Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.15 MB)

ebook (6.98 MB)

XML (3.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragikomedie
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

(1931)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 418]
[p. 418]

Het vierde bedryf.

SADOCK. WETGELEERDE. REY.
Sadock:
 
Wy raeckten nauwelijcks met moeite door 't klincketGa naar voetnoot1078
 
De Bronpoorte uit, zoo was de breede straet bezet
1080[regelnummer]
Van oudt en jongk, en mans en vrouwen, die vast schreiden,Ga naar voetnoot1080
 
Met bittre tranen en weeklaghten ons geleiden,
 
Zoo verre een ieder kon, en drongen de staffiers.Ga naar voetnoot1082
 
Wat was 'er al gekerms, gejammers, en getiers!
 
Hoe scheen de straet zoo licht van vierpan, en lantaren,Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
En fackel! Kan de Wacht haer wacht en poort bewaren,Ga naar voetnoot1085
 
Het valt haer dezen nacht verzeker bang genoegh.Ga naar voetnoot1086
Wetgeleerde:
 
Toen dees gemeente zagh wat zorgh d'Aertspriester droegh,Ga naar voetnoot1087
 
Om noch het Rijcksschandael, waer 't mooghlijk, voor te komen,Ga naar voetnoot1088
 
Bedaerdeze in het einde, en liet zich wat betoomen.
1090[regelnummer]
O Vader (schreiden zy u na, van poort en wal)
 
Ga hene, ga, en schut dien jammerlijcken val.Ga naar voetnoot1091
Rey:
 
Ghy komt hier juist van pas, om 's Konings val te schutten.
 
O hooft der Priestren, help den struickelenden stutten.
 
Stap aen, stap aen, naerdien 't gevaer geen uitstel lijdt.
1095[regelnummer]
Ick zagh het gansche spel, o Vader, het is tijt.
Sadock:
 
Wat zaeghtghe? staenwe een poos, en laet ons wat bedaeren.
 
Men magh geen Koningen op straetgerucht bezwaeren,Ga naar voetnoot1097
 
En tijding, over graft en muren heen gehoort,
 
Van krijghsvolck, op de wacht gestelt by deze poort.
Rey:
1100[regelnummer]
Belust te weten hoe dit feestmael af zou loopen,
 
Ben ick met dees lievrey te middagh ingeslopen,Ga naar voetnoot1101
 
Daer Koning Salomon, zoo heerelijck en prat,Ga naar voetnoot1102
 
In 't midden van 't bancket der Koninginnen zat,
[pagina 419]
[p. 419]
 
Gelijck de Nijt hem lang zijn heil en kroon benijde.Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
Mevrouw Sidonia zat aen zijn rechte zijde,Ga naar voetnoot1105
 
En onderhielt den Vorst gestadigh met een' lonck,Ga naar voetnoot1106
 
En vriendelijck gespreck. Het wezen scheen noch jongk,Ga naar voetnoot1107
 
Zoo was hy in zijn schick. Indien de grijze hairen
 
Niet tuighden, het gelaet zou ouderdom en jarenGa naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Verlochenen. De min zagh hem ten oogen uit,
 
Gelijck des Bruigoms pen in 't Hooge Liedt de BruitGa naar voetnoot1111
 
Bemint, en vleit, en vrijt, en d'allerschoonste zegent;Ga naar voetnoot1112
 
Terwijlze wederom haer liefste heusch bejegent.Ga naar voetnoot1113
 
In 't kort, de Vorst was zoo verheught en bly van geest,
1115[regelnummer]
Dat dit geen maeltijt scheen, maer eer een bruiloftsfeest.
Sadock:
 
Laet hooren waer de vreught ten leste op uit wil komen.Ga naar voetnoot1116
Rey:
 
De dertle tafel was noch naulijcks opgenomen,Ga naar voetnoot1117
 
Of Salomon, bekranst met haren roozekrans,
 
Ging zitten op een' troon, belust den starredansGa naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Te zien, waer van zy zich beroemt had onder 't eten.Ga naar voetnoot1120
 
Na datze eerbiedighlijck, daer hy was neêrgezeten,
 
Zich driemael nederboogh, en lachende oorlof nam,Ga naar voetnoot1122
 
Begonze, en maelde allengs met trippelen een vlam,Ga naar voetnoot1123
 
Gelijck een avondstar, dat d'aengename zwierenGa naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Hem raeckten aen het hart. Hy kan zich niet bestieren,Ga naar voetnoot1125
 
En springt van zijnen stoel, omhelstze, en roept: mijn Bruit,
 
Wel aen nu kies de bloem van al uw wenschen uit,Ga naar voetnoot1127
 
En eisch wat ghy begeert: het is u ongeweigert.Ga naar voetnoot1128
 
Men dencke of haer het hart in 't lijf van blyschap steigert,Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
En opspringt: want zy had op deze luim geloert,Ga naar voetnoot1130
 
En hem van langer hant in haren strick vervoert.Ga naar voetnoot1131
 
Zy antwoort: Bie met ons het wieroock aen Astarte.
 
Hy stemt het reuckloos toe. Waer bergh ick my van smerte!Ga naar voetnoot1133
[pagina 420]
[p. 420]
 
De Koning stapt vooruit: zy volght op zijnen tret.
1135[regelnummer]
Aartspriester, keer den Vorst, en hanthaef Moses Wet.Ga naar voetnoot1135
Sadock:
 
Hoe kan dit Heidensch wijf den Koning ringelooren!Ga naar voetnoot1136
 
Zoo zalze dien Monarch, ter heerschappy geboren,
 
Beheerschen, als een kint, en zetten zich parmantGa naar voetnoot1138
 
En prachtigh op den troon, aen zijne rechte hant.Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Zy zal de kroon des Rijcks, ten trots van alle wetten,
 
Hem nemen van den hoofde, en op haer hulsel zetten,Ga naar voetnoot1141
 
Dan klincken voor zijn koon, hem heeten, en gebiên,Ga naar voetnoot1142
 
Ja Aron haer in 't endt naer d'oogen moeten zien.Ga naar voetnoot1143
WETGELEERDE. SADOCK. SALOMON.
Wetgeleerde:
 
Ick zie den Koning zelf: hy heeft uw komst vernomen.
1145[regelnummer]
My dunckt hy deist, en schijnt uw aengezicht te schromen;Ga naar voetnoot1145
 
Een teken dat het hart inwendigh wort gepraemtGa naar voetnoot1146
 
Van achterdocht: 't gaet wel. De Wellust trock de Schaemt
 
Niet ganschlijck uit. Hier is noch leven, en gevoelen.Ga naar voetnoot1147-48
 
Ick schep noch hoop: hy magh bedaren, en bekoelen.Ga naar voetnoot1149
Sadock:
1150[regelnummer]
Godts zegen vloeie op u uit 's hemels hoogen troon.
 
Godt zeegne Salomon. Godt zeegne Davids zoon.
Salomon:
 
En Sadock in zijn ampt, van boven hem bevolen.Ga naar voetnoot1152
Wetgeleerde:
 
Godt hoede zijn' Gezalfde, en laet' hem nimmer dolen
 
Van 't heldre spoor der Wet, uw vaders licht, en schat.Ga naar voetnoot1154
Sadock:
1155[regelnummer]
Dat wenscht u 't Priesterdom: dat wenscht de gansche stadt.
Salomon:
 
Zy konnen hunnen Vorst niet aengenamers wenschen.Ga naar voetnoot1156
 
Wat jaegt u hier zo spa?
Sadock:
 
't Geroep, 't gewoel der menschen,
 
't Geschrey van duizenden, die uit Jerusalem
 
U smeecken te gelijck met hun bedruckte stem.Ga naar voetnoot1159
[pagina 421]
[p. 421]
Salomon:
1160[regelnummer]
Bedruckt? Wat druck, wat smert gevoelen d'onderzaten,
 
Nu Salomon regeert, op wienze zich verlaten
 
In veiligheit en vre? Zy zitten zonder schroom,
 
En zorgh, in schaduw van olijf- en vijgeboom,
 
Van Dan tot Berzeba. De vijghboom, die de dalenGa naar voetnoot1162-64Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
In 't wilt belommert, kan het by geen' ceder halen,Ga naar voetnoot1165
 
In menighte en getal. De straetsteen valt te licht,
 
By 't zilver en root gout. De Stadt was noit zoo dichtGa naar voetnoot1166-67
 
Bewoont, en volleckrijck by ons Heer vaders leven.Ga naar voetnoot1167-68
 
Wie zaght oit Koningkrijck meer melck en honigh geven,
1170[regelnummer]
En zoo veel nieuwe steên in 't Joodsche lant gebouwt?
 
Ghy ziet nu Jesses kroon aen Faroos kroon getrouwt,Ga naar voetnoot1171
 
En hoort, van Memfis, maght van paerden herwaert draven.Ga naar voetnoot1172
 
Wat zeesteên voeren niet den arbeit van heur slaven
 
Naer onze kusten toe? Het Oosten brengt yvoir,
1175[regelnummer]
En perlen, en gesteent. d'Araber, en de MoorGa naar voetnoot1174-75
 
Vereeren wieroock, mirre, en al den geur van 't Zuien.Ga naar voetnoot1176
 
Men hoort geen krijghsbazuin, noch strijt, noch oorlooghsbuien.
 
Mijn staf bereickt den Nijl, en oevers van d'Eufraet.Ga naar voetnoot1178
 
Al 't omgelegen volck zoeckt heul aen dezen Staet.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Wat port dan dees gemeente om over ons te klagen?Ga naar voetnoot1180
 
Of klagenze van weelde, en valt die zwaer te dragen?Ga naar voetnoot1181
Sadock:
 
't Gelieve uw Majesteit de reden te verstaen.
Salomon:
 
Zeer gaerne, Vader, spreeck vry uit: wy hooren 't aen.
Sadock:
 
De goutvloot, lang om gout naer Ofir heengevaren,
1185[regelnummer]
En entlijck, na verloop van drie geheele jaren,
 
Met smerte en angst verwacht, genaeckte vast het strantGa naar voetnoot1184-86Ga naar voetnoot1186
 
Der roode zee. Men riep: de vloot is onder lant.Ga naar voetnoot1187
 
Asiöngaber stack het hooft op aller wegen.Ga naar voetnoot1188
[pagina 422]
[p. 422]
 
Uw jaghten voeren haer met zijde zeilen tegen.
1190[regelnummer]
Het grimmelde van volck, als byen, overal,Ga naar voetnoot1190
 
Op muur, en torentrans, en waterkant, en wal.
 
De hemel scheen hier toe zijn' zegen te verleenen.
 
De zon had noit zoo schoon in 't hemelsch blaeuw geschenen;
 
Toen d'Amirael der vlote, of 't schip, dat SalomonGa naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Naer zijnen Koning heet, voor 't zincken van de zon,
 
Zijn kiel stiet, als het naer de haven toe quam streven.
 
Het is op 't ongezienst met volck en schat gebleven.Ga naar voetnoot1197
 
De zeestadt was vol schricks. Dus luidt d'onzekre maer.Ga naar voetnoot1198
 
Zoo 't niet geberght is, loopt het merckelijck gevaer.Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
De naeste bode wil de droeve maer vergoeden.Ga naar voetnoot1200
Salomon:
 
Men hoop' de hemel zal het ongeluck verhoeden.
 
Wat my belangt, ick schel de zee mijn schade quijt.Ga naar voetnoot1202
 
't Is droef dat d'Amirael in 't landen schipbreuck lijdt.Ga naar voetnoot1203
Sadock:
 
Zoo doet het, groote Vorst. Dit schip, zoo rijck geladen,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Is Koning Salomon, grootdadigh in zijn daden,Ga naar voetnoot1205
 
Die grijs van ouderdom, gezegent met den schat
 
Van wijsheit en geluck en heerlijckheit, en wat
 
Een aertsche Godtheit voeght, gevaer loopt van te sneven,Ga naar voetnoot1208
 
En schipbreuck in zijn eere en zijn godtsdienstigh leven
1210[regelnummer]
Te lijden, op het zant van wulpsche afgodery,Ga naar voetnoot1210
 
Voor 's levens avontstont. Waer brengt de razernyGa naar voetnoot1211
 
Van vrouwemin den mensch, een' Vorst, een licht der Heeren,
 
Dat alle Koningen als Godts Orakel eeren!Ga naar voetnoot1213
 
Hebt ghy de jongkheit niet geraden, wijs en trouw,Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Te vliên de gladde tong van een uitheemsche vrouw,Ga naar voetnoot1215
 
Haer honighzoete keel, en liefelijcke lippen?
 
Zoo zorghlijck, als in zee verborge en blinde klippen:Ga naar voetnoot1217
 
Gevaerelijcker dan een scherp tweesnedigh zwaert.Ga naar voetnoot1218
 
Waerom beschrijve ick u deze adder, en heur' aert?
[pagina 423]
[p. 423]
1220[regelnummer]
Wat helden stackze niet uit heur verborge lagen?Ga naar voetnoot1220
 
Wie kan een gloeiend vier in zijnen boezem dragen?
 
Wie treet op kolen, en verbrant de voeten niet?Ga naar voetnoot1221-22
 
Zoo luidt uw eige les, uw gulde spreuck. Zoo riedt
 
De Koning onze jeught, en zonen, die nu schreien,
1225[regelnummer]
En hem, gelijck een os, naer bijl en banck zien leien;
 
Gelijck een vogel blint zien vliegen naer den strick.
 
Uw leven en uw doot verscheelt een oogenblick.Ga naar voetnoot1227
 
Ontwaeck, o Salomon: ontwaeck uit uwe droomen.
 
Ontwaeck, of 't is met u en Juda omgekomen.Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Ghy staet in top van eere, en die u storten zalGa naar voetnoot1230
 
Dicht achter u, en lacht alreede in uwen val.
Salomon:
 
Zou dat mijn schaduw zijn, zoo diende ick haer te vlieden?
Sadock:
 
Ja recht, een schaduw kan u dwingen, en gebieden.
Salomon:
 
Ghy meent Sidonia, mijn opperste vermaeck.
Wetgeleerde:
1235[regelnummer]
Nu honighzoet, maer flus van alssembittren smaeck.Ga naar voetnoot1235
Salomon:
 
Dat licht der schoonheit, waert des Konings min te voeden?
Sadock:
 
Vermomt om gruwzaemheên van afgoôn uit te broeden.
Salomon:
 
Zy dient haer Godtheit slecht en recht, op Sidons voet.Ga naar voetnoot1238
Wetgeleerde:
 
En sleept den Koning mede, en 't hof, en al zijn' stoet.
Salomon:
1240[regelnummer]
De Vorsten zijn gewoon Vorstinnen te believen.
Sadock.
 
Een Vorst ontzie, zijn bedt ten dienste, Godt te grieven.Ga naar voetnoot1241
Salomon:
 
Wat 's dit, een luttel smoocks te roocken voor 't altaer?Ga naar voetnoot1242
[pagina 424]
[p. 424]
Wetgeleerde:
 
Voor zulck een gruwelbeelt. o laster, al te zwaer!Ga naar voetnoot1243
Salomon:
 
Geen gruwel, maer een beelt van wit en zuiver marmer.Ga naar voetnoot1244
Sadock:
1245[regelnummer]
Wie afgoôn eert, versmaet den oppersten beschermer.
Salomon:
 
Beschrijfme d'afgoôn, op dat ick die doling kenn'.
Wetgeleerde:
 
Uw wijsheit maeldeze ons naer 't leven met haer pen.
Salomon:
 
Die vloeckt noch kopre Slang, noch goude Cherubinnen.Ga naar voetnoot1248
Sadock:
 
Dat waren afgoôn, noch verbodene afgodinnen.
Salomon:
1250[regelnummer]
Het waren beelden, kunst, en koper, hout, en gout.Ga naar voetnoot1250
Wetgeleerde:
 
Wie heeft zijn hoop en troost op dat metael gebouwt?
Salomon:
 
Gewonden, van de Slang vergiftight, en gebeten.
Sadock:
 
Zy hebben Gode danck voor 's lichaems heil geweten.
Salomon:
 
En bleven midlerwijl genezen door het beelt.
Wetgeleerde:
1255[regelnummer]
Een beelt, dat Godt verheft, en niet zijn eere steelt.
Salomon:
 
De Feniciers staen niet aen Moses Wet gebonden.Ga naar voetnoot1256
Sadock:
 
Wy dienen eenen Godt; zy, kunst, en menschevonden.Ga naar voetnoot1257
Salomon:
 
Godt schonck Oöliab en oock BezaleëlGa naar voetnoot1258
 
Den geest van kunst, gewrocht door goddelijck bevel.
[pagina 425]
[p. 425]
Sadock:
1260[regelnummer]
Ten dienst van eenen Godt, den vader van uw vaderen.
 
Gezalfde, laet ick u, gelijck Aertspriester, naderen,
 
En uit den gulden strick van 't vrouwelijck bedrogh
 
Verlossen. Geef gehoor om Godt, en luister toch.Ga naar voetnoot1263
 
Heb ick en Nathan u ten Vorst des volcks gekoren,Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
En op den troon gezalft met onzen olihoren;
 
Zoo volgh getrouwen raet, en schuw de vuile smet
 
Der schoone slang, te lang gekoestert in uw bedt.
 
Een slang heeft d'eerste vrouw, de vrouw den man bedrogen,
 
De man al 't aertrijck voort met zich in 't net getogen.Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
De Geest des hemels vliedt het al wat schepsels eert.Ga naar voetnoot1270
 
Wie ongoôn inwijdt, is 't die allersnootst boeleert.Ga naar voetnoot1271
 
Een eenigh voorbeelt kan ontelbaer volck vernielen.
 
Een lust, een ydelheit bederft onnoosle zielen.
 
Zoo luide uw eerste tael: dat was uw spraeck voorheen,Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Toen ghy de Wijsheit volghde, en Godt, die u verscheen,
 
En zegende uit zijn' schoot met kennis, schat, en eere.
 
Vergeefme, wijste Vorst, dat ick u wijsheit leere.
 
Bederf uw' eersten geur geensins met zulck een' stanck.
 
Verdoof noch schen uw faem met zulck een' quaden klanck.Ga naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
De mare loopt alree daer binnen, langs de straten,
 
Dat Salomon den Godt der Vadren heeft verlaten.
Salomon:
 
Een galm, een straetgerucht verdwijnt in ydel lucht.Ga naar voetnoot1283
 
Een Koning keert zich niet aen 's vollecks straetgerucht.
Sadock:
 
Wat baet de tempelbouw? wat baten offervlammen,
1285[regelnummer]
Zoo vele duizenden van runderen en rammen
 
En ossen, en 't geblaet van al 't onnozel vee,
 
De bontkist, kandelaer, altaer, en kopre zee,Ga naar voetnoot1287
 
De prael des Priesterdoms, gezang, en feest, en staetsi,Ga naar voetnoot1288
 
En al uw yveren; nu ghy in 't einde, eilaci,
1290[regelnummer]
Te jammerlijck vervalt, u zelven stelt ten spot,Ga naar voetnoot1290
 
Den levenden verzweert, en dient een' dooden Godt,Ga naar voetnoot1291
 
Een pop van Sidon? Kan de hemel dit verzwelgen?Ga naar voetnoot1292
[pagina 426]
[p. 426]
Salomon:
 
De hemel zal zich des zoo wonderlijck niet belgen.Ga naar voetnoot1293
 
Ghy schat de wijsheit van den Hooghsten veel te teêr.Ga naar voetnoot1294
Wetgeleerde:
1295[regelnummer]
Die lijdt niet dat men eere en diene een' andren Heer.
Salomon:
 
Niet binnen deze stadt, maer buiten Sions muren.
Sadock:
 
Men paere nimmermeer zulcke ongelijcke buren.Ga naar voetnoot1297
Wetgeleerde:
 
De gront des ganschen lants is heiligh: 's Konings stafGa naar voetnoot1298
 
Beware oock ongeschent het erf, dat Godt ons gaf.Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Een Wet, een Vorst, een Godt, een kerck, een offerhande,
 
Daer zetten wy ons lijf en leven voor te pande.
Salomon:
 
Wy hebben ons vriendin slechts eenen dienst belooft.
Sadock:
 
Genadighste, waeck op, eer u de donder 't hooftGa naar voetnoot1303
 
Verplettere, om zijn leet en smaet aen u te wreecken.
1305[regelnummer]
Hebt ghy Adonia, die naer uw kroon durf steecken,Ga naar voetnoot1305
 
Uw' eigen broeder zelf, den zwaerde toegedoemt;Ga naar voetnoot1306
 
Met wat liefkoozery en razerny verbloemt
 
Ghy dit meineedigh stuk, 't welck eeuwigh wraek wil schreeuwenGa naar voetnoot1308
 
Tot Godt, die nimmermeer, in 't midden der Hebreeuwen,
1310[regelnummer]
Zal lijden, dat zijn naem onteert blijf door dien hoon,
 
Een bastertgodt zich zette in zijnen offertroon?
 
Laet af, het is hoogh tijdt dit met berouw te boeten.
 
Wy zincken: d'aerde loeit alree beneên ons voeten.
Salomon:
 
Nu Vader, zijt gerust: wy staen op vasten gront.
Wetgeleerde:
1315[regelnummer]
Ghy staet niet vaster dan Abiram eertijts stont,
 
Wiens rot van 's afgronts muil verteert wiert, en verslonden.Ga naar voetnoot1315-16
Salomon:
 
Wy staen aen ons belofte en Koningin verbonden.
[pagina 427]
[p. 427]
Wetgeleerde:
 
Noch hooger aen Godts boeck, dees boeckstaef, onzen bant.Ga naar voetnoot1318
Sadock:
 
Gelooftghe 't Wetboeck niet, geloof Godts eige hant.
1320[regelnummer]
Zie daer de steene Wet, en van hem zelf geschreven.Ga naar voetnoot1320
 
Zy dondert over 't lant, dat bergh en steenrots beven.
 
Dees tafel kent en dient maer eenen Heer alleen,
 
Die Jakobs boeien brack door duizent wonderheên.Ga naar voetnoot1323
 
Versmaetghe zijn gebodt, en ons Hebreeusche bladers;Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Zoo siddert voor de wraeck en gramschap, die des vaders
 
Vergrijp aen d'afkomst straft, tot in het vierde lidt,Ga naar voetnoot1326
 
Dat hem den rugge biedt, en vreemde Goden bidt.Ga naar voetnoot1327
Salomon:
 
Ick staeck mijn opzet niet, hoe stout men dit belette.Ga naar voetnoot1328
Sadock:
 
Daer leit de groote stadt, daer Godt zijn' zetel zette.Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Hy roept u van zijn' troon en Cherubijnen toe.
 
Ick bidde u by dien staf, by Arons groene roe,
 
Die deze amandels droegh, en levendige blaren:Ga naar voetnoot1331-32
 
'k Bezweer u by Godt zelf, laet toch uw' afgodt varen.
 
Laet varen: dat geen dwaze en dolle vrouwelustGa naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
U liever zy dan Godt, en naem, en faem, en rust.
 
Verkeer uw' zegen niet in hondertduizent vloecken.Ga naar voetnoot1336
 
Of staptghe hene, stap eerst over Moses boecken,
 
En al het heilighdom, en 's Hoogen Priesters lijf,
 
En sleeptze me ten val: maer trap mijn hart zoo stijf,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
Zoo vinnigh, dat het breecke, is 't reede niet geborstenGa naar voetnoot1340
 
Van hartewee. O bloem, o kroon, o licht der Vorsten
 
En Koningen, gewilt als 't aenschijn van de zon;Ga naar voetnoot1342
 
O hemelsche Profeet, begaefde Salomon,
 
Gehoorzaem Godt in ons: of zijtghe niet te buigen,
1345[regelnummer]
Zoo neem ick zijnen troon en Englen tot getuigen
 
Van Sadocks trouw en plicht, godtvruchtigheit, en druck,Ga naar voetnoot1346
 
En wil onschuldigh zijn aen dit verwaten stuck.Ga naar voetnoot1347
[pagina 428]
[p. 428]
Salomon:
 
Helaes, ick voel een' storm, een onweêr door mijn zinnen.
 
Hier buiten dreightme Godt, Sidonia daer binnen,
1350[regelnummer]
En 't vrouwetimmer, dat zoo veel op my vermagh.Ga naar voetnoot1350
 
Aertspriester, spaer uw' rouw, en tranen, en beklagh.Ga naar voetnoot1351
 
Ga hene, stil de stadt, en stel mijn volck te vrede.
 
Ick zal Sidonia (betrouw het my) haer bedeGa naar voetnoot1353
 
Ontzeggen. Zijt gerust: ick wil in plaets van GodtGa naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Noch Ammons Moloch, noch Sidonische Astaroth,Ga naar voetnoot1355
 
Noch Moabs Chamos hier in woudt of tempel vieren.Ga naar voetnoot1356
 
Ick wil geen heiloos beelt van marmersteen, of dierenGa naar voetnoot1357
 
Aenbidden. Wegh met dit blancketsel, en bedrogh.
 
Ick zoogh uit Nathans borst geen afgodisten zogh.Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Een' afgodt stichten is de grootste goddeloosheit,
 
En oirsprong en het slot van allerhande boosheit.
 
Eerwaertste Vader, staeck uw droefheit, en geklagh.
 
Ga hene, stil ons stadt, en volck door uw gezagh.
SIDONIA. SALOMON.
Sidonia:
 
Myn waertste altaergenoot, ghy wachtme hier ter stede.
1365[regelnummer]
Ontschuldigh uw Princes: zy wert ten leste reede,Ga naar voetnoot1365
 
En quam noch tijt te kort aen toissel, en cieraet.Ga naar voetnoot1366
 
Wie ons Godinne dient, vermy al wat misstaet.
 
Mijn Priester Ithobal, de hooghgeëerde vader,
 
Bereit zich naer gewoonte, en komt ons bey te gader
1370[regelnummer]
Op 't heiligh offerfeest geleiden, met de prael
 
Der Koninginnen, die hem wachten in de zael,Ga naar voetnoot1370-71
 
Een iegelijck om 't schoonste en heerlijckste uitgestreken.Ga naar voetnoot1372
 
De staetsi staet gereet. De fackels zijn ontsteken.Ga naar voetnoot1373
 
Wy dienden wel te gaen: zy komen. Hoe, mijn Heer,
1375[regelnummer]
Mijn Bruidegom, hoe dus? Ghy wandelt hene en weêr.
 
Verdient Sidonia geen antwoort op haer rede?
 
Verdroot u 't wachten? Hoe? Dees tijt, en offerzedeGa naar voetnoot1377
 
Vereischt iet ongemeens, en keurigheit, en pracht.Ga naar voetnoot1378
 
Vergeef het u vriendin, heeft zy te lang gewacht.
[pagina 429]
[p. 429]
Salomon:
1380[regelnummer]
Een luttel toevens kan zomtijts een' aenslagh krencken,Ga naar voetnoot1380
 
Of vorderen. Dit werck geeft allerley bedencken.Ga naar voetnoot1381
Sidonia:
 
Bedencken? Hoe mijn Heer? is 't nu bedenckens tijt?
 
Ghy gaeftme flus uw woort: ick schelde u zoo niet quijt.Ga naar voetnoot1383
Salomon:
 
De Koning blijve u dan dees kerckbelofte schuldigh.Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Ontsla hem deze reis, en draegh u toch geduldigh.Ga naar voetnoot1385
 
Ga heen, voltreck het feest met al uw hofgezin.Ga naar voetnoot1386
 
Verschoon den Vorst: hy ziet dit offren dieper in.Ga naar voetnoot1387
 
Wie wijs is schickt zich liefst naer 's volcks gelaet, en tijden.Ga naar voetnoot1388
 
Een Koning boven al, om onraet te vermijden,
1390[regelnummer]
Betoom' zich zelven, oock in 't gene hy vermagh.
Sidonia:
 
Een angstigh Koning knackt zijn' scepter, en gezagh,Ga naar voetnoot1391
 
Als zijn gemeente merckt dat hy begint te zwichten.Ga naar voetnoot1392
 
Zy zal op dezen voet haer eere en aenzien stichten,Ga naar voetnoot1393
 
Ja hem van langer hant dus wassen over 't hooft.Ga naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Wy houden ons aen 't geen de Koning eens belooft.
Salomon:
 
Ick doe mijn woort gestant wat vroeger, of wat spader;Ga naar voetnoot1396
 
Wat hindert dit? Men lette op mijn besluit wat nader,Ga naar voetnoot1397
 
En rijper: wat kan 't schaên?
Sidonia:
 
Hoe dus, mijn eigendom?Ga naar voetnoot1398
 
Wat inzicht zet zoo dra uw wijze zinnen om?
1400[regelnummer]
Mijn vier, hoe kan uw brant te mywaert zoo verkoelen?
 
Wat kan u quetsen, dat mijn ziel niet eerst zou voelen?
 
Mishaeght u iet in my? laet hooren waer het deert.Ga naar voetnoot1402
 
De Majesteit ontvouwe al wat heur hart begeert.
Salomon:
 
Ick hebbe, ontstel u niet, my op die zaeck beraden.Ga naar voetnoot1404
[pagina 430]
[p. 430]
Sidonia:
1405[regelnummer]
Beraden? hoe, mijn Heer? verschillen uwe daden
 
Van uw beloften? heeft u iemant omgezet?Ga naar voetnoot1406
Salomon:
 
Ghy volght uw vaders wijze, en ick mijn vaders Wet.Ga naar voetnoot1407
Sidonia:
 
Men acht een Konings woort zoo heiligh, als zijn zegel:
 
En breecktghe dit?
Salomon:
 
Het strijt met ons gewoonte, en regel.
1410[regelnummer]
Wat gelt een vrolijck woort, gesproken by den wijn.
Sidonia:
 
Zoo paeitghe my alleen met eenen schoonen schijn?Ga naar voetnoot1411
 
Heer Koning, zultghe dus een Koningin beminnen,
 
Lichtvaerdigh weifelen, en spelen met uw zinnen?
 
Het hooft van Davids Rijck voeght niet dan deftigheit.Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Stantvastigheit, en trouw verciert de Majesteit.
Salomon:
 
Mijn Schoone, valme dan niet met uw rede lastigh.
 
Wie by zijn' godtsdienst blijft, is deftigh, en stantvastigh.Ga naar voetnoot1417
Sidonia:
 
Stantvastigh is hy, die niet wanckelt in zijn woort.
Salomon:
 
Ghy hadme met een' lonck en nieuwen dans bekoort.Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
Of my een woort ontviel, wat is 'er aen bedreven?
 
Gelieven moeten dat elckandere vergeven.
Sidonia:
 
Zoo zentghe my alleen op 't hooghtijt, zonder u?Ga naar voetnoot1422
Salomon:
 
D'Aertspriester raet het af: zijn inzicht maecktme schuw.
Sidonia:
 
Verzoecktghe raet by hem? d'Aertspriester zal het nimmer
1425[regelnummer]
Inwilligen. Hy haet al 't uitheemsch vrouwetimmer,Ga naar voetnoot1425
 
En voedt dien haet bij 't volck. Men droegh hem geen ontzagh
 
In 't bouwen van mijn kerck. Zijn aenspraeck, zijn beklaghGa naar voetnoot1427
 
Belette uw' yver niet ons Priesters in te voeren.Ga naar voetnoot1428
[pagina 431]
[p. 431]
Salomon:
 
Indien men verder ga, het zal ons Rijck beroeren,Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Gelijck alree de stadt. 't Is vreemt en ongehoort
 
Dat Heidensch offer smoock' hier buiten voor de poort,
 
Noch vreemder dat de Vorst dees nieuwigheden stijve,Ga naar voetnoot1432
 
En met zijn Koningin afgodery bedrijve.
Sidona:
 
Mijn godtsdienst wort verkeert afgodery genoemt.Ga naar voetnoot1434
Salomon:
1435[regelnummer]
Dat zy zoo 't wil: die wort in onze Wet verdoemt.
Sidonia:
 
Volhardt dan by uw Wet, in leven, en in sterven.
 
Ghy kunt mijn offer, ick uw bedgenootschap derven,
 
En sta bereit het Rijck te ruimen met mijn' stoet.Ga naar voetnoot1438
Salomon:
 
Ghy zijt mijn Koningin, mijn aengenaemste gloet.Ga naar voetnoot1439
1440[regelnummer]
Zoudt ghy uw' Heer en Vorst zoo lichtelijck begeven?Ga naar voetnoot1440
Sidonia:
 
Ben ick uw Koningin, waer is uw trouw gebleven?
 
Heeft Tyrus, uw gebuur, en bontgenoot, en vrient,
 
Door zijn gedienstigheên niet meer aen u verdient,
 
En 't Joodtsche Priesterdom? Beloont men de getrouwenGa naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Dus avrechts? Vader holp u hof en tempel bouwen,Ga naar voetnoot1445
 
Hieuw heele rotsen wegh aen klaren marmersteen.
 
Hy voerde u Liban toe aen cedren, en al 't geenGa naar voetnoot1447
 
Een godtsgebouw vereischt, dat aen de lucht zal steigeren.Ga naar voetnoot1448
 
Hy woude u kunstenaers, noch geen bouwmeesters weigeren.Ga naar voetnoot1446-49
1450[regelnummer]
Toen waren uw Hebreen van Sidons dienst niet schuw,Ga naar voetnoot1450
 
Noch Sidon zagh zoo naeu in zulck een werck op u.Ga naar voetnoot1451
 
Ghy achte ons handen toen niet onrein, om te wercken
 
Op uw' gewijden gront, aen uwe kerck vol kercken.Ga naar voetnoot1453
 
't Vernuft van Tyrus goot de vaten van metael,Ga naar voetnoot1454
[pagina 432]
[p. 432]
1455[regelnummer]
Kolom, en kopre zee. Ghy moet het altemael
 
Hem dancken, die noch kunst noch kost hier aen wou sparen,Ga naar voetnoot1456
 
Om d'eer des Priesterdoms op 't hooghste te bewaren.Ga naar voetnoot1457
 
Ick ga voorby dien schat van dierbaer ebbenhout,Ga naar voetnoot1458
 
Gesteente, en parlen, en ontelbre baren gout,Ga naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
En wat mijn vaders vloot uit Ofir me kon slepen,Ga naar voetnoot1460
 
En gieten in uw' schoot met rijck gelade schepen.
Salomon:
 
Wy weten 't Sidon danck, en uw Heer vaders kroon.
Sidonia:
 
Men dancktze met den mont, en averechtsen loon.Ga naar voetnoot1463
Salomon:
 
Wat loon verzochtenze oit? wat wiert hun afgeslagen?
Sidonia:
1465[regelnummer]
Fenicie is te fier, te rustigh om te klagen.Ga naar voetnoot1465
Salomon:
 
Het voeght geen' Vorst dat hy beweze deught verwijt':Ga naar voetnoot1466
 
Het waer lafhartigheit, en belleghzieckte, en spijt;Ga naar voetnoot1467
 
Dies laet ons granen, wijn, olijf, noch oli noemen,
 
Noch op geen twintigh steên in Galilea roemen,Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
En wat uw' vader meer van harte wiert vereert.
 
Zoo verre is 't dat een hof ter weerelt ons braveert
 
Met diensten: en hoe zou 't een' oppervorst betamen,Ga naar voetnoot1471-72
 
Dat hy zich van een leen en leenrijck liet beschamen?Ga naar voetnoot1473
 
Mevrouw, ay belgh u niet, al spreken wy te ront:Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Ghy perste uw' Heer met kracht die woorden uit den mont.
Sidonia:
 
Uw Majesteit bestelde ons oli, graen, en wijnen,Ga naar voetnoot1476
 
Om niet in Tyrus oogh te vreck, maer milt te schijnen;
 
Doch 't was geen arbeitsloon voor zoo vele arbeitsliên:Ga naar voetnoot1478
 
En vader, toen hy ging uw twintigh steên bezien,
1480[regelnummer]
Bevont hoe rijck hem heide en zant wiert toegemeten,
 
Voor twintigh jaren dienst, en zijn langduurigh zweeten,Ga naar voetnoot1479-81
[pagina 433]
[p. 433]
 
En marmer, gout, en hout, bestelt tot Sions eer,Ga naar voetnoot1482
 
Hy schonck u niettemin zoo vele steden weêr.Ga naar voetnoot1483
Salomon:
 
Van vaders billijckheit kan al het lant gewagen.Ga naar voetnoot1484
Sidonia:
1485[regelnummer]
Zoo zoudt ghy billijck u gelijck een schoonzoon dragen.Ga naar voetnoot1485
Salomon:
 
Ick heb uw vaders kroon gehanthaeft, en behoedt.
Sidonia:
 
Hy heeft door zijn' gezant u op den troon begroet,
 
En d'eerste heil gewenscht met 's vaders heerschappye.Ga naar voetnoot1487-88
Salomon:
 
Dat elck naburigh Rijck dus om den pallem stryeGa naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Met zijnen nagebuur, vermeert de broederschap
 
Der Koningen, en voertze op eenen hoogen trap.
 
Die eerst mijn broeder hiet, wert mijn behuwde vader,Ga naar voetnoot1492
 
Toen ghy mijn trou ontfingt. Wien raeckt de vrientschap nader?Ga naar voetnoot1493
Sidonia:
 
Daer gront van vrientschap is, en liefde, en eenigheit,Ga naar voetnoot1494
Salomon:
1495[regelnummer]
Wat spreeckt Sidonia?
Sidonia:
 
Helaes, ick ben misleit.
 
Men troontme uit Hirams hof met honighzoete woorden.Ga naar voetnoot1496
Salomon:
 
In 't hof van Salomon.
Sidonia:
 
Och, zat ick aen de boorden
 
Van Indus, of d'Eufraet, of diep in Moorenlant,
 
Of Perssen, of waer 't zy, daer een de Rijckskroon spant,Ga naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
Die my gebeuren moght, en milt wiert aengeboden;Ga naar voetnoot1500
 
Zoo hadde ick geenen strijt te voeren met uw Joden,
 
Die my dus overdwers begrimmen alle daegh,Ga naar voetnoot1502
 
En roepen: dat men haer ten stoel ten Rijcke uitjaegh.Ga naar voetnoot1503
 
Maer zijt gerust: men hoeft geen Koningin te dreigen.
[pagina 434]
[p. 434]
Salomon:
1505[regelnummer]
Het onverstant des volcks is allen Rijcken eigen.
Sidonia:
 
Ick nam op Vaders raet des Konings trouwring aen,
 
Om onder Faroos kint aen uwe zy te gaenGa naar voetnoot1507
 
Voor tweede Koningin, die eerste vrouw moght wezen,Ga naar voetnoot1508
 
Hoe liet ick, slechte duif, my locken, en belezen,Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
En houden uit den troon van menigh jongk Monarch.Ga naar voetnoot1510
 
Men overstemde my. Een dochter denckt geen ergh.Ga naar voetnoot1511
 
Zoo wert mijn groene jeught besteet aen grijze hairen;Ga naar voetnoot1512
 
Mijn lente, aen wintersneeuw; mijn bloem, aen dorre blaren.
Salomon:
 
Hier ziet u 't gansche hof naer d'oogen, en den mont.
1515[regelnummer]
Uit duizent is 'er geen, die zoo mijn' boezem wont
 
En blaeckt, als ghy alleen. Bedaer, mijn uitverkoren.
Sidonia:
 
Hoe dickmael hebtghe wel in uwen gloet gezworen,Ga naar voetnoot1517
 
Dat ghy my volgen zoudt ten outer, hant aen hant!
 
Laet tuigen 't echte bedt, gordijn, en ledekant.Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Hoe laet ghy u vergeefs om uw beloften manen,
 
Met ydele gebeên, en oogen, nat van tranen?
Salomon;
 
Hoe schreitghe dus, mijn hart? zijn wy hier oorzaeck van?
Sidonia:
 
De Koning Salomon is recht een vrouweman.Ga naar voetnoot1523
 
Men wensch' de bruit, die hem in d'armen t'huis zal komen,
1525[regelnummer]
Geluck: zoo juichten bergh, en bosch, en beeck, en stroomen;
 
Toen ick met uw' gezant van Vader oorlof nam:Ga naar voetnoot1526
 
Een bruiloftvaert, die my, helaes! zoo zuur bequam.Ga naar voetnoot1527
Salomon:
 
Toen ghy den erfgenaem en zoon van David trouwde?
Sidonia:
 
Een trouwen, dat my meer dan duizendwerf berouwde.
[pagina 435]
[p. 435]
1530[regelnummer]
Och och, had Davids zoon noch iet van Davids schijn,Ga naar voetnoot1530
 
Die Goliath, den Reus, en menigh FilistijnGa naar voetnoot1531
 
In 't velt gemoete, alleen om Michol te verwerven:Ga naar voetnoot1532
 
Dat was een helt, vol viers, die om zijn bruit wou sterven.
Salomon:
 
Geen Heidensch afgodt had mijn vaders zwaert te vrient.Ga naar voetnoot1534
Sidonia:
1535[regelnummer]
Zijn zwaert heeft Achis zelf, en 't Heidensch Rijck gedient.Ga naar voetnoot1535
Salomon:
 
Uit hoogen noot, mijn Lief, en om zijn lijf te bergen.Ga naar voetnoot1536
Sidonia:
 
O trouwelooze, ick zweer het u niet meer te vergen,Ga naar voetnoot1537
 
En zweer het anderwerf, by Sidons oppergodt,
 
Den grooten Dondergodt, by 't beelt van Astaroth,
1540[regelnummer]
By zoo veel Goden, als uit eene wolck van boven,
 
Van uw meineedigheit en valscheit in 't beloven
 
Noch kennis dragen. Ghy geveinsde, hardt van aert,
 
Is uw getrouwe u geen altaergemeenschap waert?Ga naar voetnoot1543
 
Zoo zult ghy oock voortaen haer bedgemeenschap derven.
1545[regelnummer]
Mijn vloeck en Tyrus vloeck zal treffen op uw erven,Ga naar voetnoot1545
 
En volck, dat gift en gal op Sidons dochter braeckt;
 
Een schoonheit, tienmael waert van eenen Godt geschaeckt.Ga naar voetnoot1547
 
Zie neder uit uw' troon, o Koningin Astarte,
 
En wreeck uw' smaedt, mijn leet, en neem mijn' vloeck ter harte.
1550[regelnummer]
'k Verbid hem niet, noch eisch geen uitstel van zijn straf.Ga naar voetnoot1550
 
O Goden, wreeckt mijn smert, en wischt mijn tranen af.
Salomon:
 
Om zulck een lichte zaeck u zelve zoo te quellen?
Sidonia:
 
Uw Koningin ten schimp van al de weerelt stellen,Ga naar voetnoot1553
 
Ten schimp van hof, en stadt, is dat een lichte zaeck?
1555[regelnummer]
Mijn godtsdienst is mijn kroon, en opperste vermaeck.
 
Ick docht mijn glori zou nu eerst den adem halen,Ga naar voetnoot1556
 
En als een zon in top gerezen, met haer stralen
[pagina 436]
[p. 436]
 
Verheugen al het schoon, dat hier ten hove blinckt.
 
Nu daeltze plotseling, en gaet te gronde, en zinckt.
1560[regelnummer]
Sidonia ontloock, gelijck een weereltswonder:
 
Zy ging in roozen op: nu gaetze in tranen onder.
 
Zy leeft te lang, die jong niet meer te hopen heeft,
 
En haer geluck en eere in droefheit overleeft.
Salomon:
 
Hoe beeft mijn hart! Wat raet? Ick drijf verbaest in 't middenGa naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Van Godt, en afgodt. Och, wien staet my aen te bidden?Ga naar voetnoot1565
 
Te wieroocken? helaes, wat zijde kieze ick nu?
 
Een worrem knaeght mijn hart, van Sidons Godtheit schuw;Ga naar voetnoot1567
 
En ondertusschen blaeckt de Min het onder 't knagen.
 
Hoe kan men Sadock en Sidonia behagen,
1570[regelnummer]
Al t'effens? Wie van bey zal Salomon gebiên?Ga naar voetnoot1570
 
Hoe weent die schoone ziel! wie kan haer tranen zien,
 
Al was zijn hart van steen? Neen, neen, ick ly dit nimmer,
 
Noch hael op my den haet van al het vrouwetimmer,Ga naar voetnoot1573
 
Van duizent vrouwen, elck de braefste Koningin.Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
Vergeef het Salomon, mijn Schepper: och, de Min,
 
De vrouweliefde doet my struickelen, en dolen
 
Uitwendigh, maer het hart aenbidt u in 't verholen.
 
Uw wijze Godtheit keer' zich aen geen hantvol smoocks.Ga naar voetnoot1578
 
Wy wijden u het hart, en niet een luttel roocks.
1580[regelnummer]
Mijn Schoone, zijt gerust: hoe weentghe dus verbolgen?Ga naar voetnoot1580
 
Mijn Schoone, geef gehoor: ick zal uw offer volgen.
Sidonia:
 
Helaes, een vrouwenhart is teêr, en licht beroert,Ga naar voetnoot1582
 
En weder licht gepaeit. Mijn lief, ick was vervoertGa naar voetnoot1583
 
Van yver, en van minne, en ken mijn krancke zinnen.Ga naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
Geen ware liefde veinst, en houdt haer tranen binnen.Ga naar voetnoot1585
Salomon:
 
Mijn Schoone, schrey niet meer: mijn wellust, staek dien rouw.Ga naar voetnoot1586
 
Nu wisch uw tranen af: wisch af dien droeven douw.
 
Daer komt de staetsie ons met vreught ten outer leien.Ga naar voetnoot1588
 
Bedaer, bedaer mijn Lief, eer iemant u zie schreien.
[pagina 437]
[p. 437]
ITHOBAL. SIDONIA. SALOMON.
Ithobal:
1590[regelnummer]
Nu gaet verheught ten reie, en danst,
 
Ghy die het hooft met mirten kranst,
 
Ter eere van Astarte.
 
Nu wijdt hier, bly van harte,
 
Den tempel aller Goden in;
1595[regelnummer]
Daer ons Sidonische Vorstin
 
Den Koning toe liet nooden.
 
Vergeet oock niet de Goden,
 
Waer voor het vat van Moab smoockt,Ga naar voetnoot1598
 
En Ammons bloedigh outer roockt.Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
De fackel blaecke, en floncker'
 
Voorhene, schoon by doncker:Ga naar voetnoot1601
 
Dan stroie een roozekorf den geur
 
Van roozen, levendigh van kleur:
 
Dan volght dien geur by paren.
1605[regelnummer]
Laet offerkandelaren,
 
Van reuckwerck zwanger, en bevrucht,
 
Verspreien hunne zoete lucht:
 
Dan brengt den korf met duiven,
 
Sneeuwit van pluim en kuiven.
1610[regelnummer]
Ick volgh dien zuivren offerschat,Ga naar voetnoot1610
 
En zwaey het gouden wieroockvat,
 
Om 't offer in te wijden.Ga naar voetnoot1612
 
Ghy roem van onze tijden,
 
O Salomon, Sidonia,
1615[regelnummer]
En ghy Princessen, volght ons na,
 
En helpt dit wyfeest kroonen
 
Met goddelijcke toonen.
 
Nu heft der Goden lofzang aen,
 
Zoo zal de tempel opengaen.
Sidonia:
1620[regelnummer]
O Goden en Godinnen,
 
De Koning zingt u lof
 
Met duizent Koninginnen.
 
Beschut, behoedt zijn hof.
 
Ghy vloodt voor 's vaders degen:Ga naar voetnoot1624
[pagina 438]
[p. 438]
1625[regelnummer]
Na haelt de zoon u in.
 
Verleent hem uwen zegen,
 
En zegent 's Konings min.
 
Betoomtze die u tergen.
 
Dat hem uw maght behoe.
1630[regelnummer]
Hy wijdt op deze bergen
 
U kerck en outer toe.Ga naar voetnoot1631
Ithobal:
 
Daer opent men den tempel.
 
O Godtheit van 't altaer,
 
Wy offren op uw' drempel
1635[regelnummer]
Dit onbevleckte paer.Ga naar voetnoot1635
 
Ontfang dien geur van eere
 
Nu tweemael achter een.
 
Dat uwe maght vermeere,
 
In 't midden der Hebreen.
1640[regelnummer]
Tast aen, o roem der vrouwen:Ga naar voetnoot1640
 
Tast aen, o Konings bruit.
 
Zoo spreie in dees landouwenGa naar voetnoot1642
 
Uw lof zijn geuren uit.
Sidonia:
 
Tast aen, o bloem van Jesse,Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
En smoock nu te gelijck
 
Met my voor dees Godesse
 
Het wieroock in uw Rijck.
 
Wat schricktghe, mijn Beminde?
 
Tast aen, wat maeckt u bloo?
1650[regelnummer]
Tast aen, mijn eensgezinde.Ga naar voetnoot1650
 
Men eert ons Goden zoo.
 
Wy wieroocken te gader
 
U met dit wieroockvat.
 
O Godtheên, treedt ons nader,
1655[regelnummer]
En zegent hof, en stadt.
Salomon:
 
Och och, wy zijn verwaten,Ga naar voetnoot1656
 
Van Godt verstooten, en verlaten.
 
Wat wil dat schrickelijck gerucht?Ga naar voetnoot1658
 
Godts gramschap berst met donder uit de lucht.
1660[regelnummer]
Waer heen gevloden? waer gevlught?
[pagina 439]
[p. 439]
REY VAN JERUSALEMMERS.
1. Keer:
 
O Sion, schrey geheele plassen.
 
Bestroy uw hooft met stof, en asschen.
 
Treck haire boetkleên aen, als wy.
 
Geen blyschap zy
1665[regelnummer]
Rontom noch binnen uwe wallen.
 
De kroon is van uw hooft gevallen.
 
De wijze Koning leit'er toe.Ga naar voetnoot1667
 
De taeie roeGa naar voetnoot1668
 
Des hemels dreight u fel van boven.
1670[regelnummer]
Godts gramschap roockt, gelijck een oven.
 
Hoe blusschen wy haer voncken toch?
 
Och och och och.
1. Tegenkeer:
 
Schrey Cederbeken, en Jordanen,Ga naar voetnoot1673
 
Ja schrey een meir, een zee van tranen;
1675[regelnummer]
Ghy wascht geen smet uit uwe zon.Ga naar voetnoot1675
 
Och Salomon,
 
Ons hemelhooge berreghceder,Ga naar voetnoot1677
 
Stort, zonder hoop van opstaen, neder.
 
Hoe ziet die schoongeschapen Vorst
1680[regelnummer]
Zoo vuil bemorst,Ga naar voetnoot1680
 
Beroockt, besmoockt van afgodinnen!
 
O wee! dit komt van uitheemsch minnen,
 
Uitheemsch blancketsel, en bedrogh.
 
Och och och och.
2. Keer:
1685[regelnummer]
De Stercke, die noch Filistijnen,Ga naar voetnoot1685
 
Noch leeuw ontzagh, van minne aen 't quijnen
 
Geslagen, quam aldus ten val.
 
De Schoone stal
 
Hem 't hart met tranen, en met nocken:Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Toen schoer de schaer zijn lange locken,Ga naar voetnoot1690
 
Waer in zijn kracht gedoken lagh.Ga naar voetnoot1691
 
D'ontwaeckte zagh
[pagina 440]
[p. 440]
 
Te spa wat list hem leerde dolen,
 
En blint geketent dreef te molen.Ga naar voetnoot1694
1695[regelnummer]
O wellust! o bekoorlijck aes!Ga naar voetnoot1695
 
Helaes, helaes.
2. Tegenkeer:
 
Wat baet de Wijsheit, of de Sterckheit,
 
Indien men geen van bey te werck leit,Ga naar voetnoot1698
 
Noch 's hemels gaven, ons betrouwt,Ga naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
In eere houdt?
 
Men magh op kracht noch wijsheit roemen,
 
Noch Wijze of Stercke zaligh noemen,
 
Voor 's levens jongsten oogenblick,
 
En lesten snick;
1705[regelnummer]
Nu Salomon en Samson sneven,Ga naar voetnoot1705
 
En zulcke spiegels van zich geven.Ga naar voetnoot1706
 
O reuckeloosheit, al te dwaes!
 
Helaes, helaes.
Toezang:
 
Beschimpte met uw grijze hairen,
1710[regelnummer]
Kost ghy d'afgodische pilarenGa naar voetnoot1710
 
Des tempels oock ter aerde rucken,Ga naar voetnoot1711
 
En storten dit gebouw aen stucken;
 
Begraven met een' krack of tweeGa naar voetnoot1713
 
U zelve, en uw Vorstinnen me,
1715[regelnummer]
Daer zy verblint voor afgoôn smoocken;
 
Ghy had u loffelijck gewroken,
 
En deckte uw schande met dit graf.
 
Maer och och och, ghy zijt te laf.

voetnoot1078
klincket: kleine deur in de stadspoort.
voetnoot1080
vast: voortdurend.
voetnoot1082
staffiers: stafdragers, dienaren (Frans: estafier).
voetnoot1084
vierpan: pan met vlammend vuur, voor de straatverlichting.
voetnoot1085
bewaren: beschermen.
voetnoot1086
verzeker: verzwakt uit: voorzeker; bang: moeielik, zwaar.
voetnoot1087
gemeente: volk.
voetnoot1088
voor te komen: te voorkomen.
voetnoot1091
schut: houd tegen, belet.
voetnoot1097
op straetgerucht bezwaeren: beschuldigen op grond van praatjes van de menigte.
voetnoot1101
lievrey: kleding van de koninklike dienaren, om niet herkend te worden als burger.
voetnoot1102
prat: fier, trots.
voetnoot1104
In een omgeving van vorstelike praal, die hem sinds lang door velen benijd werd. De Nijt is hier verpersoonlikt.
voetnoot1105
rechte: rechter.
voetnoot1106
onderhielt: hield bezig, boeide.
voetnoot1107
Het wezen: zijn gelaat.
voetnoot1109
het gelaet: de gehele houding, het optreden.
voetnoot1111
Vergelijk vs. 948-vlg.
voetnoot1112
vleit: liefhebbend toespreekt.
voetnoot1113
heusch: vriendelik.
voetnoot1116
wil: zal.
voetnoot1117
De dertle tafel: de tafel van de uitbundig feestvierenden; opgenomen: de gehele tafel werd weggenomen.
voetnoot1119
belust: verlangend om; starredans: een dans waarbij de bewegingen van de sterren nagebootst werden (vgl. de bekende dansrei in de Adam in Ball.).
voetnoot1120
waer van: waarop.
voetnoot1122
oorlof: afscheid.
voetnoot1123
maelde: bootste na; vlam: schittering (door snelle bewegingen van een schitterende kleding?).
voetnoot1124
dat: zodat.
voetnoot1125
bestieren: beheersen.
voetnoot1127
de bloem: de keur, de liefste.
voetnoot1128
het is u ongeweigert: het wordt u bij voorbaat toegestaan (vgl. Bredero: Sp. Brab. vs. 660).
voetnoot1129
steigert: oprijst.
voetnoot1130
luim: gunstige, opgewekte stemming (Ned. Wdb. VIII, 3243).
voetnoot1131
van langer hant: geleidelik (vgl. langzamerhand); vervoert: verleid, gelokt.
voetnoot1133
reuckloos: roekeloos.
voetnoot1135
keer: weerhoud.
voetnoot1136
ringelooren: naar haar hand zetten (oorspr. gezegd van een dier: aan een ring door het oor leiden).
voetnoot1138
parmant: trots, aanmatigend (Ned. Wdb. XII, 511).
voetnoot1139
prachtigh: weelderig; rechte: rechter.
voetnoot1141
hulsel: eig. kapsel, haren.
voetnoot1142
klincken voor zijn koon: slaan op zijn wang; heeten: synoniem van gebiên.
voetnoot1143
Aron: de priesterstand.
voetnoot1145
deist: gaat achteruit.
voetnoot1146
gepraemt: geperst, gekweld.
voetnoot1147-48
achterdocht: berouw; trock uit: ontdeed zich van.
voetnoot1149
magh: kan.
voetnoot1152
bevolen: toevertrouwd.
voetnoot1154
heldre: duidelik zichtbare.
voetnoot1156
niet: niets.
voetnoot1159
bedruckte: bedroefde.
voetnoot1162-64
Vgl. 1 Kon. 4, 25.
voetnoot1164
Van Dan tot Berzeba: plaatsen in het uiterste Noorden en Zuiden van het Joodse land.
voetnoot1165
In 't wilt (groeiend).
voetnoot1166-67
Zilver en goud overtreffen in gewicht de straatstenen. Zie 2 Kron. 9, 27 (vgl. 9, 24), 2 Kron. 1, 15 en Flavius Josephus VIII, 4: ‘Hij vergaderde te Jerusalem zulk een groote meenigte zilvers, dat het zo gemeen wierdt als de stenen’.
voetnoot1167-68
'Israël nu was talrijk, als het zand aan den oever der zee in menigte' (1 Kon. 4, 20).
voetnoot1171
Jesses kroon: vgl. vs. 432.
voetnoot1172
maght van paerden: grote hoeveelheid paarden. De aanvoer van paarden voor Salomon geschiedde uit Egypte (1 Kon. 10, 28; 2 Kron. 9, 28).
voetnoot1174-75
Zie 1 Kon. 10, 11.
voetnoot1176
Zie 1 Kon. 10, 25.
voetnoot1178
staf: scepter, heerschappij; vergelijk 1 Kon. 4, 21.
voetnoot1179
heul: redding, steun.
voetnoot1180
port: spoort aan.
voetnoot1181
van weelde: uit weelderigheid, omdat het hun te goed gaat (vgl. vs. 800).
voetnoot1184-86
Vgl. 2 Kron. 9, 21.
voetnoot1186
vast: reeds.
voetnoot1187
onder lant: nabij de kust, in zicht.
voetnoot1188
Asiöngaber: Ezeon-Geber of Esjon-geber, plaatsnaam, zie Numeri 33, 35.
voetnoot1190
grimmelde: wemelde.
voetnoot1194
Amirael: oudere vorm van admiraal.
voetnoot1197
op 't ongezienst: geheel onverwacht; gebleven: vergaan.
voetnoot1198
d'onzekre maer: gerucht.
voetnoot1199
geberght: gered; merckelijck: aanzienlik, zeer groot.
voetnoot1200
naeste: eerst volgende; wil: moge; vergoeden: weer goed maken, d.w.z. vervangen door een blijde tijding.
voetnoot1202
belangt: betreft; ick schel quijt: ik schenk, d.w.z. de zee behoeft mij die schade niet te vergoeden.
voetnoot1203
in 't landen: nog op het laatste ogenblik.
voetnoot1204
Zoo doet het: dat is inderdaad treurig.
voetnoot1205
grootdadigh: uitmuntend in dapperheid, of: door grootse daden (Ned. Wdb. V, 1094).
voetnoot1208
Een aertsche Godtheit: een Koning, die de goddelike macht op aarde vertegenwoordigt; sneven: vallen.
voetnoot1210
het zant: de zandbank of het strand.
voetnoot1211
Voor: vóór.
voetnoot1213
Zie 1 Kon. 10, 23-24 en 2 Kron. 9, 22-23.
voetnoot1214
de jongkheit: Salomon richt zijn Spreuken tot ‘Mijn zoon’ (Spr. 2, 1) of: ‘gij kinderen’ (4, 1).
voetnoot1215
Om u te redden van de vreemde vrouw die met hare reden vleit (Spr. 2); 16 van de ‘vreemde vrouw’ is verder sprake in Spr. 5, 3; 7, 5; 22, 14; 23, 27.
voetnoot1217
zorghlijck: gevaarlik.
voetnoot1218
‘scherp als een tweesnijdend zwaard’ (Spreuken 5, 4).
voetnoot1220
lagen: hinderlagen.
voetnoot1221-22
‘Zal iemand vuur in zijnen boezem nemen, dat zijne kleederen niet verbrand worden? Zal iemand op kolen gaan, dat zijne voeten niet branden?’ (Spr. 6, 27-28).
voetnoot1227
Een enkel ogenblik zal beslissen over leven of dood (in geestelike zin).
voetnoot1229
't is omgekomen met: 't is gedaan met (vgl. vs. 1077).
voetnoot1230
storten: ten val brengen.
voetnoot1235
flus: weldra; alssem: een plant, met bittere smaak (Ned. Wdb. II, 268).
voetnoot1238
slecht en recht: in eenvoud en oprechtheid; voet: trant, wijze.
voetnoot1241
zijn bedt ten dienste: ter wille van zijn bedgenoot.
voetnoot1242
Wat 't dit: betekent het dan zoveel.
voetnoot1243
laster: schande, misdaad.
voetnoot1244
gruwel: ‘gruwelbeelt’: afgodsbeeld.
voetnoot1248
kopre Slang: Mozes maakte op Gods bevel een koperen slang en plaatste die op een stang: 'en het geschiedde, als eene slang iemand beet, zoo zag hij de koperen slang aan, en hij bleef levend (Numeri 21, 8-9). Daarop slaan dus vs. 1252-53; goude Cherubinnen: deze gouden Cherubs (engelen) liet Salomon maken voor de ark in het Heilige der heiligen. (Zie 2 Kron. 3, 10 en 1 Kon. 6, 28 en 35).
voetnoot1250
Vgl. 1 Kon. 6, 23-30.
voetnoot1256
Feniciers: drielettergrepig (vgl. Sidoniers).
voetnoot1257
menschevonden: bedenksels van mensen.
voetnoot1258
Oöliab: de helper van Bezalaël: hoofdbouwmeester van de Tabernakel. (Zie Exod, 31, 1-6).
voetnoot1263
om Godt: om Godswil.
voetnoot1264
Nathan: de profeet en opvoeder van Salomon. Zie voor deze zalving met de oliehoren: 1 Kon. 1, 32-40.
voetnoot1269
voort: voorts, daarna.
voetnoot1270
het al wat schepsels eert: alles wat aan het geschapene goddelike eer bewijst. Schepsels kan ook slaan op het door mensenhanden gemaakte, de beelden.
voetnoot1271
ongoôn inwijdt: afgoden (tempels) helpt inwijden; allersnootst: op de schandelikste wijze.
voetnoot1274
Dit slaat waarschijnlik op een vroegere uitspraak in de Spreuken.
voetnoot1279
Verdoof: overstem.
voetnoot1283
keert zich aen: bekommert zich om.
voetnoot1287
kopre zee: de ‘gegoten zee’, vermeld in 1 Kon. 7, 23 en 2 Kron. 4, 2.
voetnoot1288
staetsi: plechtige optocht.
voetnoot1290
Te: zeer.
voetnoot1291
verzweert: afzweert.
voetnoot1292
pop: beeld, afgod; verzwelgen: verkroppen, dulden.
voetnoot1293
des: daarover.
voetnoot1294
teêr: gevoelig.
voetnoot1297
paere: verenige, brenge zo dicht bijeen.
voetnoot1298
staf: scepter.
voetnoot1299
ongeschent (oudtijds zwak): ongeschonden; erf: grondgebied.
voetnoot1303
waeck op: ontwaak.
voetnoot1305
Adonia: zie het verhaal van Adonia's mededinging naar de troon 1 Kon. 1, vs. 13-vlg.
voetnoot1306
den zwaerde toegedoemt: veroordeeld om door het zwaard te sterven (aldaar, vs. 52).
voetnoot1308
stuk: (slechte) daad; wil: zal.
voetnoot1315-16
Abiram met zijn broeder Dathan, hun vrouwen en kinderen werden wegens hun goddeloosheid door de aarde ‘verslonden’ (Numeri 16, 25-34). Met rot is dus hun gezin bedoeld; van: door; 's afgronts muil: de mond van de hel, want zij moesten ‘levend ter helle nedervaren’ (vs. 30).
voetnoot1318
boeckstaef: letter; Godts boeckstaef is meermalen bij Vondel: de Heilige Schrift (Ned. Wdb. III, 129); bant: bindend voorschrift.
voetnoot1320
van: door.
voetnoot1323
Jakobs boeien: de boeien van het Joodse volk; wonderheên: wonderbaarlike tussenkomst, bij de verlossing uit Egypte.
voetnoot1324
bladers: heilige schrift.
voetnoot1326
d'afkomst: de nakomelingen.
voetnoot1327
den rugge biedt: zich van hem afwendt.
voetnoot1328
stout: vermetel.
voetnoot1329
zijn' zetel: de Ark des verbonds, die te Jerusalem in de tempel stond, en waar hij zetelde tussen de vleugels van de Cherubijnen (1330).
voetnoot1331-32
‘Aärons staf bloeide, want hij bracht bloeisel voort, en bloesemde bloesem, en droeg amandelen’ (Numeri 17, 8).
voetnoot1334
vrouwelust: begeerte naar vrouwen.
voetnoot1336
Verkeer: verander.
voetnoot1339
me: mee; stijf: stevig, hard.
voetnoot1340
is 't reede niet: als het niet reeds.
voetnoot1342
gewilt: geliefd.
voetnoot1346
druck: droefenis.
voetnoot1347
verwaten stuck: vervloekte schanddaad.
voetnoot1350
vrouwetimmer: vgl. 631.
voetnoot1351
rouw: verdriet.
voetnoot1353
betrouw: vertrouw het toe.
voetnoot1354
Ontzeggen: weigeren.
voetnoot1355
Moloch: de hoofdgod der Ammonieten (vgl. 1 Kon. 11, 7); Astaroth: Astarte.
voetnoot1356
Chamos: de hoofdgod der Moabieten, eigenlik identiek met Moloch.
voetnoot1357
heiloos: spelling van heilloos.
voetnoot1359
uit Nathans borst: vergelijk vs. 1264.
voetnoot1365
Ontschuldigh: verontschuldig.
voetnoot1366
aen toissel: voor opsiering.
voetnoot1370-71
de prael der Koninginnen: de feestelik uitgedoste koninginnen.
voetnoot1372
uitgestreken: uitgedost.
voetnoot1373
staetsi: plechtige stoet; ontsteken (oud partic.): ontstoken.
voetnoot1377
offerzede: offergebruik.
voetnoot1378
iet: iets.
voetnoot1380
aenslagh: onderneming (Ned. Wdb. I, 315); krencken: beletten (oorspr. verzwakken, schaden).
voetnoot1381
vorderen: bevorderen.
voetnoot1383
flus: kort geleden; schelde u quijt: ontsla u daarvan.
voetnoot1384
kerckbelofte: belofte ten opzichte van de tempel.
voetnoot1385
draegh u geduldigh: gedraag u lijdzaam, schik u daarin.
voetnoot1386
hofgezin: hovelingen.
voetnoot1387
ziet dieper in: beseft de ernstige gevolgen er van.
voetnoot1388
gelaet: houding; tijden: tijdsomstandigheden.
voetnoot1391
Ondermijnt zijn gezag.
voetnoot1392
gemeente: volk.
voetnoot1393
op dezen voet: op deze grondslag, d.w.z. rekenende op zijn zwakheid; accent op haer.
voetnoot1394
van langer hant: langzamerhand.
voetnoot1396
Ick doe mijn woort gestant: of ik mijn belofte vervul.
voetnoot1397
Laat men gerust wat later kennis krijgen van mijn besluit.
voetnoot1398
rijper: wanneer het wat meer doordacht is; mijn eigendom: mijn liefste.
voetnoot1402
iet: iets.
voetnoot1404
my beraden op: mij bedacht ten opzichte van.
voetnoot1406
omgezet: van gedachten doen veranderen (vergelijk 1399).
voetnoot1407
wijze: zede; Wet: geloof.
voetnoot1411
paeit: tracht tevreden te stellen.
voetnoot1414
niet: niets; deftigheit: ernst, degelikheid (Ned. Wdb. III, 2358).
voetnoot1417
deftigh, degelik, plichtgetrouw.
voetnoot1419
bekoort: verleid.
voetnoot1422
hooghtijt: hoog kerkelik feest.
voetnoot1425
vrouwetimmer: vgl. 631.
voetnoot1427
aenspraeck: eisen. Als rechtsterm: gerechtelike eis (Ned. Wdb. I, 341); ook de Mnl. betekenis: aanklacht, zou hier passen.
voetnoot1428
ons Priesters: onze priesters; in te voeren: toegang (in uw land) te verlenen.
voetnoot1429
beroeren: in beroering, in opstand brengen.
voetnoot1432
stijve: versterke, steun verlene.
voetnoot1434
verkeert: ten onrechte.
voetnoot1438
ruimen: verlaten.
voetnoot1439
mijn gloet: vgl. Mijn vier in vs. 1400.
voetnoot1440
begeven: in de steek laten.
voetnoot1444
En 't Joodtsche Priesterdom: te verbinden met u (1443).
voetnoot1445
Dus avrechts: omgekeerd, dus: zo slecht (vgl. 1463).
voetnoot1447
Liban aen cedren: de hele Libanon aan cederhout, d.i. al het cederhout van de Libanon (vs. 6 van het aangehaalde hoofdstuk).
voetnoot1448
aen de lucht zal steigeren: zich hemelhoog zal verheffen.
voetnoot1446-49
Zie voor deze hulp van koning Hiram bij de tempelbouw: 1 Kon. 5.
voetnoot1450
schuw: afkerig.
voetnoot1451
Noch Sidon zagh zoo naeu op u: en Sidon lette niet zo nauwkeurig op uw karakter, vroeg zich niet nauwlettend af wat uw geloof eigenlik was.
voetnoot1453
vol kercken: slaat waarschijnlik op de afdelingen van de tempel.
voetnoot1454
De opsomming van al wat Hiram maakte van gepolijst koper vindt men in 1 Kon. 7, 40-45. Vgl. voor de kopre zee vs. 1287.
voetnoot1456
kost: kosten.
voetnoot1457
bewaren: handhaven.
voetnoot1458
Ick ga voorby: ik zwijg nog over.
voetnoot1459
Vgl. 1 Kon. 5, 11.
voetnoot1460
me: mee.
voetnoot1463
averechtsen: vgl. 1445.
voetnoot1465
rustigh: flink.
voetnoot1466
deught: weldaden; verwijt': op smalende toon herinnert aan (Mnl. Wdb. IX, 370).
voetnoot1467
belleghzieckte: prikkelbaarheid; spijt: wrok.
voetnoot1469
twintigh steên: de twintig steden in het land van Galilea die Salomon aan Hiram geschonken (vereert) had (1 Kon. 9, 10-12).
voetnoot1471-72
Zoo verre is 't: er is geen denken aan; ons braveert met diensten: ons trotseert, door meer diensten te bewijzen dan tegengaven te ontvangen.
voetnoot1473
van: door; leen: leenman (vgl. vs. 918).
voetnoot1474
ront: openhartig.
voetnoot1476
bestelde: verschafte.
voetnoot1478
zoo vele arbeitsliên: zie 1 Kon. 5, 6 en 2 Kron. 2, 8.
voetnoot1479-81
Hiram zei: ‘Wat zijn dat voor steden die gij mij gegeven hebt?’ (1 Kon. 9, 12-13); heide en zant: onbruikbare grond.
voetnoot1482
bestelt: geleverd.
voetnoot1483
Van dit tegengeschenk is in het bijbelverhaal geen sprake.
voetnoot1484
billijckheit: rechtvaardigheit.
voetnoot1485
u dragen: u gedragen.
voetnoot1487-88
Zie 2 Kron. 1, 11-12; d'eerste: als eerste, het eerst (Latinisme).
voetnoot1489
om den pallem strye: wedijvere (de erepalm wil behalen).
voetnoot1492
behuwde vader: schoonvader.
voetnoot1493
trou: belofte van trouw; Wien raeckt de vrientschap nader?: met wie zou ik nauwere vriendschapsbanden gesloten hebben?
voetnoot1494
Daer: waar; eenigheit: eendracht. S. bedoelt: de ware vriendschap is slechts mogelik bij volkomen eensgezindheid.
voetnoot1496
troont: lokt; hier in de betekenis: men heeft mij gelokt.
voetnoot1499
Perssen: Perzië; daer een de Rijckskroon spant: waar een regerend vorst is.
voetnoot1500
Die: slaat terug op Rijckskroon; gebeuren: ten deel vallen.
voetnoot1502
overdwers: van ter zijde, minachtend; begrimmen: toornig aanzien.
voetnoot1503
ten stoel: uit de troon.
voetnoot1507
Faroos kint: de Egyptiese koningsdochter, Salomon's eerste vrouw.
voetnoot1508
moght: zou kunnen.
voetnoot1509
slechte: onnozele; belezen: overhalen.
voetnoot1510
En weerhouden om de troon van menig jong vorst te verwerven, d.w.z. de kans verspelen om een jonge vorst te trouwen.
voetnoot1511
overstemde my: bewoog mij door hun argumenten; denckt geen ergh (kwaad): is argeloos.
voetnoot1512
groene: frisse; besteet aen: uitgehuwelikt aan (Ned. Wdb. II, 2119; oorspr. geplaatst bij).
voetnoot1517
gloet: blakende liefde.
voetnoot1519
't echte bedt: het huweliksbed, hier als inhoud van de ledekant, omringd door gordijnen.
voetnoot1523
vrouweman: lieveling van de vrouwen.
voetnoot1526
oorlof: afscheid.
voetnoot1527
bruiloftvaert: reis naar de bruidegom.
voetnoot1530
iet: iets; schijn: gedaante.
voetnoot1531
David bestreed en overwon de Filistijnen om Michal, de dochter van Saul, te verwerven (1 Samuel 18, 20-27).
voetnoot1532
gemoete: tegemoet ging.
voetnoot1534
Mijn vader zocht voor zijn strijd geen gunst van heidense afgoden.
voetnoot1535
David trad in dienst van Achis, de zoon van Maoch, koning van Gath (1 Samuel 27, 5-12).
voetnoot1536
zijn lijf te bergen: zijn leven te beveiligen.
voetnoot1537
vergen: vragen.
voetnoot1543
altaergemeenschap: het offeren aan dezelfde goden.
voetnoot1545
treffen op uw erven: neerdalen op uw nakomelingen.
voetnoot1547
waert geschaeckt: waard om geschaakt te worden.
voetnoot1550
Verbid: bid om vergiffenis, om de straf af te wenden.
voetnoot1553
schimp: spot.
voetnoot1556
den adem halen: tot vol leven, tot volle ontwikkeling komen.
voetnoot1564
drijf in 't midden: weifel tussen, word heen en weer geslingerd; verbaest: verbijsterd.
voetnoot1565
staet my aen te bidden: moet ik aanbidden.
voetnoot1567
schuw: afkerig.
voetnoot1570
Al t'effens: tegelijk.
voetnoot1573
vrouwetimmer: vgl. 631.
voetnoot1574
elck de braefste Koningin: die elk op zich zelf als koningin voortreffelik zijn.
voetnoot1578
keer' zich aen geen: bekommere zich niet om, neme geen aanstoot aan.
voetnoot1580
dus: zozeer.
voetnoot1582
beroert: bewogen.
voetnoot1583
gepaeit: tevreden, gerust gesteld; vervoert: medegesleept.
voetnoot1584
yver: godsdienstijver; krancke: zwakke.
voetnoot1585
Ware liefde veinst niet, en weerhoudt haar tranen niet.
voetnoot1586
wellust: genot, vreugde.
voetnoot1588
staetsie: plechtige optocht.
voetnoot1598
vat: wierookvat; Moab: vgl. vs. 1356.
voetnoot1599
Ammons outer: vgl. vs. 1355.
voetnoot1601
Voorhene: voor ons uit; by doncker: in de duisternis.
voetnoot1610
zuivren: reinen. Dit slaat op het onbevleckte paer duiven (vgl. 1635).
voetnoot1612
in te wijden: te wijden (vgl. 1594).
voetnoot1624
David had de Phoeniciërs bestreden.
voetnoot1631
kerck: tempel.
voetnoot1635
paer (duiven): vgl. vs. 1608.
voetnoot1640
Tast aen: neem (het wierookvat) aan.
voetnoot1642
Zoo: d.w.z. evenals deze wierookgeur.
voetnoot1644
bloem van Jesse: Salomon.
voetnoot1650
eensgezinde: gelijkgezind, nl. ten opzichte van deze eredienst.
voetnoot1656
verwaten: vervloekt.
voetnoot1658
wil: beduidt.
voetnoot1667
leit'er toe: is gevallen.
voetnoot1668
taeie: buigzame (zodat de slagen krachtig aankomen).
voetnoot1673
Cederbeken (vgl. vs. 628) en Jordanen: hyperbolies; vgl. plassen in 1661.
voetnoot1675
uwe zon: de stralende, machtige Salomon.
voetnoot1677
berreghceder: vgl. vs. 736.
voetnoot1680
bemorst: bezoedeld.
voetnoot1685
De Stercke: Samson, die in 't ongeluk gestort werd door zijn liefde voor Dalila, die hem de haren afsneed en daardoor van zijn kracht beroofde. Dit onderwerp koos Vondel in 1660 voor een afzonderlik treurspel.
voetnoot1689
nocken: snikken (Ned. Wdb. IX, 2058).
voetnoot1690
schoer: verl. tijd van scheren: afsnijden (Van Helten: Vondels Taal § 14, 40).
voetnoot1691
gedoken: verscholen.
voetnoot1694
te molen: naar de molen, die hij, als straf, in beweging moest brengen.
voetnoot1695
aes: lokaas.
voetnoot1698
te werck leit: gebruikt.
voetnoot1699
betrouwt: toevertrouwd, geschonken.
voetnoot1705
sneven: ten val komen.
voetnoot1706
Zulke afschrikwekkende voorbeelden zijn (waaraan men zich spiegelen kan).
voetnoot1710
Kost: kont.
voetnoot1711
oock: evenals Samson, die de tempel in deed storten en zich met al zijn vijanden doodde.
voetnoot1713
krack: een hevige ruk, samengaande met geweldig gekraak.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank