Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.15 MB)

ebook (6.98 MB)

XML (3.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragikomedie
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

(1931)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 309]
[p. 309]

Het derde bedryf.

HAGEROOS. REY.
 
Het diende nader niet: ick was alree beknipt,Ga naar voetnootvs. 881
 
Maer ben, ter goeder tijt, den schender noch ontslipt.Ga naar voetnoot882
Rey:
 
Wat zeghtghe, Hageroos? wie droegh zo luttel kennis,Ga naar voetnoot883
 
Dat hy een zuiverheit, zoo wit als sneeuw, met schennisGa naar voetnoot884
885[regelnummer]
En schande smetten wou, zoo reuckloos, en ontzint?Ga naar voetnoot885
Hageroos:
 
Ick weet niet wie het was, of wat hem had verblint.
 
Hy quam my stil aen boort, en speelde vast den stommen,Ga naar voetnoot887
 
Om door stilzwijgentheit zijn boosheit te vermommen,
 
Een boosheit, die gewis haer straf gevoelen zal;
890[regelnummer]
Want niemant schimp' met Pan: hy ziet ons over al,
 
In hol, en achter duin, in ruighte, en onder hagen.Ga naar voetnoot891
Rey:
 
Zoo gaet het haer, die op het zoenfeest loopt uit jagen,
 
Alleen, en onverzelt; nu alle de gemeent,Ga naar voetnoot893
 
Bekommert en beducht, al hangends hoofts, beweentGa naar voetnoot894
895[regelnummer]
D'onzekerheit der keure, en 't zekre lot van 't outer.Ga naar voetnoot895
 
De Heemraet gaet te keur, verdaeght van blinde Wouter:Ga naar voetnoot896
 
En scheptghe noch vermaeck in jaght, en wilt, en duin?
Hageroos:
 
Ick zoek mijn eige niet, maer Leeuwendaels fortuin,Ga naar voetnoot898
 
En had een hinde op 't spoor, met meining, na het vangen,Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
Haer voor 't gemeene beste in ons kappel te hangen;Ga naar voetnoot900
 
Of Pan hier door vermorwt, een vrolijcke uitkomst gaf.Ga naar voetnoot901
Rey:
 
Vergeefme dan dat ick onwetende u bestraff':
 
O deeghlijckheit, ghy zijt wel waerdigh, datze u dancken.Ga naar voetnoot903
 
Een ander zit en slijt den dagh met ydel jancken;Ga naar voetnoot904
[pagina 310]
[p. 310]
905[regelnummer]
Ghy slaet de hant aen 't werck: een ander kijft en tiert,
 
En steurt zijn buurmans rust; ghy draeght u vroom, en viertGa naar voetnoot906
 
Het feest in eenzaemheit, en zonder tijt te spillen,
 
Verzoeckt door offerhande en hinden Godt te stillen.Ga naar voetnoot908
 
Vergeefme dat ick u bedilde, zonder slot.Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
'k Geloof geen sterflijck mensch behoedde u, maer een Godt,
 
Van wien ghy zekerlijck uw afkomst wel mooght rekenen,
 
Naerdienze zich ontdeckt door geen onwisse tekenen.Ga naar voetnoot912
 
Dat hy u lange spaer', die boven zit aen 't roer.
 
Laet hooren hoe het ging, en wat u wedervoer.
Hageroos:
915[regelnummer]
Ick wist het leger, daer een hagelwitte hinde,
 
In dichte ruighte en riet, dat 's jagers oogh verblinde,Ga naar voetnoot916
 
Zich dagelijcks onthielt, dies teegh ick derrewaert,Ga naar voetnoot917
 
Maer vont het ledigh nest. Mijn winthont, heet van aert,Ga naar voetnoot918
 
Was toghtigh om het wilt in 't wilde na te sporen,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
En kreegh verlof, en stoof door zant, en hegh, en doren,
 
En kreupelbosch in duin, en snuffelde over al.
 
Zoo miste ick hem daer na, en hoorde geen geschal.Ga naar voetnoot922
 
Mijn yver voerde my terwijl naer waterplassen,
 
Daer, aen den voet van duin, de beeck begint te wassen,
925[regelnummer]
En door de biezen ruischt. Hier viel ick plat ter neêr,Ga naar voetnoot925
 
En zagh na eene poos, de hinde, die van veer
 
Allengs genaeckte, en scheen heur hart te willen laven.
 
Ick loofde flucks aen Pan dat puick der offergaven,Ga naar voetnoot928
 
En had den pijl al ficks op mijne pees gezet,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Zoo dra de hinde quam, en lobberde in dit wedt.Ga naar voetnoot930
 
Maer onder 't micken komt een onverlaet, een schenner.Ga naar voetnoot931
 
O Godtheit van de jaght, alweter, hertekenner,
 
Bescherm mijn zuiverheit, en geef getuighenis
 
Hoe Hageroos zich droegh; hoe zy 't ontworstelt is.
Rey:
935[regelnummer]
Ontstel u niet: hy zal den Rechter niet ontsluipen.
 
Nu wisch de tranen af, die langs uw kaecken druipen.
[pagina 311]
[p. 311]
 
'k Verlang hoe dit verging. 'k Geloof ghy bleeft beschutGa naar voetnoot937
 
Door uw onnozelheit, uw toeverlaet, en stut.Ga naar voetnoot938
 
De deugt behoeft geweer, noch boogh, noch pijl, noch wachter.Ga naar voetnoot939
Hageroos:
940[regelnummer]
Hoe beeft mijn hart van angst! hy quam my op van achter,Ga naar voetnoot940
 
Gelijck een looze vos een velthoen grijpt, wel stijf.
 
Hy sloegh met alle maght zijn armen om mijn lijf,
 
Noch vaster dan het veil een eicke kan omvatten;Ga naar voetnoot943
 
En ick, om 't allereelste en waertste van mijn schatten,
945[regelnummer]
Mijn eerbaerheit, in noot te bergen, nam al heelGa naar voetnoot945
 
Mijn toevlught tot mijn stem, en stack een klock, en keelGa naar voetnoot946
 
Zoo luide en schricklijck op, datze over hegh, en tuinenGa naar voetnoot947
 
Ging wentelen in zee, door d'omgelegen duinen.
 
Op zulck een' luiden kreet liep Adelaert hem in,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
En greep dien onverlaet by 't hair, by kop, en kin,
 
Dat hy gedwongen wert my bange maeght te slaecken:Ga naar voetnoot951
 
En ick, zoo dootsch en wit om 't hooft, gelijck een laken,Ga naar voetnoot952
 
Begafme herwaert aen, al omziende, en beducht
 
Hoe 't Adelaert vergingk, na mijn verbaesde vlught.Ga naar voetnoot954
Rey:
955[regelnummer]
O eerbre jongelingk, men zal u eeuwigh roemen,Ga naar voetnoot955
 
En vlechten krans op krans van bladeren, en bloemen,
 
Met maeghdevingeren gelezen, en gepluckt.Ga naar voetnoot957
 
Ghy lijdt niet dat de deught en schoonheit wort verdruckt.Ga naar voetnoot958
 
Een Godtheit heeft van daegh u heerlijck begenadight,
960[regelnummer]
Beschoncken met dien prijs, dat ghy een Maeght verdadight.
 
Hoe voeght u zulck een lof, gelijck een pijnloofkrans
 
Onze Opperpriesterin. De roos verliest haer' glans
 
En geuren, maer uw lof zal nimmermeer versterven.Ga naar voetnoot963
Hageroos:
 
Hy moet' verdienden loon naer zijne deught verwerven.Ga naar voetnoot964
Rey:
965[regelnummer]
Dat loonen staet aen u: dat hebt ghy in uw maght.
Hageroos:
 
Mijn maght is wonder kleen. Die heusche vryer achtGa naar voetnoot966
[pagina 312]
[p. 312]
 
Geen loon: hy volght de deught van zelf, alleen uit reden.Ga naar voetnoot967
Rey:
 
Hy volght oock Hageroos met zuchten, en gebeden,
 
Gelijck de schaduw 't lijf. Hy volght u waerghe gaet,
970[regelnummer]
Des middaeghs, 's avonts spade, en met den dageraet.
 
Dat weten zon en maen, en oock de morgenstarre.Ga naar voetnoot971
 
Hy volght u in het dorp, en by de straet, en verre
 
Van honck, wanneerghe jaeght, en stuift door 't gulle zant.Ga naar voetnoot973
 
Vergelt nu eens zijn deught, en bie hem mont, en hant.
Hageroos:
975[regelnummer]
Ghy paert den zomertijt met onze winterbuien,
 
De lely met het sneeuw, ons Noorden met dat Zuien.
 
't Verdrietme dat hy my dus naloopt, vroegh en spa.Ga naar voetnoot977
Rey:
 
Hoe qualijck quam het u van dezen dagh te sta?Ga naar voetnoot978
Hageroos:
 
Het quam te stade of niet, ick achtme des onwaerdigh.Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Hy houde zich gerust, en voor een rijcker vaerdigh.Ga naar voetnoot980
 
Hy zoecke een van bekent en overout geslacht.
 
Zoo lang als d'overbuur zijn' overbuur veracht,
 
En dwers vall', kan geen min en liefde op beide kleven.Ga naar voetnoot983
Rey:
 
Hy vrijde u voor de doot: misgunt ghy hem het leven?Ga naar voetnoot984
Hageroos:
985[regelnummer]
Neen zeker: dat hy leve, en bloeie hondert jaer.
Rey:
 
Misloonde knaep, hoe valt u 't minnejuck zoo zwaer,Ga naar voetnoot986
 
Gelijck het ros den ploegh door vetten klay te trecken.Ga naar voetnoot987
 
Ghy ziet vol hartewee de duiven treckebecken,
 
En elcke wederga genegen tot heur ga.Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
De beeckzwaen bruist vol viers het witte wijfke na,
 
En strengelt hals om hals: zy weet van wederkussen,
 
Daer 't kille water zelf haer' gloet niet weet te blussen;Ga naar voetnoot990-992
[pagina 313]
[p. 313]
 
En ghy, getrouwe knecht, beschermer van haer eer,
 
Verwacht van Hageroos geen' troost noch vrientschap weêr.
995[regelnummer]
O winterroos, te scherp gewapent met uw' doren.
Hageroos:
 
Hy schuw' den dorenstruik.
Rey:
 
Hou op zijn min met sporen
 
Te noopen, dagh op dagh, door 't afslaen van een beê.Ga naar voetnoot996-97
 
Ick zie hem van een duin noch plompen steil in zee,
 
Of worgen aen een pees, of van een eicke ploffen,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Of van zijn' eigen pijl, en eige hant getroffen.Ga naar voetnoot1000
 
Ay Hageroos, ay, schut zijn ongeval, gelijckGa naar voetnoot1001
 
Hy u beschutte, eer ghy te vallen quaemt in slijck.
Hageroos:
 
Ick ga in ons kappel my zelve danckbaer toonen,
 
En zal het Adelaert, zoo dra hy koom', beloonen
1005[regelnummer]
Met danckbaerheit, gelijck een eerbaer hart betaemt,
 
En een van kleine maght.
Rey:
 
Zy vint zich zelf beschaemt
 
Om zijn getrouwicheit. Ick zagh haer wangen blozen.
 
My docht de minne doock in lommer van die roozen.Ga naar voetnoot1008
 
Hoe kan een edel hart, tot alle deught bereit,
1010[regelnummer]
Vergelden zulck een trouw met wederwaerdigheit?Ga naar voetnoot1010
 
Z'ontveinst haer minne, en weet zich wonderlijck te wachten;Ga naar voetnoot1011
 
Maer 't mist ons, zienwe niet het pit van haer gedachten.Ga naar voetnoot1012
ADELAERT. REY.
Adelaert:
 
Wie joegh ter weerelt oit geluckiger dan ick?
Rey:
 
O jongelingk, ghy zijt nu wonder in uw schick.
1015[regelnummer]
Ik heb 't verslagh al wech.Ga naar voetnoot1015
Adelaert:
 
Van wie?
Rey:
 
Van uw vriendinne.
Adelaert:
 
Och, waerze mijn vriendin! Hoe gloeit mijn hart van minne,
 
Noch vieriger dan oit!
[pagina 314]
[p. 314]
Rey:
 
Waerom?
Adelaert:
 
Ick hoorde, en zagh
 
Haer eerbaerheit, en deught, daer zy ter aerde lagh,
 
En kreet, en spoogh, en beet dien schender, dien schoffeerderGa naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
In 't aenzicht; maar vergeefs, had Pan haer geen verweerder
 
Gezonden; had ick haer niet daetelijck ontzet.Ga naar voetnoot1021
 
Waer is zy?
Rey:
 
Ter kapelle, en stort 'er haer gebedt
 
Voor Pan, en heeft belooft uw trouwe daet te kroonen.
Adelaert:
 
Zoo hoop ick in het hart, dat edel hart, te woonen.
1025[regelnummer]
Wat tijding brengtghe my, zoo snel op 't ongezienst!Ga naar voetnoot1025
 
'k Geloof het geen ghy zeght. Hoe kan in 't ende een dienst
 
Na vele diensten eens een vrijsters hart bewegen!
 
Och Adelaert, ghy liept, door hagel, sneeuw, en regen,
 
Niet ydel noch vergeefs uw Venus achter aen:Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Een uur betaelt het al.Ga naar voetnoot1030
Rey:
 
Nu blijf een luttel staen:
 
Versteur haer aendacht niet: verwachtze hier ter stede.Ga naar voetnoot1031
Adelaert:
 
Hoe springt dit dier: sta stil. Ick breng haer' jaghthont mede.
 
Hy janckt om zijn bazin, en misteze al een wijl.Ga naar voetnoot1033
 
Ay lieve, hou hem wat: 'k wil achter eenen stijl
1035[regelnummer]
Aen ons kappeldeur gaen verschuilen in het duister,Ga naar voetnoot1035
 
Op dat ick heimelijck d'aendachtige beluister',
 
En mercke op heur gelaet: de minne maecktme stout.Ga naar voetnoot1037
Rey:
 
Ga heen: maer geen kappel noch outer wert gebouwt
 
Op dat een vryer daer zijn vrijster zou beloncken.
1040[regelnummer]
'k Vergeef het hem nochtans: hy is van liefde droncken,
 
En raeskalt in dien droom: men naem het anders vremt,Ga naar voetnoot1041
 
Dat hy, terwijl het dorp de namen telt, en stemt
 
Tot loting, op de jaght zijn harteblat ging vinden,Ga naar voetnoot1043
 
Wiens ooghmerck hooger ziet, en liever Pan met hindenGa naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Dan menschenbloet verzoent. Bezie hem eens: hoe stijf
 
Hoe stockstijf gaept de knecht? Kan niemant aen een wijfGa naar voetnoot1046
[pagina 315]
[p. 315]
 
Geraecken, zonder dus door 't velt te loopen brullen,
 
Gelijck een wilde bors? het hair met spogh te krullen?Ga naar voetnoot1048
 
Te huilen als een hont? ik nam 'er liever geen,
1050[regelnummer]
Al schonck men my de keur uit al het boereveen.
 
Zy hoeven 't jawoort niet zoo byster t'overloven.Ga naar voetnoot1051
 
Mijn min is vier, noch kool: men hoeftze niet te dooven;Ga naar voetnoot1052
 
Al pratenze dat Pan, in Oostlant, by een' vliet,Ga naar voetnoot1053
 
Zijn mallicheden zocht, en naerpeurde in het riet:Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Dat hy, om d'oude maen by avont te begorden,Ga naar voetnoot1055
 
Ging mommen, als een bock, ja zelf een bock most worden;Ga naar voetnoot1056
 
Indien men 't zeggen magh, daer 't niemant ziet, en hoort.Ga naar voetnoot1057
 
Wel vryer, wel hoe dus? heeft zy uw oogh bekoort?
Adelaert:
 
Bekoort? ja wel te recht: nu worde ick eerst gevoelijck.Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Al smolt menze al in een, geen schoonheit is zoo goelijck,Ga naar voetnoot1060
 
Zoo degelijck als zy. Wat heb ick daer gezien!
 
Een beelt van zuiver sneeuw, met neêrgeboge knien,
 
Noch witter dan het vel, waer meê zich Pan bekleede.
Rey:
 
En schepte ghy geen' troost uit haer oprechte bede?
Adelaert:
1065[regelnummer]
Ja honigh, want zy badt: o Pan, beloon het hem,
 
Die my te hulpe quam op mijne heesche stem.
 
Hoe kan zoo groot een deught by my haer' geur vergeten?Ga naar voetnoot1067
 
Bescherm hem, nu de Raet te keure is neêrgezeten.
Rey:
 
Zoo gaet het vast, ghy spant alleen de kroon in 't hart?Ga naar voetnoot1069
Adelaert:
1070[regelnummer]
Alleen, en anders geen. De bruit is mijn. Ick tart
 
Zoo menigh jongman, als by dochters oit verkeerde.Ga naar voetnoot1071
 
Geen dochter vieriger oit Godt en d'ouders eerde
 
Als zy, gewis een spruit van goddelijck geslacht.
 
Och, wist men eens wie haer ter weerelt heeft gebraght;
[pagina 316]
[p. 316]
1075[regelnummer]
Al schijnenze uit het kroost haer moeders aert te gissen.Ga naar voetnoot1075
Rey:
 
Een dochter, zoo als zy, kan licht de moeder missen.Ga naar voetnoot1076
Adelaert:
 
By vlagen met gedult, tot dat d'onkundigheitGa naar voetnoot1077
 
Van haer geboorterecht, dat noch verholen leit,
 
Allengs haer in den krop en in het hooft koom' schieten:Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Dan zitze, en smilt, als sneeuw: dan gietze heele vlietenGa naar voetnoot1080
 
Langs hare wangen neêr: dan berstze in klaghten uit:
 
Dan slaet de wedergalm in duin en dal geluit,Ga naar voetnoot1082
 
En helpt konijn, en haes, en jaght, en wilt op hollen:Ga naar voetnoot1083
 
Dan huiltze d'oogen uit, wel root en dick gezwollen.
1085[regelnummer]
Dan duncktme schijnt die zon door eenen regenboogh:
 
En ick, in ruighte en riet gedoken, schroom om hooghGa naar voetnoot1086
 
Te zien, en d'eenzaemheit van mijn Princes te steuren.Ga naar voetnoot1087
 
O moeder, roeptze dan, ick zie uw lijf verscheuren
 
Van eenen wreeden wolf; u uitgaen, zonder troost;Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Of verre van uw vrucht, om hulp noch uitzien, Oost
 
En West; of in een graft verdrincken, en versmooren.
 
Dan smijtze uitzinnigh uit al wat haer komt te voren.Ga naar voetnoot1092
 
Dan denck ick: zagh de zon wel oit zoo vroom een kint,Ga naar voetnoot1093
 
Een weeskint, dat zoo teêr zijn moeder noch bemint,
1095[regelnummer]
En niet vergeten kan?
Rey:
 
Wat noot is 't? Groote Vrerijck,
 
Een Heerschap zoo geacht, zoo lantrijck, en zoo veerijck,
 
Bemintze zoo, gelijck den appel van zijn oogh.
Adelaert
 
Ja wie bemintze niet? wie zet haer deught te hoogh?Ga naar voetnoot1098
 
Zy verfde noit haer wang met moerbay, of morellen.
1100[regelnummer]
Zy looght noch bleickt geen hair. Zy zoeckt geen jonggezellen.Ga naar voetnoot1100
 
Zy schuwt de ledigheit, al even kloeck, en kuisch;Ga naar voetnoot1101
 
Het zyze jaege in duin, of neerzitt' binnen 's huis,
 
En overpeinze al stil wie alles kan besturen.Ga naar voetnoot1103
[pagina 317]
[p. 317]
 
Dat tuight het huisgezin: dat tuigen al de buren.Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
O Hageroos, uw vier ontvonckt mijn ziel, als stroo.
Rey:
 
Vat aen, daer is de hont, haer jaghtknaep, die zoo nooGa naar voetnoot1106
 
Gebonden gaet, als ghy wel gaerne gingt gebonden
 
Aen 't hairsnoer van een wijf. Zy heele uw zoete wonden:Ga naar voetnoot1108
 
Ick ga vernemen wien de keur hebbe uitgepickt.Ga naar voetnoot1109
Adelaert:
1110[regelnummer]
Ick volgh, zoo ras als hier mijn zaecken zijn beschickt.
HAGEROOS. ADELAERT.
Hageroos:
 
Zyt ghy dat, Adelaert? o Koning van de helden,
 
Hoe kan ick uwe deught, uw vromicheit vergelden,Ga naar voetnoot1112
 
Die minder ben van staet, en slecht, en min gezien?Ga naar voetnoot1113
 
't Is billijck dat ick dit naer mijne maght verdien'.Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Gebruickme t'uwen dienst, uw leven lang, in eere.Ga naar voetnoot1115
Adelaert:
 
Ghy Schoonste bietme meer dan ick op u begeere,Ga naar voetnoot1116
 
Of oit verdienen kost. Wie zou een maeght in noot
 
Verraden? dat waer schande. Ick breng u Hazepoot:Ga naar voetnoot1118
 
Hy springt en janckt om u, van blyschap en verlangen.
Hageroos:
1120[regelnummer]
Koom hier, mijn toeverlaet: koomt herwaert: kus mijn wangen,
 
Mijn lippen, mont, en hant: dat ick u strijcke, en streel',
 
En afwissch' stof, en zweet. Geen molsvel, geen fluweel
 
Is zachter dan dit vel. Hebt ghy uw vrouw gevonden?Ga naar voetnoot1123
 
Waer staecktghe, toen ick riep?
Adelaert:
 
Geluckigh zijn de honden:
1125[regelnummer]
Zy worden zelfs gevrijt, gelickt, gestreelt, gekust.Ga naar voetnoot1125
Hageroos:
 
Wat zeght ghy, Adelaert?
Adelaert:
 
Ick zegh, het is een lust
 
Te zien met welck een gunst en liefde oock stomme dierenGa naar voetnoot1127
[pagina 318]
[p. 318]
 
Den mensch bejegenen, en die hun weldoen vieren:Ga naar voetnoot1128
 
Noch schelt de domme mensch de dieren redeloos.Ga naar voetnoot1129
Hageroos:
1130[regelnummer]
De dieren zijn getrouw, de menschen overboos:Ga naar voetnoot1130
 
Dat zaeghtghe, daer ick lagh verlegen, en verlaten.Ga naar voetnoot1131
 
Wat dochter wandelt vry op vrye heerestraten,Ga naar voetnoot1132
 
Zoo zulck een boosheit niet gestraft wert naer den eisch.
 
Wy wachtten u een wijl, en keecken reis op reis
1135[regelnummer]
Bekommert om. Hoe zijt ghy endelijck gevaren?Ga naar voetnoot1135
 
Een schrickelijcke kreet quam dringen door de blaren,
 
En baerde een nieuwe vrees: mijn voeten werden vlugh.
Adelaert:
 
Ick vleugelde dien gast de handen op den rugh,Ga naar voetnoot1138
 
En trapte hem op 't hart. Uw hont quam aengesprongen
1140[regelnummer]
Op dat benaut geschrey. Had ick hem niet bedwongen,
 
Hy had den booswicht voort verscheurt, gelijck een wilt.Ga naar voetnoot1141
Hageroos:
 
Mijn toeverlaet, mijn troost, mijn boogh, mijn pijl, mijn schilt,
 
Mijn Hazepoot, hebt ghy mijn ongelijck gewroken?Ga naar voetnoot1143
Adelaert:
 
Het scheen als of de hont uw tranen had geroken,
1145[regelnummer]
Uw kuischeit, en gekerm. Hy beet met zijnen mont
 
In 't zant, in dezen boogh, dien hy'er liggen vont.
 
De booswicht zong gena. Ick dreef hem voor my henen,Ga naar voetnoot1147
 
En ondervraeghde vast: waer op hy zich met weenen
 
Ontschuldighde, hoe min den mensch zoo wijt vervoert.Ga naar voetnoot1148-49
1150[regelnummer]
Hy had aen 't Braessemmeir uw schoonheit korts beloert,Ga naar voetnoot1150
 
Toen ghy met Zwaentje, daer ter jaght, u wiescht en bade;
 
Hy, juist van 't spoor gedwaelt, hier aenquam, tot zijn schade,Ga naar voetnoot1152
 
En door de biezen zagh, by klare middaghzon,
 
Uw schoonheit, die de zon in top verletten kon,Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
En sedert in zijn brein zoo diep een voetstap plantte,Ga naar voetnoot1155
 
Dat zich zijn achterdocht vergeefs hier tegens kantte,Ga naar voetnoot1156
[pagina 319]
[p. 319]
 
En uitgeborsten was tot zulck een onbescheit.Ga naar voetnoot1157
Hageroos:
 
Heel fraey.
Adelaert:
 
Hy kermde, en kreet: de min heeft my verleit:
 
Beschaem mijn ouders niet, verdien ick dit te boeten.Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Verschoon een' mensch: een paert met alle vier zijn voetenGa naar voetnoot1160
 
Kan struickelen: zoo kreegh ick deernis met zijn smart,
 
En bont hem d'armen los.
Hageroos:
 
Wel edel is uw hart.
 
'k Vergeef het hem, zoo rein als of het noit geschiede.Ga naar voetnoot1163
Adelaert:
 
Dien ouden kluitboogh nam ick hem, en brenge en biedeGa naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
U dien, op datghe my hier eeuwigh by gedenckt.Ga naar voetnoot1165
Hageroos:
 
Ick ben te vrede, dat ghy dit een ander schenckt.Ga naar voetnoot1166
Adelaert:
 
Ick bidde u, laet dien boogh in uw slaepkamer hangen.
Hageroos:
 
't Was mijn gewoonte noit van iemant iet t'ontfangen.
Adelaert:
 
Ick bidde u, weiger my zoo klein een vrientschap niet.Ga naar voetnoot1169
Hageroos:
1170[regelnummer]
Ghy zijt een grooter waert. Het oogh, dat alles ziet,
 
Grondeert mijn hart, en weet hoe zeer ick u bezinne.Ga naar voetnoot1171
Adelaert:
 
Zoo toon ten minste blijck van ongeveinsde minne
 
Te mywaert; bleeck mijn trouw, zoo trouw als gout, in noot.Ga naar voetnoot1173
Hageroos:
 
Al lengde ick uwen tijt door mijn verhaeste doot,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Noch bleef uw goude deught en weldaet onvergouden.Ga naar voetnoot1175
Adelaert:
 
Ick zie men zoecktme slechts aen 't lange touw te houden.Ga naar voetnoot1176
[pagina 320]
[p. 320]
Hageroos:
 
O borst, ghy houdt u zelf: ga hene, waer 't u lust.Ga naar voetnoot1177
Adelaert:
 
Dat lijtghe niet. Helaes, ter werelt wort geen rust,Ga naar voetnoot1178
 
Noch troost, noch laefenis voor mijne quael gevonden.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Des avonts rust het wilt in nest, en hol: de honden
 
Gaen rusten, na de jaght, in 't hock: het vee op stal;
 
De vogels in geboomte en heggen over al:
 
Maer Adelaert, ocharm, magh rust noch lust gebeuren.Ga naar voetnoot1183
Hageroos:
 
'k Heb lust by wijlen 't wilt zijn rust in duin te steuren,
1185[regelnummer]
Met brack, en hazewint; by wijlen met een' valckGa naar voetnoot1185
 
Te vliegen over 't velt; daer hy, doortrapt en schalck,Ga naar voetnoot1186
 
De vogels in haer vlught versteure, en weet te grijpen:Ga naar voetnoot1187
 
Maer ree ten dans te staen, op al wat vryers pijpen,Ga naar voetnoot1188
 
Vermaecktme niet. Hebt ghy wat stemmighs in den zin,Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Zoo breng wat stemmighs voort: ick luister naer geen min.
Adelaert:
 
Een molock houd de kars voor musschen onbedorven:Ga naar voetnoot1191
 
Een honighbie verjaeght de snoepers uit de korven:
 
Een neske koeckoeck broet een anders eiers uit:Ga naar voetnoot1193
 
Zoo vinde ick 't ledigh nest: een ander strijckt den buit.Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Zoo heb ick deze roos vergeefs in 't bijster wederGa naar voetnoot1195
 
Beschut. Wat baet het hoe zich Adelaert verneder',
 
Haer diene, dagh en nacht, en gaslae, en behoe?Ga naar voetnoot1197
 
Zy luickt voor andren op, en sluit den boezem toeGa naar voetnoot1198
 
Voor zijn gedienstigheit. Ick wil die grijnzen schuwen,Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
En eenzaem, diep in duin, van 't wijvenäenzicht gruwen;
 
Vermijdenze, als een slang, vergult en glat van vel.
 
't Verdriet my in den gloet van zulck een schoone hel
 
Te jammeren van pijne; of 't water op de lippenGa naar voetnoot1203
 
Te vangen, daer het eb de tonge ga ontglippen;
[pagina 321]
[p. 321]
1205[regelnummer]
Of bleeck en afgevast te zien den leckren disch,Ga naar voetnoot1205
 
Dewijl het nuttigen den tant verboden is;
 
Of zulck een boômloos vat met water op te vullen.
 
Ick wil, gelijck een stier, door woudt en weide brullen.
 
Maer raeze ick oock van minne? o al te wulpsche jeught,Ga naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Betrouw geen vrouwvolck meer: zy loonen niemants deught.
WOUTER. ADELAERT.
Wouter:
 
Waet vint men Adelaert? my dunckt ick hoor hem spreken.
Adelaert:
 
Wel Wouter, hebtghe blint in mijn fortuin gekeken?Ga naar voetnoot1212
 
Wat brengtghe goets? Hoe na is 't vonnis nu gevelt?Ga naar voetnoot1213
Wouter:
 
Ja wel, hoe praet ick dit? De namen zijn getelt.Ga naar voetnoot1214
Adelaert:
1215[regelnummer]
Zegh op, hoe ging het toe? 'k Verlang het lot te weten.
 
Hoenu? hoe dus? my dunckt ghy ziet alree bekreten.Ga naar voetnoot1216
 
Nu huil niet, slechte bloet: het sterven is ons lot.Ga naar voetnoot1217
 
Een mensch is stof, en breeckt, gelijck een aerde pot.
Wouter:
 
Men kan een broke pot noch wel te zamen smeeren,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Maer menschen niet. Ay my, kost ick dit jammer keeren.
Adelaert:
 
Laet hooren hoe het ging: of viel het lot op u?
Wouter:
 
Wat zal ick praten? angst maeckt blinde Wouter schuw.
 
De Heemraet had een wijl gekeven, dat het roockte,Ga naar voetnoot1223
 
En 't bloet van wederzy, gelijck een ketel, koockte,
1225[regelnummer]
Wanneer men ging te keur: het was oock tijt te gaen;
 
En Lantskroon zette zich met Vrerick boven aen.
 
De stemmen gingen om by beurte, en broghten t'zamenGa naar voetnoot1227
 
Van weerzy twalef uit, dat 's vierentwintigh namen.
[pagina 322]
[p. 322]
 
Men tekende de rol, al was 't met wederzinGa naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Van elcke zy: toen riep men blinde Wouter in,Ga naar voetnoot1230
 
Die most uit al den hoop twee cyferletters noemen.Ga naar voetnoot1231
 
Ick wreef mijn handen vast, en morde al stil: gansch bloemen,Ga naar voetnoot1232
 
Dit kost geen koe, noch kalf: het kost 'er menschevleisch.Ga naar voetnoot1233
 
Het Heerschap graeude vast, en porde reis op reis.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Wat zou men doen? Ghy weet ick ben gezworen bode,
 
En roeper van ons dorp. In zulck een versche zodeGa naar voetnoot1236
 
Van vierentwintigh maets te grabbelen zoo los,Ga naar voetnoot1237
 
Zoo reuckloos naer een paer: het is geen bot of pos.Ga naar voetnoot1238
Adelaert:
 
Laat hooren wie ghy koost, het zy dan pos, of snoecken:
1240[regelnummer]
Wie 't wezen magh of niet: ick ben niet veer te zoecken.Ga naar voetnoot1240
Wouter:
 
Met oorlof, brave borst, ick noemde drie en tien,Ga naar voetnoot1241
 
En badt terstont gena. Daer kost een blinde zienGa naar voetnoot1242
 
Wie om zijn hooft bestorf. Hoe mompelden de monden,Ga naar voetnoot1243
 
De mannen om de banck? Ick wert terstont gezonden
1245[regelnummer]
Om Hartman, daer hy zat, en praette by zijn moêr.Ga naar voetnoot1245
 
Daer lagh een huis, gelijck een hoischuur; al de vloerGa naar voetnoot1246
 
Bezet van 't naeste bloet, van vrienden, volck, en buren.Ga naar voetnoot1247
 
Op 't huilen loeiden stracks de stallen, en de schuren,Ga naar voetnoot1248
 
En weiden om het huis. De zuster hallef doot,
1250[regelnummer]
Viel Hartman om den hals, die kreet: het doet geen noot:Ga naar voetnoot1250
 
Geen Hartman is zoo weeck, dat hy om 't lot zou zwijmen.
 
Toen quam 'er Maetelief, en Kees, en lange Tymen.
 
Zijn oude vryster Baers die keeck onaertigh bang:Ga naar voetnoot1253
 
De tranen biggelden, als knickers, op de wang.
1255[regelnummer]
Hy zoendeze eens, en riep: ghy blijft geen weduw zitten.Ga naar voetnoot1255
 
O schoonheit, zoo ick sterf, verklaerme met de gitten,Ga naar voetnoot1256
[pagina 323]
[p. 323]
 
Die in uw aenzicht staen: ick min u, by mijn ziel.
Adelaert:
 
'k Verlangme doot: maer zegh waer 't ander lot op viel.Ga naar voetnoot1258
Wouter:
 
Verlang zoo niet: het wil u tijts genoegh bedroeven.Ga naar voetnoot1259
Adelaert:
1260[regelnummer]
Nu blinde knecht, zegh op: waer toe dit lange toeven?
Wouter:
 
De naem, daer 't lot op viel, is u te lief en waert,
 
Misschien uw beste vrient.
Adelaert:
 
Al was het Adelaert,
 
Ick ben het lot getroost, en kan het leven missen.Ga naar voetnoot1263
Wouter:
 
Wat noot is 't dat men 't noem? ghy kunt het zellef gissen.Ga naar voetnoot1264
Adelaert:
1265[regelnummer]
Zoo hoop ick dezen dagh te sterven met den krans.
Wouter:
 
Ghy moet met Hartman voort gaen loten om de kans.Ga naar voetnoot1266
 
Ick daegh u uit den naem des Heemraets en hun allen.Ga naar voetnoot1267
 
De Zuidt-en-Noortzy vreest op wien het lot wil vallen.Ga naar voetnoot1268
Adelaert:
 
Geluckige Adelaert, schep moedt: ghy zult altoosGa naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Niet zuchten, onbeloont van fiere Hageroos,Ga naar voetnoot1270
 
Die uwen dienst versmaet, en zultze nochtans minnen,
 
Veel meer dan eenigh haen het puick van al zijn hinnen,
 
Beschut door zijnen beck, en pen, en spore, en poot.
 
De waere liefde is taey, en overduurt de doot.Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Behaeghde 't haer uit gunst mijn' krans te helpen strengelen,Ga naar voetnoot1275
 
En onder elcke bloem een' druppel daeuws te mengelen,Ga naar voetnoot1276
 
Die langs haer wangen druipe; ick storref waert benijt.Ga naar voetnoot1277
 
Nu 't lot des doots getart: zy wachten: het is tijt.Ga naar voetnoot1278
[pagina 324]
[p. 324]
 
Een ander trille, en beve, en hoor' van 't sterven noode:Ga naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
Ick hoor geen blijder maere, en volgh van zelf den bode.Ga naar voetnoot1280
REY VAN LEEUWENDALERS.
Keer:
 
O zorghelijcke lotery,Ga naar voetnoot1281
 
Wie van die beide treckt zich vry?
 
Hier schuilen doot en leven
 
In eene zelve bus al stil.Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Het lot magh vallen hoe het wil;
 
Een karel moet 'er kleven.Ga naar voetnoot1286
 
De Zuidtzy bidt voor Adelaert:
 
De Noordtzyde acht haer' Hartman waert.Ga naar voetnoot1288
 
Hoe 't valle, 't valt oneven.Ga naar voetnoot1289
Tegenkeer:
1290[regelnummer]
Het bloet van beide is ongelijck:
 
Maer 't blinde lot zal arm noch rijck,
 
Noch hoogh noch laegh verschoonen.
 
Het bloet der Goden sneuvelde oock,Ga naar voetnoot1293
 
Toen al ons vreught verdween, als roock.
1295[regelnummer]
O Wout- en Veegodts zonen,
 
Uw deught blijft eeuwigh buiten 't graf:
 
Uw naem neemt toe, en nimmer af:
 
Geen winter schent uw kroonen.
Toekeer:
 
De nederlaegh van Waerandier,
1300[regelnummer]
En Duinrijcks jammer hebben 't vier
 
Van 's hemels wraeck ontsteken.Ga naar voetnoot1301
 
Hoe maecktze 't Leeuwendael zoo bang?Ga naar voetnoot1302
 
Och Ackergoden, och, hoe lang
 
Zult ghy uw zonen wreken?

voetnootvs. 881
Het had niet verder moeten komen; beknipt: in de val.
voetnoot882
ter goeder tijt: op het juiste ogenblik, gelukkig.
voetnoot883
kennis: nl. van goed en kwaad. Wie was zo gewetenloos.
voetnoot884
zuiverheit: reinheid, kuisheid; schennis: schending.
voetnoot885
reuckloos: in dit verband sterker dan roekeloos: misdadig; ontzint: waanzinnig.
voetnoot887
vast: voortdurend.
voetnoot891
achter duin: in de duinen; ruighte: struikgewas.
voetnoot893
de gemeent: het volk.
voetnoot894
hangends hoofts (absolute genitief): het hoofd latende hangen.
voetnoot895
't zekre lot van 't outer: de stelligheid dat het offer zal plaats hebben.
voetnoot896
verdaeght van: opgeroepen door.
voetnoot898
mijn eige (fortuin).
voetnoot899
met meining: met de bedoeling.
voetnoot900
't gemeene beste: het algemene welzijn, het heil van ons gehele volk.
voetnoot901
Of: in de hoop dat.
voetnoot903
deeghlijckheit: onbaatzuchtigheid.
voetnoot904
jancken: jammeren.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 924. Alle uitg. hebben wasschen. Daar V. gwl. ook voor het oog rijmt, zal wassen bedoeld zijn.
voetnoot906
steurt: verstoort; draeght u vroom: gedraagt u flink.
voetnoot908
Verzoeckt: tracht; door offerhande en hinden: door hinden te offeren; stillen: tevreden te stellen.
voetnoot909
zonder slot: onredelik.
voetnoot912
Naerdien: aangezien; geen onwisse: zeer duidelike.
voetnoot916
ruighte: vgl. vs. 891.
voetnoot917
zich onthielt: zich ophield; teegh: toog.
voetnoot918
heet: vurig.
voetnoot919
Was toghtigh: brandde van verlangen.
voetnoot922
geschal: geblaf.
voetnoot925
plat ter neêr: om het wild te bespieden.
voetnoot928
loofde: beloofde.
voetnoot929
ficks: stevig.
voetnoot930
lobberde: ploeterde, plaste (Ned. Wdb. VIII, 2529); wedt: plaats om te waden en te drinken.
voetnoot931
onverlaet: boef, schurk (vgl. vs 1585). Deze zin is niet voltooid. Hageroos wordt door aandoening overmand. In plaats van een punt zouden wij dus enige stippels achter dit vers plaatsen.
voetnoot937
Verlang: verlang te weten.
voetnoot938
uw onnozelheit: uw onschuld, die u beschermde.
voetnoot939
geweer: wapen.
voetnoot940
quam my op: viel mij aan.
voetnoot943
veil: klimop.
voetnoot945
bergen: beveiligen, redden.
voetnoot946
stack een klock, en keel: riep luidkeels (vgl. vs. 735).
voetnoot947
tuinen: omheiningen.
voetnoot949
liep hem in: snelde op hem toe (oorspr. achterhaalde hem).
voetnoot951
bange: in 't nauw gebrachte, angstige.
voetnoot952
dootsch en wit: doodsbleek.
voetnoot954
verbaesde vlught: vlucht in mijn ontsteltenis.
voetnoot955
eerbre: voortreffelike.
voetnoot957
gelezen: uitgezocht.
voetnoot958
lijdt: duldt.
voetnoot963
versterven: uitsterven, verloren gaan.
voetnoot964
moet': moge; loon is bij Vondel mnl.; deught: dappere daad; in dit verband wellicht nog in de oude betekenis: weldaad (vgl. 974).
voetnoot966
wonder (versterkend praefix): zeer; heusche: vriendelike, welwillende; vryer: jongeling.
voetnoot967
uit reden: uit eigen inzicht, omdat hij beseft dat het zo behoort.
voetnoot971
morgenstarre rijmt op verre.
voetnoot973
honck: huis; gulle: mulle, losse.
voetnoot977
't Verdrietme: ik heb er genoeg van.
voetnoot978
Ondanks het vraagteken is dit een ironiese uitroep: 't Is u vandaag toch maar goed te pas gekomen!
voetnoot979
des: genitief bij onwaerdigh.
voetnoot980
Hy houde zich gerust: laat hij geen verdere moeite doen; vaerdigh: gereed, beschikbaar.
voetnoot983
dwers vall': het lastig maakt (vgl. iemand dwars zitten); min en liefde: waarschijnlik, op voorgang van Coornhert en Hooft, bedoeld als zinnelike en geestelike liefde; kleven op: zich hechten aan, duurzaam zijn bij.
voetnoot984
vrijde u voor: vrijwaarde u voor, verloste u van. De tegenstelling van doot en leven is een vernuftspel.
voetnoot986
Misloonde: slecht beloonde, ondankbaar behandelde.
voetnoot987
klay: op de klank af met ay geschreven (vgl. kay e.d.).
voetnoot989
wederga is hier het wijfje, ga het mannetje.
voetnoot990-992
Vgl. de bekende Rei uit Vondel's Noah; zelf: zelfs.
voetnoot996-97
met sporen noopen: prikkelen (vgl. vs. 302).
voetnoot999
worgen: zich verhangen.
voetnoot1000
van: door.
voetnoot1001
schut: houd tegen, weer af.
voetnoot1008
Ik geloof dat achter die blos zich haar liefde verschuilt.
voetnoot1010
wederwaerdigheit: afkerigheid, tegenzin.
voetnoot1011
zich te wachten: zich te bedwingen, d.w.z. haar gevoelens te verbergen.
voetnoot1012
Maar als wij ons niet vergissen, dan bemerken we haar diepste, verborgen gedachten (eigenl. Wij hebben het mis, als we niet....).
voetnoot1015
't verslagh al wech: het verhaal al gehoord.
voetnoot1019
schoffeerder: onteerder.
voetnoot1021
daetelijck (met t uit daetlijck).
voetnoot1025
op 't ongezienst: geheel onverwachts.
voetnoot1029
ydel: vruchteloos, synoniem van vergeefs.
voetnoot1030
betaelt: vergoedt; het al: alles.
voetnoot1031
aendacht: vrome overpeinzing.
voetnoot1033
bazin: meesteres.
voetnoot1035
verschuilen: wegschuilen.
voetnoot1037
mercke op heur gelaet: lette op haar houding, op wat zij doet en zegt; stout: vermetel.
voetnoot1041
naem het vremt: zou het zonderling vinden, zou het hem kwalik nemen.
voetnoot1043
harteblat: liefste; vinden: opzoeken.
voetnoot1044
Wiens: wier (in Vondel's taal ook op vr. woorden terugslaande): die haar gedachten op iets hogers richt.
voetnoot1046
gaept: staat hij daar met open mond, van bewondering; knecht: jongeling.
voetnoot1048
bors: beer (oud-Hollands; Ned. Wdb. III, 579); spogh: speeksel.
voetnoot1051
overloven: bovenmate prijzen (Ned. Wdb. XI, 1879).
voetnoot1052
vier, noch kool (dove kool): warm noch koud.
voetnoot1053
Oostlant: het verre Oosten, nl. Arcadië.
voetnoot1054
mallicheden: verliefde avonturen; naerpeurde: achterna zat (peuren: trekken, gaan).
voetnoot1055
begorden: bezwangeren.
voetnoot1056
mommen: zich verbergen in de gestalte van. In de gedaante van een bok zocht Pan de maan (Luna) te bekoren (Vergelijk Georg. III, 391-393).
voetnoot1057
Indien men 't zeggen magh: als wij dat, zo dicht bij Pan's kapel, hardop durven zeggen! In de voorafgaande verzen laat Vondel de Rei, uit boerse Leeuwendalers bestaande, wat ruw-schertsend spreken.
voetnoot1059
worde gevoelijck: begin het te voelen.
voetnoot1060
Al zou men de schoonheid van alle meisjes samenvoegen; goelijck: bekoorlik.
voetnoot1067
deught: weldaad; vergeten: verliezen.
voetnoot1069
Zoo gaet het vast: Dan is het zeker; in 't hart: in haar hart.
voetnoot1071
Zoo menigh.... als: alle die; dochters: meisjes.
voetnoot1075
het kroost: de gelaatstrekken (Ned. Wdb. VIII, 365); te gissen: te kunnen opmaken.
voetnoot1076
d.w.z. Zij is zich zelf genoeg; zij bekommert zich niet om haar afkomst.
voetnoot1077
By vlagen met gedult: Slechts nu en dan berust ze daarin; d'onkundigheit van: de onbekendheid met.
voetnoot1079
in den krop koom' schieten: haar begint te hinderen; in het hooft: in de gedachten (proteron hysteron).
voetnoot1080
vlieten: beken, stromen van tranen.
voetnoot1082
slaet geluit: weerklinkt.
voetnoot1083
helpt op hollen: jaagt op de vlucht; jaght (collectief): de dieren waarop gejaagd wordt.
voetnoot1086
ruighte: struikgewas.
voetnoot1087
Princes: geliefde.
voetnoot1089
uitgaen: sterven.
voetnoot1092
Dan gilt ze uit, als waanzinnig, al wat haar te binnen schiet.
voetnoot1093
vroom: braaf.
voetnoot1098
Wie zou een te hoge dunk kunnen hebben van haar deugd?
voetnoot1100
looght noch bleickt: tracht niet door uitbijten met loog, het haar mooi blond te maken.
voetnoot1101
kloeck: verstandig.
voetnoot1103
besturen: nl. in de huishouding: aan wie zij opdrachten moet geven.
voetnoot1104
huisgezin: dienstpersoneel.
voetnoot1106
jaghtknaep: helper op de jacht; zoo noo: even ongaarne.
voetnoot1108
hairsnoer: vlecht. Woordspeling met de snoer waarmee de hond vastgehouden wordt. Weer plaagt de Rei hem op boerse wijze; zoete wonden: liefdesmart. Schertsend ontleend aan de precieuse taal van die tijd.
voetnoot1109
wien de keur hebbe uitgepickt: op wie het lot gevallen is.
voetnoot1112
vromicheit: dapperheid.
voetnoot1113
staet: stand; slecht, en min gezien: van lage afkomst en weinig in aanzien.
voetnoot1114
naer mijne maght verdien': naar vermogen mij die bewezen dienst waardig maak; dat vergeld (vgl. Mnl. Wdb. VIII, 1588 voor dezelfde betekenisontwikkeling).
voetnoot1115
in eere: op een wijze die met mijn eer overeenkomt.
voetnoot1116
op u: van u.
voetnoot1118
Verraden: ongelukkig maken.
voetnoot1123
vrouw: meesteres.
voetnoot1125
gevrijt: geliefkoosd.
voetnoot1127
gunst: genegenheid.
voetnoot1128
die hun weldoen vieren: hun weldoeners eren.
voetnoot1129
Noch schelt: toch noemt, acht.
voetnoot1130
overboos: zeer slecht.
voetnoot1131
verlegen: in treurige toestand, hulpeloos.
voetnoot1132
vry: veilig; heerestraten: de openbare weg (oorspr. de heerweg, de grote, gebaande weg).
voetnoot1135
Hoe is het ten slotte met u afgelopen?
voetnoot1138
vleugelde: bond (in 't biezonder de armen): vgl. Gijsbr., vs. 299; gast: kerel.
voetnoot1141
voort: dadelik; een wilt: een stuk wild.
voetnoot1143
mijn ongelijck: het mij aangedane onrecht, de smaad.
voetnoot1147
zong gena: smeekte om genade (vgl. Geboortklock, vs. 660).
voetnoot1148-49
vast: ondertussen; zich ontschuldighde: tot verzachting van zijn schuld aanvoerde; zoo wijt vervoert: zo ver meesleept.
voetnoot1150
korts: onlangs.
voetnoot1152
tot zijn schade: nl. wegens de latere gevolgen.
voetnoot1154
in top verletten kon: zelfs op haar hoogste punt, zou kunnen tegenhouden, d.w.z. de glans van de volle middagzon overstralen.
voetnoot1155
zoo diep een voetstap plantte: zo diepe indruk maakte.
voetnoot1156
achterdocht: het achteraf nadenken, het betere oordeel (Ned. Wdb. I, 653).
voetnoot1157
onbescheit: onverstand, ondoordachte daad.
voetnoot1159
Beschaem: maak te schande, breng schande over.
voetnoot1160
Een bekend spreekwoord: (zelfs) een viervoetig paard struikelt wel eens.
voetnoot1163
rein: zuiver, volkomen.
voetnoot1164
kluitboogh: boog om kluiten of keien mede te schieten (Halma). Deze betekenis past hier, bij deze boer, beter dan de Middelnederlandse van cluutboge of clootboge: boog voor loden kogels (Mnl. Wdb. III, 1605).
voetnoot1165
hier by: hierdoor.
voetnoot1166
Ick ben te vrede: ik vind het goed.
voetnoot1169
vrientschap: bewijs van vriendschap.
voetnoot1171
Grondeert: peilt, doorgrondt; bezinne: lief heb.
voetnoot1173
bleeck mijn trouw: als mijn trouw gebleken is te zijn; zoo trouw: zo betrouwbaar, zo zuiver.
voetnoot1174
Al zou ik, door te vroeg te sterven uw leven kunnen verlengen, d.w.z. u mijn levenstijd schenken.
voetnoot1175
onvergouden: onvergolden, onvoldoende beloond.
voetnoot1176
aen 't lange touw (vgl. onze familiare uitdr.: aan 't lijntje).
voetnoot1177
ghy houdt u zelf: gij bindt u zelf (Ned. Wdb. VI, 1140), gij houdt u zelf hier nodeloos op.
voetnoot1178
Dat lijtghe niet: Dat zult ge niet dulden.
voetnoot1179
quael: smart
voetnoot1183
gebeuren: ten deel vallen.
voetnoot1185
brack: jachthond.
voetnoot1186
vliegen: op de vogeljacht gaan; doortrapt: listig; schalck: boosaardig.
voetnoot1187
versteure: in verwarring brengt.
voetnoot1188
pijpen: op de fluit blazen. Blijkbare zinspeling op de uitdrukking; naar iemands pijpen dansen.
voetnoot1189
wat stemmighs: iets ernstigs (Mnl. Wdb. VII, 2078).
voetnoot1191
molock: vogelverschrikker; houd onbedorven voor: beschermt tegen; kars: Holl. vorm naast kers.
voetnoot1193
neske: dwaze. Hier vergist Vondel zich: de koekoek laat juist de eieren door andere vogels uitbroeden.
voetnoot1194
strijckt: gaat strijken met.
voetnoot1195
in 't bijster weder: in het noodweer, in dreigend gevaar (bijster: buitensporig).
voetnoot1197
gaslae: op haar past.
voetnoot1198
luickt op: gaat open (als een bloem).
voetnoot1199
grijnzen: minachtende blikken (eig. onaangename vertrekking van het gelaat; Ned. Wdb., V, 726).
voetnoot1203
Zinspeling op de kwellingen in de onderwereld (de hel, 1202) van Tantalus, die in het water stond, dat steeds weer terugweek (het eb, vs. 1204) en de spijzen niet grijpen kon, en van de Danaïden, die een bodemloos vat moesten vullen (vs. 1207).
voetnoot1205
afgevast: uitgeput door het vasten.
voetnoot1209
raeze ick oock (zich bedenkend): word ik soms krankzinnig; wulpsche: dartele (nog niet in ongunstige zin).
voetnoot1212
blint: al zijt ge blind.
voetnoot1213
Hoe na wordt gebruikt om twijfel uit te drukken: Is soms het vonnis nu al geveld? (Ned. Wdb. VI, 782 en IX, 1312, met voorbeelden uit Hollandse volkstaal). Vgl. ook 1598. Blijkens de interpunktie is het niet op een lijn te stellen, als een interjectie, met Hoenu (vs. 1216), gelijk Van Helten deed (Vondels Taal § 162).
voetnoot1214
hoe praet ick dit (ter zijde): hoe zal ik dit zeggen, uitleggen (vgl. 1222). Vondel, die dit woord Wouter in de mond legt, schijnt het als dialekties, of tenminste als minder beschaafd gevoeld te hebben.
voetnoot1216
ziet bekreten: ziet er behuild uit.
voetnoot1217
slechte bloet (medelijdend gezegd): onnozele, arme stakker.
voetnoot1219
broke (Noord-Holl. dialekties): gebroken.
voetnoot1223
dat het roockte: dat de damp er af vloog.
voetnoot1227
Beurtelings wezen zij een jongeling uit hun land aan.
voetnoot1229
Men tekende de rol: de lijst werd gewaarmerkt, dus bindend verklaard (of: van rangcijfers voorzien?); wederzin: tegenzin.
voetnoot1230
in: binnen.
voetnoot1231
twee cyferletters: d.w.z. één rangcijfer uit elke lijst (vgl. vs. 1241).
voetnoot1232
wreef mijn handen: uit onrust, zenuwachtigheid; vast: voortdurend; morde: mompelde (om te protesteren tegen die onaangename taak); gansch bloemen: bastaardvloek, waarvan de oorsprong geheel verduisterd is: gans is een vervorming van Gods, bloemen herinnert aan bloed.
voetnoot1233
het kost 'er: dit komt te staan op.
voetnoot1234
graeude vast: overlaadde mij intussen met verwijten, met schimpwoorden; porde: spoorde mij aan.
voetnoot1236
zode: voorraad vis die gekookt moet worden.
voetnoot1237
los: losweg, in 't wilde.
voetnoot1238
pos: een kleine vissoort.
voetnoot1240
ick ben niet te zoecken: mocht ik het zijn, ik ben bereid (hier ben ik).
voetnoot1241
Met oorlof: met uw permissie, d.w.z. als je het dan in elk geval wilt horen.
voetnoot1242
badt gena: vroeg vergiffenis; kost: kon.
voetnoot1243
om zijn hooft bestorf: doodsbleek werd (in zijn gezicht).
voetnoot1245
Hartman: de tweede aangewezene.
voetnoot1246
Daer lagh een huis, gelijck een hoischuur: daar ontstond een verschrikkelik spektakel, daar raakten de poppen aan 't dansen. Vgl. in De Helden Godes (Dl. 2, blz. 137, vs. 17): ‘Daer lagh een huys!’.
voetnoot1247
Bezet van: vol met de naaste bloedverwanten; vrienden: hier wellicht: familie.
voetnoot1248
Op 't huilen: als weerklank van het gejammer (van de mensen in huis); stracks: weldra.
voetnoot1250
het doet geen noot: dat is overbodig, zo erg is het niet.
voetnoot1253
Zijn oude vryster: zijn liefste, sinds lang met hem verloofd; onaertigh bang: vreselik benauwd. Noord-Holl. volkstaal; vgl. ongnaertigh bij Bredero en Ned. Wdb. X, 898.
voetnoot1255
geen weduw: niet als weduwe.
voetnoot1256
met de gitten: door een blik van uw (donker-schitterende) ogen (vgl. vs. 387). Of: bij uw ogen? Vgl. een dergelijke verzekering bij Huygens: bij dit licht (Scheepspraet vs. 48).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In vs. 1267 hebben alle uitgaven: des Heemraet.
voetnoot1258
'k Verlangme doot: ik sterf van ongeduld; maer zegh: zeg dan toch.
voetnoot1259
wil: zal; tijts genoegh: vroeg genoeg.
voetnoot1263
Ick ben het lot getroost: ik berust in mijn lot (of: in de uitkomst van de loting).
voetnoot1264
gissen: berekenen, nagaan (hier naderend tot: raden).
voetnoot1266
voort: dadelik.
voetnoot1267
daegh u: roep u op.
voetnoot1268
vreest: verkeert in angstige onzekerheid.
voetnoot1269
altoos niet: niet altijd, niet langer.
voetnoot1270
van: door.
voetnoot1274
taey: volhardend; overduurt de doot: blijft voortbestaan ook na de dood.
voetnoot1275
gunst: liefde; mijn' krans: evenals een offerdier zal hij eerst gereinigd en bekranst worden: vgl. de aanhef van de rei in vs. 1661-vlg.
voetnoot1276
een' druppel daeuws: een traan.
voetnoot1277
waert benijt (te worden): benijdenswaardig.
voetnoot1278
't lot des doots: de loting, die mij de dood kan brengen; getart: getrotseerd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1289. De oudste uitgave heeft Hoe valle.
voetnoot1279
noode: met tegenzin.
voetnoot1280
van zelf: vrijwillig. - Keer: vertaling van strofe, evenals Tegenkeer van antistrofe.
voetnoot1281
zorghelijcke: zorgwekkende, angstige.
voetnoot1284
zelve: zelfde.
voetnoot1286
Een karel: één jonge man; kleven: blijven hangen, het leven verliezen (vgl. 1860).
voetnoot1288
acht waert: stelt veel prijs op.
voetnoot1289
't valt oneven: de afloop is noodlottig (oneven: ongelijk, onaangenaam).
voetnoot1293
bloet: afstammeling, geslacht, nl. door de dood van Duinrijck en Waerandier (vgl. vs. 1349); sneuvelde: viel, stierf.
voetnoot1301
ontsteken (oud part.): ontstoken.
voetnoot1302
maeckt bang: brengt in 't nauw, in treurige toestand.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank