen met mijn bloed hun blanck geweer te smetten.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
'k Vergeef hen dese feil, en die onwetenheid,
 
En stel my in zijn hand, die Recht van onrecht scheid,Ga naar voetnoot156
 
En streckt in 's hemels stoel der onderdruckten trooster.Ga naar voetnoot157
 
Maer 'k zie den vader daer van ons Katuizers klooster
 
Genaecken van ter zy, op dat hy my begroet.
160[regelnummer]
Hy schijnt om ons geluck verheughd en wel gemoed.
 
'k Zal best verstaen uit hem, die noit en was besproken,Ga naar voetnoot161
 
Waerom het leger zy dus schichtigh opgebroken.Ga naar voetnoot162
WILLEBORD. GYSBREGHT VAN AEMSTEL.
Willebord:
 
Myn welgeboren heer, de zoete Iesus zy
 
Met u en uwe stadt, en sta u eeuwigh by,
[pagina 535]
[p. 535]
165[regelnummer]
In allerhande nood. de Broeders van ons orden,
 
En ick, zijn zoo verblijd, als ofwe levend worden
 
Getrocken in den troon van Gods volmaeckte vreughd.Ga naar voetnoot167
 
Ons klooster zingt en klingt, en is niet meer verheughdGa naar voetnoot168
 
Op 't allerhooghste feest en heiligh jaergetije,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Het welck de kercke viert ter eere van Marije,
 
Die zuivre moedermaeghd, of Christus haeren zoon,
 
Die ons verloste aen 't kruis, en droegh een doorne kroon,
 
Als nu, om uwent wil, die van de wreede plaegen
 
Des goddeloozen krijghs verlost zijt en ontslaegen:
175[regelnummer]
Nu al uw vyanden verbaest zijn doorgegaen,Ga naar voetnoot175
 
En laeten tenten, tuigh, en hunne hutten staen,Ga naar voetnoot176
 
En alles, wat zy meer uw volck ten beste geven.Ga naar voetnoot177
 
'k Geloof, Gods engel zelf die heeftze weghgedreven,
 
Als 't heir des Assyriers, die zijn vermeetle stemGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Hiskia hooren liet, tot voor Ieruzalem:
 
Het welck in eenen nacht zoo wonderlijck verkeerde,Ga naar voetnoot181
 
Doen een, die 't al regeert, dat stoffen hem verleerde.Ga naar voetnoot182
 
Hoe menigh dreigement, en vloeck heb ick gehoort?
 
Wat heeftmen gift en gal gebraeckt, en brand en moord
185[regelnummer]
Getiert, en 't gansche jaer gescholden en gekreten,
 
Niet anders, of zy u met tanden wouden eten?
 
d'Een zette u levend, en geketent, op een radt:
 
Een ander rolde u naeckt in Velzens spijckervat:Ga naar voetnoot188
 
Een ander wou uw hoofd, uw beckeneel, vergulden,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
En vatten in fijn goud. 't was byster hoeze brulden,Ga naar voetnoot190
 
En deelden bloed voor wijn, uw vleesch voor voedzel uit,
 
En keven om 't geraemt, en dongen na uw huid,
 
En wouden die getouwt op eenen ketel spannen,Ga naar voetnoot193
 
Tot endeloozen schrick van schelmen en tyrannen.
195[regelnummer]
Maer God zy eeuwigh danck, die hunne boosheid schut.Ga naar voetnoot195
Gysbreght:
 
Dien d'opperste beschermt, die heeft een vaste stut.
 
Godvruchte vader, dat u God en Christus loonen,
[pagina 536]
[p. 536]
 
Nadien de broeders zich met u zoo gunstigh toonen
 
Te mywaert. ick vertrouw uw vierige gebeen
200[regelnummer]
Die hebben dagh en nacht voor mijne stad gestreen,
 
De stormen afgekeert, en 't vier van onze daecken;Ga naar voetnoot201
 
Want wapens zijn onnut, zoo d'englen niet en waecken,
 
En 'tyverigh gebed van 't geestelijcke volck.
 
Wat hing u over 't hoofd een zwarte en donkre wolck
205[regelnummer]
Van zwaerigheen, terwijl hier 't leger heeft gelegen?
 
Ghy zijt niet misgedeelt in 's oorlooghs milden zegen.Ga naar voetnoot206
Willebord:
 
Geen hair is ons gekrenckt, geen overlast gebeurt.Ga naar voetnoot207
 
Men heeft het klooster noit in zijnen dienst gesteurt.
 
Wy hebben staegh volhard in onzen ouden yver.
210[regelnummer]
De boomgaerd leed geen scha aen vruchten, noch de vyver
 
Aen visschen, noch de kerck aen d'allerkleenste ruit.
Gysbreght:
 
Wie heeft dan des soldaets baldaedigheid gestuit?
 
Wat hiel zoo kort in dwang die breidelooze gasten?Ga naar voetnoot213
Willebord:
 
Met geen inlegering wou Egmond ons belasten:
215[regelnummer]
Behalven dat hy zelf en zijne lijfwacht meê
 
(Die altijd tuchtigh is) hier nam zijn legersteê,Ga naar voetnoot216
 
En boven onze poort liet aenslaen 's graeven wapen,
 
Daer wy in zekerheid gerust op moghten slaepen.Ga naar voetnoot218
Gysbreght:
 
Dat doet my wel, gelijck een liefelijcke lucht.
220[regelnummer]
Ick zelf en al de stadt was meest om u beducht,
 
En vreesden ofghe lang verjaeght waert, en geplondert.
 
Maer vader, zegh my eens: een yeder is verwondert,
 
Waerom 't verbittert heir zoo onverziens vertrock,
 
En liever niet volharde in 't opzet van zijn' wrock.Ga naar voetnoot224
Willebord:
225[regelnummer]
Verwonder u niet eens, de nood heeft hen gedrongen.Ga naar voetnoot225
Gysbreght:
 
Mijn burgers lagen stil, en 't leger onbesprongen.
[pagina 537]
[p. 537]
Willebord:
 
Van buiten wel, maer niet van binnen, dat ghy 't weet.
 
Het wintert fel, wanneer 't een ondier 't ander eet:Ga naar voetnoot228
 
Zoo ging 't in 't leger toe. belieft het u te hooren,
230[regelnummer]
Al 't geen ick heb gehoort met dees mijn eigen ooren,
 
En met mijn oogen zelf gezien noch dezen dagh?
Gijsbreght:
 
Godvruchte vader, spreeck, ick luister na'et verslagh.Ga naar voetnoot232
Willebord:
 
Na dat ick d'oversten een wijl had hooren mompelen
 
Van Amsterdam, al stil, by duister t'overrompelen,
235[regelnummer]
Rees tusschen Diedrick zelf en Egmond een krackeel,
 
Dat uitborst meer en meer, en yeder trock een deel
 
Van 't krijgsvolck op zijn zy, en zocht het stuck te stijven,Ga naar voetnoot237
 
En na zijn eigen hoofd den aenslagh door te drijven.
 
Veel hoplien yverden te slissen het gheschil.Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Maer Diedrick stijf van kop, die nimmer luistren wil
 
Na reden, noch bescheid, en 't veld behoud met kryten,
 
Werd trotzer, overmits de lange Klaes van Kyten,Ga naar voetnoot242
 
De Sparewouwer reus, zoo onbeschoft als groot,Ga naar voetnoot243
 
In alles wat hy dreef hem hulp en bystand bood,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
En Egmond met zijn klock, en grove stem vervaerde,Ga naar voetnoot245
 
En dreef hem met een vuist, dat hy een wijl ter aerdeGa naar voetnoot246
 
In zwijm lagh en voor dood. die moedwil en die hoon,
 
Den veldheer aengedaen, ging veelen aen hun kroon,Ga naar voetnoot248
 
En zonder het ontzagh des reuzen, fel gebeten,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Men had malkanderen terstond in 't hair gezeten,
 
En onder een banier malkandren aengerand.Ga naar voetnoot251
 
Men raesde een heele weeck. de haet, het misverstand,Ga naar voetnoot252
 
En misvertrouwen wies. daer sporrelden de zinnen.Ga naar voetnoot253
 
Men vreesde min de stad, en meer verraed van binnen:
255[regelnummer]
Tot dat al d'oversten verzaemelden heel stil
 
In 't klooster, dezen dagh, tot slechting van 't geschil:
 
Doch al vergeefs: men was veel eer gezint te vechten,
[pagina 538]
[p. 538]
 
En dees oneffenheid met degens te beslechten,Ga naar voetnoot258
 
Dan recklijck, en bedaert, te luistren na verdragh.Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Ick trad'er in den hoop, gelijck ick zomwijl plagh,
 
En sprack hen toe, en brogt aldus hen aen 't bedaeren:
 
Manhafte hoplien, God wil 't leger lange spaeren,Ga naar voetnoot262
 
In onderlingen peis, het eenigh dat 'er maghGa naar voetnoot263
 
Vw' vyand, wie 't oock zy, gedijen tot ontzagh.
265[regelnummer]
De tweedraght is een pest, die allen staet te schroomen.Ga naar voetnoot265
 
Gedenckt dat u de stad, die 't rieckt, op 't lijf zal koomen.Ga naar voetnoot266
 
Wat middel is' er, om den Aemstel 't hoofd te bien,
 
Nu elck, wantrouwigh, d'een na d'ander om moet zien?
 
Ghy zijt, aleer men 't gist, geslaegen of gevangen.
270[regelnummer]
Wanneer de harder dwaelt, wat pad, wat rechte gangen
 
Kan d'arme kudde gaen? dus maeckt een kort besluit.
 
Verdraeght het scheel, of schort den krijgh, en scheidt'er uit,Ga naar voetnoot272
 
En keert van waer ghy quaemt. waer toe veel wercks begonnen?
 
Berockent zoo veel spels, als 't niet word afgesponnen?Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ick merckte dat mijn raed niet weinigh en vermoght.
 
Men nam mijn woorden in. zy kregen achterdocht,Ga naar voetnoot276
 
En zorge voor gevaer van uw versteurde wallen,Ga naar voetnoot277
 
En dat de burgery en landzaet uit moght vallen.Ga naar voetnoot278
 
Daer liep een klein gerucht, ghy waert al op de been.
280[regelnummer]
De doodschrick quam 'er in. men ruckte 't heir by een.
 
Men brack al heimlijck op, en zonder eenigh teecken
 
Van horen en trompet, of hut in brand te steecken.Ga naar voetnoot282
Gijsbreght:
 
Ghy hebt de stad, en my geen kleinen dienst gedaen:
 
Een deughd, die nimmer zal uit mijn gedachten gaen.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Gedenck my in 't gebed, voor uw autaer, ten goede.Ga naar voetnoot285
Willebord:
 
De lieve Iesus neem u eeuwigh in zijn hoede.
AREND VAN AEMSTEL. GIJSBREGHT VAN AEMSTEL. VOSMEER.
Arend:
 
Heer broeder zijt gerust, en luid van vreughd de klocken.
[pagina 539]
[p. 539]
Gijsbreght:
 
Waer is het heir? hoe veer waert ghy hen nagetrocken?
Arend:
 
Ontrent een booghscheut weeghs aen geen zy Slooterdijck.Ga naar voetnoot289
Gijsbreght:
290[regelnummer]
Hoe ging 't u op den toght?
Arend:
 
Zy stoven algelijck
 
Voor uit, als voor den wolf een kudde onnoosle schaepen.
 
Mijn volck hoefde op dien toght geweer noch eenigh waepen,
 
En keert met rijcken buit. de Kermers scheenen stom:
 
Want hoemen 't vechten zocht, zy zagen niet eens om,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En reckten vast hun pad, van doodzen schrick bezeten.Ga naar voetnoot295
Gijsbreght:
 
Noit kraeide haen, als hem de kam was afgebeten.
 
Een dogh en baste noit, maer droop, als hy 't verloor,
 
Met ingetrocken staert, en hangende ooren, door.
 
Wat vogel brengtghe dus geknevelt en gevleugelt?Ga naar voetnoot299
Arend:
300[regelnummer]
't Is eener uit de vlught van 't vlughtige geveugelt,Ga naar voetnoot300
 
Gegrepen buiten dijx, alwaer hy stack in 't slick.
 
Hoe beeft hy. 't aengezicht ziet doods en bleeck van schrick.
 
Hy is gesleept, gesleurt, en heeft veel smaeds geleden.
Gijsbreght:
 
Een woedende gemeent en staet in recht noch reden,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Wenze yemant over magh. men breng hem hier voor my.Ga naar voetnoot305
 
Wie zijtghe? waer van daen?
Vosmeer:
 
Heer Gijsbreght, strafme vry.
 
Ick ben van 's vyands volck, en waerdigh om te sterven.
 
'k Heb meê gezocht uw stad en burgers te bederven,Ga naar voetnoot308
 
En duizendmael verdient een schandelijcke dood.
310[regelnummer]
Ick geef my in uw hand, geparst door hoogen nood.
 
Mijn ramp wil Kennemer en Waterland behaegen:Ga naar voetnoot311
 
Maer 'k zal de dood van u met minder pijn verdraegen
 
Dan van mijn eigen volck, dat zich ondanckbaer toont,
 
En mijn' getrouwen dienst zoo onrechtvaerdigh loont.
[pagina 540]
[p. 540]
Gijsbreght:
315[regelnummer]
Wat zijtghe voor een gast? of in wat land geboren?Ga naar voetnoot315
Vosmeer:
 
Ick ben een Goyers kind, vervallen in Gods toren,Ga naar voetnoot316
 
Te Haerlem opgevoed. 'k ontliep mijn' oudren vroegh.Ga naar voetnoot317
 
Mijn vader vielme hard, want ickme paslijck droegh.Ga naar voetnoot318
 
'k Heb al mijn leven lang gevolleght vreemde Heeren,
320[regelnummer]
En buiten moeten 't geen ick t'huis niet woude leeren.Ga naar voetnoot320
 
De bittere armoe heeft mijn herssenen gewet.
 
'k Heb menigh stuck verziert, en 't lijf daer na gezet,Ga naar voetnoot322
 
Om door een braeve daed of aenslagh op te raecken,Ga naar voetnoot323
 
En door een anders scha eens mijn fortuin te maecken:
325[regelnummer]
Maer altijd heeftze my den rugge toegewent;Ga naar voetnoot325
 
Doch noit zoo dwars als lest. het noodlot, ick beken't,Ga naar voetnoot326
 
Is stercker dan de mensch, of zijn geboortestarre.
 
En of ons brein yet bouwt, dit stoot het al om verre,
 
Met eenen dartlen voet. met wat een listigheyd,
330[regelnummer]
Met wat een' rijpen raed was d'aenslagh aengeleit,
 
Om te vermeesteren uw lang bestormde muuren.
 
Zoo Vosmeer na zijn' zin dat schip had mogen stuuren,Ga naar voetnoot332
 
Gelijck het by hem lagh, zy hadden, het is waer,Ga naar voetnoot333
 
Gewonnen in een uur door list, dat in een jaer
335[regelnummer]
Door uiterlijck geweld noch stormen werd verovert.
 
Het schijnt dat d'oversten verblind zijn en betovert.
Gijsbreght:
 
Sta op, en heel my niets van alles wat ghy weet.
Vosmeer:
 
Nu ben ick ymmers vry van Hollands dieren eed,
 
En Egmond kan my hier niet heeten of verbieden.Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Hy dreightme met de dood, en parstme hier te vlieden.
 
Mijn aenslagh is verbrod en ydel en onnut.Ga naar voetnoot341
 
Heer Gijzelbreght, gena. ick geef my in uw schut.Ga naar voetnoot342
[pagina 541]
[p. 541]
 
Ghy kuntme, wiltghe slechs, een vriend en vader strecken,
 
Nadien ick u 't verraed volkomen wil ontdecken,
345[regelnummer]
En hoe 't geschoren lagh in 's krijgs geheimen raed,Ga naar voetnoot345
 
Tot ondergang van u, en uwen heelen Staet.
Gijsbreght:
 
Ontbind den knecht, zoo magh hy onverhindert spreecken.Ga naar voetnoot347
Vosmeer:
 
De hoplien wenschten dick het leger op te breecken,Ga naar voetnoot348
 
Nadien met storm op storm, en endeloos gevecht,
350[regelnummer]
Het heele ronde jaer, niet meer was uitgerecht
 
Dan moeite en volck gespilt, en tijd onnut versleten:
 
Het welck zoo menighmael den veldheer werd verweten;
 
Een smaed die lastigh viel: en hiel hem niet verplichtGa naar voetnoot353
 
Zijn eer en eed, hy had zijn ancker lang gelicht:
355[regelnummer]
En och, of't waer gebeurt een goede wijl te voren,
 
My waer dit ongeluck, noch onheil niet beschoren:
 
Want 't is een maend geleen, dat ick hem heimlijck ried
 
Te maecken, op mijn woord, een ende van 't verdriet,Ga naar voetnoot358
 
En zoo hy was gezint een luttel volx te waegen,
360[regelnummer]
Ick wou hem in de stad op bey mijn handen draegen,Ga naar voetnoot360
 
En stappen zelf voor aen, en maecken hen het spoor.
 
Ick opende mijn wit, en sloegh het middel voor.Ga naar voetnoot362
 
'kHad zomtijds door de graft, by duyster nacht, gezwommen,
 
En al de wacht bespied, en 't groot rondeel beklommen,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Dat aen den hoeck van 't Y uw stercke stad bewaert.Ga naar voetnoot365
 
Hier lagen Blijden in, en ander krijghsgevaert.Ga naar voetnoot366
 
'kNam aen, en 't kon geschien, door muur, door al te boorenGa naar voetnoot367
 
Recht waterpas, zoo stil, dat niemant my zou hooren.
 
Wanneer nu door de breuck een krijgsman heenen moght,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Zou 't braefste puick, hier toe geloot en uitgezocht,Ga naar voetnoot370
 
De graft, daerze ondiepst is, met rijs op Kersnacht dammen,
 
En kruipen in 't rondeel, om d'eerste poort te rammen,Ga naar voetnoot372
 
Als d'afgewaeckte wacht gevelt lagh en vermoort.
 
Het heir dan over dam, en door geramde poort,
[pagina 542]
[p. 542]
375[regelnummer]
Aen 't nederhouwen, wat op straet zich openbaerde,Ga naar voetnoot375
 
Terwijl de burgery kappel en kerck bewaerde.Ga naar voetnoot376
 
En 't was te nacht de tijd, en vraeghtghe na bewijs?
 
Ghy ziet, hoe daer een schip, het Zeepaerd, leit, vol rijs;
 
Het welck men door de vlught verzuimt heeft en vergeten.
380[regelnummer]
Wat werdt 'er niet al tijds met kibbelen versleten?
 
De hoofden laegen vast ellendigh over hoop.Ga naar voetnoot381
 
Men schoof de schuld op my. 'k had menschen vleesch goed koop:Ga naar voetnoot382
 
Noch wist niet wat ick dreef: zy zouden 't niet gehengen,Ga naar voetnoot383
 
Dat ick het volck zoo licht zou op de vleeschbanck brengen,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
En jagen in hun dood. dus ging 't aen d'eene zy:
 
Aen d'andre stemdemen eendraghtelijck met my:Ga naar voetnoot386
 
Terwijl verliep de kans, en d'aenslagh die bleef steecken.
 
Doen zochtender een deel hun leed aen my te wreecken.Ga naar voetnoot388
 
Daer quamen, zonder slot, veel klaghten t'mijnen last.Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Ick was een tovenaer, en daer op raeckte ick vast,Ga naar voetnoot390
 
En most door pijn geparst, al 't opgedichte melden.Ga naar voetnoot391
 
Men doemde my ter dood, en heden zou 't my gelden:
 
Maer gistren avond brack een vriend mijn boeien los.
 
Ick vlughte langs den dijck, gelijck een hollend ros,
395[regelnummer]
Doch hielt'er niet, uit angst van 't leven te verliezen.Ga naar voetnoot395
 
Ick sloegh ter zijen af, en schoot'er in de biezen,
 
En stack in diep moerasch al den verleden nacht.
 
Zy trocken my voorby. ick hielme stil, en zagh't;
 
Tot dat uw burger quam de Kermers na gevlogen.Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Ick riep om hulp, en werd uit het moerasch getogen:Ga naar voetnoot400
 
Want anders was ick daer gebleven en versmoort.
 
Doch zoo ick sterven moet, 'k wil liever voor uw poort,Ga naar voetnoot402
 
Aen wie ick 't heb verdient, dit lastigh leven laeten,Ga naar voetnoot403
 
Dan by mijn eigen volck, die my met onrecht haeten.
Gijsbreght:
405[regelnummer]
Ga heen, ick schenck u 't lijf. 't en is geen straffens tijd.Ga naar voetnoot405
 
Wy zijn van onsen hals de groote vyand quijt.
 
'k Ontfang u in mijn dienst, en zal u wel betaelen.
 
Ga help terstond het rijs en 't Zeepaerd binnen haelen.
[pagina 543]
[p. 543]
 


illustratie
DR. SAMUEL COSTER'S ‘EERSTE DUYTSCHE ACADEMIE’: Het houten gebouw op den achtergrond, bereikbaar door het poortje; gebouwd in 1617 op de Keizersgracht tusschen de Beeren- en de Runstraat.
Kopergravure van C. Philips naar de teekening van J. Verstegen.


[pagina 544-545]
[p. 544-545]
 


illustratie
Het tooneel van den Amsterdamschen Schouwburg, op het terrein van Coster's Academie gebouwd in 1637 onder leiding van den raadsheer en bouwmeester Nicolaes van Kampen en 4 januari 1638 ingewijd met Vondels Gysbreght van Aemstel.
Prent van Salomon Savry.


[pagina 546]
[p. 546]
 


illustratie
Het Athenaeum Illustre of de Doorluchtige School, ‘In 't kerxken van Heilige Agnes’ geopend 8 januari 1632.
Anonieme prent.


[pagina 547]
[p. 547]
 
De kou begint, en is nog veer van haer vertreck.Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
In 't wachthuis en op 't slot is hout en brand gebreck:Ga naar voetnoot410
 
Men maghze stracx verzien, en barnen 't rijs tot asschen,Ga naar voetnoot411
 
Zoo kunnen zy hier meê de vesten niet verrasschen.
 
Ick hoor de Goyer doet de waerheid niet te kort,
 
Want zijn vertelling stemt met vader Willebord.
Rey van Amsterdamsche maeghden.
415[regelnummer]
Nu stelt het puick van zoete keelen,Ga naar voetnoot415
 
Om daar gezangen op te speelen,
 
Tot lof van God, die op zijn' troon
 
Gezeten is, zoo hoogh en heerlijck;
 
Van waer hy zien kon, hoe begeerlijckGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
Het Sparen stack na Aemstels kroon.
 
Hoe wraeck met zwaerden en met speeren
 
De torenkroon van 't hoofd wou scheerenGa naar voetnoot422
 
Der schoone en wijd vermaerde stad,
 
En rucken door geweld van benden
425[regelnummer]
Der vesten gordel van haer lenden,
 
En plondren haer kleenood en schat;
 
En schenden d'edele en getrouwe,
 
Gelijck de schender Velzens vrouwe,
 
Wel ruim zoo waerdigh als HeleenGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
Den brand van een herboren Troje,
 
En krijgh, die 't overschot verstroje,
 
Na datmen jaeren heb gestreen.
 
Waer is de reus met al zijn stoffen,Ga naar voetnoot433
 
Die Gijsbreghts stad ter neer wou ploffen,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
En om haer' muur zijn armen slaen?
 
Wat ydle schrick heeft hem geslaegen?
 
Wat ydle vreeze magh hen jaegen,
 
Die nu met schande strijcken gaen?
 
'tIs tijd de kercken te stoffeeren,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Te danssen, en te bancketteeren,
 
En met een' uitgelaten geest
[pagina 548]
[p. 548]
 
Dees blijschap aen de vreughd te huwen,Ga naar voetnoot442
 
Die vrolijcke englen ons vernuwenGa naar voetnoot443
 
Met zang, op Gods geboortefeest.
445[regelnummer]
Treck in, o Aemstel, treck nu binnen,
 
Die zonder slagh kunt overwinnen.
 
Treck in, o braeve burgery,
 
Die u zoo moedigh hebt gequeten.
 
Geen eeuw en zal uw eer vergeten.
450[regelnummer]
De hemel sta u eeuwigh by.

voetnootvs. 1
het gerecht is het stedelik bestuur, burgerlik en rechtelik; het hemelsche gerecht: God als wereldrechter en bestuurder.
voetnoot2
benaeuwd: in 't nauw gebracht (synoniem van bang in vs. 4).
voetnoot6
is het veld verlopen: heeft het veld geruimd.
voetnoot7
vast: reeds.
voetnoot13
al levendigh: geheel levend.
voetnoot14
aes: voedsel.
voetnoot16
alsins: aan alle kanten.
voetnoot17
wapens en geweer: wapenrusting en zwaarden; verbaest: in hevige schrik.
voetnoot20
jaerige: dat reeds een jaar geduurd heeft.
voetnoot21
afgestrede: door strijden uitgeput.
voetnoot22
waegen: gewagen.
voetnoot23-24
dier gezworen: een dure eed gezworen (vgl. vs. 53).
voetnoot27
erf: grondgebied; delven: begraven.
voetnoot30
magh: kan.
voetnoot31
heeft het my gemist: heb ik ongelijk had.
voetnoot32
uit onnozelheid: in mijn onschuld, argeloosheid; argh: kwade bedoeling.
voetnoot36
glimp: schijn (oorspr. glans); hun wit verdoemt: hun plan (bedoeling) veroordeeld.
voetnoot38
op: naar.
voetnoot40
Vergelijk voor deze anachronistiese voorstelling, die wij ook bij Hugo de Groot en Hooft (Geraert van Velsen, vs. 780) vinden, het proefschrift van H. Kampinga: De opvattingen over onze oudere vaderlandsche geschiedenis bij de Hollandsche historici der 16e en 17e eeuw, blz. 120).
voetnoot41
moedwil: willekeur, despotiese macht.
voetnoot43
geweld: macht.
voetnoot44
aen een' kant: van kant.
voetnoot48
staet: stand.
voetnoot49
stand houden: ophouden.
voetnoot50
ten negensten gelede: tot in de negende graad. In de kroniek van Gouthoeven (331): ‘Ende alle dat hem [Velsen] ten negenden gelede aenginc, wort gedoot en op raden gezet’.
voetnoot51
bestaan: verwant zijn met.
voetnoot54
Handtasting: met handslag.
voetnoot56
bloed: bloedverwanten.
voetnoot57
zoen: verzoening.
voetnoot58
durf: durft.
voetnoot59
schot en lot: belasting.
voetnoot60
blusschen: uitdoven.
voetnoot63
met al: en al; hou (uit Mnl. houd): genegen.
voetnoot67
ymmers: ten minste.
voetnoot68
aller zielen troon: de hemel (in 't Mnl. is reeds troon: hemel). Vgl. vs. 167 en stoel in vs. 157.
voetnoot69
zonder last: zonder dat deze burgerij er last van zou ondervinden.
voetnoot71
dan laes: maar helaas.
voetnoot74
plaeg: straf, kwelling.
voetnoot76
al te: zeer.
voetnoot78-79
Toespeling op de zelfopoffering van Curtius te Rome, die zich gewapend in de afgrond stortte (Vgl. Peter en Pauwels, vs. 2 en 3); stoppen deze wel: deze wrok tot bedaren brengen.
voetnoot80
dempen... de nimmerzatte hel: de nooit verzadigde hel bevredigen. Meer Grieks dan Christelik gedacht: als zoenoffer aan de onderaardse goden; accent op één.
voetnoot81
bezichtighen: aanschouwen, gadeslaan.
voetnoot82
alziende is in de latere uitgave vervangen door doorzichtige: door alles heenziende.
voetnoot87
in den wind slaen: geen acht slaan op, vergeten; deughd: weldaad (vgl. vs. 284).
voetnoot88
verplichten is verl. tijd: van jongs af hebben wij volk en vorst ‘verplicht aen’, d.i. tot dankbaarheid gestemd voor die weldaden.
voetnoot94
Willem: nml. Willem II, bijgestaan door Gijsbrecht III, die zich in 1248 in het leger van de Rooms-Koning bevond voor Keizersweerd.
voetnoot96
by zijn' staf: bij de uitoefening van zijn heerschappij. Vgl. voor staf als symbool van de heerschappij: vs. 125. De collectieve opvatting: bij zijn naaste omgeving, is onbewijsbaar, omdat deze betekenis jonger is, en meestal slechts in militaire kring gebruikelik (Ned. Wdb.).
voetnoot97
vervooght: onder voogdij; en niet een woord kon spreecken: en nog onmondig was.
voetnoot100
geheimen: met Nominatiefs-n; in al zijn heil gestemt: zijn belangen voorgestaan.
voetnoot101
voor de vuist: in een openlike, eerlike strijd (oorspr.: in een vuistgevecht, man tegen man; vgl. Ts. v. Ned. T. en L. XXIX, 99).
voetnoot103-104
nijdigh: afgunstig (vgl. vs. 122); uitheemsch gezint heeft betrekking op zijn Engelse sympathieën.
voetnoot105
rotten: troepen (oorspr.: legerafdelingen).
voetnoot107
viel: uitviel.
voetnoot117
wraeck: wraakzucht.
voetnoot118
onschuld: verontschuldiging.
voetnoot121
bloed: zijn bloedverwant Gozewijn.
voetnoot122
aen den Rijn: van Keulen.
voetnoot123
de schop geven: verjagen.
voetnoot124
zijnen neef: Hendrik van Vianden.
voetnoot125
staf: heerschappij.
voetnoot128
ontweldighen: met geweld ontnemen.
voetnoot129
met voorwaerde opdragen: in pand geven.
voetnoot132
bezuren: met smart verdragen.
voetnoot133
erf: erfelik bezit (in volle eigendom); manschap: eed van trouw als leenman.
voetnoot135
kennen: erkennen; rekeninge: rekenschap.
voetnoot143
Zo staan mijn zaken en die ‘staat van zaken’ schrijft mij mijn handelwijze voor (nml. vs. 146-150).
voetnoot146
rustigh: krachtig, dapper.
voetnoot148
twisten beslecht.
voetnoot151
zocht roem in: beroemde mij op.
voetnoot154
geweer: zwaard.
voetnoot156
Accent op zijn.
voetnoot157
En in de hemel de trooster van de onderdrukten is (stoel: troon).
voetnoot161
noit besproken: onbesproken van gedrag; in dit verband: volkomen betrouwbaar.
voetnoot162
schichtigh: schielik (vgl. vs. 535).
voetnoot167
troon: hemel (vgl. vs. 68 en 's hemels stoel in vs. 157).
voetnoot168
klingt: laat de klokken luiden.
voetnoot169
jaergetije: jaarliks feest.
voetnoot175
verbaest: verschrikt; doorgegaen: gevlucht.
voetnoot176
tuigh: krijgstuig; hutten: schuilplaatsen voor krijgslieden (Ned. Wdb. VI, 1328).
voetnoot177
ten beste geven: prijsgeven
voetnoot179
Assyriers (klem op de derde silbe): koning Sanherib van Assyrie, die Jeruzalem belegerde (zie 2 Kon. XVIII en XIX en 2 Chron. XXII), waar Hizkia regeerde.
voetnoot181
wonderlijck verkeerde: wonderbaarlik veranderde, toen nml. op het gebed van de profeet Jezaja een engel te hulp kwam.
voetnoot182
stoffen: pochen.
voetnoot188
Volgens de overlevering, ook door Gouthoeven vermeld, zou G. van Velzen in een met spijkers beslagen vat gerold zijn, tot hij door de marteling omkwam.
voetnoot189
uw beckeneel (schedel) vergulden, om het als aandenken te bewaren, gelijk men ook op die wijze het gebeente van heiligen als reliquieën bewaarde.
voetnoot190
byster: buitensporig.
voetnoot193
getouwt van touwen: bereiden, looien op eenen ketel: om er een keteltrom van te maken.
voetnoot195
schutten: tegenhouden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 198, de oude uitgave heeft hier als drukfout uw.
voetnoot201
stormen: bestorming.
voetnoot206
Gij hebt wel uw aandeel gekregen!
voetnoot207
gebeurt: ten deel gevallen.
voetnoot213
kort in dwang: in strakke tucht.
voetnoot216
tuchtigh: goed gedisciplineerd.
voetnoot218
zekerheid: veiligheid.
voetnoot224
't opzet: het vaste voornemen.
voetnoot225
niet eens: volstrekt niet.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 228, de oude uitgave heeft Wintert. - vs. 249, de eerste komma ontbreekt.
voetnoot228
Spreekwoordelik gebruikt in de 17e eeuw (vgl. Harrebomée: Spreekwdb. II, 476).
voetnoot232
verslagh: verhaal.
voetnoot237
het stuck te stijven: oorspr. de zaak sterker maken; zijn positie te versterken (door kracht van argumenten).
voetnoot239
slissen: beslechten.
voetnoot242
Klaes van Kyten, de Sparewouwer reus wordt in de kroniek van Gouthoeven (vs. 354) vermeld om zijn buitengewone lengte, maar hij was ‘een sachtmoedig ende goedertieren man’.
voetnoot243
onbeschoft: oorspr. wanstaltig, onbehouwen; dan ook: ruw, woest. Hier zijn deze beide betekenissen wel verenigd.
voetnoot244
drijven: voornemens zijn, ondernemen.
voetnoot245
klock: luid klinkende stem.
voetnoot246
drijven: stoten, neerslaan.
voetnoot248
ging aen hun kroon: kwam hun eer te na.
voetnoot249
En als men niet bang geweest was voor de reus, dan had men, uit felle haat.
voetnoot251
accent op één.
voetnoot252
misverstand: slechte verstandhouding, onenigheid.
voetnoot253
sporrelen: in beroering geraken, opbruisen.
voetnoot258
oneffenheid: onenigheid.
voetnoot259
recklijck: inschikkelik; verdragh: overleg.
voetnoot262
wil: moge.
voetnoot263
Het enige (middel) dat uw vijand ontzag kan inboezemen (gedijen: worden tot).
voetnoot265
allen staet te schroomen: door ieder gevreesd, vermeden moet worden.
voetnoot266
die 't rieckt: die er de lucht van krijgt.
voetnoot272
Verdraeght het scheel: legt het geschil bij (door overleg; vgl. verdragh in vs. 259); schort den krijgh: staak de strijd.
voetnoot274
(Waartoe) berockent: op het spinrokken gezet (van vlas gezegd). Door V. nog als beeld gevoeld, blijkens het volgende: afgesponnen.
voetnoot276
innemen: aandacht schenken aan; zy kregen achterdocht: zij begonnen na te denken, zich bezorgd te maken (Ned. Wdb. I, 653).
voetnoot277
zorge: bezorgdheid, angst; versteurd: verwoest, deels openliggend.
voetnoot278
landzaet heeft hier waarschijnlik nog de oude betekenis: boer, plattelandsbewoner. De omwonende boeren kunnen binnen de wallen veiligheid gezocht hebben.
voetnoot282
hut: zie bij vs. 176.
voetnoot284
deughd: weldaad (vgl. vs. 87).
voetnoot285
ten goede: tot mijn heil.
voetnoot289
een booghscheut: de afstand van een boogschot (vgl. een eind weegs).
voetnoot294
niet eens: zelfs niet.
voetnoot295
reckten vast hun pad: snelden al maar voort; doods: dodelik.
voetnoot299
knevelen (van knevel: band): binden; vleugelen: de armen (eig. de vleugels) binden.
voetnoot300
eener gebruikt Vondel in zijn oudere periode voor het onbepaalde een (iemand); in de latere uitgave vervangen door: Het is een; vlughtige: op de vlucht geslagen.
voetnoot304
gemeente: volksmassa; staet in recht noch reden: is onrechtvaardig en onredelik
voetnoot305
yemant overmoghen: de baas zijn.
voetnoot308
bederven: in 't verderf storten.
voetnoot311
wil: zal.
voetnoot315
gast: kerel.
voetnoot316
een Goyers kind: Van Lennep wijst er op, dat Gysbreght vroeger heer van het Gooi geweest was, en dat de slimme spion door deze mededeling wellicht zijn sympathie tracht te winnen; vervallen in Gods toren: die mij (door slecht gedrag) Gods toorn op de hals haalde.
voetnoot317
Te Haerlem: in de latere omwerking vervangen door Te Laren, in dit verband aannemeliker.
voetnoot318
vielme hard: behandelde mij streng; paslijck: matig, niet te best; hier eufemisties voor: slecht.
voetnoot320
accent op moeten en woude.
voetnoot322
'k Heb menige list bedacht en mij daarvoor ingespannen.
voetnoot323
braef: dapper, flink; op raecken: er boven op te komen (op: omhoog).
voetnoot325
ze: de fortuin, als Fortuna verpersoonlikt.
voetnoot326
het noodlot: in de omwerking verchristelikt tot: Godts schickinge; in verband daarmee werd vs. 329: En gaet een' andren gangk.
voetnoot332
dat schip had mogen stuuren (figuurlik): leiding had mogen geven.
voetnoot333
gelijk hij het in de zin had.
voetnoot339
niet heeten: niets gebieden.
voetnoot341
verbrod: bedorven (oorspr. verknoeid); in de latere uitgave staat: misluckt.
voetnoot342
Gijzelbreght: oudere vorm van de naam Gysbreght; schut: bescherming.
voetnoot345
geschoren lagh: beraamd was (vgl. beschoren, vs. 356).
voetnoot347
magh: kan.
voetnoot348
dick: dikwels, herhaaldelik.
voetnoot353
lastigh viel: hem drukte, terneersloeg; verplicht: gebonden.
voetnoot358
op mijn woord: vertrouwende op mijn raad.
voetnoot360
Deze uitdrukking, mij van elders niet bekend, schijnt te betekenen: ik zou ten volle bereid zijn om hem zonder veel moeite in de stad te brengen.
voetnoot362
opende mijn wit: zette mijn bedoeling uiteen.
voetnoot364
rondeel: uit de vestingmuur uitspringende ronde toren.
voetnoot365
bewaren: beschermen.
voetnoot366
blijde: Middeleeuws oorlogswerktuig om stenen te slingeren; krijghsgevaert: oorlogstuig.
voetnoot367
door muur, door al; later: door muur en al (vgl. vs. 63: met Burgery met al).
voetnoot369
breuck: bres.
voetnoot370
't braefste puick: de dapperste keurbende; geloot: door het lot aangewezen (in de latere redaktie staat: gelot).
voetnoot372
rammen: rammeien, van ram: stormram, te vergelijken met stormbok in vs. 1318.
voetnoot375
zich openbaren: zich vertonen.
voetnoot376
bewaren: zich bevinden in blijven in.
voetnoot381
vast: voortdurend, nog steeds.
voetnoot382
'k had.... goed koop: ik hechtte geen waarde aan mensenlevens.
voetnoot383
drijven: een plan doorzetten; gehengen: toestaan.
voetnoot384
vleeschbanck: slachtbank.
voetnoot386
stemmen met: instemming betuigen.
voetnoot388
een deel: een aantal, enigen.
voetnoot389
zonder slot: zonder behoorlik bewijs, ongegrond.
voetnoot390
vast raken: gevangen gezet worden.
voetnoot391
't opgedichte melden: bekennen wat mij valselik ten laste gelegd werd.
voetnoot395
houden: zich ophouden, blijven.
voetnoot399
gevlogen: deelwoord van het oude vlien: vluchten; later vlieden.
voetnoot400
getogen: deelwoord van tien: trekken.
voetnoot402
poort: stad.
voetnoot403
lastigh: mij tot last geworden.
voetnoot405
lijf: leven; geen straffens tijd: wij voelen ons te gelukkig om een ander te straffen.
voetnoot409
En zal nog lang aanhouden.
voetnoot410
hout en brand gebreck: gebrek aan brandhout.
voetnoot411
stracx: dadelik; verzien: voorzien; barnen: verbranden.
voetnoot415
stellen: in gereedheid brengen.
voetnoot419
begeerlijck: begerig.
voetnoot422
torenkroon: de Stedemaagd van Amsterdam wordt voorgesteld met een kroon op het hoofd, rondom voorzien van torens; scheeren: wegrukken.
voetnoot429
Velzen's vrouw verdient veel meer dan Helena dat ter wille van haar een ‘herboren Troje’, nml. Amsterdam verbrand wordt, en een oorlog gevoerd, die het overschot (van de strijders) verstrooien zal.
voetnoot433
stoffen: pochen.
voetnoot434
ploffen: transitief gebruikt.
voetnoot439
stoffeeren: versieren.
voetnoot442
Dees blijschap: nml. over de verlossing.
voetnoot443
vrolijcke englen: die de bekende Kerstzang aanheffen; vernuwen: evenals in vorige jaren doen klinken, opnieuw doen genieten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank