De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656

Op d'afbeeldinge van den Doorluchtighsten Vorst en Heere Frederickaant.^*

Erve te Noorwegen, Hertoge te Schleswijck, Holstein, &c.
Byschrift.

Het wettigh Errefrecht ter Kroone van de Nooren^{vs. 1}

Verçiert Vorst VREDERYCK zoo rijck niet als de Vre

En vreedzaemheit, dien Helt natuurlijck aengeboren;³

Terwijl de weerelt raest, gelijck de wilde zee.

Hy zegent ieder een, en overtuight de Vloecken,⁵

* Van 1651. Afgedrukt volgens de tekst van de afzonderlike uitgave in plano (Unger: Bibliographie, nr. 489).
Frederik III van Denemarken en Noorwegen (1609-1670) volgde in 1647, na de dood van zijn oudste broeder, de kroonprins Christiaan, hem op als hertog van Sleeswijk-Holstein, en werd in 1648, ondanks grote tegenstand, gekozen.

vs. 1 ter Kroone: op de Kroon, het koningschap.

3 natuurlijck aengeboren: waarvoor hij een aangeboren liefde koestert.

5 overtuight de Vloecken: weet de weerspannigen voor zich te winnen (vloeck: misdadiger; in dit verband: oproerige tegenstander).

[p. 537]

 

Genoeght zich met zijn erf, en vaderlijck bezit,⁶

 

Bemint de jaght, en stilte en kunst, en wyze boecken,

 

En hanthaeft recht en trouw, om Godt, der vromen wit.⁸

 

Getrouw het Keizerdom, en 't Rijck, en Duitsche Heeren,

10

Kan dees met zijn gemael en bloet een zael stoffeeren.¹⁰

 

 

I.V. VONDEL.

t'Amsterdam,

By Nikolaes van Ravesteyn,

CIƆ IC C LI.

6 Genoeght zich: vergenoegt zich; erf: grondgebied.

8 wit: doel, d.w.z. waar hun gedachten op gericht zijn.

10 gemael en bloet: gemalin en kroost (gemael was in de 17de eeuw ook vrouwelik: Ned. Wdb. IV, 1331).