Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.15 MB)

ebook (6.98 MB)

XML (3.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragikomedie
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

(1931)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 441]
[p. 441]

Het vyfde bedryf.

SABUD. BENAJAS.
Sabud:
 
Wie hoorde oit zulck een' storm, en zulcke donderslagen?
Benajas:
1720[regelnummer]
Dat gruwzaem onweêr kon het stoutste hart vertsagen.
Sabud:
 
De heuvel dreunde, en al 't geberghte hier ontrent.Ga naar voetnootvs. 1721
Benajas:
 
De blixem heeft altaer en mirtewout geschent.Ga naar voetnoot1722
Sabud:
 
Hoe mengde zich het vier en weerlicht in die dampen?
 
Hoe blies een dwarrelwint de fackels en de lampen
1725[regelnummer]
Al t'effens uit? Hoe koos het gansche Hof de vlught?Ga naar voetnoot1725
Benajas:
 
Wat zagh men al gespoocks en oorlooghs in de lucht?Ga naar voetnoot1726
Sabud:
 
De hemel stont in brant, en scheen alom te blaecken.
 
Dat huilen uit den gront, dat bulderen, dat kraecken
 
Verdoofde elcks ooren, en verbaesde ons, krack op krack.Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Een ieder liep zijns weeghs, en koos een hol, of dack,
 
En wat men 't reedste vondt om dit gevaer t'ontschuilen.Ga naar voetnoot1731
Benajas:
 
Die felle hagelbui sloegh vee en menschen builen,
 
De herders op het velt, de kudden in de wey.
Sabud:
 
De heuvels galmden luide op 't vreeslijck lantgeschrey.
1735[regelnummer]
'k Geloof de steenrots gaept, van al 't gedruisch gereten.
Benajas:
 
Den Koning wert de kroon en krans van 't hooft gesmeten,Ga naar voetnoot1736
 
De wieroock en het vat gekloncken uit de hant.Ga naar voetnoot1737
 
Het schijnt of Godt vergramt, alree den wraeckboogh spant.Ga naar voetnoot1738
 
Men neem het hoe men wil, dit kan geen heil beduiden.
[pagina 442]
[p. 442]
1740[regelnummer]
De hemel scheurde, en schon het Noorden tegens 't Zuiden,Ga naar voetnoot1740
 
Als heiren, tegens een verbittert, en gestoort.Ga naar voetnoot1741
Sabud:
 
Men heeft tot driewerf toe een stadtgeschrey gehoort.
 
Hoe is de Cederbeeck met d'omgelege bronnenGa naar voetnoot1743
 
Naer heuren oirsprong toe verbaest te rugh geronnen,Ga naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Ja schichtigh uitgeschept, tot onder op den gront,Ga naar voetnoot1745
 
Zoo dat men oock den visch op d'oevers leggen vondt!Ga naar voetnoot1746
Benajas:
 
De maen verloor haer' glans, 't gestarrent zijnen luister.
 
De lucht betrock alom, en wert heel zwart, en duister.
Sabud:
 
De Koningin verstack zich diep in 't mirtewoudt.
Benajas:
1750[regelnummer]
De Koning heeft zich naeu in een spelonck betrouwt,Ga naar voetnoot1750
 
Alleen met drie of vier van d'allerfluckste gasten.Ga naar voetnoot1751
 
Ick heb hem 't wieroockvat al bevende aen zien tasten,
 
En wit en bleeck van schrick besterven om zijn hooft.Ga naar voetnoot1753
Sabud:
 
Hy had Mevrouwe alree een' outerdienst belooft,
1755[regelnummer]
En kon niet weigeren, al zou 'er 't hart af wroegen,Ga naar voetnoot1755
 
Na zoo veel wederstants, haer' yver te vernoegen.Ga naar voetnoot1756
Benajas:
 
Hy tradt, gelijckghe zaeght, tot driemael toe te rugh.
Sabud:
 
Het ongewende paert wil over geene brugh,
 
En wederstreeft een wijl de roede, en scherpe sporen,
1760[regelnummer]
In 't endt verstout het zich, en steeckt zijn hooft en ooren
 
Al brieschende in de lucht, en vlieght 'er overheen.
Benajas:
 
Ick zorgh dit onweêr spelt ons allerhande ween.Ga naar voetnoot1762
Sabud:
 
Ghy zorreght noodeloos. Wat kan men hier uit ramen?Ga naar voetnoot1763
[pagina 443]
[p. 443]
Benajas:
 
Dat zich de hemel schijnt des lasterstucks te schamen.Ga naar voetnoot1764
Sabud:
1765[regelnummer]
Het dondert overal de wijde weerelt door.
Benajas:
 
Aerdtbevinge, en gedruis, en storm gaen dickwils voor
 
Genaeckende ongeval, als voorboôn van Godts toren.Ga naar voetnoot1767
Sabud:
 
Hy vreest te vroegh, die vreest eer 't onheil is geboren.Ga naar voetnoot1768
 
Men maeck' zich zelven niet ellendigh voor den tijt.
Benajas:
1770[regelnummer]
Hy vreest voorzichtigh, die d'aenstaende straf vermijt,Ga naar voetnoot1770
 
De buien ziet te moet, en tijdigh weet te duicken.Ga naar voetnoot1771
 
Wat element kan Godt daer boven niet gebruicken,
 
Tot straffe van den mensch, en 't menschelijck geslacht?
Sabud:
 
Ghy dient nu meer dan oit te waecken dezen nacht,
1775[regelnummer]
Op dat de burgers niet den lusthof overvallen.
Benajas:
 
Ick ga met maght van volck den toegang naer de wallenGa naar voetnoot1776
 
Bezetten: zonder dat, de kerck en 't outer lagh
 
Ten gronde toe verdelght, voor 't kriecken van den dagh.
BODE. SABUD.
Bode:
 
Hoe ben ick daer zoo stil, dat my geen schiltwacht hoorde,
1780[regelnummer]
Drie muren afgegleên, met hulpe van de koorde,Ga naar voetnoot1780
 
Om 't hof te melden hoe het binnen is gestelt?
Sabud:
 
Ghy komt ter goeder tijt hier buiten. Nu vermelt
 
Ons stadts gelegentheit. Hoe staet het daer geschoren?Ga naar voetnoot1783
Bode:
 
D'Aertspriester, om 't rumoer in zijn geboort te smoren,
1785[regelnummer]
Quam binnen in der yl, en riep vast overluit:Ga naar voetnoot1785
 
Mijn kinders, zijt gerust: het onheil is gestuit.
[pagina 444]
[p. 444]
 
De Koning hoort naer raet: wy zijn dien hoeck te boven,Ga naar voetnoot1787
 
En gaen u voor, om Godt in 't hooge koor te loven,
 
T'ontsteecken op 't altaer een' danckbren offergeur.Ga naar voetnoot1789
1790[regelnummer]
Dat liep van straet in straet, en vloogh van deur tot deur.
 
Het onweêr van de stadt ging daetlijck op dat zeggen,Ga naar voetnoot1791
 
Gelijck een zomervlaegh, en buy op 't water, leggen;Ga naar voetnoot1792
 
D'Aertspriester en het volck naer onzen tempel toe;
 
Daer Arons Priesterdom, van bitter zuchten moe,
1795[regelnummer]
Met vreught de tijding kreegh, en t'effens al de keelen,Ga naar voetnoot1795
 
En harpen, die den lof des Allerhooghsten spelen,
 
Aenhieven een muzijck, dat in den hemel klonck,
 
En schooner dan oit mensch met sterflijcke ooren dronck.Ga naar voetnoot1798
 
Het gouden outer gaf zijn' geur aen alle zyen
1800[regelnummer]
Door 't heilige gewelf, en Levy's galeryen.Ga naar voetnoot1800
 
De Sanhedrin en 't volck viel op zijn aenzicht neêr,
 
En offerde uit zijn hart den hemel prijs, en eer;
 
Den hemel, die den Vorst, gereet om af te wijcken,
 
Beschutte, en zulck een' vloek gekeert had van Godts Rijcken.Ga naar voetnoot1804
1805[regelnummer]
Ghy hanthaeft Davids bloet, dat ingewijde hooft,Ga naar voetnoot1805
 
En houdt getrouwelijck al 't geen uw mont belooft.
 
Men zal eeuw in eeuw uit dit jaergetijde vieren,Ga naar voetnoot1807
 
En slaghten u het puick van kalveren, en stieren.
 
Het Zangkoor moet uw' naem verheffen hemelhoogh,
1810[regelnummer]
En rollen galm op galm door 's hemels ruimen boogh.
 
Men zal altaer, pilaer, en muur, en binnetranssen
 
Vercieren met festoen, en onverwelckbre kranssen;
 
Zoo lang de rechte stam van Jesse groeie, en bloei',Ga naar voetnoot1813
 
En alle afgodery, Godts vyandin, verfoei'.
Sabud:
1815[regelnummer]
Dat heet godtvruchtighlijck vergaren met malkanderen.
 
Dat klinckt noch wel, indien de klanck niet wil veranderen.Ga naar voetnoot1816
 
Hoe lange duurde toch die lofzang, al te bly?
Bode:
 
Tot dat het onweêr klonck door koor, en galery,
 
En donderde in 't gewelf, en schudde de pilaren.
1820[regelnummer]
Toen zat de zanger stom: toen zwegen pijp, en snaren,Ga naar voetnoot1820
[pagina 445]
[p. 445]
 
Cymbael, en harp, en bom. Een ieder zagh verbaest.Ga naar voetnoot1821
 
Het weêrlicht baerde schrick. Men hoorde met der haest:
 
Och help, getrouwe Godt: sta by: versterck de vromen:
 
Nu is het met de stadt, en tempel omgekomen;Ga naar voetnoot1824
1825[regelnummer]
De Koning heeft verblint den gruwel toegesmoockt.Ga naar voetnoot1825
 
Wie beelt u uit hoe 't volck door al den tempel spoockt,
 
En tuimelt? hoe het raest? hoe duizenden van zielenGa naar voetnoot1827
 
Voor over met een' kreet en plat op 't aenzicht vielen,
 
Uit wanhope elck zijn kleet verscheurde, vol misbaer?
1830[regelnummer]
Men krabt den boezem op: de handen gaen in 't hair.Ga naar voetnoot1830
 
Men ziet begruist van stof, en over 't yslijck kermen,
 
En huilen zou zich zelf een steenen hart ontfarmen.
 
Hoe bijster ongelijck was dit den eersten toon!Ga naar voetnoot1833
 
Hoe galmde het gewelf van rouw naer 's hemels troon!
1835[regelnummer]
Men zagh een barrening van schricken en geschillen.Ga naar voetnoot1835
 
D'Aertspriester zocht vergeefs d'ontsteltenis te stillen.
 
De Vaders hadden werck. Men bidt, men dreight, men stuit,
 
Dan och vergeefs: ontzagh had hier al t'effens uit.Ga naar voetnoot1838
Sabud:
 
'k Verlang hoe dit verging. o Godt, bescherm den tempel.Ga naar voetnoot1839
Bode:
1840[regelnummer]
De grijze Nathan had zoo ras niet op den drempel
 
Zijn' voet gezet, of elck zagh naer zijn aenzicht om,
 
En bad hem aen om troost. Het gansche Priesterdom,
 
De Stamheer, en het volck, en alle kunneGa naar margenoot*, en oudeGa naar voetnoot1843
 
Bedaerden op zijn' wenck, verlangden wat hy woude,
1845[regelnummer]
Die, traegh van ouderdom, in 't midden voor hun stont,
 
Ten troost van Israël ontvouwen met zijn' mont.Ga naar voetnoot1846
 
Nu scheen een ieders hart aen zijne tong gebonden,
 
En hy, ter goeder tijt, in noot hun toegezonden.
Sabud:
 
Laet hooren wat hy sprack, om 't volleck t'ondergaen.Ga naar voetnoot1849
Bode:
1850[regelnummer]
Mijn zonen, wacht u van iet reuckloos te bestaen.Ga naar voetnoot1850
 
Beveelt de wraeck aen God, die maght heeft zich te wreecken.Ga naar voetnoot1851
[pagina 446]
[p. 446]
 
Ick ga uit 's Hooghsten naem terstont den Koning spreecken.
 
Dat my een eerlijck tal van burgery geley,Ga naar voetnoot1853
 
En tuige of mijne tong hem in zijn boosheit vley'.
1855[regelnummer]
Dorst Samuël wel eer van Karmel Saüls boosheit
 
Bejeegnen, hem de straf van zijne goddeloosheitGa naar voetnoot1856
 
Verkondigen; laet zien of Nathan heden nietGa naar voetnoot1855-57
 
Den Vorst durf melden, hoe de Hooghste dit verdriet.Ga naar voetnoot1858
 
Verdraeght uw smert, terwijl wy henegaen, geduldigh,
1860[regelnummer]
En maeckt u zelven niet aen Godts Gezalfde schuldigh.Ga naar voetnoot1860
 
Ick bootschap dit vooruit. De heilige Profeet
 
Genaeckt met eene schaer, vol rouw en harteleet.
 
De hemel wil den Vorst voor wijder quaet behoeden.Ga naar voetnoot1863
Sabud:
 
De hemel stille deze ontsteltheit der gemoeden.Ga naar voetnoot1864
SALOMON. SABUD.
Salomon:
1865[regelnummer]
Hoe gaet het? staen de bergh en kerck noch overent?
 
Waer vloodt mijn Koningin? Is niemant hier ontrent?Ga naar voetnoot1866
 
Wat wil dat lantgeschrey, zoo woest, en uitgelaten?Ga naar voetnoot1867
 
Waer steeckt de ruitery? waer steecken de soldaten?
 
Wat gallem gaet'er op? waer zijtghe, Sabud? ras.
1870[regelnummer]
My dunckt de stadt valt uit. Waer blijftghe? Benajas,
 
De hofwacht in 't gelit, de Krethen en de Plethen.Ga naar voetnoot1871
 
Bezet den toegang: sluit den draeiboom: span de keten.Ga naar voetnoot1872
 
Bezet nu straet, en poort: bezet de binnestadt,
 
De voorstadt, en den hof. Wat naer geschal is dat?Ga naar voetnoot1874
Sabud:
1875[regelnummer]
De Koning zy gerust, en steune op zijn vertrouwden.
 
De wachten zijn versterckt, de stadt en 't hof behouden.
 
Genadighste, hou stant. Hoe beeftghe zoo vertsaeght?
 
Hoe deistghe dus ontstelt, terwijl ons niemant jaeght.Ga naar voetnoot1878
REY. NATHAN.
 
Daer staet hy, wien ghy plaght zijn' Rijcksplicht voor te lezen,
1880[regelnummer]
Hoe ziet men hem voor u en zijn geweten vreezen!
[pagina 447]
[p. 447]
 
Gewis het heught hem noch, o hemelsche Profeet,
 
Wat les ghy aen zijn jeught al t'ydel hebt besteet,Ga naar voetnoot1882
 
Die in den ouderdom uw hoop te leure zette.Ga naar voetnoot1883
 
Hoe is zijn glori nu verandert in een smette!
1885[regelnummer]
Hoe deckt hy best zijn schant met Adams vygebladt?
 
Hoe viel die schoone star op 't einde van haer' padt!Ga naar voetnoot1886
Nathan:
 
Helaes, mijn zoon, heb ick u hierom opgetogen,Ga naar voetnoot1887
 
Gekoestert in mijn' schoot? met welck gelaet, en oogen,Ga naar voetnoot1888
 
In welck een' droeven schijn, en anders dan hy plagh,Ga naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
Aenschouwt u Nathan, och, in uwen ouden dagh?
 
Zijt ghy dat, Salomon, de grootste Vorst van allen?
 
Hoe komt ghy uit den troon ter aerde neêrgevallen?
 
Had d'Allerhooghste niet (zoo ras de tempel stont
 
Voltrocken) vast belooft met zijnen eigen mont,Ga naar voetnoot1894
1895[regelnummer]
(Toen u die glans verscheen) de hant aen 't Rijck te houden,Ga naar voetnoot1895
 
En dat hier Davids zoons het volck beheerschen zouden
 
Eeuw in eeuw uit, indien ghy 's vaders voetspoor hielt,
 
Of anders dat dees kerck met stadt met al vernielt
 
Zou worden, zoo ghy hem onteerde in zijn geboden,
1900[regelnummer]
Door 't innevoeren van verzierde en vreemde Goden?Ga naar voetnoot1900
 
Rampzalige, ghy hebt den eersten steen geleit
 
Tot zulck een gruwelwerck, een pest, die zich verspreit
 
Van tijt tot tijt in 't lant, daer Godt zijn' zetel zette.
 
Hoe is uw glori dus verandert in een smette!
1905[regelnummer]
Een ry van Koningen bestaet op dezen voetGa naar voetnoot1905
 
Den Hooghsten toeverlaet t'onteeren, heel verwoet.
 
Wie kan den gruwelvloet, na zulck een inbreuck, stuiten?Ga naar voetnoot1907
 
Ick zie Jerusalem, van binnen en van buiten,
 
Van afgoôn onderdruckt, belegert, ja oock zelfGa naar voetnoot1909
1910[regelnummer]
't Afgrijsselijcke altaer in Arons kerckgewelf
 
Bewieroockt; buiten 't vier voor bloetgodt Moloch smoocken,Ga naar voetnoot1911
 
En hoor het schateren van Baäls hof en spoockenGa naar voetnoot1912
 
Zich mengen in 't geluit van 't kermende offerkint,
 
En trommel, en trompet, te heiloos en ontzint.Ga naar voetnoot1914
1915[regelnummer]
Uw geest en lichaam strijde, o Vorst, van Godt verbannen.Ga naar voetnoot1915
[pagina 448]
[p. 448]
 
Damask en Edom, elck van weerzijde ingespannen,
 
Bestoocke uw Koningkrijck van buiten, fel en wreet.Ga naar voetnoot1916-17
 
Een derde erfvyant scheure uw' Staet (gelijck dit kleetGa naar voetnoot1918
 
Aen flarden wort gescheurt,) na uwe doot inwendigh,
1920[regelnummer]
En voede een' burgerkrijgh, wraeckgierigh, en ellendigh,
 
Tot dat Jerusalem, en d'afkomst der HebreenGa naar voetnoot1921
 
Het juck van Assur voele, en diene den Chaldeen.Ga naar voetnoot1922
 
Ghy Koninginnen zult dit stuck oock schendigh boeten,Ga naar voetnoot1923
 
En al uw vaders steên en Rijcken om zien wroeten,
1925[regelnummer]
En trapplen met den hoef van 't nijdigh Babilon,Ga naar voetnoot1924-25
 
Tot dat het puin verstuive in d'oogen van de zon.
 
Indien men d'oirzaeck zoeck' van ieders plaegh byzonder;Ga naar voetnoot1927
 
De dertle Wellust kreegh door list de Wijsheit onder.
 
Wie Godt verlaet, en eert den Wellust boven Godt,
1930[regelnummer]
Verbeurt zijn kroon, en wort zijn vyants schimp, en spot.
Rey:
 
Och Nathan, help die plagen
 
Afbidden: help ons klagen,Ga naar voetnoot1932
 
Zoo klagen iet kan winnen.
 
Hy gaet verstomt naer binnen.Ga naar voetnoot1934
1935[regelnummer]
O eertijts wijze Koning,
 
Wat onschult, wat verschooningGa naar voetnoot1936
 
Kan zulck een stuck verbloemen,Ga naar voetnoot1937
 
Van geen Hebreeuw te noemen,Ga naar voetnoot1938
 
Dan met een groot afgrijzen,
1940[regelnummer]
Met tranen en met yzen?
 
De zon zal morgen schroomen
 
In 't Oosten op te komen.
 
Wat spring-aêr, welcke bronnen,Ga naar voetnoot1943
 
Wat beeck, wat watren konnen
1945[regelnummer]
U wasschen van die vlecken?
 
Wie zal ons schande decken?
 
Wien moet het hart niet krimpen,
 
Die 't Heidendom hoort schimpen?
 
Hoe haest nu d'onbesneden,Ga naar voetnoot1949
[pagina 449]
[p. 449]
1950[regelnummer]
Uit d'omgelege steden,
 
Gezin, en mans, en vrouwen,Ga naar voetnoot1951
 
Om hier dien schimp 't enschouwen!
 
Men hoort geheele troepen
 
Alree van verre roepen:
1955[regelnummer]
De wijste Vorst van allen
 
Is Bäal toegevallen.Ga naar voetnoot1956
 
Och, och, 't is tijt gestorven.Ga naar voetnoot1957
 
Helaes, wy zijn bedorven.Ga naar voetnoot1958
 
Hoe leit de Wet deur 't voorbeeltGa naar voetnoot1959
1960[regelnummer]
Van Salomon veroordeelt!

UIT.

voetnootvs. 1721
ontrent: in de omtrek.
voetnoot1722
geschent: geschonden, vernietigd.
voetnoot1725
Al t'effens: tegelijk (vgl. 1570).
voetnoot1726
Wat al gespoocks: hoeveel verschijningen van boze geesten, die de storm veroorzaakten.
voetnoot1729
verbaesde: ontstelde hevig.
voetnoot1731
't reedste: het meest voor de hand.
voetnoot1736
gesmeten: gerukt (smijten is oudtijds: slaan).
voetnoot1737
gekloncken: geslagen.
voetnoot1738
den wraeckboogh spant: figuurlik: met de pijlen van zijn toorn treft.
voetnoot1740
schon: verl. tijd van schennen: opjagen.
voetnoot1741
tegens een: tegen elkaar; gestoort: verstoord, verbitterd.
voetnoot1743
Cederbeeck: vgl. vs. 628.
voetnoot1744
verbaest: vgl. 1729; geronnen: gevloeid, gestroomd.
voetnoot1745
schichtigh uitgeschept: plotseling geleegd.
voetnoot1746
leggen: in Vondel's taal vaak voor: liggen.
voetnoot1750
naeu: nauwlettend, zorgvuldig (vgl. nauw bewaren; Ned. Wdb. IX, 1638); zich betrouwt: zich toevertrouwd aan, zijn heil gezocht in.
voetnoot1751
allerfluckste: allervlugste (Ned. Wdb. III, 4591); gasten: manschappen.
voetnoot1753
besterven: doodsbleek worden.
voetnoot1755
'er te wroegen: wroeging er door krijgen (wroegen oorspr.: beschuldigen).
voetnoot1756
yver: geloofsijver.
voetnoot1762
zorgh: vrees; ween: rampen.
voetnoot1763
ramen: berekenen, opmaken.
voetnoot1764
des lasterstucks: over die schandelike daad (schamen regeerde oudtijds een genitief).
voetnoot1767
Genaeckende ongeval: naderende ramp.
voetnoot1768
geboren: ontstaan.
voetnoot1770
voorzichtigh: met vooruitziende blik.
voetnoot1771
ziet te moet: ziet aankomen; duicken: zich verbergen.
voetnoot1776
maght van volck: menigte van krijgsvolk.
voetnoot1780
koorde: bij Vondel vrouwelik.
voetnoot1783
stadts gelegentheit: de toestand in de stad; staet geschoren: is gesteld.
voetnoot1785
vast: voortdurend, herhaaldelik.
voetnoot1787
wy zijn dien hoeck te boven: aan dat gevaar ontkomen (uitdr. ontleend aan de zeevaart).
voetnoot1789
danckbren: nl. als bewijs van dankbaarheid.
voetnoot1791
op dat zeggen: na die woorden.
voetnoot1792
leggen: liggen.
voetnoot1795
t'effens: tegelijk.
voetnoot1798
dronck: het drinken van schone klank met het oor, is bij Vondel een veel voorkomende overdracht.
voetnoot1800
Levy: de Levieten, de priesters.
voetnoot1804
vloek: ramp; gekeert: afgewend.
voetnoot1805
ingewijde: gewijde.
voetnoot1807
dit jaergetijde: de jaarlikse herdenking van dit feit.
voetnoot1813
de rechte stam: de wettige nakomelingen.
voetnoot1816
wil: zal.
voetnoot1820
pijp: fluit.
voetnoot1821
bom: trom; zagh verbaest: zag er ontsteld uit.
voetnoot1824
het is omgekomen met: het is gedaan met.
voetnoot1825
gruwel: afgod; toegesmoockt: wierook toegezwaaid.
voetnoot1827
tuimelt: heen en weer rent (vgl. Hd. taumeln); zielen: mensen.
voetnoot1830
op: open.
voetnoot1833
bijster (versterkend): zeer.
voetnoot1835
barrening: branding, dooreenwarreling.
voetnoot1838
Dan: maar; ontzagh had uit: het was gedaan met eerbied.
voetnoot1839
'k Verlang (te weten).
margenoot*
[Randschrift:] Sexe.
voetnoot1843
oude: ouderdom, leeftijd.
voetnoot1846
ontvouwen met zijn' mont: door zijn mond uiteengezet, geopenbaard (het ww. was ook sterk; Ned. Wdb. X, 2020).
voetnoot1849
ondergaen: met beleid toesprekend, te overreden, tot kalmte te brengen (Ned. Wdb. X, 1306).
voetnoot1850
iet reuckloos te bestaen: roekeloos iets te ondernemen.
voetnoot1851
Beveelt: vertrouwt toe, laat over.
voetnoot1853
eerlijck tal van burgery: een aantal eerbare, betrouwbare burgers.
voetnoot1856
Bejeegnen: tegemoet treden.
voetnoot1855-57
Samuël: de profeet, die Saul zijn straf aankondigde (zie 1 Samuel 15, 28); Karmel: de berg waar de profeten woonden; Saüls: tweelettergrepig.
voetnoot1858
de Hooghste: datief, bij het onpersoonlike verdriet. Gewoonlik schrijft Vondel in dit geval den.
voetnoot1860
maeckt u niet schuldigh aen: vergrijp u niet aan.
voetnoot1863
wil: moge.
voetnoot1864
ontsteltheit: beroering; gemoeden: het oude meerv. van gemoed.
voetnoot1866
ontrent: in de nabijheid.
voetnoot1867
wil: beduidt.
voetnoot1871
de Krethen en de Plethen: de lijfwacht was samengesteld uit Krethiërs en Plethiërs (2 Samuël 8, 18).
voetnoot1872
draeiboom: boom waarmee een weg afgesloten kon worden. Ook de keten dient als versperring.
voetnoot1874
naer: angstwekkend.
voetnoot1878
deistghe: deinst ge.
voetnoot1882
al t'ydel: geheel vergeefs.
voetnoot1883
te leure zette: teleurstelde, bedroog.
voetnoot1886
van haer' padt: uit haar baan.
voetnoot1887
opgetogen: opgevoed.
voetnoot1888
gelaet: houding.
voetnoot1889
schijn: toestand.
voetnoot1894
Voltrocken: voltooid.
voetnoot1895
de hant te houden aen: steun te blijven verlenen, te handhaven.
voetnoot1900
verzierde: verzonnen, door mensen bedachte.
voetnoot1905
bestaet: onderneemt, waagt het.
voetnoot1907
gruwelvloet: stortvloed van afgoderij; inbreuck: het eerste binnendringen (beeld, ontleend aan de doorbraak van een dijk).
voetnoot1909
Van: door; zelf: zelfs.
voetnoot1911
bloetgodt Moloch: omdat hem kinderoffers gebracht werden (vgl. 1913).
voetnoot1912
spoocken: geesten.
voetnoot1914
te: zeer; ontzint: waanzinnig.
voetnoot1915
Uw geest en uw lichaam worde door tweestrijd, door wroeging verscheurd.
voetnoot1916-17
Vgl. 1 Kon. 11, 14-25; ingespannen: ten strijde uitgerust.
voetnoot1918
Een derde erfvyant: Jerobeam. Zie 1 Kon. 11, 26-32. Het scheuren van het kleed als zinnebeeldige voorbeduiding geschiedde door de profeet Ahia (1 Kon. 11, 30).
voetnoot1921
afkomst: nakomelingen.
voetnoot1922
Het juck van Assur: de hoofdgod der Assyriërs, die in 720 v. Chr. het rijk Israël onderwierpen; Chaldeen: Babyloniërs, die in 586 het rijk Juda onderwierpen.
voetnoot1923
schendigh: op schandelike wijze, met schande.
voetnoot1924-25
Nebukadnezar onderwierp, behalve Juda, ook Syrië, Egypte, Phoenicië en stichtte aldus het Nieuw-Babyloniese rijk; nijdigh: afgunstig.
voetnoot1927
plaegh: ramp.
voetnoot1932
Afbidden: evenals verbidden: door bidden afweren.
voetnoot1934
verstomt: zwijgend.
voetnoot1936
onschult: verontschuldiging.
voetnoot1937
stuck: misdaad.
voetnoot1938
Van: door.
voetnoot1943
spring-aêr: synoniem van bron.
voetnoot1949
haest: haast zich; onbesneden: heiden.
voetnoot1951
Gezin: dienaren.
voetnoot1956
Baäl: vgl. vs. 995; Is toegevallen: heeft de partij gekozen van.
voetnoot1957
't is tijt gestorven: het is tijd om te sterven, d.w.z. het leven is ons niets meer waard.
voetnoot1958
bedorven: in 't ongeluk gestort.
voetnoot1959
leit: ligt, is; de Wet: ons geloof.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius