Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.15 MB)

ebook (6.98 MB)

XML (3.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragikomedie
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

(1931)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 275]
[p. 275]

Het eerste bedryf.

KOMMERYN. BLINDE WOUTER.
Kommeryn:
 
Ter goeder ure toont de klaere morgenstrael,Ga naar voetnootvs. 1
 
Een veurbo van de zon, my 't oude Leeuwendael,
 
Het vleck van mijn geboorte, en zijn beplante wallen;Ga naar voetnoot3
 
Waer langs de versche Beeck zachtzinnigh komt gevallen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De zandige oevers schaeft, en Zuidt-en-Noortzy deelt:
 
Terwijl een morgenlucht in 't boomloof ruischt, en speelt.
 
Hier rijst de Leeuwenbrugh, en ginder breit de linden,Ga naar voetnoot7
 
Waer onder my ter sluick mijn vryer wist te vinden,Ga naar voetnoot8
 
Zijn bevende armen uit, en is alreede krom,
10[regelnummer]
En gemelijck, als ick, van hoogen ouderdom.Ga naar voetnoot10
 
Aen deze zijde plagh de koe van room te zwellen;
 
Aen d'andre 't weeligh ooft, en pruimen, en moerellen.Ga naar voetnoot12
 
Ick zie de lantkappel des Veegodts in 't verschiet,Ga naar voetnoot13
 
En 't schamel dack des Godts, gedeckt met mosch en riet,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Daer 't volck om zegen bidt. Ick zie ons boerehuizen,Ga naar voetnoot15
 
En hoore, zoo my dunckt, van veer de baren bruizen.
 
Ter goeder ure broght ick 't hier al steenende aen,Ga naar voetnoot17
 
In 't kriecken van den dagh, op 't kraejen van den haen,
 
Die vast den huisman weckt, en duizent nachtegalen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Gewoon hun' wilden zangk te leeren aen de dalen.Ga naar voetnoot20
 
O goede vader, Pan, ghy zegenaer van 't vee,
 
Mijn komst mishage u niet, in mijn geboorteste,
 
Den zeilsteen van mijn hart, zoo krachtelijck bewogen.Ga naar voetnoot23
 
Heeft Vredegunt my hier in deze streeck getogen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zoo stierme voort te recht met dezen krommen stock,Ga naar voetnoot25
 
Waer op ick leun en steun: verdelgh den bittren wrock,
 
En wortel van 't krackeel, indien het noch blijf duren,
[pagina 276]
[p. 276]
 
En legh een' bant van vrede om zulcke nageburen.Ga naar voetnoot28
 
Maer luister: wat bediet dat ysselijck getoet,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Gevolght van iemants stem en galm, die my gemoet?Ga naar voetnoot30
 
Hoe vat ick deze leus, en onbekende reden?Ga naar voetnoot31
 
Men wort door vragen wijs: hier komt hy aengetreden.
 
Verstout u, Kommerijn, en vraegh hem naer bescheit.Ga naar voetnoot33
Wouter:
 
Ghy Leeuwendalers, rijst: de zoendagh, lang beschreit,
35[regelnummer]
Het gruwlijck jaergety verdaeght u om te loten.Ga naar voetnoot35
 
De Wildeman heeft noch zijn pijlen niet verschoten:
 
Hy eischt den Jongeling, tot boete van 't geschil.Ga naar voetnoot37
 
Ghy Leeuwendalers, op: gehoorzaemt 's hemels wil.
Kommeryn:
 
Ay Roeper, wat bediet dit blazen van den horen,
40[regelnummer]
Dit roepen voor de zon? wat komt my hier ter ooren?Ga naar voetnoot40
 
Wat eischt dit jaergety? wat wil de Wildeman,Ga naar voetnoot41
 
De Jongeling, en 't geen ick niet begrijpen kan?Ga naar voetnoot42
Wouter:
 
O bestemoêr, ghy zijt te grijs en out van dagen,Ga naar voetnoot43
 
Om naer de jammeren van Leeuwendael te vragen:
45[regelnummer]
Al 't omgelegen lant gewaeght van 't ongeval,
 
Dat jaren heeft geduurt, en eeuwigh duren zal,
 
Ten zy de Woutgodt zelf, of vader Pan dit keere.
 
Wy vieren dezen dagh, dit feest, geen' mensch ter eere,
 
Noch reuckloos, maer door last, ja Godtheên tot een' zoen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
En offren haer een' man, om erger te verhoên.Ga naar voetnoot50
 
Het Leeuwendaelsch krackeel was reede hoogh geloopen,Ga naar voetnoot51
 
En d'aerde had het bloet der Ackergoôn gezopen,Ga naar voetnoot52
 
Wanneer Velleede ons riedt met haren eigen mont,Ga naar voetnoot53
 
Voor dezen Wildeman, dien vader Pan ons zondt,
55[regelnummer]
Een' Jongelingk, by keure en lotinge uitgekoren,Ga naar voetnoot55
 
Te stellen, tot een wit en boete van Godts toren.Ga naar voetnoot56
 
Wy zagen twintighmael den bloessem aen den boom,
 
Dat hier de zode dreef in eenen rooden stroomGa naar voetnoot57-58
[pagina 277]
[p. 277]
 
Van dit onnozel bloet, uit hoogen noot vergoten;Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En sedert heeft ons ramp de Godtheit noit verdroten.
 
Ghy zult, eer noch de zon de westkim raecken kan,
 
De jaerlijcksche offergaef zien offeren aen Pan,
 
En dien rampzaligen, van 's Wilden pijl getroffen
 
En Wildemans geweer, ter aerde hooren ploffen.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ick blaze met den dagh aldus het hooghtijt in.Ga naar voetnoot65
 
Men vraeght d'Orakels vast, en 's lants Waerzeggerin,Ga naar voetnoot66
 
Door welck een middel best dees roe werde afgebeden;Ga naar voetnoot67
 
Maer zy vertroost ons slechts met dubbelzinnigheden,Ga naar voetnoot68
 
Dat Pan genezen zal de langgeproefde smart,
70[regelnummer]
Wanneer de wilde boogh hem micke naer zijn hart.Ga naar voetnoot70
 
Wy zien dien tijt te moet, en tellen dagh en uren,Ga naar voetnoot71
 
Te lang, ocharm, vergeefs.
Kommeryn:
 
En blijft die twist noch duren?
 
Wat Wildeman is dit, die dus het lantschap quelt?
Wouter:
 
Een gruwzaem boschgedroght: hy houdt zich op het velt,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
In bosch, in duin, aen strant, en leeft by raeuwe kruiden,
 
En dorre wortelen, dan Noortwaert, dan ten Zuiden,Ga naar voetnoot76
 
Waer hem een buy, in 't brein gestegen, henedrijf.Ga naar voetnoot77
 
Een holle boom is 's nachts zijn slaepstal, en verblijf.Ga naar voetnoot78
 
Men zagh hem onder dack, gebouwt met menschenhanden,
80[regelnummer]
Noit rusten. Hy erkaeuwt de boomschors met de tanden,Ga naar voetnoot80
 
En valt op d'aerde plat voorover met zijn borst,
 
En slorrept plassen uit, tot lessing van den dorst.Ga naar voetnoot82
 
Wanneer de zee begint het avontvier te dooven,Ga naar voetnoot83
 
Dan leunt hy op zijn' rugh, en roockt, gelijck een oven,
85[regelnummer]
En ronckt, dat koe noch kalf kan rusten hier ontrent.
 
De menschen loopen voor, wanneer hy loopt en rent,Ga naar voetnoot86
 
Noch sneller dan een paert. De vrijsters ziet hy garen,Ga naar voetnoot87
 
En lachtze minlijck toe, die anders van bedaren
 
Noch vrientschap weet, en grimt gestadigh even nors.
90[regelnummer]
Zijn grof gebeente is ruigh bewassen met een schors.Ga naar voetnoot90
 
De handen, vingers, voet en teen gelijcken wortelen.
[pagina 278]
[p. 278]
 
Zijn eicke hielen treên de kaien zelfs te mortelen.Ga naar voetnoot92
 
Hy wandelt barevoets, en spoelt de voeten niet.
 
De baert is groen, als gras: de locken schijnen riet,
95[regelnummer]
En biezen onder een, en lieten zich noit kemmen,Ga naar voetnoot95
 
Of scheeren, noch met strick, of lint en hairsnoer temmen.Ga naar voetnoot96
 
Hy spalckt twee uiens op, en geeft u een gezicht,Ga naar voetnoot97
 
Gelijck door een lantaerne een kaers by avont licht.
 
Een bondel pijlen, boogh, en knodts verstreckt zijn wapen,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Die wappren aen den boom, waer in hy 's nachts gaet slapen.Ga naar voetnoot100
 
Maer zeghme, bestemoêr, indien men 't weten magh,
 
Wat jaeght u hier zoo vreemt, in uwen ouden dagh,
 
In dit geplaeght gewest? Wie zijtghe die zorghvuldighGa naar voetnoot103
 
Naer onze ellende vraeght? Ghy zijt geen antwoort schuldigh,
105[regelnummer]
Doch meltme nietemin uw' naem, en uit wat oort
 
Ghy eenzaem herwaart koomt: maar spoedigh: ick moet voort.
Kommeryn:
 
O lantsknecht, schroom niet eens te vragen naer wat zaeckenGa naar voetnoot107
 
Het u believe, en 't geen my vry stae aen te raecken.
 
Mijn naem is Kommerijn, dit lant mijn vaderlant.
110[regelnummer]
Ick zocht uit dezen twist, aen eenen andren kant,Ga naar voetnoot110
 
Nootdruftigheit en rust, gestooten uit mijn eigen;Ga naar voetnoot111
 
En teegh den Rijn op, toen de staertstar ons quam dreigen,Ga naar voetnoot112
 
Gelijck een roode roede, en menigh vrouwmensch vlootGa naar voetnoot112-113
 
Om 't Leeuwendaelsch gevecht, in bittren baerens noot.
115[regelnummer]
Nu oproer my verbiet by vreemde oock stil te leven,Ga naar voetnoot115
 
Zoo koom ick dus uit noot den Rijnstroom afgedreven,
 
En zoeck mijn avontuur, en oude kennis hier.Ga naar voetnoot117
 
O knaep, mijn ouderdom viel zuur, en staetme dier;Ga naar voetnoot118
 
Indien ick mijn fortuin u levendigh zou melden.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
O weide, o boterkarn, o kampen, klavervelden,
 
Weest hartelijck gegroet: zijt anderwerf gegroet,
[pagina 279]
[p. 279]
 
Wel eer gezegent lant, en vleck: mijn weerkomst moetGa naar voetnoot122
 
Mijn lantsliên tot geen' last, en my tot rust gedyen.Ga naar voetnoot123
Wouter:
 
Indien mijn korte tijt het eenighzins kost lyen,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
'k Had lust uw avontuur wat breeder te verstaen,Ga naar voetnoot125
 
Nu jaeght mijn ampt my voort, en dwingt my om te gaen.Ga naar voetnoot126
 
Ghy Leeuwendalers rijst: de Zoendagh is geboren:
 
Op op, en treckt het lot: verzoent der Goden toren.
Kommeryn:
 
Wat hoor ick hier al nieuws, och, och, maer luttel goets?Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
O Kommerijn, most ghij, na zoo veel tegenspoets
 
En kommers en verdriets, noch hooren d'ongelucken,Ga naar voetnoot131
 
Die uw geboorteplaets en Leeuwendalers drucken?
 
Waer heeft u d'ouderdom ten leste toe gespaert,Ga naar voetnoot133
 
Daer menigh zoo gerust zoo stil ten grave vaert?Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Tot noch toe hebtghe dan vergeefs met uw gebeden
 
Geworstelt, en om hulp met vader Pan gestreden;Ga naar voetnoot136
 
Naerdien hy 't vleck bezwaert met zulck een' wreeden eisch,Ga naar voetnoot137
 
En zich niet zoenen laet dan och door menschevleisch.
 
Afgrijslijck zoenaltaer! ick ben mijn hoop ten ende,
140[regelnummer]
Ten zij de hemel 't radt van 's lants fortuine wende,
 
En zette ons lantschap weêr in zijnen eersten staet,Ga naar voetnoot141
 
Verlost van nijt en twist, en bittren burenhaet.
 
My schrickt voor dezen dagh. Wat moet een mensch beleven!Ga naar voetnoot143
 
Wat uitkomst zal ons Pan in zoo veel jammers geven!
145[regelnummer]
Maer kijck eens, wie komt hier met zulck een blijde vlaeghGa naar voetnoot145
 
In 't aenzicht? 'k Wil hem gaen beluistren uit dees haegh.
ADELAERT. HAGEROOS.
Adelaert:
 
O schoone zon, ghy rijst wel schoon
 
En heerlijck uit den oostertroon,Ga naar voetnoot148
 
En treckt tot u al 's weerelts oogen;
150[regelnummer]
Maer met een krachtiger vermogen
 
Verrijst mijn zon, die opgeweckt,Ga naar voetnoot151
[pagina 280]
[p. 280]
 
Zoo vele harten tot zich treckt,
 
En waerdiger is aengebedenGa naar voetnoot153
 
Van al wat ademt hier beneden.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
'k Verwachtze nu, schier afgepijnt:Ga naar voetnoot155
 
Hoewelze slechts voor andren schijnt,
 
En niet voor my, wanneerze uit jagen,
 
In niemant minder schept behagen
 
Dan in een' minnaer, die zoo trouw,
160[regelnummer]
Zijn zinnen hing aen zulck een vrouw,
 
En in een' doolhof van gedachten
 
Om haer verdwaelt geheele nachten,
 
Geheele dagen, op het spoor,
 
Daer hyze vont, en stracks verloor:Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Gelijck een hart, dat niet te vangen,Ga naar voetnoot165
 
Den jager pijnight met verlangen.
 
Ick zieze, en wilze aen dezen kant
 
Al stil verwachten. Zy houdt stant,Ga naar voetnoot168
 
Voor ons kappelle, als jagers plegen,
170[regelnummer]
En groet den Godt, op hoop van zegen;
 
Dewijl, zoo vroegh voor zonneschijn,
 
De deuren noch gesloten zijn.
 
Zie Hazepoot van blyschap springen.Ga naar voetnoot173
 
Zy heft haer stem op om te zingen,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
En zal gewis den voglezangk
 
Ontsteken aen dien zoeten klanck.Ga naar voetnoot175-76
Hageroos:
 
Nu ren de hazepooten,
 
Mijn trouwe hazewint,
 
Door duin, en over slooten,
180[regelnummer]
Voorby, en grijp gezwintGa naar voetnoot177-80
 
Dees hinde, die geen honden
 
Grijpen konden.
Adelaert:
 
Mijn nuchtre Hageroos, die met den dageraet,Ga naar voetnoot183
 
Belust op koelen dauw, zoo geurigh open gaet,
185[regelnummer]
En 't veld een' geur verleent, die alles kan verquicken;Ga naar voetnoot184-85
[pagina 281]
[p. 281]
 
Hoe wensche ick u ten dienst iet oirbaers te beschicken.Ga naar voetnoot186
 
Behaeght het u, dat ick den hont by 't leizeel ley,Ga naar voetnoot187
 
Of hazen onderscheppe, of 't vlugge wilt verbey,
 
En keere in zijnen loop, of uwen boogh help' dragen?Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Gewaerdigh my die gunst, dat ick u onder 't jagenGa naar voetnoot190
 
Magh dienen, of daer ghy wat adems schept in 't groen.
Hageroos:
 
Een minder dienaer kan het Hageroos wel doen.
 
Neen Adelaert, ick ben om niemants dienst verlegen,
 
En minst met u gedient. Ick ken genoegh de wegen,
195[regelnummer]
En holen, daer de haes zich heimelijck onthoudt.Ga naar voetnoot195
Adelaert:
 
Alleen en onverzelt te jagen, is 't niet stout?Ga naar voetnoot196
 
Wie weet wat Saters, hier en daer, in duin, en kuilen,
 
In heggen, ruighte, en riet, zich bergen, en verschuilen?Ga naar voetnoot198
 
Wat schoonheit blijft in velt en wouden onbeloert?
200[regelnummer]
Hoe dickwils wort een maeght van Boschgoôn aengesnoert,Ga naar voetnoot200
 
Mishandelt, en gesleurt in duistere speloncken?
 
Wie 't vier te dicht genaeckt, verzengt zich aen de voncken,
 
Of brant zich in de vlam: men koom' het niet te na.
Hageroos:
 
Ick leedt in 't jagen noit de minste schimp, of scha:Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
't Is veiliger dan oit: en quaem my iet t'ontmoeten,
 
Mistrouwen blijft mijn borgh: 'k verlaet my op mijn voeten.Ga naar voetnoot206
Adelaert:
 
Maer d'eerbaerheit vereischt gezelschap op de jaght.
Hageroos:
 
Dat vinde ick aen mijn' hont, mijn troost, mijn trouwe wacht.
Adelaert:
 
Een hont, die redenloos slechts bijten kan, en bassen?Ga naar voetnoot209
Hageroos:
210[regelnummer]
Twee eigenschappen, die ons dienen, honden passen.
Adelaert:
 
Geluckigh dier, hebt ghy met haer de jaght gemeen?Ga naar voetnoot211
[pagina 282]
[p. 282]
Hageroos:
 
Indien u 't jagen lust, sla voort, en jaegh alleen.Ga naar voetnoot212
Adelaert:
 
Helaes! ick jaech vergeefs, en vang alleen de schimmen.Ga naar voetnoot213
Hageroos:
 
Ghy raeskalt, als ghy plaght. De zon is reede aen 't klimmen.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Zie daer hoe zy den top van bosch en boom vergult.
 
De tijt verbiet dien kout. Ghy leertme vast gedult,Ga naar voetnoot216
 
Met eenen dezen hont. Ay, zie hem 't leizeel trecken.Ga naar voetnoot217
 
Hy janckt van vierigheit, en wenscht zijn padt te recken.Ga naar voetnoot218
Adelaert:
 
Ick hoop niet dat u reede een luttel kouts verveelt.Ga naar voetnoot219
Hageroos:
220[regelnummer]
't Is wonder dat een zoon, gewonnen en geteelt
 
Van Godtheên, zoo verblint lafhartigh blijve, en teder,Ga naar voetnoot221
 
Zich zelve tegens my zoo klein kenne, en verneder',Ga naar voetnoot222
 
En najancke eene maeght, die maegh noch moeder kent;Ga naar voetnoot223
 
Een maeght, die dagelicks door woudt en weide rent,
225[regelnummer]
En meer behagen schept in hazen, en konijnen,
 
In dootsche wildernisse, en zandige woestijnen,Ga naar voetnoot226
 
Dan in de tronien van al de jonge jeught,Ga naar voetnoot227
 
Die zich ten reie schickt, en noemt de min een deughtGa naar voetnoot228
 
Van 's levens lentebloem, en schept vermaeck in vervenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Van lip en wang, die ras verbleecken, en versterven.
 
Ay Adelaert, my deert uw dwaes en blint bejagh.Ga naar voetnoot231
 
Verander van beraet, zoo raet u helpen magh.Ga naar voetnoot232
 
Bestee den tijt voortaen in nutter oeffeningen,
 
Of zie naer uws gelijck: of zoeck by jongelingen
235[regelnummer]
Gezelschap hier en daer. Beschry een brieschend paert,Ga naar voetnoot235
 
Dat geene weerga hebbe in snelheit, vlught, en vaert,
 
En ren om strijt door 't velt: of win den prijs met schieten:
 
Of kaets en kolf om prijs: of zwem door breede vlieten:
 
Of luchtigh met een pols gesprongen over hegh,
[pagina 283]
[p. 283]
240[regelnummer]
En slooten: of den kloot geschoten by den wegh.Ga naar voetnoot240
 
Dit past een' helt, een' borst, die vroom is, en rechtschapen.Ga naar voetnoot241
 
Dit voeght een' man, als ghy, en welgebore knapen.
 
Een vrijster achteraen te loopen door het stof,
 
En noch zoo laegh te zien, verdient geen' krans van lof.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Verschoon uw fiere jeught: betoom uw bijstre zinnen:Ga naar voetnoot245
 
My deert uw tijtverlies, daer niet en valt te winnen.Ga naar voetnoot246
Adelaert:
 
Och, of ghy waerheit spraeckt, en deernis kreegt met my:
 
Ten minste zoude ick noch aen uwe slincke zy,Ga naar voetnoot248
 
Of achter op uw spoor, langs heggen, boomen, vlieten,
250[regelnummer]
Door duin en dal, uw' troost en schaduwe genieten:
 
Of lesschen uwen dorst met water, als kristal,
 
Geschept uit beeck, of bron, in een gezoncken dal:Ga naar voetnoot252
 
Of daer ghy nederhuckte, een bedt van bloemen spreien,Ga naar voetnoot253
 
En decken, daerghe sliept, uw hooft met groene meien:Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Of wiegen u in slaep, met mijne Duitsche fluit:Ga naar voetnoot255
 
Of huwenze aen uw keel, een goddelijck geluit,Ga naar voetnoot256
 
Dat duizenden verruckt, die in de boomen hangen,
 
Of luisteren in 't riet, van uw muzijck gevangen.Ga naar voetnoot258
 
Veranderde 't geluck my heden in een' hont,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Patrijs, of snellen haes, ick vloogh u in den mont:Ga naar voetnoot260
 
Ick woude u al het mijne, en lijf en ziel en leven
 
Ootmoedigh tot een' buit en roof ten beste geven.Ga naar voetnoot262
Hageroos:
 
Niet hooger, Adelaert; ghy houdt noch streeck, noch maet.Ga naar voetnoot263
 
Wat is 'er, dat zich niet van vryers zeggen laet?Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Ay, spaer dien roof voor u, of liever voor een andere.Ga naar voetnoot265
 
Gelijckheit paert zich best en vreedzaem by malkandere.
Adelaert:
 
Gelijckheit niet van goet en staet, maer van gemoedt:Ga naar voetnoot267-vlg.
 
Gelijckheit van gemoedt best vrede en vrientschap voedt:
 
Waer deze ontbreekt, moet vrede en vrientschap ook ontbreken;
[pagina 284]
[p. 284]
270[regelnummer]
Waet buiten ick noch goet, noch bloet, noch afkomst reken.
 
De vrede en vrientschap houdt de weerelt in den bant.
 
De hemel drijft op haer: de bare kust het strant,Ga naar voetnoot272-vlg.Ga naar voetnoot272
 
De zee omhelst de duin, de duiven treckebecken,Ga naar voetnoot273
 
Het dartel klimop klimt, en hart en hinde lecken
275[regelnummer]
Elckandere, op 't muzijck van een' gelijcken aert.
 
De hemel met zijn bruit, het aertrijck, dus gepaert
 
In liefde en eendraght, wint ons maght van groente en telgen,Ga naar voetnoot277
 
Terwijlze gratigh is met zon en dauw te zwelgen.Ga naar voetnoot278
 
Mijn lieve Hageroos, mijn dauw, mijn lentevuur,
280[regelnummer]
Woudt ghy u spiegelen aen d'edele natuur,
 
Gelijckghe met de zon u spiegelt in de beecken;
 
Ick zagh een zon van troost voor my de nevels breecken,
 
Die nu uw aengezicht beroeren, vlaegh op vlaegh,Ga naar voetnoot283
 
Zoo menighmael ick u vergeefs om oorlof vraegh,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
En aensta om wat gunst en voordeel te genieten,Ga naar voetnoot285
 
Tot loon van trouwe min. Het zou u eens verdrietenGa naar voetnoot286
 
Dat ick geketent sleip die zware minneboey,Ga naar voetnoot287
 
Gedurigh quijne, en treure, en nimmer groey', noch bloey';
 
Gelijck vertreden groen, of gras op muur, en pannen.
290[regelnummer]
De meit ontlast het vee zijn uiers, stijf gespannenGa naar voetnoot290
 
Van zoete melck en room, wel tweemael alle daegh:
 
En ick, die, dagh op dagh, u mijn ellende klaegh,
 
Wort nimmermeer ontlast van 't juck der minnezorgen.
Hageroos:
 
Het zy ghy 's avonts kermt, of opzingt met den morgen,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Ghy houdt al eenen toon, en gaet den zelven gangk.Ga naar voetnoot295
 
Zoo schept de koeckoeck lust in zijnen ouden zangk.
 
Men leitme, dagh op dagh, en kermt en klaeght aen d'ooren.Ga naar voetnoot297
 
Ga zoeck een, die het lust uw jammerklaght te hooren.
 
Ick houde u niet, noch acht my zulcke diensten waert,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Noch reken het voor dienst, dat ghy u zelf bezwaert.
[pagina 285]
[p. 285]
 
Ick zoeck geen bloem of roos te plucken op uw' doren.Ga naar voetnoot301
Adelaert:
 
Ghy noopt met weigeren mijn liefde noch met sporen.Ga naar voetnoot302
Hageroos:
 
Verzoeckme niets, op dat u niets geweigert wert.Ga naar voetnoot303
Adelaert:
 
'k Verzoeck slechts artseny tot troost van mijne smert.
Hageroos:
305[regelnummer]
Ghy zoeckt verkeert een kruit, dat elders liefst wil spruiten.
Adelaert:
 
De min beheerscht mijn hart: wie kan de minne stuiten,
 
In 't heetste van haer jaght? Ick ben my zelf geen vooght.Ga naar voetnoot307
Hageroos:
 
En wat belet u toch te doen wat ghy vermooght,
 
En wilt, en wenscht?
Adelaert:
 
Wat 's dat?
Hageroos:
 
Een andre te beminnen.
Adelaert:
310[regelnummer]
Verplant dien ouden boom: verzet mijn jonge zinnen.Ga naar voetnoot310
Hageroos:
 
Uw vader, door de kracht, die hem de hemel gaf,
 
Verwrickte en ruckte een eick van haren wortel af;
 
Vertilde een' molesteen; en dreef, vol viers, vol torens,Ga naar voetnoot313
 
Een gildos, dat hy plofte; en wrong een' stier de horensGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Uit zijnen norssen kop, en won den naem van Helt,Ga naar voetnoot315
 
Daer niemant voor de vuist hem wachten dorst in 't velt:Ga naar voetnoot316
 
En zoudt ghy aen een maeght, een weeskint, u verhangen?Ga naar voetnoot317
 
Om my, een slechte maeght, met bleecke en dootsche wangenGa naar voetnoot318
 
Gaen bucken naer het graf, in 't hartje van uw jeught?
320[regelnummer]
Verkleinen uw geslacht, en 's vaders naem, en deught?Ga naar voetnoot320
 
Ay Adelaert, ghy zult zoo wijs zijn, en bedaren
 
Van deze razerny.
Adelaert:
 
Wanneer de wilde barenGa naar voetnoot322-vlg.
[pagina 286]
[p. 286]
 
Niet langer tegens strant en hooge duinen slaen,
 
De leeuwrick zode, en gras, de nachtegael de blaên,
325[regelnummer]
De koe de klaver schuwe, en 't knijn de diepe holen;Ga naar voetnoot325
 
Wanneer de Noortstar verre in 't Zuiden om ga dolen,
 
De winter sneeuw en ys, de zomer zaet ontbeer',Ga naar voetnoot327
 
Dan neemt de min van my, mijn hart van u zijn' keer.
Hageroos:
 
Mijn Hazepoot wil voort: hij ruckt het zeel aen flarden.
Adelaert:
330[regelnummer]
Vergun my eerst een' kus.
Hageroos:
 
Hoe qualijk kunt ghy 't harden?Ga naar voetnoot330
Adelaert:
 
Och Hageroos, een' geur van uwen rooden mont,
 
Een luchtje van uw ziel mijn roos, mijn morgenstont,
 
Verquick mijn' flaeuwen geest, gelijck de wint de kruiden.Ga naar voetnoot333
Hageroos:
 
Ick ga, en hope, eer 't licht ons toestrale uit den Zuiden,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Te keeren met een hinde, en vetten buit gelaên.
Adelaert:
 
Zoo moet ick noch zoo lang in uwe stralen braên,Ga naar voetnoot336
 
Oock daer het dichte loof, of dack van riete huttenGa naar voetnoot337
 
Het schaep, dat lommer zoeckt, kan decken, en beschutten,
 
Voor 't steken van de zon, die op den middagh schijnt,
340[regelnummer]
En inzwelght al het nat, waer na de weide quijnt?Ga naar voetnoot340
 
Neen zeker, Adelaert: het velt staet voor u open:
 
Het staet u vry op 't spoor van uw vriendin te loopen;
 
Te volgen hare vlught, als Hazepoot den haes;
 
Te wachten op haer leus, als zy den horen blaes'.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Dat gelt heur na: z'is nu al wijt vooruit gevlogen.Ga naar voetnoot345
KOMMERYN. ADELAERT.
Kommeryn:
 
Hou stant, o jonge helt, en dienme uit mededogenGa naar voetnoot346
 
Ten minste met een woort of twee, een enckel woort.
[pagina 287]
[p. 287]
Adelaert:
 
Wel moeder, wat's uw vraegh? wat zoeckt ghy? ik moet voort.Ga naar voetnoot348
Kommeryn:
 
Ick koom hier vreemt gegaen, en had u wat te vragen.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Wat dochter is het, die daer buiten loopt uit jagen?Ga naar voetnoot350
 
Het schijnt of ghyze kent, en zomtijts onderhoudt.Ga naar voetnoot351
Adelaert:
 
Ick kenze maer te wel: een kennis die my rouwt,Ga naar voetnoot352
 
En eeuwigh rouwen zal, zoo d'onderlinge kuntschap
 
Niet verder ga, en zy verstockt geen nader vruntschapGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Wil houden met een ziel, die haer zoo trouw bemint.
 
En woudtghe weten wie de vader van dit kint,
 
En moeder zy? Zy weet van vader noch van moeder.
 
De Groote Vrerick wert haer trooster en behoeder,
 
En voedeze eerlijck op: men noemtze Hageroos:Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Hoe schoon de morgenstont, hoe schoon oock d'avont bloos';
 
Zy hoeft noch avontstont noch morgenstont te wijcken.
 
Wanneerze in onze beeck zich toie, en ga bekijcken,Ga naar voetnoot362
 
En spiegelen, dan zietze alleen heur wederga.Ga naar voetnoot363
Kommeryn:
 
Zoo hoor ick, z'is een wees.Ga naar voetnoot364
Adelaert:
 
Alle eere waerdigh, ja.
365[regelnummer]
Ghy zoeckt met vragen slechts haer afkomst te beschamen.Ga naar voetnoot365
 
Een zaeck vernoeght mijn' geest: zy paert twee gaven t'zamen,Ga naar voetnoot366
 
De goelijckheit, en deught: ick schel het d'afkomst quijt;Ga naar voetnoot367
 
Het zy hier meê hoe 't wil; dies hou uw rust. De tijt
 
Ontdeckt het al.
Kommeryn:
 
Ja wel, ick zie my zelve bijster,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
En blint en stom. Hoe vrijt ghy zulck een slechte vrijster,Ga naar voetnoot370
 
Een onbekende wees? ghy schijnt te braef van aert.Ga naar voetnoot371
Adelaert:
 
Ay moeder, laeckze niet: z'is my zoo lief en waert,
[pagina 288]
[p. 288]
 
Als eenige Vorstin in vorstelijcke hoven.
 
Ick hoefde een goude tong om al haer deught te loven.Ga naar voetnoot374
Kommeryn:
375[regelnummer]
Het minnende oogh bedrieght, en schat oock 't leelijk schoon.
Adelaert:
 
Ay, spreeck zoo reuckloos niet: dat gaet mijn eer, mijn kroon,Ga naar voetnoot376
 
Ja Venus kroon te na, en Venus roozetacken.Ga naar voetnoot377
 
Heur gaven zagh men noit door nijt of opspraeck vlacken.Ga naar voetnoot378
 
Al wieze ziet, bemintze oock tegens zijnen danck.Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Zy houdt met eenen wenck zoo menigh oogh in dwangk
 
Als haer belonckt. De felste en vreesselijckste stierenGa naar voetnoot380-81
 
Bedaeren in 't gevecht, waer zy voorby komt zwieren.
 
De boterbloem vergult de weide op haren tredt.
 
De stroom gevoelt een' gloet in 't koelste van zijn bedt.
385[regelnummer]
Wat zou men van den mont al zeltzaemheên vertellen?Ga naar voetnoot385
 
Een moerbay, rijp van pas, geen moerbay, twee morellen.
 
Wat zou men roemen van dat levendige git,Ga naar voetnoot387
 
Of liever van de kool, die onder 't voorhooft zit,Ga naar voetnoot388
 
En gloeit my al te heet? wat zou men van de vlechten,
390[regelnummer]
Zoo geel en eêl, als gout en barrensteene hechten,Ga naar voetnoot390
 
Verhalen, daer mijn hart en ziel zich in verstrickt?
Kommeryn:
 
Ick hoor, ghy hebt de bloem van 't lantschap uitgepickt.Ga naar voetnoot392
Adelaert:
 
Ja wel te recht de bloem: men praetme van geen tulpen,
 
Noch van Augustus zelf. Geen parlemoere schulpenGa naar voetnoot393-94
395[regelnummer]
Zijn schooner dan dit vleesch. Zy hangt van melck en bloet
 
Te wonderlijck aen een. Maer zwijgh: de horen toet.Ga naar voetnoot396
 
Wat suf ick langer hier? men hoort den horen blazen.Ga naar voetnoot397
 
Ick volgh mijn Hageroos, gelijck heur hont de hazen.
Kommeryn:
 
Het heughtme, hoe weleer mijn Koeman, als een leeuw,
400[regelnummer]
My nabrulde, in mijn jeught: nu treur ick, arme weeuw,Ga naar voetnoot400
[pagina 289]
[p. 289]
 
En ga met eenen voet, of liever met drie beenen
 
In 't graf: zoo krimpt de tijt al lachende, of met steenen.Ga naar voetnoot402
 
Hy gafme dwers bescheit, al vraeghde ick zonder ergh.Ga naar voetnoot403
 
't Is beter dat men dit een oude kennis vergh',Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
En omzoeck', wie noch leef, wie doot zy, en begraven.
 
Hoe breng ick noch dit schip behouden in de haven?
 
Waer blijft dit oude wijf? heur oogen vallen toeGa naar voetnoot407
 
Van onlust: 't lichaem is van 't lange reizen moe.Ga naar voetnoot408
 
Waer ga ick in een schure, of hoibergh, of in heggen
410[regelnummer]
Best rusten dezen dagh? geen eten gaet voor 't leggen.Ga naar voetnoot410
 
Hoe slaeptme 't hart in 't lijf! Nu went uw' tragen tretGa naar voetnoot411
 
Naer dezen huisman toe: de vaeck is 't zachtste bedt.Ga naar voetnoot412
REY VAN LEEUWENDALERS.
Keer:
 
Wat sleipt een staertstar al ellendenGa naar voetnoot413
 
En jammer na?
415[regelnummer]
Als Goden zulck een' voorbo zenden,
 
Dan dient men dra
 
Dees springkaêr naer te speuren,Ga naar voetnoot417
 
Te mercken uit
 
Wat bron het spruit,
420[regelnummer]
Dat vleck en volck zal treuren.
Tegenkeer:
 
Wy zagenze, als een roode roede,
 
Ten Westen staenGa naar voetnoot422
 
Van 't Oosten; als een zwaert, dat bloedde,
 
En halve maen,
425[regelnummer]
Dit lantschap dreigen, uit ons teken,Ga naar voetnoot425
 
Den Steenbock van
 
Den Vader Pan,
 
Vergramt op deze streken.
Keer:
 
De zee scheen mede ons ramp te voelen,
430[regelnummer]
En uit den bant
[pagina 290]
[p. 290]
 
Gesprongen, 't voorspoock aen te spoelen.Ga naar voetnoot431
 
Een walvisch strant.
 
De waterblazers, zijn gezellen,
 
Aen 't blazen luit
435[regelnummer]
Met open snuit,
 
Daer zanden hem bewellen.Ga naar voetnoot436
Tegenkeer:
 
Wy loopen vast naer vrouw VelleedeGa naar voetnoot437
 
Om troost: zy spelt,Ga naar voetnoot438
 
Maer geeft geen uitkomst op ons bede.
440[regelnummer]
Ons vleck en velt
 
Blijft quijnen: vee, geboomte en menschen,
 
Een ieder klaeght,
 
Een ieder vraeght,
 
Maer sterreft onder 't wenschen.

voetnootvs. 1
Ter goeder ure: op een gezegend ogenblik (vgl. vs. 17 en Adam in Ballingschap vs. 457).
voetnoot3
vleck: dorp (gehucht).
voetnoot4
versche: frisse; zachtzinnigh: rustig voortkabbelend.
voetnoot7
de Leeuwenbrugh: (over de beek), die de Noord- en de Zuidzijde verbindt; linden: oudere vorm dan linde, de dorpslinde.
voetnoot8
ter sluick: tersluiks, heimelik.
voetnoot10
gemelijck: verzwakt, ziekelik.
voetnoot12
d'andre: de Zuidzijde.
voetnoot13
lantkappel: de schrijfwijze met pp, voor kapel, is te vergelijken met pallais (voorrede vs. 52): de aa-klank is dus a-klank geworden; des Veegodts: van Pan.
voetnoot14
schamel: nederig, armelik.
voetnoot15
ons: bij Vondel vaak onverbogen.
voetnoot17
broght ick 't hier aen: kwam ik hierheen; steenende: steunende, zuchtende.
voetnoot19
vast: reeds; huisman: landbouwer, dorpeling.
voetnoot20
wilden zangk: wildzang (in tegenstelling met kunstig, aangeleerd gezang); leeren aen de dalen: doordat die uit 't dal, als echo, weerklinkt.
voetnoot23
zeilsteen: die mijn hart, als een magneet, aantrekt; krachtelijck: krachtig(lik); bewogen behoort bij hart.
voetnoot24
getogen: getrokken, gelokt. Vredegunt is haar in de droom verschenen haar radende naar het vaderland terug te keren; zie Inhoudt, r. 35.
voetnoot25
stierme te recht: wijst mij de juiste weg; voort: dadelik. Let op de woordspeling van recht en krom.
voetnoot28
zulcke nageburen: degenen, die zo dicht bij elkaar wonen.
voetnoot29
getoet: nl. van Wouter's hoorn.
voetnoot30
gemoet: tegemoet komt.
voetnoot31
deze leus: dit signaal; onbekende reden: het mij onbekende motief daarvan.
voetnoot33
bescheit: verklaring, inlichtingen.
voetnoot35
jaergety: jaarliks terugkerende vastgestelde dag; verdaeght u: roept u op.
voetnoot37
boete: herstel, middel tot herstelling, bevrediging (vgl. vs. 56).
voetnoot40
voor de zon: voor zonsopgang.
voetnoot41
wat wil: wat bedoelt hij toch met....
voetnoot42
en 't geen ick niet begrijpen kan: en met al die onbegrijpelike woorden.
voetnoot43
out van dagen: als één woord op te vatten, waarbij dan het voorafgaande te hoort.
voetnoot49
reuckloos: zonder nadenken, zonder bepaalde reden.
voetnoot50
Accent op één.
voetnoot51
reede: reeds.
voetnoot52
gezopen (in Vondels taal geen plat woord): ingezogen.
voetnoot53
Velleede: (zie bij Inhoudt r. 29).
voetnoot55
keure en lotinge: door loting bepaalde keuze.
voetnoot56
wit: doel, mikpunt.
voetnoot57-58
Twintig lentes zijn verstreken, waarin telkens weer....
voetnoot59
onnozel: onschuldig.
voetnoot64
geweer: wapen; hier dus: boog.
voetnoot65
het hooghtijt: in Vondel's taal onz. (vgl. Gijsbr. vs. 646).
voetnoot66
vast: voortdurend, telkens weer.
voetnoot67
afgebeden: door gebeden afgeweerd.
voetnoot68
dubbelzinnigheden: een dubbelzinnige (in dit verband: raadselachtige) orakelspreuk.
voetnoot70
de wilde boogh: de boog van de Wildeman.
voetnoot71
te moet: tegemoet.
voetnoot74
houdt zich: bevindt zich, woont.
voetnoot76
Noortwaert: in het Noorden; ten Zuiden: in het Zuiden.
voetnoot77
buy: gril.
voetnoot78
slaepstal: slaapplaats.
voetnoot80
erkaeuwt: bijt stuk; herkauwen heeft hier niet onze betekenis, maar eer: langdurig kauwen.
voetnoot82
lessing: Vondel spelt meermalen s voor etymologiese sch.
voetnoot83
het avontvier: het dalende zonlicht.
voetnoot86
voor: voor hem uit, voor hem weg.
voetnoot87
vrijsters: jonge meisjes.
voetnoot90
ruigh: ruw.
voetnoot92
kaien: keien (met Amsterdamse ai-klank); te mortelen: tot gruis (vgl. 1652).
voetnoot95
kemmen: Brabantse vorm naast kammen.
voetnoot96
scheeren: afsnijden.
voetnoot97
uiens: meerv. van uien; oude vorm voor ui. Onjuist is de mening dat de dichter het woord ‘figuurlik’ gebruikt voor ogen. In verband met de gehele voorafgaande schildering van dit monsterlike wezen, dat in plaats van menselike vormen lichaamsdelen heeft die aan de plantenwereld, de natuur, herinneren, moeten we ons doffe, ui-vormige oogballen voorstellen, waar een flauw licht door heen schijnt, gelijk kaarslicht door een lantaren (vs. 98); gezicht (97): blik.
voetnoot99
verstreckt: dient hem als.
voetnoot100
wappren: hangen te slingeren.
voetnoot103
zorghvuldigh: met bezorgdheid, met meegevoel.
voetnoot107
lantsknecht: jongeling (oorspr. soldaat); in vs. 806 verkort tot lantst; niet eens: volstrekt niet.
voetnoot110
uit dezen twist: mij onttrekkende aan deze twisten.
voetnoot111
Nootdruftigheit: levensonderhoud; eigen: eigendom, bezittingen.
voetnoot112
teegh: histories-onjuiste verleden tijd, in plaats van toog: trok, doordat de vormen van twee op elkaar gelijkende werkwoorden (tien en tiën) dooreenliepen.
voetnoot112-113
de staertstar: als onheilspellend voorteken, een straf (roede) van de hemel.
voetnoot115
oproer: de dertigjarige oorlog; vreemde: (meerv. zonder n).
voetnoot117
avontuur: geluk; kennis: bekenden.
voetnoot118
viel zuur: was zwaar te dragen; staetme dier: komt mij duur te staan, baart nog steeds veel zorg.
voetnoot119
levendigh: in felle kleuren.
voetnoot122
moet: moge.
voetnoot123
gedyen tot: worden tot.
voetnoot124
kost: Brabantse vorm, naast kon.
voetnoot125
verstaen: vernemen, aan te horen.
voetnoot126
ampt: taak, plicht.
voetnoot129
Het vraagteken achter dit vers, dat eigenlik achter nieuws past, is in de latere druk door een punt vervangen.
voetnoot131
kommers: woordspeling met de naam Kommerijn (130).
voetnoot133
ten leste: tegen het einde van uw leven.
voetnoot134
menigh: menigeen.
voetnoot136
gestreden: nl. getracht hem te vermurwen met uw gebeden.
voetnoot137
Naerdien: omdat, nu.
voetnoot141
staet: toestand.
voetnoot143
My schrickt: bij Vondel en Hooft meermalen onpersoonlik gebruikt.
voetnoot145
vlaegh: in M.-E. taal gebruikelik als gemoedsaandoening, die zich door de uitdrukking van de ogen openbaart (Mnl. Wdb. IX, 577).
voetnoot148
oostertroon: oostelike hemel.
voetnoot151
opgeweckt: verrezen (vgl. wakker geworden).
voetnoot153
aengebeden: om aangebeden te worden.
voetnoot154
Van: door.
voetnoot155
afgepijnt: door zorgen afgemat (deelw. van zich afpijnen; Ned. Wdb. I, 1242).
voetnoot164
stracks: weldra weer.
voetnoot165
hart: Holl. vorm naast zuidelik hert.
voetnoot168
Al: heel.
voetnoot173
Hazepoot: naam van de jachthond; door bijgedachte aan hazewind (178)?
voetnoot174
heft op: verheft.
voetnoot175-76
Met haar liefelik geluid zal zij ook de vogels aan 't zingen brengen.
voetnoot177-80
ren de hazepooten voorbij: loop harder dan de hazen.
voetnoot183
nuchtre: vroeg opgestaan zijnde.
voetnoot184-85
Woordspeling met de roos in haar naam.
voetnoot186
iet oirbaers: iets nuttigs; beschicken: tot stand brengen, verrichten.
voetnoot187
leizeel: touw waarmee men de honden vasthoudt.
voetnoot189
keere: stuite.
voetnoot190
Gewaerdigh: sta toe.
voetnoot195
zich onthoudt: zich ophoudt.
voetnoot196
stout: vermetel, overmoedig.
voetnoot198
ruighte: struikgewas.
voetnoot200
aengesnoert: aangeklampt, aangerand (Ned. Wdb. I, 328; oorspr.: aan zijn snoer krijgen).
voetnoot204
leedt: onderging, ondervond; schimp: belediging, kwetsing.
voetnoot206
Mistrouwen blijft mijn borgh: wantrouwen (tegenover onbekenden) is de beste waarborg voor mijn veiligheid.
voetnoot209
redenloos: zonder rede, zonder verstand.
voetnoot211
hebt ghy gemeen: deelt gij.
voetnoot212
sla voort: spoed u heen (slaan werd oudtijds gebruikt voor een snelle beweging).
voetnoot213
schimmen: schaduwen.
voetnoot214
raeskalt: slaat dwaze praat uit.
voetnoot216
vast: al maar. Zij bedoelt dus, spottend: je wilt mij zeker een lesje geven in geduld, d.w.z. je houdt mij al veel te lang op.
voetnoot217
Met eenen: en tegelijk.
voetnoot218
zijn padt te recken: weg te snellen (vgl. Gijsbr. vs. 295).
voetnoot219
een luttel kouts: het weinige dat ik sprak.
voetnoot221
teder: overgevoelig.
voetnoot222
Zich kenne: zich gevoelt.
voetnoot223
najancke: jammerend, zijn liefdesmart klagend, achterna loopt (jancken klinkt in Vondel's taal niet zo ongunstig als nu).
voetnoot226
dootsche: sombere, eenzame.
voetnoot227
tronien: gezichten (zonder ongunstige betekenis).
voetnoot228
deught: voortreffelike eigenschap.
voetnoot229
verven: de frisse kleuren.
voetnoot231
bejagh: streven (wat men najaagt).
voetnoot232
beraet: plan.
voetnoot235
Beschry: bestijg.
voetnoot240
den kloot geschoten: kloot schieten is een spel, waarbij zware ballen gerold worden, in Vlaanderen nog in zwang (bolle werpen, of bollen genoemd).
voetnoot241
borst: jongeling (vgl. Hd. bursche); vroom: flink; rechtschapen: welgevormd.
voetnoot244
En bovendien het oog te hebben op een meisje van lagere afkomst.
voetnoot245
bijstre: verdwaasde.
voetnoot246
daer niet: waar niets.
voetnoot248
slincke zy: linker zij, de plaats van de dienaar.
voetnoot252
gezoncken: diep gelegen (van een causatief zinken: doen dalen); het Vlaams kent nog zonk: laagte.
voetnoot253
nederhuckte: u neerzette (hucken = hurken).
voetnoot254
meien: oorsp. meitak; aan elke gebladerde tak.
voetnoot255
Duitsche: inheemse; fluit: de herdersfluit.
voetnoot256
huwen aen: paren met, harmonies doen samenklinken met uw gezang.
voetnoot258
van: door.
voetnoot259
't geluck: de Fortuin, het lot.
voetnoot260
in den mont: tegemoet.
voetnoot262
ten beste geven: prijs geven.
voetnoot263
Niet hooger: ga niet verder; streeck houden (schippersuitdrukking): een vaste koers houden.
voetnoot264
van: door. Geen praatjes zijn voor vrijers te dwaas!
voetnoot265
dien roof (buit), nl. uw lijf en ziel en leven (vs. 261).
voetnoot267-vlg.
bevat een bekend pastoraal motief, waarop o.a. Hooft zijn Granida gebouwd heeft: liefde kent geen stand.
voetnoot272-vlg.
Ook dit is een geliefd motief van de Italiaanse pastorale: de gehele Natuur predikt liefde; vgl. Granida, vs. 208-vlg. (‘Hemel en Aerde mindt’, vs. 220) en Tasso's Aminta, Act. 1, sc. 1.
voetnoot272
bare: golf (gewoonlik in 't mv. gebruikt).
voetnoot273
duin: bij Vondel vr.
voetnoot277
maght: overvloed; groente: gebladerte.
voetnoot278
gratigh: begerig, verlangend.
voetnoot283
vlaegh: bui.
voetnoot284
oorlof: toestemming.
voetnoot285
aensta: er op aandring; gunst: genegenheid, liefde.
voetnoot286
zou u eens: moest u toch.
voetnoot287
sleip: Vondel gebruikt de vorm met ey zowel transitief als intransitief (vgl. Palamedes vs. 170 en Mnd. Wdb. VII, 1265).
voetnoot290
Op grond van deze en dergelijke vergelijkingen hebben verschillende beoordelaars aan Vondel platheid verweten. Men vergeet daarbij, dat de dichter een blijspel heeft willen geven, en dat zulke landelike vergelijkingen, die in dit drama talrijk voorkomen (zie verderop vs. 480, 499, 502, 520, 705, 811, 987, 1180, 1191, 1208, 1246), lichtelik-komies bedoeld zullen zijn.
voetnoot294
opzingt: begint te zingen.
voetnoot295
eenen: dezelfde.
voetnoot297
leitme en kermt: ligt mij aan de oren te kermen en te klagen.
voetnoot299
Ick houde u niet is te verbinden met: zulcke diensten waert (accent op u en my): ik acht zulke diensten uwer onwaardig en verdien ze zelf ook niet.
voetnoot301
Dit vers is mij niet duidelik. Ik heb volstrekt geen behagen in de diensten die ge mij opdringt (?) of: Uw leed treft mij zo weinig, dat ik er niet door vertederd word (?).
voetnoot302
noopt met sporen: prikkelt (oorspr. het aansporen van een paard), vermeerdert.
voetnoot303
wert: wordt.
voetnoot307
jaght: vaart; vooght: meester.
voetnoot310
dien ouden boom: die diep gewortelde liefde; verzet: verander; jonge: krachtige. De bedoeling is: Hoe zou het mogelik zijn mijn eerste, diepgevoelde liefde op een ander over te brengen!
voetnoot313
Vertilde: tilde op, verplaatste; vol viers: vurig, driftig.
voetnoot314
gildos: een os, voor een gildemaaltijd gemest, die versierd werd rondgeleid (Ned. Wdb. IV, 2373).
voetnoot315
norssen: woeste, grimmige.
voetnoot316
voor de vuist: in open strijd (vgl. Lucifer, vs. 1886); wachten: afwachten.
voetnoot317
u verhangen: u vergooien.
voetnoot318
slechte: van eenvoudige afkomst.
voetnoot320
Verkleinen: verlagen.
voetnoot322-vlg.
Bekende retoriese wending om de onmogelikheid krachtig aan te duiden (vgl. Eer zal....).
voetnoot325
knijn: Hollandse verkorting uit konijn.
voetnoot327
zaet: gewas, oogst.
voetnoot330
Hoe qualijk kunt ghy 't harden? (spottend): valt het zo moeielik, het uit te houden, het te stellen zonder kus? Bij Vondel is het meer een uitroep dan een vraag, al staat er een vraagteken achter.
voetnoot333
Verquick: moge verkwikken, nieuw leven geven; flaeuwen: verkwijnende.
voetnoot334
uit den Zuiden (oude Datief).
voetnoot336
in uwe stralen braên: de door u ontstoken liefdegloed smartelik gevoelen.
voetnoot337
Oock daer: terwijl toch.
voetnoot340
waer na.... quijnt: waarnaar smachtend verlangt.
voetnoot344
leus: signaal.
voetnoot345
Dat gelt heur na: nu moet ik haar achterna snellen (vgl. Joseph in Dothan, vs. 1538: Dat gelt naer Hebron toe); gelden: er op aan komen; wijt: ver.
voetnoot346
Hou stant: blijf (een ogenblik) staan; dienme: sta mij te woord.
voetnoot348
moeder: vriendelike naam voor een oude vrouw.
voetnoot349
vreemt: als vreemdelinge.
voetnoot350
dochter: meisje.
voetnoot351
onderhoudt: (vertrouwelik) met haar spreekt (Ned. Wdb. X, 1359).
voetnoot352
kennis: bekendheid, kennismaking, synoniem met kuntschap (353).
voetnoot354
vruntschap (met Noord-Hollandse u uit i).
voetnoot359
eerlijck: fatsoenlik.
voetnoot362
zich toie: haar toilet maakt.
voetnoot363
Accent op dan; wederga: gelijke (in schoonheid).
voetnoot364
Zoo hoor ick: uit uw woorden maak ik dus op dat....
voetnoot365
beschamen: af te geven op, geringschattend te spreken van.
voetnoot366
Accent op Een; vernoeght: stelt tevreden.
voetnoot367
goelijckheit: schoonheid, bekoorlikheid; schel (scheld) quijt: laat gaan, schenk. Enigszins vreemd gebruikt is het, dat in dit verband alleen zou kunnen slaan op goelijckheit, en deught. Die kunnen het stellen, zonder d'afkomst: de hoge geboorte. Van Vloten's emendatie van het in haer wordt door geen latere druk bevestigd.
voetnoot369
bijster: van streek.
voetnoot370
slechte vrijster: eenvoudig meisje.
voetnoot371
braef van aert: aanzienlik van geslacht.
voetnoot374
hoefde: zou behoeven; een goude tong: een buitengewone welsprekendheid (vgl. de naam van de kerkvader Chrysostomus, d.i. guldenmond).
voetnoot376
reuckloos: ondoordacht.
voetnoot377
roozetacken: rozenkrans, als attribuut van Venus.
voetnoot378
opspraeck: laster; vlacken: bezoedelen.
voetnoot379
tegens zijnen danck: tegen wil en dank.
voetnoot380-81
zoo menigh.... als: alle die.
voetnoot385
zeltzaemheên: wonderen.
voetnoot387
levendige: levende.
voetnoot388
de kool drukt nog beter de gloed van haar ogen uit.
voetnoot390
hechten: heften. De verklaring van Verwijs-Nauta (gespen) past minder bij de vorm van de vlecht.
voetnoot392
uitgepickt (niet met de tegenwoordige familiare kleur): uitgezocht.
voetnoot393-94
Zeldzame tulpen: werden in Vondel's tijd als kostbaarheden voor grote sommen verhandeld. Een van de beroemdste was de Augustus, de keizerstulp; schulp: Hollandse vorm naast schelp.
voetnoot396
Te wonderlijck: zeer bewonderenswaardig.
voetnoot397
suf: draal.
voetnoot400
nabrulde: waarschijnlik komies bedoeld, evenals het beeld van de leeuw, in de mond van Kommerijn.
voetnoot402
krimpt de tijt: wordt mijn levenstijd steeds korter.
voetnoot403
dwers: nors, onvriendelik; zonder ergh: zonder onwelwillende bedoeling.
voetnoot404
vergh': vraagt.
voetnoot407
wijf: nog niet met ongunstige betekenis.
voetnoot408
onlust: gevoel van uitputting.
voetnoot410
geen eten gaet voor 't leggen: geen maaltijd is te verkiezen boven slaap (vgl. het Franse spreekwoord ‘Qui dort dine’.
voetnoot411
Hoe word ik door slaap overmand.
voetnoot412
dezen huisman: deze (dichtbij wonende) boer (met een gebaar).
voetnoot413
staertstar: vgl. vs. 112.
voetnoot417
springkaêr: bron, oorsprong van die ellende; naer speuren: opsporen.
voetnoot422
Ten Westen: naar het Westen gericht (vgl. vs. 450).
voetnoot425
uit: uitgaande van; ons teken: het sterrebeeld de Steenbok, aan Pan geheiligd, en dus het teken der Leeuwendalers.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 441. De komma achter deze regel staat in geen der uitgaven.
voetnoot431
voorspoock: noodlottig voorteken. Verwijs heeft opgemerkt dat Vondel hier nauwkeurig een biezonderheid volgt, door Hooft in zijn Ned. Hist. (546) vermeld. In 1577 spoelde in Ter Heyde een van een troep walvissen aan. ‘D'andere, om hem te verlossen (de waterblazers van vs. 433), bliezen kraft van waater ter snuyt uyt.... Deze zeldzaamheden, als bediedtzels van genaakende ontsteltenissen, stonden den volke droeflyk voor: en noch bet het verschynen eener yslyke komeete oft staartstarre, die, geplant in den vijftienden graadt des Steenboks, haare roede uit het Weste naa 't Ooste streckte’.
voetnoot436
bewellen: in zinkzand bedelven, doen verzinken.
voetnoot437
vast: intussen.
voetnoot438
spelt: voorspelt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank