Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 381]
[p. 381]

Brief XIII Laodameia aen Protesilaus.Ga naar voetnoot*

1 Laodameia, Aemons dochter, zent den Aemonischen man haren groetenis,Ga naar voetnootr. 1-2 2 en de minnares wenscht derwaert te gaen, waerwaert die gezonden wert. 3 men zeit dat de windt u in Aulis verlet. maer waer was die wint, toen ghyGa naar voetnoot3 4 van my vlughte? toen had de zee u 't roeien behooren te beletten. die 5 tydt waer 't onstuimige weder dienstigh geweest. ick hadde mynen man 6 meer kuskens gegeven en meer gezeit: en hebbe nu veel te zeggen. ghyGa naar voetnoot6 7 zyt my haestigh ontruckt, en in uw zeil waeide de wint, om wien niet ick 8 maer de schippers wenschten. de wint diende den schipper, niet de vryster.Ga naar voetnoot8 9 o Protesilaus ick worde u uit den arm geruckt. en myn tong kon niet al 10 uitspreken tgeen zy u belasten woude. naulix kon ick zeggen: vaer wel.Ga naar voetnoot10 11 Boreas hiel er op aen, en zette d'opgehaelde zeilen uit: en terstont wasGa naar voetnoot11 12 myn Protesilaes een stucks weghs hene. het luste my myn man naer te zienGa naar voetnoot12 13 zoo lang ick zien kon: en volghde uwe oogen zoo lang met myn oogen 14 na. opdat ick uw zeilen moght zien, als ick u niet zien kon. ick hadde uweGa naar voetnoot14 15 zeilen een lange wyl int gezicht, maer na dat ick u noch uw henegaende 16 zeilen niet langer zien kon, en dat ick meer niet zagh dan bare zee, verloorGa naar voetnoot16 17 ick oock het licht met u en d'avont vallende zeit men dat myn beenen vanGa naar voetnoot17 18 flaeuwte bezweken. naulix kon myn schoonvader Iphiclus, naulix de afge- 19 leefde Acastus, naulix myn bedruckte moeder my met water sprenckelende 20 verquicken. zy toonden wel hun meedoogend hart aen my, maer vruch- 21 teloos: het verdroot my, dat my, ellendige de doot niet moght gebeuren.Ga naar voetnoot21 22 en zoodra als ick weder bequam zoo bequam met eenen myn droefheit. eenGa naar voetnoot22 23 rechtschape liefde knaeght het gemoedt. ick bekommer my niet om mynGa naar voetnoot23 24 hair te laten kemmen, nocht het lust my een goude lakenskleet aent lyf teGa naar voetnoot24 25 trecken. ick loop herwaert en derwaert, gelyck men gelooft dat de pries- 26 teressen doen die van den horendragenden Bacchus met een wyngaert-Ga naar voetnoot26-27 27 stock bedeckt worden. de Phylacische Juffrouwen komen my aenspreken: 28 o Laodameia, treck het koningklycke gewaedt aen. ick quansuis zal zelfGa naar voetnoot28

[pagina 382]
[p. 382]

29 purperzatte kleedren dragen? hy den oorloogh onder de muren van TrojeGa naar voetnoot29 30 voeren? ick zal myn hair kemmen? hy een helm opt hooft zetten? ick zal 31 nieuwe kleederen hy de wapens dragen? ick zal maecken dat men weet te 32 spreken van myne slordigheit die uwe zwarigheit nayvert, en wil droevighGa naar voetnoot32 33 myn tydt overbrengen zoo lang d'oorloogh duurt. o prins Paris, PriamsGa naar voetnoot33 34 zoon, die schoon zyt door de schade van uw volk, ghy zyt zoo traegh eenGa naar voetnoot34 35 vyant, als ghy een quaet gast waert. ick wenschte dat ghy versmaet had 36 het aenzicht van Tyndars dochter, of dat uw aenzicht haer mishaeght hadde.Ga naar voetnoot36 37 o Menelaus die om de geschaeckte al te veel arbeits op den hals hebt:Ga naar voetnoot37 38 och hoe veele menschen zullen om uwe wraeck moeten treuren. o goden, 39 u bidde ick, keert dat ongeluckigh voorspoock van ons af: en myn manGa naar voetnoot39 40 hange zyne wapens den wederkeerenden Jupyn ter eere op. maer ickGa naar voetnoot40 41 schrick, zoo menighmael d'ongeluckige oorloogh my in den zin schiet: en 42 de tranen vloeien langs myn wangen gelyck sneeu dat in de zonne smilt. 43 Illium en Tenedos en Simois en Xanthus en Ida, zyn namen, die my bykansGa naar voetnoot43 44 met hunnen klanck alleen verbazen. en de gast dorst haer niet schaeckenGa naar voetnoot44 45 ....... hy kende zyne krachten al te wel. hy quam, zoo 't gerucht gaet,Ga naar voetnoot45 46 heel in tgoudt uitgestreken, en droegh den ryckdom van Phrygien aen zynGa naar voetnoot46 47 kleederen, en met vloot van kryghsvolck wel verzien, dat in den oorloogh 48 geoeffent is, en een yeder brengt een deel van zyn onderzaten mede.Ga naar voetnoot48 49 o Menelaus, die de dochter van Leda tot een beddegenoot kreeght my docht .........................Ga naar voetnoot49-50 50 ick reken dat deze dingen den Danaen kunnen hinderen. ick weet niet 51 voor welck eenen Hektor ick vreese. Paris zeide dat Hector met een ysere 52 vuist oorlooghde. wie dit wezen magh of niet, hebt ghy my lief, ghy zult 53 u voor dien Hector hoeden. prent zynen naem in uwe zinnen en gedachten. 54 als ghy desen schuwt, zoo gedenck anderen te schuwen: en denk vryelyck 55 dat er vele Hectors zyn. en pas te zeggen zoo menighmael ghy naer denGa naar voetnoot55 56 stryt gaet: Laodameia belaste my zich voor hem te hoeden. indien 't vryGa naar voetnoot56-57 57 staet dat Troje van den Argoschen soldaet zal vernielt worden, zoo worde

[pagina 383]
[p. 383]

58 het vernielt als ghy slechts ongequetst blyft. Menelaus vechte zelf, en 59 streve recht tegens den vyand aen: om Paris t'ontschaecken, tgeen hyGa naar voetnoot59 60 hem eerst ontschaeckte. hy vall'er op aen, en legge in 't harnas gelyckGa naar voetnoot60-61 61 in de zaeck boven hem. het past den man zyn vrouw midden onder de 62 vyanden te zoecken. uw zaeck is anders als zyne gelegen. pas maerGa naar voetnoot62 63 dat ghy'er het leven afbrengt: en dat ghy uwe joffrouw weder in haren 64 medoogenden schoot mooght thuis komen. o Dardaniers, u bidde ick,Ga naar voetnoot64 65 verschoon uit zoo veel vyanden eenen man. hy stryt dapperst van allen;Ga naar voetnoot65 66 die met groote liefde stryt. laet anderen vechten, Protesilaus minnen. ick 67 woude hem, ick beken het, te rugge roepen: en myn gemoedt zeide het. 68 myn tong stamelde door het voorspoock. toen ghy uw vaders poorte uitGa naar voetnoot68 69 naer Troje woudt gaen, ghy stiet tot een teecken uwen voet aen denGa naar voetnoot69 70 drempel. ick, dit ziende, zuchte, en sprack in my zelve: ick wensch dat dit 71 een teecken van mijns mans wederkomste zy. dit verhael ick u nu, op dat 72 ghy niet al te moedigh int vechten zyt. alle myn vreeze moet hier in wintGa naar voetnoot72 73 en roock verdwynen. oock weet ick niet wien het lot met een onrecht-Ga naar voetnoot73-74 74 vaerdigen doot dreight, dien eerst zynen voet op den Trojaenschen bodem 75 zal zetten. ongeluckigh is zy, die d'eerste zal haer mans verlies betreuren. de 76 Goden gunnen dat ghy u niet al te dapper toont. laet u schip onder duizentGa naar voetnoot76 77 het duizentste wezen, en nu het leste na het overvaren in 't water dryven.Ga naar voetnoot77 78 dit vermaen ick u te voren: ga de leste uit den schepe. 't is u vaderlant niet, 79 daer ghy naer toe spoeit. als ghy aenkomt ..........Ga naar voetnoot79 80 en springt haestigh op den oever. het zy de zon onder of boven de kim 81 is, o myn droefheit ghy komt my daegh ghy komt my by nacht aen.Ga naar voetnoot81 82 nochtans eer by nacht dan by daegh, de nacht is aengenaem voor de 83 maeghden, die met haren hals in den arm slapen. ick vang int ongehuwdeGa naar voetnoot83 84 bedde eenen valschen slaep: valsche blyschap vermaeckt my, terwyl ick deGa naar voetnoot84 85 warachtige ontbere. maer waerom bejegent my uw gedaente zoo dootsch?Ga naar voetnoot85

[pagina 384]
[p. 384]

86 waerom vallen uwe woorden zoo klaghtigh? ick spring uit den slaep, enGa naar voetnoot86 87 aenbidde het nachtspoock. geen Thessalisch altaer ontbeert mynen roock.Ga naar voetnoot87 88 wy wieroockten, en storten er tranen onder, die eenen glans van zichGa naar voetnoot88-89 89 geven, gelyck de vlam zich plagh te verheffen, als men er wyn in goot. 90 wanneer zal ick quynende u na uwe wederkomst in myn armen nemende 91 myn blyschap ontbreidelen? wanneer zult ghy met my in een bedde ge-Ga naar voetnoot91 92 paert my uwe doorluchtige daden vertellen? 't welck my zal lusten aenGa naar voetnoot92 93 te hooren als ghy 't my verhaelt. ghy zult my evenwel vele kuskens stelen, 94 vele kuskens geven. de woorden des aerdigen vertellers houden hier altytGa naar voetnoot94-95 95 stant. een tong is vaerdiger ............... 96 maer wanneer Troje my in den zin komt: dan komen my de zee en de winden 97 in den zin: dan ontzinckt my myn moedt overwonnen van vreeze. dit ont- 98 roert my oock, dat de winden den schepen het uitloopen behinderen, dat deGa naar voetnoot98-99 99 zee onwilligh is voor degene die zeilree leggen. wie wil naer zyn vaderlant 100 wederom keeren, wanneer het in den windt is? wanneer men in weerwilGa naar voetnoot100 101 der zee van zyn vaderlant afgevaren is. Neptuin zelf laet niet toe naerGa naar voetnoot101 102 zyne stadt te varen. waer streeft gy hene? keer elck weder naer zyn huis 103 toe. waer streeft ghy hene, ghy Danaen? luistert naer de winden, die hetGa naar voetnoot103 104 verbieden. 't is een Godt die dit belet, en geen haestigh geval. wat zoecktGa naar voetnoot104 105 men door zoo zwaer een krygh te winnen, als een snoode overspeelster? 106 o Inachische schepen, keert weder terwyl ghy noch kunt. maer waeromGa naar voetnoot106 107 herroep ick deze dingen? het voorspoock der wederroepende zy verreGa naar voetnoot107 108 van ons. een smeeckende luchtje het water slecht maeckende, begunstigeGa naar voetnoot108 109 u. ick benyde de Trojaninnen datze hare lycken zoo bedruckt aenzien,Ga naar voetnoot109 110 en de vyant zal niet verre van der hant wezen. de nieugetroude vrouweGa naar voetnoot110 111 zal met hare eige handen haren dapperen man den helm op 't hooft zetten, 112 en uitheemsche wapens geven. zy zal hem wapens geven, en terwyl zyGa naar voetnoot112 113 hem wapens geeft, zal zy tegelyck hem kuskens ontrooven. dit slagh vanGa naar voetnoot113 114 gedienstigheit zal hun beide zoet smaecken. en zy zal haren man uitgeley

[pagina 385]
[p. 385]

115 doen, en belasten weder te keeren, en zeggen: zie dat ghy die wapens 116 Jupyn ter eere ophangt. hy met zich nemende de bevelen zyner joffrouw,Ga naar voetnoot116 117 zal voorzichtigh vechten, en te rugh naer huis dencken, en zy zal des 118 wederkeerendens beuckelaer afdoen, en den helm ontstricken, en tver-Ga naar voetnoot118 119 moeide lichaem in haren schoot ontfangen. wy zitten hier twyfelmoedigh, 120 de bekommerde vrees dwingt ons te gelooven dat het al gebeurt is, tgeenGa naar voetnoot120 121 gebeuren kan. terwyl ghy evenwel in een andere werelt als een krygsmanGa naar voetnoot121 122 den oorloogh voert, zoo heb ick een wassenbeelt, waer in ick uw tronieGa naar voetnoot122 123 zie. wy hebben dat gesmeeckt, dat tgeen wy u schuldigh waren toege-Ga naar voetnoot123-24 124 sproken: ick omhels dat beelt. geloof my, ick zie 'er wat meer dan een 125 beelt in. doe het was spreken, 't zal Protesilaus zyn. hier op blyf ick 126 staeroogen, en houde het in stede van mynen rechten man in mynen schoot,Ga naar voetnoot126 127 en klaegh 'er tegens, gelyck of het my antwoorden kon. ick zweer by uwe 128 wederkomst en uw lichaem en myne goden, en by d'evengelycke tortsen 129 van gemoet en echt, en by uw hooft twelck ick zie gryze hairen zetten enGa naar voetnoot129 130 dat ghy er met u moet afbrengen. dat ick, waer ghy geroepen wort, alsGa naar voetnoot130 131 een gezellin u by zal komen; of tgeen ick helaes vrees, of tgeen ghy naGa naar voetnoot131 132 my zult zyn. de leste brief sluit ick met een gering bevel: draegh zorghGa naar voetnoot132 133 voor my; draegh zorgh voor u zelven.

voetnoot*
XIII Laodameia aen Protesilaus. Laodameia, dochter van Acastus en Astydamia wilde haar man Protesilaus, de zoon van Iphiclus, die door Hector was omgebracht, niet overleven. Zij smeekte voor haar dood zijn schim te mogen omhelzen en stierf in die omhelzing.
voetnootr. 1-2
Deze regels worden door de moderne uitgevers als onecht verworpen; Aemons dochter is een verkeerde vertaling van Haemonis, d.i. de Thessaliese.
voetnoot3
Aulis: stad in Boeotië; verlet: ophoudt.
voetnoot6
en hebbe nu: beter bij D.v.H.: ‘en ick had’.
voetnoot8
de vryster: door D.v.H. veranderd in: ‘my die u beminde’.
voetnoot10
belasten: opdracht geven, aanbevelen.
voetnoot11
Boreas: de Noordenwind, die P. van Thessalië naar Aulis voerde; hiel er op aen: oefende aandrang (Lat. incubuit).
voetnoot12
naer: na.
voetnoot14
opdat: staat niet in de Lat. tekst.
voetnoot16
bare zee: enkel zee.
voetnoot17
d'avont vallende: absolute constructie: toen de avond viel.
voetnoot21
gebeuren: ten deel vallen.
voetnoot22
bequam: tot mij zelf kwam; het tweede bequam: herstelde zich, voelde ik opnieuw.
voetnoot23
rechtschape: oprechte; het gemoedt: bij D.v.H. nauwkeuriger: ‘myn kuisch gemoedt’; ick bekommer my niet: ik draag geen zorg.
voetnoot24
kemmen: Brabantse vorm van kammen.
voetnoot26-27
horendragenden: vertaling van Bicorniger d.i. met de dubbele horen; wyngaertstock: de thyrsis; bedeckt: moet zijn geraeckt: (D.v.H.); Phylacische: van Phyllos, een stad in Thessalië.
voetnoot28
quansuis: voor de leus, voor de schijn. Het geldt als vertaling van scilicet. Beter weergegeven door D.v.H.: ‘Hoe? zou ick purpere kleederen dragen?’
voetnoot29
purperzatte (Lat. saturatas murice): in purper gedrenkt, geverfd, als teken van de koninklike waardigheid.
voetnoot32
slordigheit: verwaarlozing van het uiterlik; uwe zwarigheit nayvert: wedijvert met de moeielike omstandigheden waaraan gij blootstaat.
voetnoot33
overbrengen: doorbrengen.
voetnoot34
door de schade: door D.v.H. verbeterd in: tot schade; ghy zyt: in 't Latijn staat een conjunctief, dus: ‘ick wensch dat ghy’ (D.v.H.).
voetnoot36
Tyndars dochter: foutieve vertaling van Taenariae, d.i. Taenariese, Lacedemoniese (naar kaap Taenaros). Bedoeld is: Helena.
voetnoot37
arbeits: moeite, zorgen.
voetnoot39
voorspoock: voorteken.
voetnoot40
wederkeerenden: door D.v.H. verbeterd in wedervoerenden. Jupiter redux werd vereerd als de god die de terugkeer bevorderde; hange op: nl. als offer in de tempel.
voetnoot43
Tenedos: een eiland bij de kust van Troie; Simois en Xanthus zijn de tweeling-rivieren die Troje omringen; Ida is de bekende berg waar Paris zijn oordeel uitsprak.
voetnoot44
verbazen: verbijsteren; de gast: Paris.
voetnoot45
D.v.H. vult aan: ‘had hy geen kans gezien om zich te beschermen’.
voetnoot46
uitgestreken: uitgedost.
voetnoot48
D.v.H. vertaalt: ‘en hy had een gevolgh dat een goedt deel van zyn ryck uitmaeckte’. In de Lat. tekst wordt dit vers als onecht beschouwd.
voetnoot49-50
Deze verzen heeft Vondel niet begrepen. D.v.H. vertaalt juist (met weglating van Ledaea: dochter van Leda): ‘Ick vermoede, o zuster van Kastor en Pollux, dat gy hier door verwonnen zyt, en meen oock dat de Griecken hier uit hun schade zullen voelen’.
voetnoot55
pas: zorg er voor.
voetnoot56-57
zich voor hem te hoeden: is onjuist vertaald. Ook de vertaling van D.v.H. ‘dat ick my voor haer sparen zou’ is niet juist. Er staat in 't Latijn: haar te sparen. Hij moest nl. begrijpen dat zij hem niet overleven zou; vry staet: vertaling van Si fas est, d.i. indien de goden gedogen. D.v.H. vertaalt: ‘Indien 't vast staat’; den Argoschen soldaet: de Griekse strijders.
voetnoot59
streve aen tegens: valle aen; ontschaecken: ontroven, ontnemen.
voetnoot60-61
Door D.v.H. aldus verduidelikt: ‘en verwinne hem met de wapenen, dien hij in de rechtvaerdigheit zyner zaeck verwint’.
voetnoot62
pas: zorg.
voetnoot64
medoogenden: vertaling van pios, d.i. getrouw (als echtgenote); Dardaniers: Trojanen.
voetnoot65
man. Hier achter liet Vondel twee verzen onvertaald, die D.v.H. invoegde: ‘op dat myn bloet niet vloeie uit zyne wonden. Hy is de man niet, dien het voege met den blooten degen te vechten, en zynen vyant verwoedelyck in te vliegen’.
voetnoot68
door het voorspoock: door D.v.H. verbeterd in: ‘uit vrees van een quaedt voorteken’.
voetnoot69
een teecken: bij D.v.H. ‘een quaedt teken’.
voetnoot72
moedigh: overmoedig (Lat. animosus); moet: moge.
voetnoot73-74
Door Vondel niet begrepen. D.v.H. vertaalt: ‘Oock dreigt het straffe noodlot ick weet niet wien met de doot, die de eerste der Griecken zynen voet op den Trojaenschen bodem zetten zal’. Dat noodlot trof juist Protesilaus.
voetnoot76
gunnen: mogen gunnen.
voetnoot77
en nu het leste enz. Onjuist vertaald. D.v.H. enigszins vrij, maar juist: ‘en het leste als vermoeit komen aandryven’.
voetnoot79
De open gelaten plaats vult D.v.H. aldus aan: ‘Als gy wederkomt, zet dan riemen en zeilen by’.
voetnoot81
Dichterlike vertaling, maar niet overeenkomstig de Latijnse tekst, waar dolor geen vocatief is. D.v.H. vertaalt: ‘gy streckt my tot droefheit nacht en dagh’.
voetnoot83
met haren hals in den arm: beter begrepen door D.v.H., die vrij vertaalt: ‘die in de armen van haer lief slapen’. In 't Latijn staat: wier halzen rusten op een ondersteunende arm. Ook de volgende zin begreep V. niet. Er staat: ‘Ick tracht in het eenzaem bedde naer verzierde (d.i. bedriegelike) droomen’ (D.v.H.).
voetnoot84
vermaeckt my: maakt mij gelukkig.
voetnoot85
hejegent: treedt tegemoet.
voetnoot86
vallen klaghtigh: klinken klagend.
voetnoot87
het nachtspoock: de nachtelike verschijning van de zielen der afgestorvenen; mynen roock: mijn offers.
voetnoot88-89
die eenen glans van zich geven: bij D.v.H.: ‘die de vlam doen opflikkeren’.
voetnoot91
ontbreidelen: de vrije loop laten.
voetnoot92
't welck: hierna voegt D.v.H. in: schoon; Latijnse constructie; al zal het mij lusten dat aan te horen.
voetnoot94-95
houden stant: blijven staan, di.i. worden gestaakt. Bij D.v.H. duideliker: ‘Het verhael staet gevoegelyck hier onder stil’; D.v.H. vult aan: ‘De tong, hier door opgehouden, is te gretiger om voort te gaen’.
voetnoot98-99
behinderen: verhinderen; dat de zee enz. Nauwkeuriger bij D.v.H.: ‘gy wilt in zee steken in weerwil der wateren’.
voetnoot100
wanneer het in den windt is: als hij de wind tegen heeft; wanneer men enz. Er staat: ‘en gy steeckt van uw vaderlant af, daer de zee zelf het verbiedt’.
voetnoot101
Neptuin: Neptunus had met Apollo de muren van Troje gebouwd.
voetnoot103
Danaen: het Latijn heeft een meervoud: Griecken.
voetnoot104
een Godt: Neptunus, die Troje wil redden; haestigh geval: plotseling toeval.
voetnoot106
Inachische: Griekse. Inachos was de eerste koning van Argos.
voetnoot107
herroep ick deze dingen. Onjuiste vertaling, door D.v.H. gehandhaafd. De bedoeling van de Latijnse tekst (revoco) is: roep ik u terug?; voorspoock: vertaling van omen: voorteken; der wederroepende: in Vondel's tekst stond revocantis; beter is de lezing: revocaminis: van het terugroepen.
voetnoot108
een smeeckende luchtje: een zacht, strelend windje; slecht: vlak.
voetnoot109
zoo bedruckt aenzien: in Vondel's tekst stond: sic conspicient. D.v.H. volgt de betere lezing si: ‘die, als zy de lycken van hare mannen zullen zien.’
voetnoot110
van der hant: weg.
voetnoot112
uitheemsche: in de Latijnse tekst: Dardaniese, di.i. Trojaanse.
voetnoot113
slagh: soort, wijze.
voetnoot116
ophangt: vrij vertaald (vgl. r. 40), in 't Latijn: terugbrengt.
voetnoot118
beuckelaer: schild.
voetnoot120
al: alles.
voetnoot121
werelt: werelddeel.
voetnoot122
tronie: gelaat.
voetnoot123-24
gesmeeckt: liefkozend aangesproken; dat (hebben wy) toegesproken: toegevoegd. D.v.H. verduidelikt: ‘Dat bejegen ick vriendelyck, dat zeg ick woorden die ick u schuldigh ben’.
voetnoot126
staeroogen: strak, aandachtig beschouwen.
voetnoot129
van gemoet en echt: woordelike vertaling van: animi coniugiique, waarin animus betekent: gezindheid, en in dit verband: liefde; twelck ick zie gryze hairen zetten: onjuiste vertaling; bij D.v.H.: ‘dat ick wensch grys te zien’, d.w.z. een hoge ouderdom toewens.
voetnoot130
met u: vertaling van quod tecum, in moderne uitgaven door mox tutum vervangen; dus: dat gij weldra veilig moogt terugbrengen; moet: moogt.
voetnoot131
of tgeen: enz. Deze plaats heeft Vondel niet begrepen. D.v.H. vertaalt nauwkeurig: het zy gy (dat ick helaas vrees) hetzy gy behouden zult zyn’, eig. mij zult overleven. Wat tussen haakjes staat, is een eufemisme voor: omkomt
voetnoot132
de leste brief: er staat Ultima epistola d.i. het slot van de brief; de laatste zin moet eigenlik luiden: ‘zoo gy zorgh voor my draegt, zoo draeg zorgh voor u zelven’ (D.v.H.). Deze laatste twee verzen worden in de Latijnse tekst als onecht verworpen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys