Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

XML (4.06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft

C.R. de Klerk

L.C. Michels

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck

A.A. Verdenius

C.G.N. de Vooys



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Het achtste boeck.aant.aant.

Inhoudt.

1 Turnus steeckt de bloetvlagh ten Laurentijnschen burgh uit, en sterckt zich met deGa naar voetnootr. 1 2 hulptroepen der aengrenzende steden van Latium. Venulus wort oock naer Argos, byGa naar voetnoot2 3 Diomedes, gezonden, om hem, door de gelijckheit van 't zelve gevaer, als een bont-Ga naar voetnoot3 4 genoot, in dien oorloogh mede in te wickelen. Eneas, hier door opgeweckt, en zijnGa naar voetnoot4 5 kleene maght mistrouwende, roeit, op Stroomgodt Tyberijns waerschuwinge, den TyberGa naar voetnoot5 6 op, naer de plaets, daer Rome namaels gebouwt wert; en verzoeckt hulp by Koningk 7 Evander, die uit Arkadie gevloden, hier op den Palatijnschen bergh, de stadt Pallanteum, 8 naer des zelven naem geheeten, bouwde. Evander, van Eneas aenkomst en d'oirzaeckGa naar voetnoot8 9 der zelve verkuntschapt, onthaelde hem minnelijck, noodighde den Trojaen tot HerkulesGa naar voetnoot9 10 offerfeest, het welck men vast vierde, en ontvouwende zijnen gast d'oirzaeck dezer in-Ga naar voetnoot10 11 stellinge, toonde hem ter loop alle de vermaertste plaetsen dezer lantstreke. Eneas 12 's anderen daeghs met vierhondert ruiteren [waer over Evanders eenigh zoon geboot] 13 gesterckt zijnde, stierde een deel van zijne maght, voor stroom af, den zijnen te hulp; 14 en trock zelf met het overschot naer Agylle, de bloejende hooftstadt der Tyrrhenen, 15 op Mezentius, om zijne onverdraeghzame wreetheit, dootelijck verbittert. Vulkaen onder-Ga naar voetnoot15 16 tusschen door zijn gemalins liefkoozery aengeprickelt, smeedt voor zijnen stiefzoonGa naar voetnoot16 17 wapens, van de moeder haren zoon terstont overgelevert, die met dit braef geweerGa naar voetnoot17 18 vermaeckt, zich ten hooghste verwondert over den beuckelaer, waer in de heerlijckeGa naar voetnoot18 19 daden zijner toekomende nakomelingen gedreven staen.
[pagina 817]
[p. 817]
20[regelnummer]
Prins Turnus steeckt ten burgh den oorlooghsstandert uit,Ga naar voetnoot20
 
En zent gezanten heen naer Diomedes muren,
 
Op dat men den Trojaen en zijne bruiloft stuit'.Ga naar voetnoot22
 
De Tyber stiert den Helt by andre nageburen.Ga naar voetnoot23
 
Hy wint Evanders gunst en Pallas op zijn hant,
25[regelnummer]
En scheit getroost van hier: de moeder vaert hem tegen,Ga naar voetnoot25
 
En offert haren zoon, tot 's vyants wederstant,Ga naar voetnoot26
 
De wapens van Vulkaen, het harnas, schilt, en degen.
 
Hy eert die gifte, en wort, in dezen beuckelaer,Ga naar voetnoot28
 
D'aenstaende mogentheit van 't Roomsch geslacht gewaer.Ga naar voetnoot29
[pagina 818]
[p. 818]

Het achtste boeck.

30 Toen Turnus den standert, het oorlooghsteken, ten Laurentijn-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot30 31 schen burgh uit, en de schorre trompet stack, en het paert metGa naar voetnoot31 32 sporen; en de wapens in de vuist nam; geraeckte strax al het volckGa naar voetnoot32 33 in rep en roer: het gansche Latium begaf zich terstont verbaestGa naar voetnoot33-34 34 onder den eet, en de jeught aen 't hollen, borst met dreigementen 35 uit. De voorbarighste oversten, Messapus, en Ufens, en Mesentius,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot35 36 de godtslasteraer, rucken van alle kanten de hulptroepen by een,Ga naar voetnoot36 37 en ontblooten het lant wijdt en zijt van huisluiden: en VenulusGa naar margenoot+Ga naar voetnoot37 38 wort naer de stadt van den grooten Diomedes gezonden, om by-Ga naar voetnoot38 39 stant te verzoecken, en te verkuntschappen, dat de Teukren inGa naar voetnoot39 40 Latium vast leggen, Eneas met zijne vloot gelant zy, d'overwonneGa naar voetnoot40 41 Huisgoden invoere, en zich laete verluiden, hoe het Rijck hem byGa naar voetnoot41 42 nootlot beschoren zy; dat oock vele volcken den Dardaner toe-Ga naar voetnoot42 43 vallen, en geheel Latium van hem gewage; dat Diomedes zelf, 44 beter dan Koningk Turnus of Koningk Latinus, kan afzien, waerGa naar voetnoot44 45 Eneas alree op toeleit; en wat uitkomst hy, zoo 't geluck hemGa naar voetnoot45 46 dienen wil, door dezen krijgh verwacht. Dit gingk 'er in Latium,Ga naar margenoot+ 47 om. De helt, Laomedons nakomelingk, dit altemael ziende, zooGa naar voetnoot47 48 liep hem het hooft om van groote bekommeringen: zijn zinnenGa naar voetnoot48-49 49 zwierden dan herwaert, dan derwaert; hy had veelerhande be-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot49-50 50 denckingen, en overwoegh al wat hem voorquam: gelijck zonne-

[pagina 819]
[p. 819]

Het achtste boeck.

 
Toen Turnus zijn trompet, en 't bloedigh oorloghsteken,
 
Den standert op den muur en torens had gesteeckenGa naar voetnootvs. 2
 
Des Laurentijnschen burghs, het paert met spooren stiet,
 
En 't zwaert nam in de vuist, geraeckte in dit gebiet
5[regelnummer]
Al 't volck in rep en roer: gansch Latium, gedreven
 
Van schrick, heeft zich terstont in 's konings eedt begeven:
 
De jeught, aen 't hollen, borst met dreigementen uit:
 
De treflijckste oversten, Messapus op 't geluitGa naar voetnoot8
 
En Ufens, en Mezents, de godelooze, ruckenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
De hulleptroepen, die rondom den bodem drucken,Ga naar voetnoot10
 
By een, ontblooten 't lant alom van ackerliên:
 
En Venulus, om 't rijck van bystant te voorzien,
 
Gaet heen de hooftstadt van den grooten Diomedes
 
Verkuntschappen hoe nu de Frygen 't hof des vredesGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Ontrusten, Latium met hunne maght beslaen,Ga naar voetnoot15
 
Eneas met zijn vloot gelant zy, een Trojaen
 
Verwonne Huisgoôn in het lant voer', zich laet hoorenGa naar voetnoot17
 
Hoe 't rijck van boven hem by nootlot wiert beschoren;Ga naar voetnoot18
 
Dat volck by volck alree den Troischen gunst toedraeght,
20[regelnummer]
Het gansche Latium, al 't lant van hem gewaeght;
 
Dat Diomedes zelf veel beter af kan meetenGa naar voetnoot21
 
Dan Turnus, of de vorst Latinus, hier gezeten,Ga naar voetnoot22
 
Wat vorst Eneas zoeckt; wat voor eene uitkomst hy,
 
[Indien 't geluck hem diene, en hierin gunstigh zy,]
25[regelnummer]
Door dezen krijgh verwacht. dit draeft vast by Latynen.Ga naar voetnoot25
 
Den helt, gesproten uit Laomedon, verschijnen
 
Veel zaecken, en hy ziet den handel te gemoet,Ga naar voetnoot26-27Ga naar voetnoot27
 
En wat de weêrparty nu drijft, en ommewroet.Ga naar voetnoot28
 
Zijn hooft liep om van zorge en nadocht, en de zinnenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Aen 't maelen, zwierden heene en weder. 't hart van binnen
 
Voede onrust, en zijn geest bedocht en overwoeghGa naar voetnoot31
 
Al wat hem voorquam, rijp en wijsselijck genoegh:
 
Gelijck de klaere zon, of volle maen, aen 't blickeren,
[pagina 820]
[p. 820]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

51 schijn of maneschijn in een koperen watervat flickert, van daerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot51 52 overal weerschijnt, in de lucht hene en weder vlieght, en omGa naar voetnoot52 53 hoogh tegens de balcken van 't huis aenschittert.Ga naar voetnoot53

54 Het was nacht, en vee en vogel lagh, over al het velt uit ver- 55 moeitheit, van eenen diepen slaep bevangen; wanneer vader Eneas, 56 in zijn gemoedt om den droevigen oorloogh ontstelt, zich op denGa naar voetnoot56 57 kouden oever, onder den blaeuwen hemel, had uitgestreckt, en 58 ten lange leste in slaep geraeckte. Tyberijn, d'oude StroomgodtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot58 59 zelf, scheen uit het genoeghelijcke water, tusschen de populieren,Ga naar voetnoot59 60 voor hem op te borlen, en was bekleet met dun waterblaeuw linnen,Ga naar voetnoot60 61 en beschaduwde zijn hair met riet. Daer na begost hy hem aen teGa naar voetnoot61 62 spreken, en aldus van zorgen t' ontlasten: o goddelijcke afkomst,Ga naar voetnoot62 63 die ons de stadt Troje uit den vyant weder toevoert, en PergamumGa naar voetnoot63 64 in der eeuwigheit bewaert; o ghy, naer wien het LaurentijnscheGa naar voetnoot64 65 geweste en de Latijnsche landouwen zoo lang verlangden; be- 66 zwijck niet: hier is een veilige woonplaets, een veilige stadt voorGa naar margenoot+ 67 u ten beste: verschrick voor geene oorlooghsdreigementen: al 68 de verbolgenheit en gramschap der Goden is over: en nu (op dat 69 u dit geen ydele droom schijne) zult ghy een geweldige zeuge,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot69-72 70 die dertigh witte jongen in de willegen op den oever geworpen 71 heeft, op d' aerde, voor u vinden leggen, met de witte biggen om 72 haere spenen. Hier zult ghy uwe stadt stichten, en na de geledeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot72 73 zwaerigheden veiligh rusten. Hier zal Askaen, na verloop vanGa naar voetnoot73 74 dertigh jaren, de wijtbefaemde stadt Alba bouwen. Ick spel u geeneGa naar voetnoot74 75 onzekere dingen: nu zal ick u, merck op, in het kort berichten, 76 op wat wijze ghy het geen op handen is kunt te boven komen. 77 d'Arkaders, een geslacht van Pallas gesproten, die, als medege-Ga naar voetnoot77

[pagina 821]
[p. 821]
 
In 't kopren watervat met glans en weêrlicht flickeren,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En schittren in de lucht, en met haer schijnsel staen
 
En scheemren tegens balck en hoogen zolder aen.Ga naar voetnoot36
 
't Was nacht, en dier en vee en vogel, uit verlangenGa naar voetnoot37
 
Naer rust, lagh moede op 't velt, van diepen slaep bevangen,
 
Als vorst Eneas, om den droeven ooreloogh
40[regelnummer]
Beducht, gestreckt lagh op den oever, koudt en hoogh,
 
In d'ope lucht, en wert in 't endt van slaep bekropen.
 
De grijze Tiberijn, de Stroomgodt, scheen bedropen
 
Uit zijne zoete kil, geboort met populier,Ga naar voetnoot43
 
Te borlen uit den gront, en was, op zijn manier,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Bekleet met water blaeu en dun doorschijnigh linnen,
 
Het haer met riet gehult. hy scheen hierna met zinnenGa naar voetnoot46
 
Hem dus te spreecken en t'ontlasten van verdriet:Ga naar voetnoot47
 
O godlijcke afkomst, die de stadt, en 't out gebiedt
 
Van Troje, uit 's vyants hant, ons toevoert door de baren,
50[regelnummer]
En slaeft om Pergamum voor eeuwigh te bewaeren;Ga naar voetnoot50
 
O gy, naer wien alleen het Laurentynsch gewest
 
En al 't Latijnsche lant dus lang en tot op 't lest
 
Verlangden, hou slechts moedt, hier is, na veele elende,
 
Een vrye woonplaets, en een vrye stadt in 't ende
55[regelnummer]
Voor u ten beste: schrick voor krijgh noch dreigement:
 
Der Goden gramschap is bedaert, en omgewent.Ga naar voetnoot56
 
Nu zult gy, hou dit niet voor krachtelooze droomen,
 
Een groote witte zeugh in ruige wilgeboomen,
 
Die dertigh jongen, wit van borstlen, aen den kant
60[regelnummer]
Des vliets geworpen heeft, zien leggen op het zant,
 
De biggen om haer speen. hier zultge uw muuren stichten,
 
En, na geleên verdriet, uw zwaericheên verlichten.
 
Hier zal Askaen, na een verloop van dertigh jaer,
 
De wijt vermaerde stadt, groot Alba, voor gevaer
65[regelnummer]
Bevestigen. ick spel u geene onzekre zaecken.Ga naar voetnoot64-65
 
Nu zal ick u beknopt, indien gy op wilt waecken,Ga naar voetnoot66
 
Berechten op wat wijs gy moedigh met gedult
 
Al 't geen voorhanden is te boven streven zult.Ga naar voetnoot68
 
d'Arkaders, een geslacht van Pallas eer gesproten,Ga naar voetnoot69
[pagina 822]
[p. 822]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

78 zellen, Koningk Evander en zijne standaerden volgden, kozen in 79 dit geweste een plaets uit, en stichtten op het geberghte een stadt, 80 naer Pallas outgrootvader Pallanteum genoemt. Deze lieden voerenGa naar voetnoot80 81 gedurigh oorloogh tegens de Latijnen: sluit met hunlieden een vastGa naar margenoot+ 82 verbont, en versterck uw leger met deze bontgenoten. Ick zelf zal 83 u, langs mijn oevers, te water voeren, op dat ghy met uwe riemen 84 recht tegens stroom op mooght geraecken. Wacker op dan, o 85 spruit van Venus, draegh Juno, zoo dra de starren ondergaen,Ga naar margenoot+ 86 kerckplichtigh uwe gebeden op, en vermorw hare gramschap enGa naar voetnoot86 87 dreigementen door ootmoedige beloften; en offer na d'overwin- 88 ninge my ter eere. Ick ben de blaeuwe en godtlieve Tybervliet,Ga naar voetnoot88Ga naar voetnoot88-90 89 dien ghy ziet overloopen, d'oevers strijcken, en over de vette 90 ackers vloeien. Ick, die voorby de groote steden kome herwaertGa naar voetnoot90-91 91 bruizen, houde hier mijn hof. Zoo sprack de stroom, en doock 92 daer na onder het water diep in den gront. Toen de nacht over,Ga naar margenoot+ 93 en de slaep uit was, rees Eneas op, en ziende de zon aen den hemel 94 uit den oosten opgaen, schepte met zijne handen het water godts-Ga naar voetnoot94 95 dienstigh uit den stroom, en verhief aldus zijne stem naer de lucht: 96 o Nymfen, Laurentijnsche Nymfen, uit wie de stroomen gesprotenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot96 97 zijn; en ghy, o vader Tyber, met uwen heiligen vliet, ontfangt uwen 98 Eneas, en ruckt hem ten leste eens uit het gevaer: het zy in watGa naar voetnoot98-99 99 bron ghy, die u over onzen wederspoet erbarmt, u verschuilt; het 100 zy wat gront ghy allerliefelijckst bevloeit; ick zal u altijt met mijne 101 offerhanden, altijt met mijne offergaven eeren: O Horenstroom,Ga naar voetnoot101

[pagina 823]
[p. 823]
70[regelnummer]
Die vorst Evander, als getrouwe toghtgenooten,
 
En zijne standerden navolghden, kozen hier
 
In dit geweste een plaets, en stichtten, kloeck en fier,
 
Een stadt op 't hoogh geberght, die Pallas ingezetenGa naar voetnoot73
 
Noch Pallanteum, naer zijn grootvaêrs vader, heeten.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Dit volck voert doorgaens krijgh met ons Latijnsch geslacht.Ga naar voetnoot75
 
Ga sluit verbont met hun: versterck uwe oorloghsmaght
 
Met dezen bondtgenoot. ick zelf zal 't water roeren,Ga naar voetnoot77
 
En u, langs mijnen kant, te water derwaert voeren,
 
Op datge met den riem mooght roeien tegens stroom.
80[regelnummer]
Op op dan, wacker op, ô Venus waerde zoon:
 
Eer Juno met gebeên kerckplichtigh, als de straelenGa naar voetnoot81
 
Der starren voor den dagh, die opkomt, onderdalen:
 
Verzacht haer gramschap door beloften, en gebeên,
 
En, na de zege, pas uw offer te besteênGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Aen my, die u verschijne. ick ben de Godtheit van den
 
Godtlieven Tyber, die dus blaeu de groote landen
 
En oevers, als gy ziet, in 't overloopen strijck',Ga naar voetnoot87
 
En 't vette klay met slib verbetere, en verrijck'.Ga naar voetnoot88
 
Ick, die van 't hoogh geberght koom stroomen naer beneden,
90[regelnummer]
Heb hier mijn hof gebout, het hooft der groote steden,Ga naar voetnoot89-90
 
Alom vermaert. zoo sprack de stroom, en doock al stil
 
Heel diep in 't water naer den gront toe van zijn kil.
 
Zoo dra de bruine nacht en slaep voor 't oogh verdweenen,Ga naar voetnoot93
 
Rees 't hooft van Troje, en zagh den hemel overscheenenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Van 't gouden zonneradt, dat uit den oosten steegh.Ga naar voetnoot95
 
Hy schepte met zijn hant het water van om leeghGa naar voetnoot96
 
Godtsdienstigh uit den stroom, en hief zijn stem naer boven:
 
O Laurentynsche rey van Nymfen, waert te loven,
 
Gy Nymfen, moeders van de vlieten en hun kil,
100[regelnummer]
En gy, ô Tiberijn, ô vader, 't ga zoo 't wil,
 
Neem met uw' heilgen stroom Eneas en zijn schaeren
 
In uwe hoede: ontruckt hem eens zoo veel gevaeren.Ga naar voetnoot102
 
Het zy in welcke bron gy [die met al uw hart
 
Medoogen hebt met onze omsuckelinge en smart,]
105[regelnummer]
U dompelt; 't zy wat gront gy liefelijck wilt laven;
 
Ick zal u altijt met mijn' dienst en offergaven
[pagina 824]
[p. 824]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

102 vooght over de Hesperische vlieten, sta ons by, en verzeker onsGa naar voetnoot102 103 toch klaerder van uwe goddelijcke gunst.

104 Zoo spreeckt hy, en kiest uit de vloot een paer roeijaghten, ver-Ga naar voetnoot104 105 zietze met roeituigh, en wapent met een zijne mackers: maer zie 106 schielijck openbaerde zich, op den groenen oever in 't bosch, eenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot106 107 eenhairige en witte zeuge, met hare biggen, zoo wit als zy, eenGa naar voetnoot107 108 wonderlijck voorspoock: weshalve de godtvruchtige Eneas dezeGa naar voetnoot108 109 met haere jongen slaght, en op het altaer offert, de groote JunoGa naar margenoot+ 110 ter eere. Aldus paeide hy, in dien langen nacht, den hoogen vloetGa naar voetnoot110-13 111 des Tybers, waer door de vliet viel, en stil stont, als een staende 112 water, en zoo vlack lagh, gelijck een meir, daer geen stroom gaet; 113 op dat men zonder arbeit moght oproejen. Zy spoejen dan alGa naar voetnoot113 114 krieoelende hun aengevange reis. De geteerde denneboom stuift 'erGa naar margenoot+Ga naar voetnoot114 115 door: het water verwondert zich, en het bosch verwondert zich, 116 ongewoon dat wijtflickerende rondassen en mannen en beschil-Ga naar voetnoot116 117 derde schepen op den vliet drijven. Zy slijten nacht en dagh met 118 roejen, geraken boven de lange boghten, varen onder veelerhandeGa naar voetnoot118 119 boomen tusschen groene bosschen door, over het stille water. DeGa naar voetnoot119 120 gloeiende zon was midden aen den hemelkloot gestegen, toenze 121 van verre de muren zagen, en het slot, en hier en daer eenigeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot121 122 huizen, nu door de Roomsche mogentheit hemelhoogh opge-Ga naar voetnoot122-23 123 trocken: Evander was toen van kleen vermogen. Zy zetten 'er 124 haestigh met den boegh naer toe, en genaken de stadt.

125 By geval droegh d'Arkadische Koningk ten dien dage, buitenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot125 126 de stadt in een woudt, Amfitryoos grooten zoon en den GodenGa naar voetnoot126

[pagina 825]
[p. 825]
 
Vereeren. horenstroom en vooght van elcken vliet,
 
Die door Hesperien, en zijn landouwen schiet,
 
Och, sta ons heden by, verzeker openbaerderGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Ons van uw gunst: berecht ons van uw godtheit klaerder.Ga naar voetnoot110
 
Zoo spreeckt de Troische vorst, en kiest uit al de vloot
 
Twee jaghten, wapent zijn gezelschap voor den noot,
 
Bezorght het roeituigh. strax ontdeckt zich in de boomen,Ga naar voetnoot113
 
En op den groenen kant, daer 't water langs komt stroomen,
115[regelnummer]
Een witte zeuge, met haer biggen, van een haer,
 
En wit als zy, een merck van zegen, hel en klaer:Ga naar voetnoot116
 
Waerom Eneas, de godtvruchtige, niet wachte,
 
Maer dees, ter eere van de groote Juno, slaghte,Ga naar voetnoot118
 
En met haer jongen wijdde en offerde op 't altaer.
120[regelnummer]
Dus paeit de stroomgodt voort den springvloet, vol gevaer,Ga naar voetnoot120
 
In deze langen nacht, waer op de watren vallen,
 
En, als een staende plas, de vliet, beneên zijn wallen,
 
Zoo vlack lagh, als een meer, dat stil leght, zonder stroom;
 
Op dat men onvermoeit den vliet te boven koom'.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Zy spoên krioelende hun reis om op te vaeren.
 
't Geteerde dennenhout gaet bruischen door de baren.
 
De stroom verwondert zich, het bosch en d'oever schat
 
Een wonder nu zy zien dus ongewoon, op 't natGa naar voetnoot127-28Ga naar voetnoot128
 
Van dezen watervliet, wijdtflickrende rondassen,
130[regelnummer]
En mans, en schepen, schoon beschildert, hen verrassen,
 
En drijven op den vloet. zy slijten dagh en nacht
 
Met roeien, raecken hoogh gemackelijck en zachtGa naar voetnoot132
 
De boghten, 't lange rack des krommen vliets, te boven,Ga naar voetnoot133
 
Door veelerhande slagh van boomen voortgeschoven,
135[regelnummer]
En tusschen 't groene bosch van dezen stillen vloet.
 
De zon stont midden aen den hemelkloot in gloet,Ga naar voetnoot136
 
Toen zy van verr' den muur, het slot, en hier en ginder
 
Wat huizen zagen, door de Roomsche maght, van minder
 
Gelegenheit, in top geheven, en gebouwt.Ga naar voetnoot138-39
140[regelnummer]
Evander was toen arm. zy zetten snel en stout
 
Den boegh recht derwaert, en genaecken poorte, en walle.
 
d'Arkader koning wijde eerbiedigh by gevalle,
 
Op dezen zelven dagh, in 't kerckwoudt, voor de stê,Ga naar voetnoot143
 
Den grooten zoone van Amfitryo, en mê
[pagina 826]
[p. 826]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

127 de pleghtige offereere op. Pallas, zijn zoon, en te gelijck al deGa naar voetnoot127 128 treflijckste jongelingen, en d'arme Raet wieroockten met hem, enGa naar voetnoot128 129 het laeuwe bloet smoockte op d'altaren. Toenze de groote schepenGa naar voetnoot129 130 zagen, en hen ten schaduwachtigen bossche invaren, en al stilGa naar voetnoot130 131 komen aenroejen, stondenze schielijck verbaest, verlieten alle teGa naar voetnoot131 132 zamen de tafels, en rezen overendt. Pallas verbiedt de zijnen wel 133 ernstigh 't offerfeest te staecken, grijpt eenen schicht in de hant, 134 vlieght zelf schichtigh den vreemdelingen te gemoet, en roeptzeGa naar voetnoot134 135 van eenen heuvel van verre toe: o jongelingen, wat oirzaeck port 136 u onbekende wegen naer te sporen? Waer streeft ghy hene? WatGa naar voetnoot136 137 volck zijt ghy? Waer hoort ghy t'huis? Brengt ghy peis of oor- 138 loogh? Toen sprack vader Eneas van het hooge achterkasteel aldus,Ga naar voetnoot138 139 en stack hun met zijne hant den vreedzamen olijftack toe: ghy zietGa naar voetnoot139 140 hier d'inboorlingen van Troje, die wapens tegens de Latijnen,Ga naar margenoot+ 141 hunne vyanden, voeren, van wienze, als ballingen, uit hoovaerdyGa naar voetnoot141-42 142 bevochten en verdreven wierden: wy zoecken Evander: draeght 143 hem dit over, en zeght, dat 'er uitgeleze Vorsten van DardanieGa naar voetnoot143 144 gekomen zijn, om bystant aen zijne wapens te verzoecken. Pallas 145 om dien grooten naem verslagen, stont verbaest. O wie ghy zijt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot145 146 zeit hy, tre op, en spreeck mijnen vader mondeling aen, en vergastGa naar voetnoot146Ga naar voetnoot146-47 147 ons in ons hof: en hy gaf hem de hant, en druckte zijne hant wel 148 hartelijck. Zy verlaten den stroom, en gaen voort het woudt in.Ga naar voetnoot148 149 Toen sprack Eneas den Koningk vriendelijck aen: o overbraveGa naar voetnoot149 150 Grieck, het beliefde de fortuin my herwaert te stieren, om u teGa naar margenoot+ 151 bidden, met den olijftack, van wolle snoeren bewonden, in deGa naar voetnoot151

[pagina 827]
[p. 827]
145[regelnummer]
Den Goden, naer den stijl, hunne eer, en offergaven.Ga naar voetnoot145
 
De zoon prins Pallas, met de bloem der jeught en braven,Ga naar voetnoot146
 
En zijnen armen raet, brant wieroockgeuren, daerGa naar voetnoot147
 
Het offerbloet, noch laeu, vast smoockt op 't woudtaltaer.
 
Toen d'offeraers die trotse en hooge schepen zagen
150[regelnummer]
Ten schadurijcken bossche invaeren, zonder vraegen,
 
En stil aenroeien, wert een iegelijck verbaest,
 
Verliet den offerdisch. zy stonden met der haest
 
Altsamen overendt: maer Pallas, die Godts zaecken
 
Bemint, verbietze streng het offerfeest te staecken.Ga naar voetnoot153-54
155[regelnummer]
Hy grijpt een' schicht, en vlieght terstondt het vreemde jaght
 
Aen 't water in 't gemoet, en roeptze uit al zijn maght
 
Van eenen heuvel toe van verre: ô jongelingen,
 
Wat onbekende drift beweeght u in te dringen,Ga naar voetnoot158
 
Langs onbekende paên? waer streeftge recht naer toe?
160[regelnummer]
Wat zijtge toch voor volck? waer hoortge t'huis? of hoe
 
Is 't met u? brengtge pais, of brengtge ons oorlogh mede?Ga naar voetnoot160-61
 
Eneas, daer hy staet, beantwoort deze rede,
 
Van zijn kampanje, en spreeckt prins Pallas lieflijck aen,Ga naar voetnoot162-63Ga naar voetnoot163
 
En stack hem met zijn hant de blonde vredeblaên,
165[regelnummer]
En zijn' olyftack toe: gy ziet nu hier verschijnen
 
De Troische burgery, die tegens dees Latijnen,
 
Uwe errefvyanden, met recht de wapens draeght:
 
Dewijlze, als ballingen, van hun uit trots verjaeghtGa naar voetnoot168
 
En aengevochten zijn. wy komen naer dees strandenGa naar voetnoot168-69
170[regelnummer]
Evander zoecken: zeght hem aen hoe in dees landen
 
Doorluchte vorsten, uit Dardanje en zijn geslacht,
 
Gekomen zijn, om hulp en bystant aen zijn maght
 
Te zoecken. Pallas staet verbaest om deze maeren,
 
En om dien grooten naem, en antwoort na'et bedaeren:Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Gy zijt dan wie gy zijt, tree op, en staeck uw reis.
 
Spreeck vader zelf: neem uw verblijf in ons palais.
 
Hy geeft hem voort de hant, en drucktze uit rechte minne.
 
Zy leggen daetlijck aen, en stappen boschwaert inne.
 
De vorst Eneas sprack den koning minzaem aen:
180[regelnummer]
O overbrave Grieck, Fortuin wees my de baen,
 
En heeftme, op dat ick, met olyfloof, vast gebonden
 
Met wol, u vreedzaem moght verbidden, hier gezonden.
[pagina 828]
[p. 828]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

152 hant: ick vreesde niet eens voor u, die een Arkader en Vorst derGa naar voetnoot152 153 Grajen zijt, en beide de zonen van Atreus in bloet en maeghschapGa naar voetnoot153 154 bestaet: maer mijne vromigheit en de heilige Orakels der Goden,Ga naar voetnoot154 155 en de bloetvrientschap onzer ouderen, en uwe faem door de landenGa naar voetnoot155 156 uitgebreit, dreven my gewilligh door het nootlot herwaert, en ver-Ga naar voetnoot156 157 knochten my aen u. Dardaen, zoo de Grajen zeggen, uit Elektre,Ga naar voetnoot157 158 Atlas dochter, gesproten, en d'eerste vader en stichter der stede 159 Ilium, quam naer Frygie gevaren. De groote Atlas, die den hemel-Ga naar voetnoot159 160 kloot op zijne schouder draeght, won Elektre. Merkuur, uit de 161 blancke Maje, op de kille kruin van Cyllene geboren, is uw vader.Ga naar voetnoot161 162 Maer Atlas (zoo wij eenigsins gelooven het geen ons ter ooren 163 quam) de zelve Atlas, die de starren en den hemel onderstut, teelde 164 Maje. Aldus spruiten de tacken dezer beide uit eenen zelven 165 stamme. Hier op dan steunende, zoo besloot ick niet u met ge- 166 zanten eerst van verre t'ondertasten, maer quam ootmoedigh zelfGa naar voetnoot166 167 in persoon in uwe tegenwoordigheit. Indien het zelve DaunischeGa naar voetnoot167-68 168 volck, dat u hardt beoorlooght, ons den voet lichte, zoo geloovenze 169 het kan hun niet missen, of zy zullen het gansche Hesperie onder 170 het juck brengen, en de zee, die van wederzijde tegens hun strantGa naar voetnoot170 171 aenspoelt, beheerschen. Laet ons dan elkandere getrouwicheitGa naar margenoot+ 172 zweeren. Wy hebben dappere krijghslieden, en oorlooghsborsten, 173 en jonge gasten, die bedreven zijn. Zoo sprack Eneas: d'anderGa naar voetnoot173 174 zagh hem vast de woorden uit den mont, en door en weder door.Ga naar voetnoot174 175 Daer na antwoorde hy in het kort: o manhaftige Trojaen, hoe liefGa naar margenoot+ 176 is my, dat ick u hier zie, en verwellekomen magh. Nu dunckt my dat

[pagina 829]
[p. 829]
 
Ick vreesde niet voor u, die een Arkader zijt,
 
En vorst der Griecken, en van Atreus zoons niet wijt
185[regelnummer]
In bloet en maeghschap dwaelt: maer mijne dapperheden,Ga naar voetnoot184-85
 
De heilge orakels van de Goden, in veel steden,Ga naar voetnoot186
 
De bloetverwantschap van onze oudren, en uw naem,
 
Zoo veele landen door gedraegen van de Faem,
 
My, die gewilligh was, by nootlot herwaert dreven,
190[regelnummer]
Verbonden aen uw hof. Dardaen [de Graien gevenGa naar voetnoot190
 
Hier reên af, en bescheit] Elektres zoon, een spruitGa naar voetnoot190-91
 
Van Atlas, en die Troje in zijne muuren sluitGa naar voetnoot192
 
En bouwt, en vader wort van Ilium geheeten,
 
Quam eerst naer Frygie de zee met kielen meeten.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
De vreeslijcke Atlas, die de kloot des hemels draeghtGa naar voetnoot195
 
Op zijne schouders, won Elektre, een schoone maeght.
 
Merkuur, uit blancke Maje, op 't kilste van Cyllene,Ga naar voetnoot197
 
Geboren, wert geacht uw vader lang voorheene:
 
Maer Atlas [zoo 't gerucht, dat ons ter oore quam,
200[regelnummer]
Geloof verdienen magh,] dees Atlas is de stamGa naar voetnoot200
 
Van Maje, en onderstut de starren noch hier boven.
 
Dus zijn de tacken van de beide koningshoven
 
Uit eenen zelven stam gesproten, als gy hoort.
 
Ick, steunende op dien troost, besloot niet dezen oortGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
En u van verre eerst loos door boden t'ondertasten,Ga naar voetnoot205
 
Maer koom ootmoedigh zelf u zoecken, en vergasten.Ga naar voetnoot206
 
Zoo 't zelve Daunisch volck, waer van gy wort bestreên,
 
Ons nu den voet licht', zoo gelovenze met reên
 
Het kan niet missen, [dat de Goôn dit noit gehengen,]
210[regelnummer]
Het gansche Hesperye oock onder 't juck te brengen,
 
En 't water, dat hun strant van wederzy bespoelt,
 
Te toomen door hun maght. indienge dit gevoelt,
 
Laet ons elckandre dan, als bontgenooten, zweeren.Ga naar voetnoot213
 
Wy hebben volck om 't heir met braven te stoffeeren,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
En ons ontbreeckt geen jeught noch dapper oorloghsgast.
 
Dus sprack Eneas: en de koning zagh hem vast
 
De woorden uit den mont, en door en weêr: ten lesteGa naar voetnoot217
 
Beantwoort hy 't beknopt: dat ick in dit geweste,
 
Manhaftige Trojaen, u zie, en wellekoom',
220[regelnummer]
Is my ten hooghste lief. het duncktme, als in een' droom,
[pagina 830]
[p. 830]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

177 ick uwen dapperen vader Anchises voor my zie, en spreken hoor: 178 want my gedenckt, hoe Priaem, Laomedons zoon, naer SalaminGa naar voetnoot178 179 treckende, en de rijcken zijner zuster Hesione bezoeckende, inGa naar voetnoot179 180 't voorbyreizen de grenzen van het koude Arkadie ter loop quamGa naar voetnoot180 181 bezichtigen. De baert begost toen in mijne bloeiende jeught eerstGa naar voetnoot181 182 uit te breken: en ick zagh de Trojaensche Vorsten met verwon-Ga naar voetnoot182 183 dering aen, en verwonderde my over Laomedons zoon: doch 184 Anchises was de langste van hun allen: mijn gemoedt blaeckte 185 door een vierige begeerte om dien man aen te spreken, en hem 186 de hant te geven: ick tradt met verlangen naer hem toe, en leideGa naar voetnoot186-87 187 den heer om Feneus vesten. Hy schonck my op zijn vertreck 188 eenen braven pijlkoker met Lycische pijlen, eenen rock met goudeGa naar voetnoot188Ga naar voetnoot188-89 189 strepen doorwrocht, en een paer goude breidels, die mijn zoon 190 Pallas noch heeft: waerom het bontgenootschap, dat ghy verzoeckt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot190 191 al voorhene met hanttastinge bevestight is: en ick zal, zoo rasGa naar voetnoot191 192 morgen de zon het velt beschijne, u welgemoedt met bystantGa naar voetnoot192 193 afvaerdigen, en met middelen de hant bieden. Ondertusschen,Ga naar voetnoot193 194 mijn vrienden, viert, dewijl ghy hier gekomen zijt, gewilligh metGa naar margenoot+Ga naar voetnoot194 195 ons dit heiligh jaergetijde, het welck men niet magh uitstellen,Ga naar voetnoot195 196 en zet u ter tafel by ons, uwe megenooten. Zoo gesprokenGa naar voetnoot196 197 hebbende, beval hy spijs en opgenome bekers weder op te zetten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot197 198 zette zelf de mannen op de grazige zoden neder, en vlijdde Eneas, 199 den voornaemste, op het ruige leeuwsvel, zijn banckkussen, enGa naar voetnoot199Ga naar voetnoot199-200 200 noodighde hem van zijnen ahornen stoel. Daer na rechten d'altaer-

[pagina 831]
[p. 831]
 
Dat ick Anchises zelf, zoo dapper van vermogen,Ga naar voetnoot221
 
Uw' eigen vader hoore, en staen zie voor mijne oogen:
 
Want my magh heugen hoe van overlang Priaem,Ga naar voetnoot223
 
Laomedons vermaeck en zoon en erfgenaem,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Toen hy naer Salamin, het eilant, in die hoeckenGa naar voetnoot225
 
Zijn zuster Hesioons landouwen quam bezoecken,
 
Met eenen oock ter loop, op dien uitheemschen toght,Ga naar voetnoot227
 
Het koude Arkadisch lant en zijne grens bezocht.
 
Ick, toen in 't bloeienst van mijn jeught, stont opgeloken,
230[regelnummer]
Gelijck een bloem: de baert was effen uitgebroken.
 
'k Zagh met verwonderen de Troische vorsten aen,
 
Den vader in den zoon hier tegenwoordigh staen:Ga naar voetnoot232
 
Doch vorst Anchises was de langste van hun allen.
 
Mijn hart en yver blaeckte om met een welgevallenGa naar voetnoot234
235[regelnummer]
Hem aen te spreecken, en te groeten van zoo veer.Ga naar voetnoot235
 
Ick tradt met lust naer hem, en leide dezen heerGa naar voetnoot236
 
Om Feneus vesten, en hy schonckme midlerwylen
 
In 't scheiden milt en heusch een' koker, zwaer van pylen,
 
Uit Lycie, oock een' rock, heel rijck gestreept met gout,
240[regelnummer]
Twee goude breidels, die mijn zoon in waerde houdt,
 
En heden noch bewaert: waerom de bondtverwantschap,Ga naar voetnoot241
 
Die gy verzoeckt en eischt, van outs al in dit lantschap
 
Ten hove, hant aen hant wel sterck bevestight is.
 
Ick zal u morgen, als de zon de duisternis
245[regelnummer]
Verdreven heeft, en 't lant beschijnt met haere straelen
 
Terstont afvaerdigen met bystant naer uw paelen,Ga naar voetnoot246
 
Van middelen voorzien, met krijghsliên biên de hant.Ga naar voetnoot247
 
Dewijlge hier nu zijt ter goeder uur gelant,
 
Zoo viert toch hartelijck de heilge jaergetijden
250[regelnummer]
Met ons, naerdienze geen vertreck noch uitstel lijden,Ga naar voetnoot250
 
En zet u aen den disch. zoo sprack hy, en geboodt
 
Den opgenomen kelck en spijs, den dischgenoot
 
Ten dienst weêr op den disch te brengen, zette blijde
 
De mans op 't grazigh bed van zoden neêr, en vlijde
255[regelnummer]
Eneas, 't opperhooft, op zijn banckkussen neêr,Ga naar voetnoot255
 
De ruige leeuwenhuidt, en noode dezen heer
 
Uit zijn' ahornen stoel. toen dit beschickt was gingen
[pagina 832]
[p. 832]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

201 priester en uitgeleze jongelingen om strijt gebraden ingewantGa naar voetnoot201 202 van stieren aen, en vullen de korven met bischuit, en schenckenGa naar voetnoot202 203 den wijn. Eneas en de Trojaensche jeught bancketteren te gelijck 204 van ossenharsten, en den gewijden afval. Na dat de honger ge-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot204 205 boet, en de grage maegh verzaet is, zeit Koningk Evander: geenGa naar voetnoot205 206 ydele nochte onwetende overgeloovigheit van oude Goden steldeGa naar voetnoot206 207 by ons uit gewoonte deze pleghtigheit, deze spijs, en dit altaerGa naar voetnoot207 208 van zulck een treffelijcke Godtheit in. O Trojaen, o vrient, wyGa naar voetnoot208-209 209 onderhouden, wy vernieuwen met recht deze offereere, aenge- 210 zien dit gewest van schrickelijck gevaer verlost wiert. Bezie eens 211 deze klip van outs over de rotsen hene hangen; hoe dat gevaerteGa naar voetnoot211 212 wijt van een gesmeten, de berghspelonck woest leit, en de rots-Ga naar voetnoot212 213 breuck een ysselijcke kloof veroirzaeckte. Hier verre achter af,Ga naar voetnoot213-16 214 in deze woestijne, had Kakus, half mensch, zijn spelonck, die 215 afgrijsselijcke wilt en woest begroeit, van geene zonnestralen 216 beschenen, en altijt laeuw van verschen moort lagh: de menschen-Ga naar voetnoot216 217 hoofden, uit trotsheit op de deuren genagelt, hingen bleeck enGa naar voetnoot217 218 vuil van bloet en etter. Vulkaen teelde dit gedroght, dat zwaer-Ga naar voetnoot218 219 lijvigh hene tredende, zijn vaders dompigh vier ten monde uit-Ga naar voetnoot219 220 braeckte. De tijdt boodt ons, die vast verlangden, hulp, doorGa naar voetnoot220 221 d'aenkomst dezes Godts: want Alcides, die stercke verlosser,Ga naar voetnoot221 222 moedigh op den roof en neerslagh des drielijvigen Geryons, quamGa naar voetnoot222 223 herwaert, en dreef, als een triomfeerder, zijn geweldige stieren

[pagina 833]
[p. 833]
 
Hier d'offerpriester en de bloem der jongelingen
 
En rechtten elck om strijt ter offermaeltijt aen
260[regelnummer]
Het ingewant, en vleesch van stieren, versch gebraên,
 
En korven, vol bisschuit: men schenckt'er wijn in schaelen.
 
Men ziet Eneas en de jeught van Troje onthaelen
 
Met afval, Godt gewijdt, en offerossenharst.
 
Na dat het feestbancket den honger, die hen perst,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Geboet hadde, en de maegh, die graêgh was, dus verzaedight,
 
Heeft vorst Evander dus het offerfeest verdaedight:Ga naar voetnoot266
 
Geene ydle onkundigheit noch bygeloof van GodtGa naar voetnoot267
 
Of oude Goden heeft by ons dit erfgebodt,Ga naar voetnoot268
 
Dees pleghtigheit, gewoonte, en maeltijt, en altaeren
270[regelnummer]
Van zulck een' grooten Godt en Godtheit, onervaeren
 
Onweetende ingestelt, neen zeker. Troische heer,Ga naar voetnoot270-71
 
Mijn dischgast, men vernieut en viert deze offereer
 
Uit rechte danckbaerheit, naerdien dit berghgeweste
 
Van schrickelijck gevaer eens wiert verlost ten leste.
275[regelnummer]
Bezie hoe deze rots, van outs ten val geneight,
 
En hellende overhangt, en andre klippen dreight;
 
Hoe dit gevaerte om hoogh, zoo wijdt van een gesmeeten,Ga naar voetnoot277
 
Het hol verwoest leght, en de rotsbreuck zulcke spleeten
 
En vreesselijcke kloof veroirzaeckte. achteraf,
280[regelnummer]
Heel diep in dees woestijn had Kakus, wreet en straf,
 
Half mensch, half dier, zijn hol, dat, schricklijck wilt omheenen
 
Begroeit, van zon, noch maen, noch starren wiert bescheenen,
 
En altijt laeu lagh en noch versch van menschemoort.Ga naar voetnoot279-83
 
Men zagh de hoofden, trots genagelt op de poort,
285[regelnummer]
Die, bleeck en vuil, van bloet en stinckende etter stoncken.
 
Vulkaen had dit gedroght geteelt, dat in speloncken
 
Zoo groot stapte als het was, zijn vaders vier om hooghGa naar voetnoot287
 
Heel dick en dompigh uit zijn mont en keele spoogh.
 
Wy hoopten vast op hulp, die ons wert aengeboden
290[regelnummer]
Door d'aenkomst van den Godt, ge-eert by dees genooden:Ga naar voetnoot290
 
Want Herkules, des volcks verlosser, sterck en fier,
 
En moedigh op den roof en neêrslagh van het dier,Ga naar voetnoot292
 
Reus Geryon, die met dry lichaemen kon vechten,
 
Quam herwaert aen, en dreef, als triomfeerders pleghten,Ga naar voetnoot294
[pagina 834]
[p. 834]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

224 en ossen hier langs, by den stroom, in dit dal naer de weide. MaerGa naar voetnoot224 225 Kakus door zijne dollicheit van zinnen verwildert, om geen be-Ga naar voetnoot225Ga naar voetnoot225-26 226 driegery nochte schelmery onbezocht te laten, dreef vier van de 227 vetste stieren, en vier van de beste koejen uit den stal wegh, en ver-Ga naar voetnoot227 228 borgh in zijn beschaduwde steenrots dit vee, met den staert achter-Ga naar voetnoot228-30 229 waert in zijn spelonck getrocken, op dat men geen spoor nochte 230 rechte voetstappen zou vinden. Geene mercktekens meldden deGa naar voetnoot230 231 spelonck, hoe men oock zocht. Toen Amfitryoos zoon middelerwijlGa naar voetnoot231 232 zijn zatte drift nu naer den stal zou drijven, en reede stont om teGa naar voetnoot232 233 vertrecken, begosten d'ossen in het henegaen te loejen, al hetGa naar voetnoot233-34 234 bosch met bulcken te vullen, en al klagende van de heuvels te 235 scheiden. Een van d'ossen sloegh geluit, en loeide hier tegens 236 aen, uit het woeste hol, daer het vee opgesloten, Kakus buitenGa naar voetnoot236-37 237 zijn gissing meldde. Maer toen begost Alcides bloet van gram- 238 schap te zieden, en de zwarte gal van dolheit over te loopen. HyGa naar voetnoot238 239 grijpt het geweer, en zijn quastige knods in de vuist, en tijdt alGa naar voetnoot239 240 zijn best den steilen top des hoogen berghs op. Toen zagenGa naar voetnoot240-41 241 d'onzen Kakus eerst schricken, en de verbaestheit in zijn oogen. 242 Terstont vlught de booswicht van angst, sneller dan den wint, 243 de spelonck in, of hy vloogh. Na dat hy zich in het hol sloot, en 244 den vreesselijcken steen, die kunstigh door zijnen vader, aen eenGa naar voetnoot244Ga naar voetnoot244-47 245 yzere keten vast gekloncken hing, liet nederschieten, zoo ras de

[pagina 835]
[p. 835]
295[regelnummer]
Zijn groote stieren en zijne ossen overal
 
By dezen stroom te weide, en in dit grasrijck dal.
 
Maer Kakus, byster dol, verwildert, en verwaten,Ga naar voetnoot297
 
Om geen bedriegery noch schelmstuck na te laten,
 
Dreef tweepaer stieren, en vier koeien, vet gemest,
300[regelnummer]
Het puick van al het vee, ter weide uit naer zijn nest,
 
Verstackze in schaduwe van zijn speloncke, en holen,
 
By hunnen staert gesleept, op dat de zoeckers doolen,Ga naar voetnoot302
 
Geen' rechten voetstap zien, geen spoor, dat derwaert leit.Ga naar voetnoot303
 
Geen merreckteken melt het roofnest: geen bescheitGa naar voetnoot304
305[regelnummer]
Verneemt men, hoe men zoeckt. toen Herkles van die pleckenGa naar voetnoot305
 
Met d'andre zatte drift nu stont op zijn vertrecken,Ga naar voetnoot306
 
En haer verweiden wou, begon, in 't heenegaen,
 
Zijn drift te loeien, en een schor geluit te slaen,
 
Door al het boschgewest het bulcken wijt te spreiden,
310[regelnummer]
En klaegende uit het groen der heuvelen te scheiden:
 
Maer een der ossen, daerze in 't hol gesloten staen,Ga naar voetnoot311
 
Bulckt op, en antwoort luide, als d'anderen heenegaen,Ga naar voetnoot312
 
En melde Kakus, daer hy allerminst op giste.
 
Toen zoodt Alcides bloet van gramschap, dat het siste,
315[regelnummer]
Van dolheit liep zijn gal toen over, meer en meer.
 
Hy zoeckt naer wapentuigh, ziet om naer zijn geweer,
 
En grijpt de zwaere knods, vol quasten, vlieght ontsteeckenGa naar voetnoot317
 
Den steilen heuvel op in top, om zich te wreecken.
 
Toen zagh, toen zagh men eerst hoe Kakus lijf en leên
320[regelnummer]
Van vreeze beefden, schrick hem uit zijne oogen scheen.
 
De booswicht vlught van angst, en, sneller dan de winden,
 
Vloogh heene in zijn spelonck. de vrees en zorgen binden
 
Hem vleugels aen den hiel. na dat hy zich dus dolGa naar voetnoot323
 
Hadde opgesloten, en voor slot en deur van 't holGa naar voetnoot324
325[regelnummer]
Den vreesselijcken steen, die kunstigh van zijn' vader
 
Aen d'ysere keten en haer schakel hecht te gaderGa naar voetnoot326
 
Aen een gekloncken hing, liet schieten, dat het klonck;Ga naar voetnoot327
 
Zoo ras de keten van metael in stucken sprongk,
[pagina 836]
[p. 836]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

246 keten in stucken sprongk; en hy de posten met eenen boom palGa naar voetnoot246-47 247 en vast zette; zie zoo quam 'er de verbolgen Tirynther, die alle 248 toegangen doorsnuffelende, zijn oogen vast herwaert en derwaertGa naar voetnoot248 249 sloegh, en op de tanden knerste. Hy verhit van toorne, bespiedeGa naar voetnoot249 250 driewerf den geheelen bergh Aventijn: driewerf verwrickte hy deGa naar voetnoot250 251 steene poort te vergeefs: driewerf gingk hy van vermoeitheit inGa naar voetnoot251 252 het dal nederzitten. Op den rugh der speloncke, rontom metGa naar voetnoot252 253 afgebroke steenrotsen omheint, stont een scherpe klip, die heelGa naar voetnoot253 254 hoogh uitstack, een recht broeinest voor heilooze vogels. HerkulesGa naar voetnoot254 255 deze klip, die aen de slincke zijde des heuvels over den stroom 256 helde, met zijn rechte hant aengrijpende, verwrickte en scheur-Ga naar voetnoot256-57 257 deze los van haren wortel; stietze daer na haestigh van boven 258 neêr, zoo dat de lucht overwijt van den slagh wedergalmde,Ga naar voetnoot258 259 d'oevers daverden, en de stroom van verbaestheit te rugh sprongk.Ga naar voetnoot259 260 Toen quam Kakus moorthol en diep roofnest naeckt aen den 261 dagh, en de beschaduwde moortkelders lagen geheel open: niet 262 anders gelijck of het aertrijck, ergens van onder opgereten,Ga naar voetnoot262 263 den helschen poel ontdeckte, en het Rijck des doots, zoo gehaetGa naar voetnoot263 264 by de Goden, opsloot, zoo dat men, van boven in den afgrijsse-Ga naar voetnoot264 265 lijcken afgront, de zielen voor 't inschijnende licht zagh sidderen.Ga naar voetnoot265 266 Weshalve Alcides van boven af met pijlen schoot, al zijn geweerGa naar voetnoot266Ga naar voetnoot266-67 267 te baet nam, en met vreesselijcke steenen, en dicke tacken van 268 boomen, zonder ophouden hem te keer gingk, die strax tegensGa naar voetnoot268 269 zijne hoop in het licht betrapt, in de holle steenrots besloten was,Ga naar voetnoot269

[pagina 837]
[p. 837]
 
En hy den post en deur, die 't innegaen belette,
330[regelnummer]
Met eenen dicken boom heel pal en stevigh zette;
 
Zoo quammer juist op slagh de gramme Tiryntier,Ga naar voetnoot331
 
Die 't al doorsnuffelde, en zijne oogen gins en hier
 
Aen alle kanten sloegh, en op de tanden knerste.
 
Hy, dus verhit van toorne, en die van spijt schier berste,
335[regelnummer]
Bespiede drywerf den geheelen Aventijn.
 
Drywerf verwrickte hy de steene poort met pijn,Ga naar voetnoot336
 
Doch ydel en vergeefs, ging drymael, in 't verhitten
 
Van zijne wraeck, vermoeit in 't dal ter neder zitten.Ga naar voetnoot337-38
 
Recht boven op den rug van 't hol, met rots by rots
340[regelnummer]
En afgebroke klippe omheint, stont spits en trotsGa naar voetnoot340
 
Een klip, die uitstack in de hooghte, een nest voor gieren,
 
Een broeinest voor de rave en roofgezinde dieren.
 
Alcides deze klip, die aen den slincken kant
 
Des heuvels naer den stroom zich buight, met zijne hantGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Aengrijpende, verwricktze, en scheurtze van haer' wortel,
 
En stootze flux om laegh aen puin en gruis te mortel,Ga naar voetnoot346
 
Dat al de lucht rondom gewaeghde van den slagh,Ga naar voetnoot347
 
En d'oevers daverden, de stroom van groot ontzagh,Ga naar voetnoot348
 
Verbaest te rugge sprongk. toen quamen dees speloncken
350[regelnummer]
En Kakus moorthol, en zijn roofnest, diep gezoncken,Ga naar voetnoot350
 
Heel helder aen den dagh. de kelders, vuil van moort,
 
En zwart van schaduwen en schimmen, lagen voortGa naar voetnoot351-52
 
Voor ieder open, en niet anders of 't gereeten
 
En gaepende aerdtrijck, diep van onder opgespleeten,
355[regelnummer]
Den helschen jammerpoel ontdeckte, en 't naere rijckGa naar voetnoot355
 
Des Doots, gehaet by 't licht der Goden, te gelijckGa naar voetnoot356
 
Nu opensloot, zoo dat men onderwaert van bovenGa naar voetnoot357
 
In dien gevloeckten poel, voor 't licht, dat door de kloven
 
Beneden scheen, de schaer der zielen siddren zagh:Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Weshalve Alcides flux, van boven uit den dagh,Ga naar voetnoot360
 
Met zijne pijlen schoot, al zijn geweer en wapen
 
Te hulp nam, en met steen en kaien op te raepen,
 
En tacken, van geboomt geruckt, hem zonder rust
 
Te keer gingk, daer hy stont, zoo snel en onbewust,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
En tegens zijne hoop betrapt, en opgeslooten
 
In 't hol van deze rots, en bevende verschoten,Ga naar voetnoot366
[pagina 838]
[p. 838]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

270 en nu afgrijsselijck tierde en brulde. Maer Kakus (want daer wasGa naar voetnoot270 271 geen vlughten aen) braeckte zulck eenen geweldigen damp te 272 keele uit, dat het wonder was, en blies in het hol zulck eenen 273 duisteren nacht en nevel, en benevelde de spelonck zoo byster, 274 met zwarten roock en duisternisse, met vier gemengelt, dat men 275 uit zijn oogen niet zien kon. Dit stont den moedigen Alcides nietGa naar voetnoot275 276 te lijden: hy sprongk van boven neder in 't vier, daer de roock 277 allerdickst opdreef, en de zwarte damp allermeest uit het woesteGa naar voetnoot277 278 hol op quam smoken. De helt greep Kakus toen, die vast vergeefs 279 uit de duisternisse vier en vlam spoogh, en hy knoopte hem deGa naar voetnoot279Ga naar voetnoot279-80 280 voeten met de handen aen een, duwde d'oogen uit den kop, en 281 worghde zijn keel toe, zonder dat 'er een druppel bloets uit quam. 282 Terstont ruckte hy de deuren op, zette den gruwzamen moortkuil 283 open, broght de weghgedreve ossen en den gelochenden roofGa naar voetnoot283 284 voor den dagh, en sleepte het wanschape doode lichaem met deGa naar voetnoot284 285 voeten buiten het roofnest. De menschen kunnen zich niet zadt 286 zien aen afgrijsselijcke oogen, en aenzicht, en borstelige en ruige 287 borst van het halve dier, en het vier, dat in zijne keel smoorde.Ga naar voetnoot287 288 Sedert vierde men hier over, Alcides ter eere; en de nakome-Ga naar voetnoot288 289 lingen onderhielden vrolijck dezen feestdagh. Potitius is d'eersteGa naar voetnoot289 290 insteller, en d'afkomst van Pinarius d'onderhoutster van HerkulesGa naar voetnoot290 291 offerfeest. Hy stichtte in het woudt dit altaer, het welck by onsGa naar voetnoot291 292 altijt het Allerhooghste zal genoemt worden, en altijt het Aller-Ga naar voetnoot292 293 hooghste blijven. Weshalve, o jongelingen, bekranst, uit danck-

[pagina 839]
[p. 839]
 
Afgrijslijck tiert, en brult: maer Kakus braeckte [want
 
Hy zagh geen straf t'ontgaen aen dien noch dezen kant,]Ga naar voetnoot368
 
Zoo vreeslijck eenen damp ter keele uit, dat het wonder
370[regelnummer]
Te zien was, en hy blies in 't woeste hol van onder
 
Zulck eenen donckren damp en nevel, en betooghGa naar voetnoot371
 
De moortspelonck zoo dick en byster voor het ooghGa naar voetnoot372
 
Met zwarten mist en damp, en naere duisternissen,
 
Gemengt met roock en smoock, dat d'oogen zich vergissen,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
En geen gedaente zien. dit kon de vroome heltGa naar voetnoot375
 
Niet lijden: hierom sprong hy moedigh met gewelt
 
Van boven neêr in 't vier, daer roock en smoock met wolcken
 
Het dickste opdrijven quam, en uit de bystre kolckenGa naar voetnoot378
 
De zwarte damp het grofst quam smoocken naer de lucht.
380[regelnummer]
De helt greep Kakus toen, die slechts met loos geruchtGa naar voetnoot380
 
Zijn vier en vlam vergeefs uit duisternisse rispte.Ga naar voetnoot381
 
Hy knoopte hant en voet aen een, en duwde en knispteGa naar voetnoot382
 
Hem 't gloeiende gezicht en d'oogen uit het hooft,Ga naar voetnoot383
 
Verworghde hem, wien, gansch van lucht en aêm berooft,
385[regelnummer]
Verstickt geen druppel bloets ter keele uit quam gedropen.
 
Hy ruckt de deur op, zet den donckren moortkuil open,
 
Brengt al 't gestolen vee, den dier verzworen buit,Ga naar voetnoot387
 
En d'ossen voor den dagh. hy sleipt het ondier uit
 
Het roofnest, doot en warm, by zijn gebonde voeten.
390[regelnummer]
De toeloop en het volck, die 't lantgedroght gemoeten,Ga naar voetnoot390
 
Verzaên hunne oogen naeu aen deze afgrijslijckheên
 
Van blicken, en gezicht, en borst, en ruggebeen,
 
Heel ruigh van borstelen, en 't vier, dat, al verlorenGa naar voetnoot393
 
Gespogen en gebraeckt, in zijne keel most smooren.
395[regelnummer]
Men vierde na dien tijt hierover Herkles feest,
 
En elck nakomeling hielt met een' blijden geest
 
Dien vierdagh, jaer op jaer. Potitius is ouder,Ga naar voetnoot397
 
En innesteller van dees hooghtijt: d'onderhouder
 
Van Herkles feestdagh is het stamhuis van Pinaer.
400[regelnummer]
Hy stichte hier in 't woudt dit godtgewijde altaer,
 
Dat eeuwigh onder ons het Allerhooghst' zal heeten,
 
En 't Allerhooghste blijft by ieder ingezeten.
 
Hierom bekranst uw hooft, ô uitgeleze jeught,
[pagina 840]
[p. 840]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

294 baerheit voor zoo groot een weldaet, uw hair met loof; drincktGa naar voetnoot294 295 malkanderen den beker toe; roept den Godt, een' beschermerGa naar voetnoot295 296 des lants aen, en schenckt rustigh wijn in den kop. Zoo sprackGa naar voetnoot296 297 Evander, en beschaduwde zijn hair met tweeverwigen populier,Ga naar voetnoot297 298 Herkules loof, bekranste zijn hooft met bladeren, en nam denGa naar voetnoot298 299 heiligen offerbeker in de hant. Terstont plengdenze al te zamen 300 den wijn vrolijck op tafel, en riepen de Goden aen. De zon 301 middelerwijl aen den hemel dalende, zoo begost d'avont te vallen: 302 en nu gingen de Priesters, en inzonderheit Potitius, volgens deGa naar voetnoot302 303 gewoonte, met vellen om hun lijf gegort, en ontstaecken het vier.Ga naar voetnoot303 304 Zy rechten maeltijden, en het tweede offergerecht aen, en over-Ga naar voetnoot304 305 laden d'altaren met volle schotelen. Daer op komen de huppe-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot305Ga naar voetnoot306 307 van hun hooft gevlochten, om rontom de brandende altaren te 308 zingen. D'een rey bestaet uit jongelingen, d'ander uit oude 309 mannen, die op maetgedicht Herkules lof zingen, en zijn daden 310 prijzen: hoe hy eerst met zijne vuisten de stiefmoeders gedroghtenGa naar voetnoot310-11 311 worghde, en een paer slangen te berste duwde; hoe hy Troje 312 en Oechalie, die brave steden, in den oorloogh verdelghde: hoeGa naar voetnoot312 313 hy duizenterleie zwaericheden en rampen, onder Koningk Euris- 314 theus, door Junoos ongerechtigen wrock most uitstaen. O zeeg-Ga naar voetnoot314Ga naar voetnoot314-15

[pagina 841]
[p. 841]
 
Met loof, tot danckbaerheit voor zulck een groote deught,Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
En past elckandren met den offerkelck t'onthaelen.Ga naar voetnoot405
 
Schenckt rustigh nu den wijn den gasten toe met schaelen,
 
En roept den Godt des lants en 'slants beschermer aen.
 
Zoo spreeckt Evander, en bedeckt zijn haer met blaên,
 
Met zwarte en witte verf van populier, de blarenGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
En 't loof van Herkules, en kranst zich voor d'altaeren,
 
Neemt d'offerschael, die Godt gewijdt is, in de hant.
 
Zy plengen te gelijck met vreught door 't feestverbantGa naar voetnoot412
 
De wijnen op den disch, en roepen om de Goden.
 
De zon beneên de kim, terwijlze elckandren nooden,
415[regelnummer]
Gedaelt, zoo viel de schim en avont op zijn' tijt.Ga naar voetnoot414-15
 
Nu ging Potitius, tot offerman gewijdt,
 
En 't gansche priesterdom, gelijck van outs, met vellenGa naar voetnoot417
 
Om 't lijf gegort, het rijs in brant en vlammen stellen.
 
Men schaft'er offerspijs, en 't ander dischgerecht,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Stoffeert d'altaeren milt volop, gelijck men pleght,Ga naar voetnoot420
 
Met volle schotelen. de rey van Mars, met kranssen
 
En tacken om het hooft bevlochten, valt aen 't danssen,
 
En huppelt op den zangk om 't brandend woudtaltaer.
 
Een rey bestaet uit jonge, en d'ander, grijs van haer,
425[regelnummer]
Uit oude mannen, die, met trippelen en wijzen
 
Op maetdicht, Herkles faem en zijne daeden prijzen;Ga naar voetnoot425-26
 
Hoe vroegh hy met zijn vuist de stiefmoêrs wiegeslang
 
Verworghde, en duwde een paer te bersten, dootsch en bang;Ga naar voetnoot428
 
Hoe hy out Troje en oock Echalie, twee steden
430[regelnummer]
Ten hemel toe befaemt, met maght hadde afgestreden;Ga naar voetnoot430
 
Hoe hy veel duizenden gevaeren ramp en leedt,
 
In vorst Eristheus dienst, door Junoos wrock, te wreetGa naar voetnoot432
 
En onrechtvaerdigh, most zijn leven lang verduuren.
[pagina 842]
[p. 842]

315 haftige helt, ghy slaght met uwe vuist Hyleus en Folus, met hunGa naar voetnoot315Ga naar voetnoot315-16 316 dubbele leden uit eene wolcke geboren; ghy velt het KretenzerGa naar voetnoot316 317 wanschepsel, en den afgrijsselijcken leeuw, onder de steenrotsGa naar voetnoot317 318 van Nemea. Voor u schrickte de jammerpoel; voor u schrickteGa naar voetnoot318-20 319 de hellewachter, die in het bebloede hol, op het halfgegeten 320 gebeente, achterover lagh en knaeghde: en geenerlei ondier,Ga naar voetnoot320 321 nochte zelf de groote Tyfeus verschrickte u met zijn geweer:Ga naar voetnoot321 322 nochte de Lerneesche slang, die van hoofden krielde, verbaesdeGa naar voetnoot322 323 of benaeude u niet. Zijt gegroet, o Jupijns rechte afkomst, dieGa naar voetnoot323 324 by de Goden in eere leeft: begunstigh en zegen ons, en uwenGa naar voetnoot324 325 offer. Deze daden verheffenze met lofzangen: inzonderheit mel-Ga naar voetnoot325 326 denze mede van Kakus spelonck, en hoe hy vier en vlam spoogh. 327 Al het woudt wedergalmde, en de heuvels dreunden van dit 328 geluit. De Godtsdienst ge-eindight, zoo begevenze zich daer naGa naar voetnoot328 329 alle te zamen stedewaert. De Koningk hoogh op zijn dagen, gingkGa naar voetnoot329 330 neffens Eneas, zijnen megenoot, leunde onder 't henegaen opGa naar voetnoot330 331 zijnen zoon, en verkortte den wegh met kouten. Eneas slaet zijne 332 oogen met verwonderinge wacker rontom, schept vermaeck inGa naar voetnoot332Ga naar voetnoot332-33 333 die plaetsen, en ondervraeght, en hoort met lust naer de gedenck- 334 waerdighste stucken der oude helden, elck in 't byzonder. ToenGa naar voetnoot334 335 zeide Koningk Evander, grontlegger des Roomschen burghs:Ga naar voetnoot335 336 D'ingezete Boschgoden en Veltgodinnen, en een slagh van men-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot336 337 schen uit struicken en harde eicken geboren, bewoonden dezeGa naar voetnoot337 338 bosschen, liepen zonder zeden, zonder tucht hene; en wistenGa naar voetnoot338

[pagina 843]
[p. 843]
 
Zeeghafte helt, gy slaghte, in alle uwe avontuuren,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Hyleüs met de vuist, en Folus, bey geteelt
 
Uit wolcken, sterck van leên, hun dubbel megedeelt.Ga naar voetnoot436
 
Gy velt het ondier der Kretensen onder 't schreeuwen,Ga naar voetnoot437
 
En dien Nemeeschen leeuw, den gruwel aller leeuwen,
 
Gescholen in zijn rots. d'afgrijsselijcke poel
440[regelnummer]
Van jammer schrickt voor u. de hont, die Plutoos stoelGa naar voetnoot440
 
In 't bloedigh hol bewaeckt, ten schrick van die 't belaeghde,Ga naar voetnoot441
 
De helhont, die het half verteert gebeente knaeghde,
 
En achterover lagh, verschrickte voor uw kracht.
 
Geen ondier, Tyfeus zelf, een reus, zoo groot van maght,
445[regelnummer]
Vervaerde u met zijn spits. geen waterslang vernieldeGa naar voetnoot445
 
U, schoon haer vruchtbre hals van veele hoofden krielde.Ga naar voetnoot446
 
O wettige afkomst van Jupijn, zijt nu gegroet,Ga naar voetnoot447
 
Die by de Goden leeft in weelde en overvloet.
 
Ay zegen onzen dienst, uwe offers, dat wy 't mercken.Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Dus lovenze met zang zijn daeden, en zijn wercken,
 
Gedencken boven al waer Kakus moorthol stont,
 
En hoe hy vier en vlam kon blazen uit zijn' mont.
 
Al 't feestwoudt wedergalmt: de heuvels staen bewogen.Ga naar voetnoot453
 
En dreunen op 't geluit. de godtsdienst dus voltogen,
455[regelnummer]
Zoo gaenze stedewaert. de koning, grijs en out,
 
Ging aen Eneas zy, zijn megenoot, door 't woudt,
 
En leunende op zijn' zoon in 't gaen, van onvermogen,Ga naar voetnoot457
 
Kort koutende den wegh. Eneas opgetogen
 
Slaet met verwondering zijne oogen overal,
460[regelnummer]
Schept zijn vermaeck in plaets, en lantschap, bergh, en dal,
 
En ondervraeght en hoort met lust, als naer een wonder,
 
Naer d'oude helden, en hun daeden, elck byzonder.Ga naar voetnoot462
 
Toen sprack Evander, die den gront der Roomsche stêGa naar voetnoot463
 
Geleght heeft: Boschgoôn en de Veltgodinnen mê,
465[regelnummer]
En een hardtvochtigh volck, geteelt uit eick en struicken,Ga naar voetnoot465
 
Van overouts dit bosch tot hun verblijf gebruicken,
 
En loopen, zonder tucht en zeden, wilt genoegh.
[pagina 844]
[p. 844]

339 van geen stieren onder het juck te spannen, of van middelen teGa naar voetnoot339 340 vergaren, of die te besparen; maer leefden by boomvruchten, en 341 opgejaeght wilt, een' harden kost. Saturnus, vlughtigh voor JupijnsGa naar voetnoot341Ga naar voetnoot341-43 342 wapenen, en uit zijn Rijck in ballingschap gedreven, quam eerst 343 van den hemelhoogen Olymp herwaert. Dees tuchtighde dienGa naar voetnoot343 344 onleerzamen aert, op steile bergen verstroit, en gaf hun wetten,Ga naar voetnoot344 345 en wou dat men het lant Latium, of schuilhoeck, zou heeten,Ga naar voetnoot345 346 naerdien hy in dien hoeck veiligh gescholen had. De goude eeuw,Ga naar voetnoot346 347 zoo men zeit, bloeide onder dezen Koningk: zoo stil en vreed-Ga naar voetnoot347 348 zaem regeerde hy het volck; tot dat allengs een slimmer enGa naar voetnoot348 349 misverfde tijt en dolle oorlooghslust en goutzucht opquamen:Ga naar voetnoot349 350 toen quamen die van Ausonie en Sicilie herwaert, en SaturnusGa naar voetnoot350 351 landouw veranderde zomtijts van naem: daer na quamen deGa naar voetnoot351 352 Koningen, en de straffe Tyber, met zijn onbeschoft lijf, naer wienGa naar voetnoot352 353 wy Italianen sedert dezen vliet den Tyber noemden: en d'oude 354 Albula verloor zijnen rechten naem. D'almogende Fortuin, enGa naar voetnoot354 355 't onontworstelbare Nootlot zetten my op dezen bodem neder, 356 sedert ick uit mijn vaderlant gedreven wiert, en ter zee hetGa naar voetnoot356-57 357 uiterste gevaer uitstont. Godt Apollo, mijn raetgever, en d'ont- 358 zaghelijcke vermaningen der Nymfe Karmente, mijne moeder,Ga naar voetnoot358 359 dreven my herwaert. Naulicks verhaelde hy dit, of van hier 360 voortgaende, toonde hem het altaer, en de Karmentische poort,Ga naar voetnoot360 361 op zijn Roomsch van oudts alzoo genoemt, ter gedachtenisse enGa naar voetnoot361

[pagina 845]
[p. 845]
 
Zy wisten van geen' stier te spannen voor den ploegh,
 
Van middelen noch goet te gaeren, en te spaeren,
470[regelnummer]
Maer leefden slechts by loof, en wilt, gejaeght in 't garen,Ga naar voetnoot470
 
Een' byster harden kost. Saturnus, vlughtigh voor
 
Jupijn, en zijn gewelt, en uit zijn rijck en spoorGa naar voetnoot472
 
In ballingschap gejaeght, quam uit den hemelhoogen
 
Olymp naer dit gewest ter sluick en stil getogen.
475[regelnummer]
Dees tuchtighde het volck, onleerzaem, stuur van aert,Ga naar voetnoot475
 
Verstroit in steil geberghte, en heeftze allengs vergaert,Ga naar voetnoot476
 
Door wetten ingetoomt, en hun dit lant bevolen
 
Te noemen Latium, naerdien hy zat gescholen
 
In dezen vryen hoeck. men wil dat d'oude tijtGa naar voetnoot479
480[regelnummer]
Gebloeit hebbe onder hem: zoo stil, en onbenijt,
 
En vreedzaem leit hy 't volck, tot dat de tijt, aen 't slimmen,Ga naar voetnoot481
 
Zijn eerste verf verschoot, de goutzucht raeckte aen 't klimmen,Ga naar voetnoot482
 
Met dollen oorloghslust: toen quam d'Ausoniaen
 
En 't Siciljaensche volck zich herwaert nederslaen.
485[regelnummer]
Saturnus lant verkeert by wijl van naem: toen quamenGa naar voetnoot485
 
De koningen, met hun de straffe Tyber t'zamen,Ga naar voetnoot486
 
Heel groot en onbeschoft, naer wien d'Italiaen
 
Dien stroom den Tyber noemt, en sedert is vergaen
 
De naem van Albula, van outs aen hem gegeven.
490[regelnummer]
d'Almaghtige Fortuin en 't nootlot, daer geen streven
 
Noch worstlen tegens helpt, hoe kloeck zich iemant redt,Ga naar voetnoot491
 
Die beide hebben my hier vast ter neêr gezet,
 
Na dat ick, uit mijn lant en vaderlant verdreven,
 
Ter zee 't gevaer ontsloop, op d'oevers van mijn leven.Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
De Godt Apollo, die my raet te geven plagh,
 
En nymf Karmente mê, mijn moeder, vol ontzagh,Ga naar voetnoot496
 
Vermaenden my naer dit geweste toe te streven.
 
Zoo sprack Evander naeu, of toonde in 't voortgaen, neven
 
Den wegh, het outer, en de Karmentijnsche poort,
500[regelnummer]
Op out Romainsch aldus genoemt, gelijck men hoort,Ga naar voetnoot500
[pagina 846]
[p. 846]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

362 ter eere der Nymfe Karmente, de waerzeggerin, die eerst speldeGa naar voetnoot362 363 d'opkomst van de groote Eneadijnen en d'edele stadt Pallanteum.Ga naar voetnoot363 364 Daer na toonde hy hem het geweldige wout, van den gestrengenGa naar voetnoot364 365 Romulus namaels tot eenen vryburgh gemaeckt, en Luperkal,Ga naar voetnoot365 366 onder de koude steenrots gelegen, en van Parrhasius, volgensGa naar voetnoot366-67 367 het gebruick, naer den Lyceeschen Pan genoemt: hy toonde oock 368 het bosch aen Argus toegewijt; en verhaelde de doot van Argus,Ga naar voetnoot368-69 369 zijnen gast, waer van de plaets noch getuight. Van hier leit hy 370 hem naer het slot, op den Tarpeeschen heuvel gesticht, en hetGa naar voetnoot370 371 Kapitool, dat nu heerlijck vergult, eertijts van kreupelbosch be-Ga naar voetnoot371 372 deckt en verwildert lagh. Toen droegen de saechachtige acker-Ga naar voetnoot372-73 373 lieden alreede de wilde godtsdienstigheit der plaetse ontzagh 374 toe: toen schroomdenze alreede voor bosch, en steenrotse. EenGa naar voetnoot374 375 Godt, het is onzeker wie, zeit hy, bewoont dit bosch, deze boom- 376 rijcke kruin des heuvels: d'Arkaders gelooven, datze'r Jupijn zelfGa naar voetnoot376 377 gezien hebben; zoo menighmael hy, by doncker weder, den 378 geitenschildt zwenckte, en regen uit de wolcken goot. BehalveGa naar voetnoot378 379 dit ziet ghy hier deze twee steden, met hare omgeworpe muren,Ga naar voetnoot379 380 een overschot en de gedencktekens der oude voorvaderen. Vader 381 Janus stichte d'eene, Saturnus d'andere stadt: d'een hiet Jani-Ga naar voetnoot381 382 kulum, d'ander Saturnie. Aldus onderling koutende, gingenzeGa naar margenoot+ 383 in het hof van den armen Koningk Evander, en zagen overal vee,Ga naar voetnoot383 384 en hoorden het loeien, daer namaels het marcktvelt van Rome was,Ga naar voetnoot384

[pagina 847]
[p. 847]
 
De nymf Karmente ter gedachtenisse en eere,
 
Waerzeggerin, die eerst gespelt heeft van den heere
 
Eneas, en zijn komste, en 't volck naer hem genaemt;
 
Van Pallanteüm oock, een stadt, zoo wijt befaemt.
505[regelnummer]
Hy toont hierna het woudt, dat breet staet op geschoten,
 
Van strengen Romulus, voor zijne tijtgenooten,
 
Ten vryburgh opgebout; oock waer Luperkal schuilt
 
Op eene koude rots, een kerck, van naem verruilt,Ga naar voetnoot508
 
En op 't Arkadisch Pan gewijt, die van Lycye
510[regelnummer]
Gedient wort, en geviert. hy wees oock op die ryeGa naar voetnoot510
 
Het bosch, aen Argus door een' lantvloeck toegepast,
 
Verhaelt hem Argus doot, en d'ontrou van dien gast,Ga naar voetnoot512
 
En zuivert zich met eede, en leit hem door de heggenGa naar voetnoot513
 
Van hier, tot daer men op Tarpeius 't slot ziet leggen,
515[regelnummer]
Het groote Kapitool, dat, nu dus trots vergult,
 
Eer woest van kreupelbosch en wilt lagh op dien bult.
 
't Vertsaeghde lantvolck droegh alree de wilde en rouweGa naar voetnoot517
 
Godtsdienstigheit der plaetse ontzagh toe. dees landouwe,
 
Bosschaedje en steenrots zijn zoo vroegh by 't volck gevreest.Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Een Godt, men twijfelt wie, zeght hy, een hemelsch geest
 
Bewoont dit bosch, dees kruin des heuvels, dicht van boomen.
 
d'Arkader houdt dat hy daer Godt Jupijn zagh komen,Ga naar voetnoot522
 
Zoo dickwijl hy, by droef en doncker weêr, voor 't volck
 
Den geitenbeucklaer zwenckte, en uit een zwarte wolck
525[regelnummer]
Een' dichten regen goot. noch zietge hier twee steden,
 
Nu woeste muuren, een geheughenis der voorleden
 
Voorvaderen, en hun naemhaftigh overschot.Ga naar voetnoot527
 
De vader Janus stichte een stadt: het ander slot
 
Met zijne stadt bedanckt Saturnus bouwerye:Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
d'Een hiet Janikulum, en d'andre Saturnye.
 
Dus koutenze onderling, en gaen in 't arm palais
 
Van vorst Evander, zien en hooren, reis op reis,
 
Het loeien van het vee, daer namaels dees gebouwenGa naar voetnoot533
[pagina 848]
[p. 848]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

385 en de heerlijcke gebouwen en spitse gevels gebouwt werden.Ga naar voetnoot385 386 Toenze aen zijn hof quamen, zeide hy: de zeeghaftige Herkules 387 zetten zijnen voet wel over dezen drempel, en vernoeghde zich 388 met dit hof. Mijn vrient, leer van hem pracht en prael versmaden: 389 draegh u gelijck die Godt, en stoot u niet aen mijn kleenicheit.Ga naar voetnoot389 390 Zoo sprack hy, en leide den grooten Eneas in zijn hof, laegh en 391 bekrompen gebouwt, en zette hem op een banckpeuluwe vanGa naar voetnoot391 392 bladeren, en een Libyaensche beerenhuit. De nacht quam aen, 393 en beschaduwde de landouw met vale wiecken.

394 Maer Venus, zijn moeder, niet te vergeefs verschrickt en ontstelt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot394 395 om het vreesselijck oproer en de dreigementen der Laurentijnen,Ga naar voetnoot395 396 spreeckt Vulkaen, haren gemael, aldus in de goude slaepkamerGa naar voetnoot396 397 aen, en ademt met hare woorden hem een goddelijcke liefde in 398 het harte: terwijl de Koningen van Argos vast het verwezenGa naar voetnoot398 399 Pergamum, en de sloten, die van 's vyants handen mosten in brantGa naar voetnoot399-400 400 gesteken worden, verdelghden, verzocht ick by u voor de verlege 401 Trojanen geene hulp, nochte geene wapens met uw eige handenGa naar voetnoot401 402 kunstigh gewrocht; nochte ick woude, o mijn liefste beddegenoot, u 403 niet te vergeefs om uwen arbeit vergen; hoewel ick zeer in PriaemsGa naar voetnoot403 404 kinderen gehouden was, en menighmael Eneas groote zwaricheitGa naar voetnoot404 405 beschreide. Nu sloegh hy zich door Jupijns gebodt op den bodem 406 der Rutulen neder: weshalve ick, de zelve moeder, ootmoedighGa naar voetnoot406 407 uwe heilige Godtheit om wapens voor mijnen zoon koom bidden.Ga naar voetnoot407 408 Nereus dochter, Tithons echtgenoot, kon u wel door hare tranenGa naar voetnoot408

[pagina 849]
[p. 849]
 
En spitse gevels, trots gebout en uitgehouwen,
535[regelnummer]
Op 't groote mercktvelt van ons Rome staen te prijck.Ga naar voetnoot535
 
Hy sprack, toen zy ten hove aenquamen te gelijck:Ga naar voetnoot536
 
De dappre Herkules, zoo trots in 't overwinnen,
 
Te vrede met dit hof, heeft zijnen voet hier binnen
 
Voorheene wel gezet: mijn vrient, leer pracht en prael
540[regelnummer]
Versmaeden: draegh u, in dit slecht en arm onthael,Ga naar voetnoot540
 
Gelijck die Godt, niet schuw van mijn bekrompe wooning.
 
Zoo spreeckt Evander, leit zijn' gast, den grooten koning
 
Eneas in zijn hof, heel zuinigh opgerecht,Ga naar voetnoot543
 
En laegh, en zet hem op een dischbed, arm en slecht
545[regelnummer]
Met blaên gevult, en op de huit van een beerinne
 
Uit Libye. de nacht quam 's hemels hooge tinne
 
En 't lant beschaduwen met haere vaele schacht.Ga naar voetnoot547
 
Maer Venus, moeder van Eneas, in der nacht,
 
Niet zonder noot ontstelt, om 't oproer en het dreigenGa naar voetnoot549
550[regelnummer]
Van 't Laurentynsche volck, sprack Godt Vulkaen, haer' eigen
 
Gemael aen op dees wijs, in zijn vergult salet,
 
En ademt met haer tonge en taele op 't zachte bed
 
Een Goddelijcke liefde en treck hem dus in 't harte:Ga naar voetnoot553
 
Terwijl de koningen van Argos, my tot smerte,
555[regelnummer]
't Verwezen Pergamum, de sloten, wijt beroemt,
 
De tortse en 's vyants zwaert en fackel toegedoemt,Ga naar voetnoot556
 
Verdelghden, zocht ick noit by u voor mijn verlegen
 
Trojaenen hulp, en troost, noch geene wapens tegenGa naar voetnoot558
 
De Griecken, in uw smids, van uwe hant met kunst
560[regelnummer]
Gewrocht, noch woude, al droeght gy mijne schoonheit gunst,Ga naar voetnoot560
 
O liefste bedgenoot, geen werck by u verwerven,Ga naar voetnoot561
 
Noch verghde u, schoon ick zeer in Priaems bloet en ervenGa naar voetnoot562
 
Gehouden was, en my Eneas zwaricheit
 
Zoo dickmael traenen kost, met oogen root beschreit.
565[regelnummer]
Nu sloegh hy, op 't gebodt van Jupiter, zich neder
 
In 't Rutulers gewest, waerom van liefde teder,
 
Ick zijne moeder, my voor uwen heilgen troon
 
Vernedere, en u smeeck om wapens voor mijn' zoon.
 
Het zaet van Nereus, een genoot van Tithons trouwe,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Vermurwde u eertijts wel met haer gekerm en rouwe.
[pagina 850]
[p. 850]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

409 vermorwen. Let eens hoe vele volcken aenspannen, hoe veleGa naar voetnoot409 410 steden met geslote poorten den degen, ten bederve van my enGa naar voetnoot410 411 den mijnen wetten. Zoo sprack de Godin, en streelde en omhelsdeGa naar margenoot+ 412 met hare sneeuwitte en zachte armen hem, die vast wanckelde, enGa naar voetnoot412 413 terstont naer zijn gewoonte begost te blaecken, en d'oude hitte 414 door zijn mergh en vermoeit gebeente voelde glyen en gloeien:Ga naar voetnoot414 415 eveneens gelijck de gloeiende blixem, in de wolcken met donder 416 uitberstende, door de schitterende lucht voortslaet, en weerlicht.Ga naar voetnoot416 417 Zijn ega vermaeckt met dit bedrogh, en wel wetende datze schoonGa naar margenoot+Ga naar voetnoot417 418 was, merckte dit. De vader, door een eeuwige minne aen haer 419 verbonden, sprack toen: waerom dit zoo verre gehaelt? o Godin,Ga naar voetnoot419 420 waer is uw betrouwen op my gebleven? Had ghy eertijts zulck 421 een zorge voor uwe Trojanen gedragen, ick hadze toen al van 422 wapenen konnen voorzien; nochte d'almaghtige vader, nochte 423 het nootlot verboden dat Troje langer staen, en Priaem noch tien 424 jaren te lijve zou blijven: En zoo ghy nu ten oorloogh toerust,Ga naar voetnoot424 425 en dat uw meening is; al wat ick met mijne kunst en zorghvul-Ga naar voetnoot425 426 digheit kan te wege brengen; al wat van yzer en gesmolten elek-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot426 427 trum kan gewrocht worden; en wat vier en hamer vermagh, datGa naar voetnoot427-28 428 is voor u ten beste: smeeck niet, gelijck of uwe schoonheit my 429 zoo veel niet waert waere. Zoo sprekende omhelsde hy haer met 430 al zijn hart, en in den schoot zijner egade smeltende, viel allengs 431 zacht en zoet in slaep.

432 Daer na, toen de nacht nu zijn halve ronde gedaen had, enGa naar margenoot+ 433 d'eerste slaep over was, rees de Viergodt om te gaen smeden, 434 ten zachten bedde uit; zoo wacker en eveneens, gelijck een vrouw,Ga naar voetnoot434 435 die slechts by den spinrock en Minerves hantwerck levende, eerstGa naar voetnoot435

[pagina 851]
[p. 851]
 
Bezie eens hoe veel volx nu aenspant; hoe veel steên
 
Met toegeslote poort den staelen degen smeên,
 
En wetten, ten bederf van my en van den mijnen.
 
Dus spreeckt de Schoone, en streelt hem achter haer gordijnen,
575[regelnummer]
Omhelst hem met sneeuwit en poezeligh albast,
 
Die wanckelt, en hierop, naer zijn gewoonte, vast
 
Begint te blaecken, en, na'et woelen en vermoeien,Ga naar voetnoot577
 
Gevoelt hoe d'oude brant, aen 't glyen is, aen 't gloeien,Ga naar voetnoot578
 
In zijn gebeente, en mergh: aleens gelijck in 't ooghGa naar voetnoot579
580[regelnummer]
De gloênde blixem in de wolcken, daer om hoogh,
 
Met donder uitberst door de lucht, en straelt, en blickert,
 
En voortslaet strael op strael, en wederlicht, en flickert.
 
Zy, die wel weeten wou hoe overschoon zy was,
 
Gevoelt verheught de kracht van haer liefkoozen ras.
585[regelnummer]
De vader, eeuwigh door zijn min aen haer verbonden,
 
Beantwoort dit: waer toe zoo verre my verzonden?Ga naar voetnoot586
 
Waerom mistroutge my? had gy by tijts gelet
 
Op uw Trojaenen, 'k had hen overlang ontzet,Ga naar voetnoot588
 
En van geweer voorzien: want d'almaght van de Goden,
590[regelnummer]
Noch 't nootlot had den staet van Troje niet verbodenGa naar voetnoot590
 
Te duuren, noch Priaem tien jaeren levens tijt
 
Geweigert. zoo gy nu ten oorlogh rustigh zijt,Ga naar voetnoot592
 
En dat uw meeninge is: wat Godt en kunst gehengen;Ga naar voetnoot593
 
Wat mijn zorghvuldigheit voor u te weegh kan brengen;
595[regelnummer]
Al wat van yzer en van messing, in het vierGa naar voetnoot595
 
Gesmolten, wort gewrocht; wat smidtze en blaesbalgh hier
 
Vermogen, ô Godin, het is u al geschoncken.
 
Ay smeeck niet, als of my uw schoonheit en uw loncken
 
Zoo veel niet waerdigh zijn. zoo leenight hy haer smert,
600[regelnummer]
En zorgen, en omhelst de Schoone uit al zijn hart,
 
En, smiltende in den schoot van zijne lieve gade,
 
Valt zoet en zacht in slaep, en rust in haer genade.Ga naar voetnoot602
 
Zoo dra de nacht de helft van haere ronde treckt,
 
De zorgh den Viergodt, na den eersten slaep, opweckt,Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Verlaet hy 't zachte bedde, om in zijn smids te smeden,
 
Zoo wacker als een vrou, van nootdruft aengestreden,Ga naar voetnoot606
 
En die by spinrock en Minerves hantwerck leeft,
[pagina 852]
[p. 852]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

436 vier en doove kolen uit d'assche oprekent, by nacht aen het werckGa naar voetnoot436 437 valt, en hare dienstmaeghden, by de lamp, met de lange takeGa naar voetnoot437 438 bezigh houdt, om haer huis eerlijck voor te staen, en haer kleeneGa naar voetnoot438 439 kinders op te trecken. Ter zijde aen Sicilie, en het Eolische LipareGa naar voetnoot439 440 rijst een eilant, met zijn roockende rotsen steil om hoogh, waerGa naar voetnoot440-41 441 onder de Reuzespelonck en holen van Etna door hun uitgebarrende 442 schoorsteenen donderen: men hoort 'er zoo vreesselijck op aen- 443 beelden smeden, dat al de spelonck op den klanck wedergalmt: 444 de staele voncken vliegen door het hol, dat het snort, en het vierGa naar voetnoot444 445 hijght in de smitsen. Dit is Vulkaens winckel, en het lant heetGa naar voetnoot445 446 Vulkaens lant. De Viergodt daelde toen uit den hemel herwaertGa naar margenoot+ 447 neder. De Reuzen, Brontes, Steropes, en Pyrakmon, met naeckteGa naar voetnoot447 448 armen, smeedden vast het yzer, in het ruime hol. Zy hadden al- 449 reede den blixem, waer mede de vader dickwils, over al de luchtGa naar voetnoot449 450 op d'aerde blixemt, met hunne vuisten gesmeet, en ten deele 451 gepolijst; een deel was noch onvolwrocht. Zy hadden 'er aen ge-Ga naar voetnoot451-55 452 smeet drie gedraeide hagelstralen, drie natte waterstralen, drie 453 roode vierstralen, en vliegende wintstralen: nu mengdenze schric- 454 kelijck weerlicht, en gedreun, en schrick, en gramschap, die met 455 vier en vlam uitberst, in hun werck. Elders haddenze het drock 456 met den wagen en vlugge wielen van Mars, waermede hy volckGa naar voetnoot456 457 en steden in rep en roer zet; en zy polijsten om strijt het wapenGa naar voetnoot457

[pagina 853]
[p. 853]
 
Eerst vier en doove kool uit d'assche leven geeft,
 
Oprekent, en by nacht aen 't werck valt, en begeerlijckGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
Haer dienstboôn aendrijft met de lange taecke, om eerlijck
 
Het huis te stutten, en haer kinders op te voên.Ga naar voetnoot611
 
Ter zijde aen 't vet Sicilje, en Lipare, daer toenGa naar voetnoot612
 
De wintgodt heerschte, rijst een eilant met zijn rotsen,
 
Vol roock en smoock, zoo hoogh dat zy de wolcken trotsen,
615[regelnummer]
Waeronder de spelonck der reuzen, en het hol
 
Van Etna, door de keel des schoorsteens, zwart en vol
 
Van roet, en uit gebrant, vast dondert door de steden.
 
Men hoortze vreesselijck op 't aenbeelt slaen, en smeeden,
 
Dat op dien klanck het hol hier weêrgalmt met geschal,Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
De vonck al snorrende zich uitspreit over al
 
Het hol. men hoort'er vier en vlam geduurigh hygen,
 
En zwoegen in de smidts. 't geweer, om mê te krijgen,Ga naar voetnoot622
 
Wort in dien winckel van den Godt Vulkaen gesmeet,
 
En 't lant voert 's viergodts naem, die quam nu, vroegh gereet,Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Hier uit den derden kreits des hemels nederzweven.Ga naar voetnoot625
 
Pyrakmon, Steropes, en Brontes, wel bedreven,
 
Dry reuzen, smeedden in d'afgrijslijcke spelonck,
 
Ten halven lijve naeckt, het yzer, dat het klonck.
 
Zy hadden juist den schicht des blixems, daer de vader
630[regelnummer]
Door al de lucht by wijl mê blixemt, nu te gader
 
Met hunne vuist gesmeedt, ten deele gebruineert:Ga naar voetnoot631
 
Een deel was onvolwrocht aen 't werck, by Godt begeert.Ga naar voetnoot632
 
Men zagh alreede dry gedraeide hagelstraelen,
 
Dry waterstraelen, nat en vochtigh: naest hen praelenGa naar voetnoot634
635[regelnummer]
Dry roode straelen viers en van den vluggen wint:
 
Nu mengt men weêrlicht, en gedreun, en wat gezwint
 
Met schrick en gramschap vier en vlam komt uit te breeckenGa naar voetnoot637
 
In Jupiters geweer, hun werck, gestreng in 't wreecken.Ga naar voetnoot638
 
Zy hadden 't elders drock met wagens, as, en radt
640[regelnummer]
Van Mars, waermê hy volck, en rijcken, landt en stadt
 
In rep en roere zet. zy spoeden met hun knaepen,
[pagina 854]
[p. 854]

458 van de verbolge Pallas, de schrickelijcke rondas, gezoomt metGa naar voetnoot458 459 geschubde slangen en goude adderen, aen een gevlochten; enGa naar voetnoot459 460 Meduze zelf verdraeide noch, op de borst der Godin, haer oogen,Ga naar voetnoot460 461 en afgesneden hals. Ghy Reuzen van Etna, zeit hy, wech met alGa naar margenoot+Ga naar voetnoot461 462 dit werck; staeckt den begonnen arbeit, en luistert naer my. Ghy 463 moet voor eenen dapperen man wapens smeden: stelt nu al uwe 464 krachten te werck: rept nu uwe handen: toont nu al wat de kunst 465 vermagh: haest u, zonder vertreck. Meer sprack hy niet: maerGa naar voetnoot465 466 zy luiden het werck gelijckerhant by lotinge verdeelende, vallenGa naar voetnoot466 467 'er alle te zamen strax op aen: het gesmolten gout en koper vloeitGa naar voetnoot467 468 by beken, en het bloetdorstige metael wort in den grooten ovenGa naar voetnoot468 469 gesmolten. Zy gieten eenen geweldigen beuckelaer, die alleenGa naar voetnoot469 470 tegens al het geweer der Latijnen scheutvry en zeven ronde platenGa naar voetnoot470 471 dick is. Anderen snuiven de lucht uit en in met windtachtige blaes-Ga naar voetnoot471 472 balgen: anderen steken het kissende metael in den koelback. HetGa naar voetnoot472 473 hol klinckt en rammelt van ambeelden, die hier staen. Zy houden 474 onderling slagh, uit alle hun kracht, en keeren de staef met de 475 tange om en wederom.

476 Terwijl de vader van Lemnos dit werck vast op de kust vanGa naar margenoot+Ga naar voetnoot476 477 Eolie aendreef, zoo weckten het voetzame licht en de vogelzangk,Ga naar voetnoot477 478 's morgens binnen het dack, Koningk Evander in het laeghgebouw-Ga naar voetnoot478 479 de hof op. d'Oude man rijst, treckt zijnen lijfrock aen, bint de Tyr-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot479

[pagina 855]
[p. 855]
 
Bruineeren, elck om strijt, verbolge Pallas wapen,
 
De dreigende rondas, gezoomt en rijck geboort
 
Met slangeschubbe, en gout van addren, dol van moort,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Gevlochten onder een. Meduze zelf hierinneGa naar voetnoot645
 
Verdraeit noch, op de borst der strijdende Godinne,
 
Haer' afgesneden hals, en d'oogen, dat men 't ziet.
 
Gy reuzen van mijn smisse in Etna, hoortge niet?
 
Wegh wegh met al dit tuigh, en staeckt dit aenbesteedeGa naar voetnoot649
650[regelnummer]
Dit aengevangen werck, en luistert naer mijn rede.
 
Gy moet nu, zeght hy, voor een' dappren oorloghshelt
 
Eens wapens smeden: stelt uw krachten met gewelt
 
Gelijckerhant te wercke, en rept uw wackere armen.Ga naar voetnoot653
 
Laet blijcken wat uw kunst vermagh, tot 's volx beschermen.
655[regelnummer]
Nu zonder uitstel, haest en spoet u, even sterck.Ga naar voetnoot655
 
Meer spreeckt hy niet: maer zy, gelijckerhant het werck
 
Verdeelende by lot, zijn daetlijck met hun allen
 
Op 's meesters last gereet, aen 't heerlijck werck gevallen.Ga naar voetnoot658
 
Het koper en het gout gesmolten geeft een' strael,
660[regelnummer]
En vloeit, als beecken. het bloetdorstige metael,
 
Door 't vier verwonnen, smilt in 't gloeien van den oven.
 
Men giet den ronden schilt, die, groot van ronde, bovenGa naar voetnoot662
 
En tegens al 't geweer van Latium kan staen,Ga naar voetnoot663
 
En scheutvry, zeven dick van plaeten, onder 't slaen,Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Den stoutsten vyant tart. d'een valt met kracht aen 't snuiven
 
Des blaesbalghs, daer de lucht dan in dan uit komt stuiven.
 
Een ander koelt het sissende yzer in den back.
 
Het aenbeelt klinckt en raest in dees spelonck, niet zwack
 
Getroffen, slagh op slagh, op zekre maet bewoogen.Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
De buightang keert de staef, dan dus dan zoo gebogen.Ga naar voetnoot670
 
Terwijl de vader van zijn Lemnos, op de kustGa naar voetnoot671
 
Des Wintgodts, vast dit werck hardt aendrijft, zonder rust,Ga naar voetnoot671-72
 
Zoo weckt de voglezangk en 't voedzaem licht Evander,Ga naar voetnoot673
 
In 't laegh geboude hof, vroegh morgens, voor al d'anderGa naar voetnoot674
675[regelnummer]
Ten bedde uit, onder 't dack. de grijze koning, stijfGa naar voetnoot675
 
Van oude, rijst, en treckt den lijfrock aen zijn lijf,Ga naar voetnoot676
[pagina 856]
[p. 856]

480 rheensche zolen aen zijne voeten, hangt daerna den TegeeschenGa naar voetnoot480Ga naar voetnoot480-81 481 degen met den draegbant over zijn schouder op de zijde: het 482 panthersvel hangt van de slincke schouder, over zijn rechte zijde. 483 Een paer lijfschutten treden vooruit den hoogen drempel af, enGa naar voetnoot483 484 de honden volgen hun meesters voetstappen. De helt noch ge- 485 dachtigh aen zijn gespreck, en beloofde schenckaedje, teegh alzooGa naar voetnoot485 486 naer de kamer en het vertreck van Eneas, zijnen gast, die zoo 487 vroegh op was als hy. Pallas, de zoon, vergezelschapte zijnen vader; 488 gelijck Achates Eneas. Te zamen gekomen, gevenze elckandere 489 de hant, zetten zich midden in het hof neder, en geraecken ende-Ga naar voetnoot489 490 lijck openhartigh in gespreck: de Koningk begint aldus: over-Ga naar voetnoot490 491 treffelijcke Vorst der Teukren, die my hoop geeft, dat het met 492 den staet en het Rijck van Troje noch niet gansch omgekomenGa naar voetnoot492 493 is, zoo lang ghy behouden zijt; luttel krachten schieten ons over,Ga naar margenoot+ 494 om zoo groot een naemhaftigheit in den oorloogh de hant teGa naar voetnoot494 495 bieden: van dezen kant worden wy van den Tuskaenschen stroomGa naar voetnoot495 496 belegert: van dien kant benaeuwt ons de Rutuler, en rammelt metGa naar voetnoot496 497 zijne wapenen om onze vesten. Maer ick ben uit, om u een leger,Ga naar voetnoot497 498 bestaende uit geweldige volcken van maghtige landen, toe teGa naar voetnoot498 499 stieren; een onverwachte slaghboegh, waer van ghy u dienenGa naar voetnoot499 500 kunt. Ghy komt, als van 't nootlot geroepen, te rechte tijdt hier. 501 Nietverre van hier wort de stadt Agylle bewoont, van oude steenenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot501Ga naar voetnoot501-502 502 opgebouwt, daer eertijts het strijtbare volck van Lydie zich op het 503 Hetrurische geberghte nedersloegh. Daer na heeft Koningk Mesen-Ga naar voetnoot503-505 504 tius haer, die vele jaren bloeide, trots en wreedelijck met zijne 505 wapenen onder zijn heerschappy gedwongen. Wat wil ick d'on-

[pagina 857]
[p. 857]
 
Bestrickt de voetzool weits met taey Tyrrenisch leder,Ga naar voetnoot677
 
En laet Tegeesch geweer aen zijnen draeghbant neder
 
Op zijde hangen, van de rechte schouder af.
680[regelnummer]
Het panthersvel hangt van de slincke schouder, strafGa naar voetnoot680
 
En ruigh van haer, om 't lijf geslagen naer beneden.
 
Een paer lijfschutten gaen voor hunnen heere, en treden
 
Den hoogen drempel af. de honden, trou van aert,
 
Hunn' meester volgen, met die lijfwacht wel bewaert.Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
De helt gedenckt noch aen 't gespreck, noit aengenaemer,Ga naar voetnoot685
 
En aen 't belooft geschenck, teegh heene naer de kamer,
 
Het kleen vertreck van vorst Eneas, zijnen gast,
 
Zoo vroegh gekleet als hy. prins Pallas, als het past,
 
Verzelt zijn' vader, en Achates zijnen koning.
690[regelnummer]
Toen zy, in 't midden van het hof en deze wooning,
 
Te gader quamen, boônze elckandre heusch de hant,
 
En zittende by een, begonnen, na verbant,Ga naar voetnoot692
 
Heel openhartigh dus op staetgespreck te vallen.Ga naar voetnoot693
 
Evander hief eerst aen: ô braefste vorst van allen,
695[regelnummer]
Eneas, die my stijft en sterckt met hoope dat
 
De staet van Troje, en 't rijck van Priam met de stadtGa naar voetnoot696
 
Niet gansch verging, zoo lang uw leven is behouden;
 
Wat onze jeught belangt, en die u stutten zouden,Ga naar voetnoot698
 
En uw naemhaftigheit, in zulck een krijghsverdriet;
700[regelnummer]
De maght is byster kleen, die ons noch overschiet.Ga naar voetnoot700
 
Tuskaenen met zijn' stroom beleght ons van dees kanten:Ga naar voetnoot701
 
De Rutuler ontziet zijn standerts niet te plantenGa naar voetnoot702
 
Aen d'andre zijde, en klinckt met wapens om ons steên.
 
Maer ick zie uit en poogh een leger op de been
705[regelnummer]
Te brengen, eene maght bestaende uit dappre mannen,
 
En groote landen, om met Troischen aen te spannen;Ga naar voetnoot706
 
Een slaghboegh niet verwacht, u dienstigh in dien strijt.
 
Gy komt, of 't nootlot zelf u riep, ter rechte tijt.
 
Agylle, een stadt, gebout van rotse, en oude steenen,
710[regelnummer]
Leght niet heel wijt van hier, daer 't Lydisch volck voorheenen,
 
Een strijtbaere aert, zich op 't Hetrurische geberghtGa naar voetnoot711
 
Ter neder sloegh. hier na ten oorloge aengeterghtGa naar voetnoot712
 
Van vorst Mezentius, na datze veele jaeren
 
Voorspoedigh bloeide, heeft hy met zijne oorloghsschaeren
715[regelnummer]
Haer trots en wreet gedruckt in zijne heerschappy.
[pagina 858]
[p. 858]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

506 menschelijcke moorderyen en gruwelijcke stucken des dwinge- 507 lants ophalen! De Goden zetten 't hem en zijnen nakomelingenGa naar voetnoot507 508 betaelt. Ja hy druckte oock dooden en levenden lijf aen lijf opGa naar voetnoot508 509 een, en bondtze handen op handen, en aenzicht tegens aenzicht, 510 (een zeker slagh van pijnigen) en moordeze alzoo deerlijck, metGa naar voetnoot510 511 een langkzame doot, en arm in arm, zoo datze van etter en vuil 512 bloet vloeiden en verstoncken. Maer de burgers endelijck ver-Ga naar voetnoot512Ga naar voetnoot512-13 513 drietigh om zijn dolle schelmeryen, omcingelen al gewapent hem, 514 en zijn hof, brengen zijne mackers om hals; en bestormen hetGa naar voetnoot514Ga naar voetnoot514-15 515 palais met brandtuigh. Hy onder de dooden ontglippende, vlughtte 516 naer 't gebiedt der Rutulen, en beschutte zich door de wapens 517 van Turnus, die hem het hooft ophielt. Weshalve het ganscheGa naar voetnoot517 518 Hetrurie uit rechtvaerdige verbolgenheit op de been geraeckt, 519 gewapenderhant den Koningk, op staenden voet, ter straffe vor-Ga naar voetnoot519 520 derde. Ick zal, o Eneas, u ten veltoverste over zoo menigh duizentGa naar voetnoot520-21 521 mannen zetten: want alree grimmelt het, al den oever langs, van 522 schepen, en zy bevelen met de standaerden voort te trecken. DeGa naar voetnoot522 523 bedaeghde Offervinder, spellende het geen hy te gemoet ziet,Ga naar voetnoot523 524 houdtze door deze rede noch op: o uitgeleze jeught van Meonie,Ga naar voetnoot524 525 bloem en puick der oude geslachten, die door een rechtvaerdige 526 wraeck en gramschap, by Mesentius berockent, dien dwingelantGa naar voetnoot526 527 te keer wilt; geen Italiaen is maghtigh zulck een dapper volckGa naar voetnoot527 528 onder het juck te brengen: zoeckt uitheemsche Oversten. Het 529 Hetrurische heir door der Goden waerschuwingen afgeschrickt, 530 legerde zich toen daer op het velt. Tarchon zelf zent zijne GezantenGa naar voetnoot530 531 aen my, en rijckskroon en scepter, en stuurt my de Koningklijcke

[pagina 859]
[p. 859]
 
Wat rep ick van de wreede ondraeghbre moordery
 
En gruwlen des tyrans! dat uit hun strenge troonen
 
De Goden hem en al zijne afkomst dit beloonen.
 
Hy bondt de levenden en dooden hecht op een,
720[regelnummer]
En mont op mont, d'een hant op d'ander, scheen op scheen,
 
Een zeker vreeslijck slagh van pynigen en moorden,
 
En holpze langkzaem dus, daer andren 't kermen hoorden,
 
Om hals, en aen hun doot, geknevelt arm in arm,
 
Zoo datze, vuil van bloet en etter, rot en warm,
725[regelnummer]
Verstoncken. alle steên en burgers, dus in lyen,
 
En afgepijnight van zijn dolle schelmeryen,Ga naar voetnoot726
 
Omringen met geweer den dwinglant, en 't palais,
 
Verdelgen zijnen stoet, bestormen 't, reis op reis,Ga naar voetnoot728
 
Met brandtuigh. hy, ontglipt in 't midden door de dooden,
730[regelnummer]
Is naer de Rutulers en hun gebiet gevloden,
 
Beschutte door 't geweer van Turnus, in die smert,
 
Zijn leven in het rijck, daer hy gehanthaeft wert;Ga naar voetnoot731-32
 
Dies gansch Hetrurie, rechtvaerdighlijck verbolgen,
 
Aen 't hollen, komt den vorst in 't harrenas vervolgen,Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
En eischt rechtvaerdighlijck den dwingelant ter straff'.
 
Ick stelle, ô Troische vorst, u overste hier af,Ga naar voetnoot736
 
En kieze u tot een hooft van menigh duizent zielen:
 
Want d'oevers overal alree van schepen krielen.
 
Zy willen dat men voort den oorloghsstandert licht',Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
En optreck': maer de grijze aertsoffervinder zwicht,Ga naar voetnoot740
 
En, spellende het geen hy ziet van verre komen,Ga naar voetnoot741
 
Weet door dees rede noch den optoght in te toomen:Ga naar voetnoot742
 
O uitgeleze jeught, Meonisch bloet, verwacht
 
Den tijt: ô bloem en puick van 't overout geslacht,Ga naar voetnoot743-44
745[regelnummer]
Die, uit gerechte wraeck en gramschap, aengesteeckenGa naar voetnoot745
 
Door dien tyran, u aen Mezentius wilt wreecken;
 
Geen Italjaen heeft maght, tot weernis van den druck,Ga naar voetnoot747
 
Dat dappere oorloghsvolck te brengen onder 't juck:Ga naar voetnoot748
 
Zoeck uitheemsche oversten. het leger der Hetrusschen,
750[regelnummer]
Gewaerschuwt door Godts raet, blijft leggen ondertusschen
 
In 't vlacke en open velt. de veltheer Tarchon zent
 
Gezanten aen mijn hof met kroone, en staf, en kentGa naar voetnoot752
[pagina 860]
[p. 860]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

532 mercktekens, op dat ick in het leger zou komen, en het Tyrrheen-Ga naar voetnoot532 533 sche Rijck aenvaerden: maer nu ick van ouderdom maghteloos 534 en traegh ben, en het bloedt koudt is, ontraden my de jaren deze 535 heerschappy; en mijn zwackheit komt te spade, om iet dappersGa naar voetnoot535 536 uit te voeren. Ick zou mijnen zoon wel hier toe opmanen, indienGa naar voetnoot536 537 hy niet uit een Sabijnsche vrouwe geboren, dat lant een deel vanGa naar voetnoot537-38 538 zijn vaderlant rekende. Ghy, wien het nootlot, van wegen uwe 539 oude en afkomst, dit toelaet, en van Goden wort aengezocht;Ga naar voetnoot539 540 ga hene, o kloeckmoedige Vorst der Trojanen en Italianen. IckGa naar voetnoot540 541 zal mijnen Pallas, den toeverlaet en troost mijnes ouderdoms, metGa naar margenoot+ 542 u zenden: onder uwe meesterschap zal hy den lastigen oorlooghs-Ga naar voetnoot542Ga naar voetnoot542-43 543 handel, en in den oorloogh harden leeren: hy spiegele zich aenGa naar voetnoot543 544 uwe dapperheit, en leere u van jongs op eeren. Ick zal hem twee 545 hondert Arkadische ruiters, het uitgelezen puick der jeught, by-Ga naar voetnoot545 546 zetten, en Pallas zal 'er oock zoo vele op zijnen naem voor u werven.Ga naar voetnoot546

547 Naulix sprack hy dit, of Eneas, Anchises zoon, en de getrouwe 548 Anchates lieten hun hooft hangen van droefheit, dewijlze in hun 549 gemoedt overdochten vele zwarigheden, die te hardt vielen, had 550 Venus uit den helderen hemel niet een teken gegeven: maer on- 551 voorziens quam 'er een weerlicht met eenen donderslagh uit de 552 lucht flickeren; en alle dingen schenen haestigh overhoop teGa naar voetnoot552-53 553 tuimelen, en de Tyrrheensche klaroen in de lucht te klincken. Zy 554 zien opwaert, en het donderde weder vreesselijck slagh op slagh. 555 Zy zien in eene wolck, in het heldere geweste des hemels, byGa naar voetnoot555 556 klaer weder, wapens schitteren, en tegens elckanderen knarssen.Ga naar voetnoot556 557 Anderen stonden verbijstert van zinnen: doch de TrojaenscheGa naar voetnoot557

[pagina 861]
[p. 861]
 
Door koningklijcke draght my waert, gesterckt met zwaerden,Ga naar voetnoot753
 
In 't heir te komen, het Tyrreensche rijck t'aenvaerden:
755[regelnummer]
Maer ick, van ouderdom te traegh, en maghteloos,
 
En koudt van bloet, zie hoe my 't heerschen voor altoos
 
Ontraên wort van den tijt, en afgeleefde jaeren.
 
Mijn zwackheit komt te spade, om d'eere te bewaeren
 
Met moedt en dapperheit. ick zou mijn' eigen zoon
760[regelnummer]
Wel raeden tot dien toght: maer dit wort my verboôn:
 
Dewijl hy zelf, uit een Sabijnsche vrou gesproten,
 
Dat lant zijn vaderlant, en 't volck zijn lantsgenoten
 
Ten deel magh rekenen: maer gy, wien 't noodigh lotGa naar voetnoot761-63Ga naar voetnoot763
 
En oude en afkomst dit niet weigren, en van Godt
765[regelnummer]
Hiertoe wort aengezocht, treck heene op mijn vermaenen,Ga naar voetnoot765
 
Kloeckmoedige oorloghshelt, en koning der Trojaenen.
 
'k Zal mijnen Pallas, al den troost en toeverlaet
 
Van mijnen ouderdom en koningklijcken staet,
 
Nu met u zenden, om, gesticht door uwen wandel
770[regelnummer]
En uw heirmeesterschap, den zwaeren oorloghshandelGa naar voetnoot769-70
 
Te leeren, en 't gevaer en uiterste uit te staen.
 
Hy spiegle zich aen uw kloeckhartigheit in 't slaen,Ga naar voetnoot772
 
En leere u vroegh en jongk, als zijnen vader, eeren.
 
Ick zal twee benden uit Arkadie stoffeeren,Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
En zetten hem het puick der jonge riddren by,
 
En Pallas werve u, op zijn' naem, zoo veel als wy.
 
Zoo sprack hy. Venus zoon, van zorge en rou bevangen,Ga naar voetnoot777
 
Met trouwe Achates, laet het hooft van droefheit hangen,
 
Dewijlze in hun gemoedt zoo veele zwaericheên
780[regelnummer]
Erkaeuden, die te hardt hun dreighden voor de scheenGa naar voetnoot780
 
Te springen, hadde toen hem Venus niet gezegentGa naar voetnoot780-81
 
Met zeker troostmerck, dat hun uit de lucht bejegent:Ga naar voetnoot782
 
Maer 't weêrlichte onvoorziens met donderslagh op slagh
 
Al flickrende uit de lucht. al wat men hoorde en zagh
785[regelnummer]
Scheen schichtigh overhoop te tuimelen, daer d'oorenGa naar voetnoot785
 
Tyrrene schijnen in zijn krijghsklaeroen te hooren.Ga naar voetnoot785-86
 
Zy zien, in eene wolcke, en 's hemels helder deel,Ga naar voetnoot787
 
De wapens schitteren, klicklacken, vol krackeel.Ga naar voetnoot788
 
Alle andren staen verbaest, uit vreeze voor elende:Ga naar voetnoot789
[pagina 862]
[p. 862]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

558 helt kende dien klanck, en docht aen de beloften der Godinne,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot558 559 zijne moeder. Toen sprack hy: beleefde Koningk, zeker onder-Ga naar voetnoot559 560 zoeck niet eens wat deze voorspoken beduiden. Ick worde vanGa naar voetnoot560 561 den hemel verdaghvaert om te vechten: de Teelgodin, mijn moeder,Ga naar voetnoot561 562 beloofde datze, zoo de krijgh begost aen te gaen, my door ditGa naar voetnoot562 563 teken zou waerschuwen, en de wapens van Vulkaen gesmeet, uit 564 de lucht te hulpe zenden. Och, hoe groot een neerlaegh zienGa naar voetnoot564-65 565 d'ellendige Laurentijnen te gemoet! o Turnus, hoe dier zult ghy 566 het my boeten! o vader Tyber, hoe vele schilden en helmen en 567 lichamen van kloecke mannen zult ghy met uwen stroom om-Ga naar voetnoot567 568 wentelen. Zy mogen wel slagh zoecken te leveren, en het ver-Ga naar voetnoot568 569 bont breken. Aldus sprekende, rijst hy uit den hoogen troon, en 570 ontvonckt eerst het vier, dat op Herkules altaren gedooft lagh, 571 en genaeckt vrolijck de kleene Huisgoden, en den Haertgodt,Ga naar voetnoot571 572 's daeghs te vore ingewijdt. Evander en de Trojaensche jeughtGa naar voetnoot572 573 slaghten beide, volgens 't gebruick, uitgeleze schapen. Daer na 574 gaet hy naer de schepen, en bezoeckt de maets weder: waer uit 575 hy de braefste en beste soldaten kiest, om met hem te trecken:Ga naar voetnoot575 576 en stuurt d'anderen te water af, die met den stroom zachtelijck 577 nederdrijven, om Askaen zijn vaders wedervaren en gelegenheitGa naar voetnoot577 578 te bootschappen. Men geeft den Teukren paerden, om naer hetGa naar voetnoot578 579 Tyrrheensche lant te reizen; aen Eneas een' uitmuntende ros, be- 580 hangen met een dekkleet van een rosse leeuwshuit en zijn ver- 581 gulde klaeuwen.

582 Terstont vlieght het gerucht over de kleene stadt, dat de ruitersGa naar voetnoot582 583 haestigh naer de grenzen des Tyrrheenschen Konings draven.Ga naar voetnoot583 584 De vrouwen verdubbelen uit angst hare beloften, en de vreesGa naar voetnoot584Ga naar voetnoot584-86

[pagina 863]
[p. 863]
790[regelnummer]
Doch 't hooft van Troje, dat die wapenklancken kende,
 
En aen 't beloofde van zijn lieve moeder docht,
 
Sprack: ô beleefde vorst, het blijve ononderzocht
 
Wat ons dit voorspoock nu bediên wil uit den hoogen.
 
De hemel daghvaert my om weder t'oorelogen.
795[regelnummer]
Mijn moeder, een Godin van aenteelte, altijt trou,
 
Beloofde my, zoo dra de krijgh beginnen zou,
 
By tijts te wecken door haer wonderspoock, en mercken,Ga naar voetnoot797
 
Met 's Viergodts wapenen my uit de lucht te stercken.
 
O wat al neêrlaeghs ziet de droeve Laurentier,
800[regelnummer]
Van verre! ô Turnus, och hoe dier, hoe byster dier
 
Zult gy dit boeten! ô gy vader van de stroomen,Ga naar voetnoot800-801
 
O Tyber, wat zult gy al schilden neêr zien komen,
 
Lichaemen en geweer van moedigh oorloghs volck
 
Omwentelen voor stroom in uwe waterkolck!
805[regelnummer]
Zy mogen zeker nu wel yvren om te vechten,
 
En breecken 't vreverbont. dus spreeckt hy, gaet zich rechtenGa naar voetnoot806
 
Uit zijnen hoogen stoel, ontvonckt het haertvier ras,
 
Dat, op Alcides disch of outer, onder d'aschGa naar voetnoot808
 
Gedooft lagh, en genaeckt met vreught de kleene goden,
810[regelnummer]
Den haertgodt, 's daeghs voorheen gewyt door zijn geboden.
 
Evander en de jeught van Troje slaghten vast
 
Het puick der schaepen, naer 't gebruick, en 's hemels last.Ga naar voetnoot812
 
Zoo ging Eneas naer de vloot de mackers vinden,Ga naar voetnoot813
 
Waeruit hy krijghsvolck en het puick der strijtgezinden
815[regelnummer]
Ten toght koos, en verzont al d'andren naer beneên,Ga naar voetnoot815
 
Die met den zachten stroom gemacklijck nedergleên,
 
Om 's vaders avontuur, en heilzaem wedervaren,
 
En zijn gelegentheit Iülus t'openbaeren.
 
Men zet den Troischen maght van schoone paerden by,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Om naer Tyrrene toe te trecken, vranck en vry.
 
Men schenckt Eneas een uitmuntend paert, behangen
 
Met zeker deckkleet van een' leeu, in 't bosch gevangen,
 
En afgestroopt, en dat vergulde klaeuwen heeft.Ga naar voetnoot823
 
De Faem, die om de kleene en laege vesten zweeft,Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Trompet dat ruiters snel zich nederwaert begaven,
 
En naer de grenzen des Tyrreenschen konings draven.
 
Het vrouwevolck uit angst verdubbelt flux haer woort,
 
En kerckbelofte, en is benaeut, hoewel de poortGa naar voetnoot827-28
[pagina 864]
[p. 864]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

585 benaeutze, hoewel 't gevaer noch verre is, en alreede beeldenze 586 zich den oorloogh schrickelijker in, dan die in der daet is. De vader 587 Evander den reisvaerdigen zoon toen by de hant vattende, kanGa naar margenoot+ 588 'er niet afscheiden, nochte zich zadt schreien, en spreeckt aldus: 589 och, of Jupiter my mijne vorige jaren wedergave, gelijck ick was, 590 toen deze hant d'eerste slaghorden onder de muren van PrenesteGa naar voetnoot590 591 zelf velde, zeeghaftigh den brant in eenen hoop schilden stack, 592 en naer den Tarter stuurde Koningk Herilus, uit zijne moederGa naar voetnoot592 593 Feronie, met drie zielen, het luit ysselijck, geboren, en dienmen 594 driemael most bevechten, en driemael nederhouwen: wien ick 595 evenwel toen met deze vuist van alle zijn zielen beroofde, en 596 driemael het harnas uitschudde: waer my die vorige sterckteGa naar voetnoot596 597 bygebleven, ick gedooghde nu niet, dat men u, o mijn zoon, 598 immermeer uit mijn lieve armen ruckte: nochte Mezentius, mijnGa naar voetnoot598Ga naar voetnoot598-99 599 naeste nagebuur, zou nimmermeer, my in mijn gezicht bravee- 600 rende, zoo menigh mensch wreedelijck met den zwaerde van kantGa naar voetnoot600 601 helpen, en de stadt van zoo veele burgeren ontblooten. Maer, oGa naar voetnoot601 602 oppergodtheên, en Jupiter, oppervooght der Goden, ick biddeGa naar voetnoot602 603 u, ontfarmt u des Arkadischen Konings, en aenhoort mijn vader- 604 lijck gebedt. Indien uwe goddelijcke maght en het nootlot mijnen 605 Pallas veiligh beschutten; magh ick hem levendigh weder zien,Ga naar voetnoot605-607 606 en mogen wy te zamen komen; zoo bidde ick om een langk leven; 607 wel getroost allerhande zwarigheit uit te harden. Maer, o Fortuin, 608 indien my eenigh zwaer ongeluck over het hooft hange, zoo 609 laet, zoo laet my nu dit pijnelijck leven endigen; terwijl mijnGa naar voetnoot609Ga naar voetnoot609-610

[pagina 865]
[p. 865]
 
Noch geen gevaer verneemt, en elck verbeelt uit vreezen
830[regelnummer]
Zich 't oorlogh zwaerder in dan 't is in daet en wezen.Ga naar voetnoot829-30
 
Evander vat in 't endt bedroeft den lieven zoon,
 
Die hier toghtvaerdigh en gereedt staet voor den troon,
 
By zijne hant, en kan te noode van hem scheien,
 
En zeght, terwijl hy zich niet zat genoegh kan schreien:
835[regelnummer]
Och, of Jupijn my nu mijn jaeren wedergaef,
 
Gelijck ick eertijts was, toen deze hant zoo braefGa naar voetnoot836
 
Den voortoght velde, voor de muuren van Preneste,Ga naar voetnoot837
 
En triomfeerende den brant broght by de veste,
 
In een' hoop beuckelaers, en koning Herilus,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Uit vrouw Feronie geboren, en, aldus
 
Wanschapen als hy was, ['t luit yslijck te verhaelen,]
 
Dryzieligh van gestalte, en dien men tot drymaelen
 
Bevechten, drymael most neêrhouwen op het velt,
 
Ter helle stuurde, in 't rijck van Pluto met gewelt:
845[regelnummer]
En dien ick evenwel, daer zoo veele andren vielen,Ga naar voetnoot845
 
Beroofde met dees vuist van alle zijne zielen,
 
En schudde 't harnas hem met kracht tot drymael uit:
 
Hing my deze eerste kracht noch aen, ô lieve spruit,
 
Ick liet u nimmermeer uit mijnen arrem rucken:
850[regelnummer]
Mijn naeste nagebuur Mezents zou niet verdrucken,
 
Voor mijn gezicht, hoe trots en stout hy my braveert,
 
Zoo menigh mensch, van hem te schendigh geschoffeert,Ga naar voetnoot852
 
En door het zwaert gevelt: hy zou geen stadt ontblootenGa naar voetnoot853
 
Van zoo veel burgerye, en trouwe bondtgenooten.
855[regelnummer]
Maer gy, ô oppergoôn, en oppervooght der Goôn,
 
Almaghtige Jupijn, ontfermt uit uwen troon,
 
Ontfermt u over my, den koning der Arkaders,
 
En hoort, dat bidde ick u, 't gebedt des ouden vaders:
 
Indien uw maght om hoogh en 't nootlot, elck tot nut,Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Mijn' Pallas veilighlijck in oorloghsnoot beschut;
 
Magh ick hem levendigh noch zien, daer wy vergaêren;Ga naar voetnoot861
 
Zoo bidde ick u, verschoont en reckt mijn grijze jaeren;
 
'k Getroost my alle slagh van rampen uit te staen:Ga naar voetnoot863
 
Maer ô Fortuin, indien dit qualijck zou beslaen,Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
En eenigh ongeval my dreight met veele elenden,
 
Zoo laet, zoo laet my nu dit pijnlijck leven enden;Ga naar voetnoot866
[pagina 866]
[p. 866]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

610 bekommering noch twijfelachtigh, terwijl de hoop van het toe-Ga naar voetnoot610-11 611 komende noch onzeker is; terwijl ick u, mijn lieve kind, mijn 612 eenigh en uiterste vermaeck, noch in mijn armen hebbe; en eerGa naar voetnoot612 613 een droeviger mare my het hart afstoote. Dusdanige woordenGa naar voetnoot613 614 ontvielen den vader in het jongste afscheit: de dienaers droegenGa naar voetnoot614 615 hem, van flaeute bezweken, binnen het hof. De ruitery was alreedeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot615 616 door d'ontslote poorten uitgereden, en Eneas en de getrouwe 617 Achates reden onder de voornaemsten, daer na volghden d'andereGa naar voetnoot617 618 Trojaensche oversten: Pallas reedt zelf midden in den troep, en 619 muntte met zijnen veltrock en beschilderde wapenen uit; gelijckGa naar voetnoot619 620 de Morgenstar, van Venus boven alle andere flonkerstarren bezint,Ga naar voetnoot620 621 wanneerze met de baren des Oceaens besprengkelt, haer heilighGa naar voetnoot621 622 aenschijn ten hemel opheft, en de duisternis verdrijft. De vrouwen 623 staen op de vesten, en sidderen, en volgen de stofwolck enGa naar voetnoot623 624 scharen, die in het blancke harnas flickeren, noch met hare oogen 625 na. De gewapenden streven voort tusschen de heggen, daer deGa naar voetnoot625-26 626 wegen allerkortst vallen. Het geroep verspreit zich, en het hoef- 627 yzer van den viervoetigen draver vertrappelt in zijne gelederen 628 den gront, dat het stuift en davert. By den kouden stroom vanGa naar voetnoot628Ga naar voetnoot628-29 629 Cere leit een groot woudt, wijdt en zijt door der voorouderenGa naar voetnoot629-30 630 godtsdienstigheit heiligh geacht, en van alle kanten met holleGa naar voetnoot630-31 631 heuvelen en donkere denneboomen omcingelt. Men zeit, dat 632 d'oude Griecken, die den Latijnschen bodem eerst bezaten, Syl-Ga naar voetnoot632 633 vaen, den Bosch-en-veegodt, dit woudt en eenen feestdagh toe-Ga naar voetnoot633

[pagina 867]
[p. 867]
 
Terwijl mijn zorgh noch vreest, en twijfelt ongewis,
 
De hoop van 't geen genaeckt noch heel onzeker is;Ga naar voetnoot868
 
Terwijl ick u, mijn kint, mijn lust, mijn liefste leven,
870[regelnummer]
Noch in mijne armen drucke, en eer, door 't wederstreven
 
Van 't nootlot, my een maer van droefheit 't hart afstoot'.Ga naar voetnoot870-71Ga naar voetnoot871
 
De grijze vader stort dees klaght uit in dien noot
 
Van 't uiterste afscheit, en de dienaers, onder 't spreecken,Ga naar voetnoot873
 
Verdragen hem in 't hof, die flaeu is, en bezweecken.Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
De ruiters spoeden ree vooruit door d'ope poort.Ga naar voetnoot875
 
Eneas en de trouwe Achates reden voort,
 
Bestuwt met eenen stoet der treffelijckste heeren.
 
Alle andere oversten den Troischen sleep vermeeren.Ga naar voetnoot878
 
In 't midden van den troep rijdt Pallas, 's konings spruit,Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
En munt met veltrock en bemaelden beucklaer uit:Ga naar voetnoot880
 
Gelijck de morgenstar, van Venus zelve boven
 
De flonckerstarren, die het flaeuwer licht verdooven,Ga naar voetnoot882
 
Verkoren en bezint, wanneerze, klaer en licht,
 
En van de zee besprengt, haer heiligh aengezicht
885[regelnummer]
Ten hemel opheft, en de nacht verdrijft ten leste.
 
De vrouwen staen bedruckt, en siddren op de veste,
 
En volgen met haer oogh de stofwolck van den helt,
 
En blanck gewapenden, en hunnen draf door 't velt.
 
De krijghsliên streven voort, langs haegh, en ackerwallen,
890[regelnummer]
En tusschen heiningen, daer korter wegen vallen.Ga naar voetnoot890
 
Het krijghsgerucht verspreit door bosch, en bergh, en dal,
 
Op d'aenkomst van dit volck, zich breet en overal.
 
De kleppende ysre hoef van viervoetige draveren,Ga naar voetnoot893
 
Vertrappelt in 't gelidt den gront dat velden daveren,
895[regelnummer]
En stuiven, waer men draeft. omtrent den kouden vliet
 
Van Cere leght een woudt, dat breet zijn wortels schiet,Ga naar voetnoot896
 
En wijt en zijt ontzien, en, heiligh om der vaderenGa naar voetnoot897
 
Godtvruchtigheit geacht, rondom in denne bladeren,Ga naar voetnoot898
 
En donckre schaduwen, en holle daelen leght.
900[regelnummer]
Hier heeft van outs de Grieck, die eerst, gelijck men zeght,
 
Den gront van Latium bezat, den Ackergoden
 
En Bosch- en veegodt woudt en feestdagh aengeboden.Ga naar voetnoot902
[pagina 868]
[p. 868]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

634 wijdden. Niet wijdt van hier hadden Tarchon en de TyrrheenschenGa naar voetnoot634 635 veiligh hun leger geslagen, en men kon alreede van den hoogenGa naar voetnoot635 636 heuvel al de keurbende zien, die wijt en breet over het velt 637 uitgespreit lagh. Vader Eneas en de jeught ten oorloogh uitge-Ga naar voetnoot637 638 lezen, begeven zich derwaert aan, en vermoeit zijnde, verquickenGa naar voetnoot638 639 zich hier, en voederen hunne paerden.

640 Maer toen Venus, de blancke Godin, met geschencken uit deGa naar voetnoot640 641 wolcken, haren zoon genaeckte, en heimelijck van verre, by denGa naar voetnoot641 642 koelen stroom, in een boghtigh dal vernam, bejegendeze hemGa naar voetnoot642 643 minnelijck, en sprack: mijn zoon, zie hier breng ick u de beloofdeGa naar margenoot+ 644 wapens, die mijn man zoo kunstrijck heeft volwrocht, op dat ghy 645 nu niet zoudt schroomen verwaende Laurentijnen, of den straffenGa naar voetnoot645 646 Turnus in den strijt uit te daegen. Zoo sprack de CythereescheGa naar voetnoot646-47 647 Godin, omhelsde haren zoon, en leide de flickerende wapens 648 onder een eicke, tegens hem over. Hy vermaeckt met die gavenGa naar voetnoot648 649 en treffelijcke vereeringe der Godinne, kan zich niet zadt zien,Ga naar voetnoot649 650 slaet zijn oogen over elck stuck in 't byzonder, verwondert zich,Ga naar margenoot+ 651 en keert met zijne handen en armen om en wederom den vier-Ga naar voetnoot651-52 652 brakenden helm, met zijnen vervaerlijcken kam, het bloedigeGa naar voetnoot652 653 zwaert en koperen borstharnas, een blaeuwe wolcke gelijck, waerGa naar voetnoot653 654 in de zon met hare gloeiende stralen van verre speelt en flickert. 655 Daer na bezichtight hy de laerzen, luchtigh met gout en zilverGa naar voetnoot655 656 overtrocken; en speer en beuckelaer, met onuitsprekelijcke kunstGa naar voetnoot656 657 doorvlochten. De Viergodt schrander op profecyen, en niet on-Ga naar voetnoot657

[pagina 869]
[p. 869]
 
d'Aertswichlaer Tarchon sloeg het leger by dees stê:
 
En van den hoogen top des heuvels kon men ree
905[regelnummer]
De keurebenden zien, die met de Troische bravenGa naar voetnoot905
 
Heel wijt en breet rondom door 't open velt quam draven.
 
De vorst Eneas, met al wat in 't harnas bloeit,Ga naar voetnoot907
 
Begeeft zich derwaert aen, en, van den toght vermoeit,
 
Verquickt zich hier, en voêrt het paert by dees bosschaedje.
910[regelnummer]
Maer toen nu Venus, blanck van verf, met haer schenckaedje
 
Uit eene wolck genaeckte, en nederzweven quam,
 
Daer zy den zoon alleen in 't boghtigh dal vernam,
 
By dezen koelen stroom, ontmoetze hem met minne,Ga naar voetnoot913
 
En zeght: mijn zoon, zie hier de wapens der Godinne,
915[regelnummer]
Uw moeder, door belofte aen dit geschenck verknocht,Ga naar voetnoot915
 
Zoo kunstrijck en zoo schoon van haer' gemael volwrocht,
 
Op datge niet ontziet verwaende Laurentynen,
 
Of strengen Turnus, een' aenhitser van den zijnen,Ga naar voetnoot918
 
Te daegen in den slagh. zoo spreeckt tot haeren zoon
920[regelnummer]
De Cypersche Godin, gedaelt uit 's hemels troon,Ga naar voetnoot920
 
Omhelst hem minzaem, leght in schaduwe van lover
 
En eicke blaên geweer en schilt hier tegens over
 
Eneas, die vermaeckt met dezen grooten schat,
 
Zich aen dit godtsgeschenck niet moê kan zien noch zadt.
925[regelnummer]
Hy weit zijne oogen vast in stuck voor stuck byzonder,Ga naar voetnoot925
 
Keert om en wederom elck hemelsch werck en wonder,Ga naar voetnoot926
 
Den helm, die vier braeckt, en afgrijslijck is van kam,
 
Het dootelijcke zwaert, de gloênde vlam by vlamGa naar voetnoot928
 
Van 't kopren harrenas, een wolck gelijck, die blickert,
930[regelnummer]
Waerin de zon van verr' met gloet van straelen flickert.
 
Hierna bespiegelt hy de laerzen, met fijn goutGa naar voetnoot931
 
En zilver overkleet, de speer, dat spitse hout,
 
Den beucklaer, zoo vol kunst doorvlochten als 't kan lyen.Ga naar voetnoot933
 
De Viergodt, schrander op verborge wichleryen,Ga naar voetnoot934
[pagina 870]
[p. 870]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

658 kundigh in toekomende zaecken, wrocht daer in d'Italiaensche 659 geschiedenissen, en Roomsche zegestaetsien: men zagh daer alGa naar voetnoot659 660 't geslacht des toekomenden stams, van Askaen af, en d'oorlogen,Ga naar voetnoot660Ga naar voetnoot660-61 661 d'een na d'ander gevoert. Hy wrocht'er, hoe een wolvin, zwangerGa naar voetnoot661-62 662 by Mars, in het groene hol gelagh: de tweelingen hingen en 663 speelden aen hare borsten, en zogen de moeder, zonder schroom-Ga naar voetnoot663 664 te: zij, haren hals reckende en ombuigende, streelde nu het een, 665 dan het ander, en lickte en bootste de leden met de tonge: nietGa naar voetnoot665 666 verre van hier tekende hy Rome, en de Sabijnsche maeghden,Ga naar voetnoot666 667 onbeschoftelijck in 't gestoelte des schouwburghs geschaeckt;Ga naar voetnoot667 668 terwijl men de groote schouwspelen speelde; en den nieuwenGa naar voetnoot668 669 krijgh, gesproten tusschen de Romainen, den ouden Tatius, enGa naar voetnoot669 670 het gestrenge Kurien: daer na hoe de zelve gewapende KoningenGa naar voetnoot670 671 onderling het gevecht staeckten, en voor Jupijns altaer, met offer- 672 schalen in de hant, het verbont door het slaghten van een zeugeGa naar voetnoot672 673 bevestighden: niet verre van hier wert Metius met vier paerdenGa naar voetnoot673 674 van een getrocken (maer ghy Albaener zoudt uw woort gestaenGa naar voetnoot674-75 675 hebben) Tullus sleepte 't ingewant des logenachtigen mans doorGa naar voetnoot675 676 het bosch; en de hagedorens dropen van bloet, dat hem ontliep. 677 Porsenne beval den uitgedreven Tarquijn wederom in te halen,Ga naar voetnoot677Ga naar voetnoot677-82

[pagina 871]
[p. 871]
935[regelnummer]
En niet onkundigh van den tijt, die volgen zal,
 
Had hier al 't Italjaensch toekomende geval,Ga naar voetnoot936
 
De zegestaetsien van Rome oock in gedreven.
 
Men zagh 'er al 't geslacht, en d'afkomst, en de neven,Ga naar voetnoot938
 
Te spruiten uit Askaen, en wat die telgen roert,Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
En d'oorelogen, d'een na d'ander uitgevoert.
 
Hy wrocht'er een wolvin, die, by den Krijghsgodt zwanger,
 
In 't groene hol gelagh. de tweelingen, hoe langer
 
Hoe kloecker, hingen beide en speelden aen haer borst,
 
En zogen moeders speen vrymoedigh voor den dorst.
945[regelnummer]
Zy reckt en buight den hals by beurte naer die teêren,
 
Om overal hun leên te licken, te bootseeren
 
Met haere gladde tong. hy tekende hierby
 
De stadt van Rome, en hoe haer jonge burgery
 
Sabynsche maeghden schaeckte, al t'onbeschoft in 't woelen
950[regelnummer]
Des schouburghs, onder 't spel en levendigh krioelen.Ga naar voetnoot949-50
 
Men ziet den nieuwen krijgh, die tusschen den Romain
 
En ouden Tatius, en Kurien, noch klein
 
Van middelen, ontstack: hoe, na verloop van zaecken,Ga naar voetnoot952-53
 
Die koningen hierna 't gevecht in 't harnas staecken,
955[regelnummer]
En voor Jupijns altaer, met kelcken in de hant,
 
Door 't slaghten van een zeugh, bezeeglen 't vreverbant:
 
En Metius, niet wijt van hier, wort, om 't veraerden
 
Van trouwe, op 't velt van een getrocken met vier paerden.Ga naar voetnoot957-58
 
[Maer gy Albaener deed uw woorden best gestant.]Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
De straffe Tullus sleept het eerloos ingewantGa naar voetnoot960
 
Des logenaers door 't bosch. de hagedorens dropen
 
Van beecken bloets, dat uit zijne aderen quam loopen.
 
Porsén benaeut de Stadt met alle zijne maght,
 
Gebietze streng Tarquyn, voor 's hants met al 't geslachtGa naar voetnoot964
[pagina 872]
[p. 872]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

678 en benaeude de stadt met een machtigh belegh: d'EneadijnenGa naar voetnoot678-81 679 streefden voor den vrydom tegens yzere spietsen en zwaerden 680 aen: ghy ziet hem van gramschap tieren, en dreigen, om Kokles, 681 die de brugh durf afbreecken; en om Klelie, die hare banden 682 los ruckende, over den stroom zwemt. Boven in den schilt stont 683 Manlius, wachter van den Tarpeeschen burgh, beschermde denGa naar voetnoot683 684 tempel, en hielt het hooge Kapitool in; en het nieuwe hof vanGa naar voetnoot684Ga naar voetnoot684-85 685 Romulus was slechts met riet en stroo gedeckt. De zilvere gans, 686 hier in de vergulde galeryen hene en weder vliegende, quaeckteGa naar voetnoot686 687 vast, dat de Gallen voor de poort waren: de Gallen door duis- 688 ternis en gunst des donckeren nachts beschermt, en door heggenGa naar voetnoot688 689 en struicken heengeslopen, hielden den burgh in. Hun hair wasGa naar voetnoot689 690 zoo geel als gout, en hun goutgele baert begost uit te breken:Ga naar voetnoot690 691 hun gestreepte wapenrocken glinsterden: de goude keten hingGa naar voetnoot691 692 om den sneeuwitten hals: elck drilde met zijne vuist een paerGa naar voetnoot692-93 693 Alpische schichten: zy beschutten de borst met lange schilden. 694 Hier na had hy 'er de huppelende Salien, en naeckte LuperkalenGa naar voetnoot694 695 op gedreven, en offerbonetten van fijne schapewol, en rondassenGa naar voetnoot695-96 696 uit den hemel gevallen. De kuische joffers in zachte rosbaren,Ga naar voetnoot696 697 geleidden het Heilighdom door de stadt. Verre van hier steldeGa naar voetnoot697

[pagina 873]
[p. 873]
965[regelnummer]
Uit zijnen stoel gejaeght, met eere weêr t'ontfangen.
 
Eneas afkomst streeft met blyschap en verlangen
 
Naer d'eerelijckste doot, voor haeren vryen staet,Ga naar voetnoot966-67
 
Door speer, en zwaert, en vreest noch vyant, noch soldaet.
 
Gy ziet hoe hy haer dreight, van toorne en gal ontsteeckenGa naar voetnoot969
970[regelnummer]
Om Kokles, die de brugh van achter af laet breecken;
 
En oock om Kleli, die, van boey noch stael beklemt,
 
Nu los en onbeschroomt den Tyber over zwemt.
 
In top van dezen schilt staet Manlius, de wachter
 
Van zijn' Tarpeeschen burgh, en keert den godtsverachterGa naar voetnoot974
975[regelnummer]
Uit d'eerste kercke, en houdt het hooge Kapitool,Ga naar voetnoot975
 
En 't hof van Romulus, dat, eerst gebout, noch schoolGa naar voetnoot976
 
In rieten dack, en stroo. hier schijnt de gans in lyen
 
Die met haer zilvre pen, door gulde gaeleryen
 
Vast heene en weder vlieght, en quaeckt al brant, en moort,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
En schreeut, dewijl de Gal alreede is voor de poort.
 
De Gal, verdadight door de gunst en duisternissen,Ga naar voetnoot981
 
En schaduwen ter sluick geboort door braem, en klissen,Ga naar voetnoot982
 
En haegh, en struick, had nu den burgh in, trots en stout.
 
Zijn haerlock en zijn haer was blont en geel, als gout.
985[regelnummer]
De blonde baert brack uit. de wapenrocken bloncken
 
Van purpre streepen, en de goude ketens proncken
 
Om hunnen blancken hals. elck drilt met zijne hant
 
Twee berreghschichten. zy beschutten in dien stantGa naar voetnoot988
 
De borst en boezem fors met hunne lange schilden.
990[regelnummer]
Hy dreef hierna in 't werck de priesterlijcke gildenGa naar voetnoot990
 
Van Mars, de Saliën, den naeckten Luperkael,
 
De schaepewolle muts, des offraers tempelprael,Ga naar voetnoot992
 
En schilden en rondas, die uit den hemel vielen.
 
De rosbaer, prat gelaên met joffren, kuische zielen,Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Geleit het heilighdom eerbiedigh door de Stadt.
[pagina 874]
[p. 874]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

698 hy oock Plutoos helsch Rijck, en hooge poorten, en de straf derGa naar voetnoot698 699 schelmeryen, en u, o Katilyne, die noch aen d'overhellende klipGa naar voetnoot699 700 hangt, en voor de grimmassen der Razernyen schrickt; oockGa naar voetnoot700 701 d'afgezonderde godtvruchtigen, en Kato, die hun wetten voor-Ga naar voetnoot701 702 schrijft. Onder deze afbeeldingen gingk het gouden beelt derGa naar voetnoot702-703 703 wijtstreckende en verbolge zee voort: de blaeuwe golven zagen 704 wit van schuim; en dolfijns van klaer zilver veeghden met hunneGa naar voetnoot704 705 staerten door het water hene, en sneden de baren in eenen kringk.Ga naar voetnoot705 706 Midden in zagh men de vloten met koper beslagen, en den Ak-Ga naar voetnoot706-707 707 tiaschen zeestrijt: ghy zoudt den ganschen Leukates van eenGa naar voetnoot707-708 708 volslagen gevecht zien barnen, en gout in de dijningen schitteren. 709 Aen dezen kant staet Augustus Cesar (wiens vrolijck hooft terGa naar voetnoot709 710 wederzijde van vier en vlam straelt, en op de kruin het vaderlijckeGa naar voetnoot710 711 gesterrente voert) op het hooge achterkasteel, met zijne Huis-Ga naar voetnoot711 712 goden, en groote Goden, en de Vaderen, en het volck, en voertGa naar voetnoot712 713 d'Italianen in den zeestrijt aen. Aen gene zijde staet de trotse 714 Agrippe, wiens hair met een kroon van galioenen, een trotsGa naar voetnoot714Ga naar voetnoot714-15 715 oorlooghsmerck, glinstert, terwijl winden en Goden hem begun- 716 stigen. Aen den anderen kant, met zijn onroomsche maght, enGa naar voetnoot716 717 velerhande wapenen, komt Antoni, de triomfeerder, van d'Oos-Ga naar voetnoot717 718 tersche volcken, en het roode meir aenzetten, en sleept met zich 719 Egypten, de maght van Oosten, de Baktren, het uiterste van zijnGa naar voetnoot719

[pagina 875]
[p. 875]
 
De kunst heeft, wijt van hier, oock Plutoos rijck gevat,Ga naar voetnoot996
 
De hel, en hooge poort, en straf der schelmeryen,
 
En u, ô Katilijn, die voor de Razernyen
 
En haer grimmassen yst, daer elcken oogenblickGa naar voetnoot999
1000[regelnummer]
De steenrots overhelt, en u verplet van schrick:
 
Oock d'afgezonderden, godtvruchtigh by hun leven,
 
En Kato, die hun wet en wijs heeft voorgeschreven.Ga naar voetnoot1002
 
Het gouden beelt der wilde en overwijde zee
 
Hielt in dien ommegangk der beelden zijne stê.
1005[regelnummer]
De blaeuwe golf zagh wit van schuim, waer 't zeil quam vaeren.
 
De zilvren dolfijn vaeght met zijnen staert de baren,Ga naar voetnoot1006
 
En snijtze in eenen kringk. de vlooten, met beslagh
 
Van koper, quamen snel in 't midden voor den dagh,
 
Om t'Aktium te slaen. gy zoudt geheel LeukatenGa naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
In dien volslagen strijt, en teffens uitgelaeten,Ga naar voetnoot1010
 
Zien barrenen, het gout zien schittren in den vloet.
 
Gy ziet, aen dezen kant, heel blijde en wel gemoedt,
 
Augustus Cesar, om zijn hooft met vlamme en straelen
 
En vaderlijck gestarnte op zijne kruin staen praelen,
1015[regelnummer]
In top van 't zeekasteel, met Huisgoôn, groote Goôn,
 
De vadren, en het volck. hy voert, als uit den troon,Ga naar voetnoot1016
 
Alle Italjaenen aen ten zeestrijt op de baren.
 
Aen geene zijde staet de trotse Agrip, wiens haeren
 
Een scheepskroon voeren, tot een merck van oorloghsprael,Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Terwijl hem weêr en wint en Godtheên altemael
 
Begunstigen. men ziet aen d'andre zy genaecken
 
d'Onroomsche maght, en met verscheide wapens blaeckenGa naar voetnoot1022
 
Antoni, die in 't oost doorluchtigh triomfeert,
 
En van de roode zee zeeghaftigh wederkeert,
1025[regelnummer]
Egypten met zich sleept, de maght der morgenlanden,
 
De Baktren, 't uiterste van zijn gebiet en stranden:
[pagina 876]
[p. 876]

720 gebiet; en d'Egyptische beddegenoot, zijne schantvleck, volghtGa naar voetnoot720 721 hem achter aen. Zy streven gelijckerhant toe, en de ganscheGa naar voetnoot721 722 vlackte, tusschen het aenperssen der riemen benepen, schuimtGa naar voetnoot722 723 voor d'aenbruizende snuiten. Zy steken diep in zee: ghy zoudtGa naar voetnoot723Ga naar voetnoot723-24 724 meenen, dat afgespoelde Cykladen in zee zwommen, of steile 725 bergen tegens bergen aenrenden: met zoo groot een gevaertGa naar voetnoot725 726 zetten de mannen de schepen, met galeryen en wachttorens op-Ga naar voetnoot726 727 gebouwt, op elckandere aen. Men worpt 'er vierwerck van hennep,Ga naar voetnoot727 728 en het hagelt 'er vlugge yzere punten: de zeeackers worden rootGa naar voetnoot728 729 van verschen moort. De Koningin midden onder de vloot, schentGa naar voetnoot729 730 de troepen met haer Egyptisch rinckeltuigh aen, en ziet noch hetGa naar voetnoot730 731 paer slangen achter haren rugh niet: allerhande slagh van ge-Ga naar voetnoot731 732 droghten, haere Goden, en Anubis, de wachthont, voeren hetGa naar voetnoot732 733 geweer tegens Neptuin, Venus, en Minerve: Mars hier in ge-Ga naar voetnoot733 734 wrocht, raest met zijn zwaert midden in 't gevecht, met de wreedeGa naar voetnoot734 735 Vloecken in de lucht: en de Tweedraght met den gescheurdenGa naar voetnoot735 736 sluier vermaeckt, gaet haren gangk: Bellone volght haer met deGa naar voetnoot736 737 bloedige geessel. D'Aktische Apollo dit van boven aenschou-Ga naar voetnoot737 738 wende, spande zijnen boogh: geheel Egypten en Indien, alle 739 d'Arabiers, alle de Sabeeschen hierom verschrickt, keerden teGa naar voetnoot739 740 rugge. De Koningin zelf scheen recht voor wint door te gaen,Ga naar voetnoot740 741 vierde de schooten, en liet alle zeilen vol staen. De Viergodt had

[pagina 877]
[p. 877]
 
En d'echtgenoote van Egypte, dat schandael,Ga naar voetnoot1027
 
Volght hem van achter na. zy streven altemael
 
Eendraghtigh toe. al 't vlack, gedeckt met oorloghsschepen,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
En tusschen perssen van hun riemen fel genepen,
 
Komt bruisschen voor den boegh met zijn opkrullend schuim.
 
Zy steecken diep in zee. het schijnt dat op het ruim
 
Der zee eilanden, die van hunne wortlen spoelen,Ga naar voetnoot1033
 
In 't water zwemmen, of de bergen t'zamen woelen,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
En rennen tegens een: met zulck een groot gevaert
 
Van schepen, door hun wacht en torentrans bewaert,Ga naar voetnoot1036
 
En heerlijck opgebout met pracht van gaeleryen,
 
Zet 't een op 't ander toe. men worpt aen alle zyen,
 
Daer 't yzer hagelt, werck en brandtuigh, boort aen boort,Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
En d'ackers van de zee zien root van verschen moort.
 
De koningin, heel fier, in 't harte van de vloote,Ga naar voetnoot1041
 
Schent met haer rinckeltuigh van Memfis kleene en grooteGa naar voetnoot1042
 
En alle troepen aen, en merckt noch niet hoe vlughGa naar voetnoot1043
 
Twee slangen kringkelen van achter op haer' rug.
1045[regelnummer]
Haer goden, allerley wanschapene gedroghten,
 
En hont Anubis boôn de tanden, en bevochten
 
Neptuin, en Venus, en Minerve met gewelt.
 
Hier raest de vader Mars, gedreven in het velt
 
Des schilts met zijnen dolck. de wreede Vloecken steurenGa naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
De lucht. de Tweedraght, zoo beholpen met het scheuren
 
Van haeren sluier, gaet haer' gangk, en streeftze voor.Ga naar voetnoot1050-51
 
Bellone volght met haer bebloede zweep op 't spoor.Ga naar voetnoot1052
 
Apol op Aktium, dit ziende van om hooge,
 
Zet endelijck zich schrap met opgespannen booge.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Egypter, Indiaen, Arabers, en Sabeen
 
Verschricken voor zijn' pijl, en bieden vlughtgemeenGa naar voetnoot1056
 
Hem daetelijck den rug. de koningin verlegenGa naar voetnoot1057
 
Schijnt recht voor wint de zee te ruimen, en te veegen,
 
En viert de schooten, zet nu alle zeilen by.
1060[regelnummer]
De Viergodt had haer by de doôn, aen d'eene zy,
[pagina 878]
[p. 878]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

742 haer onder de dooden uitgebeelt met een bleeck aengezicht,Ga naar voetnoot742 743 alree naer de doot gezet; en hoe de wint uit Apulie waeiende,Ga naar voetnoot743 744 haer over het water voortholp. Maer tegens haer over verscheenGa naar voetnoot744 745 het groote lichaem van den Nijl, die treurigh, al zijn gewaetGa naar voetnoot745 746 ontvouwde, den boezem opende, en d'overwonne vloot in zijnen 747 schoot en stroom riep, om heur daer te bergen. Maer Cesar metGa naar voetnoot747 748 een driedubbele zegestaetsi de vesten van Rome inrijdende,Ga naar voetnoot748 749 offerde aen d'Italiaensche Goden een onsterflijcke kerckbelofteGa naar voetnoot749-50 750 in drie hondert overtreffelijcke kercken, de gansche stadt door: 751 de straeten krioelden van blijschap, en spel, en hantgeklap: in 752 alle tempelen, om alle altaren gingen de Joffers ten reye: d'offer-Ga naar voetnoot752 753 runders werden voor d'altaren ter aerde gevelt. Augustus op den 754 sneeuwitten drempel van den blancken Febus gezeten, namGa naar voetnoot754 755 kennis van der volcken schenckaedjen, en hingze aen de prachtigeGa naar voetnoot755 756 pylaren. D'overwonne volcken, zoo door spraeck, als draght enGa naar voetnoot756 757 wapens onderscheiden, gaen voort op een lange ry. Hier maeldeGa naar voetnoot757 758 Mulciber het geslacht der Nomaden, en d'ongegorde Afrikanen;Ga naar voetnoot758 759 hier de Lelegen, en Karen, en Geloonsche schutters: d'EufraetGa naar voetnoot759 760 ging 'er nu met eenen zachter stroom, en de Morijnen, de veer-Ga naar voetnoot760 761 gelegensten aller volcken, en de Rijn met beide zijn hoornen, enGa naar voetnoot761 762 d'ongetemde Daeck, en Araxes, t'ongestuimigh om zijn brughGa naar voetnoot762

[pagina 879]
[p. 879]
 
Bestorven uitgebeelt, met dootsche en bleecke verven,
 
En met een aengezicht, alree gezet naer 't sterven,
 
En hoe de wint, die koel uit Apulye blaest,Ga naar voetnoot1063
 
Haer over 't water helpt. aen d'overzy hier naest
1065[regelnummer]
Verscheen de Nylstroom, groot van lichaem, die 't aenschoude,
 
Weemoedigh zijn gewaet en boezem breet ontvoude,
 
En d'overwonne vloot te rug riep naer zijn' vloet,
 
Om haer te bergen: maer vorst Cesar, wel gemoedt,
 
Met een drydubble zege en staetsi dus de veste
1070[regelnummer]
Van Rome inrydende, gaf danckbaer nu ten beste,Ga naar voetnoot1070
 
Door zijne kerckbelofte in eeuwigheit verknocht,Ga naar voetnoot1071
 
Aen d'Itaeljaensche Goôn zijne offers, hun gebroght
 
In drywerf honderden voortreffelijcke kercken,
 
Door al de gansche stadt; die viert van al haer wercken.Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
De straet krioelt, van spel, en hantgeklap, en vreught
 
In alle tempelen. de joffers gaen verheught
 
Om elck altaer ten reie, en d'offerrunders worden
 
Geslagen voor 't altaer, naer d'oude en pleghtige orden.Ga naar voetnoot1078
 
August, in 't wit gewelf van blancken Febus, hooghGa naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Gezeten op den troon, nam kennis met zijn oogh
 
Van 's volcks mildaedigheit, schenckaedjen van de schaeren,
 
En hingze voort ten toon aen prachtige pylaeren.
 
Verwonne volcken, zoo door spraeck als dragt van kleên,
 
En wapen, en blazoen, en tekens onderscheên,Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Recht voor dees staetsie op een lange ry verschijnen.Ga naar voetnoot1085
 
Hier maelde Mulciber den stam der Nomadynen,
 
En d'Afrikaners, niet gegort, en eene schaer
 
Geloonsche schutteren, de Lelege, en de Kaer.
 
Hier ging d'Eufraet nu zacht met zijne waterkolcken.
1090[regelnummer]
Hier zagh men den Morijn, de veerste van die volcken,
 
En oock den Rijn, met bey zijn hoornen, en den Daeck,
 
Noch noit getemt, en voort Araxes, die, vol wraeck,Ga naar voetnoot1092
 
Uit ongestuimigheit ontzeght een brug te draegen.Ga naar voetnoot1093
 
Eneas ziet den schilt des Viergodts, rijck beslaegen
1095[regelnummer]
Van veel historien, en moeders milde gaefGa naar voetnoot1094-95
 
Met groot verwondren, en beholpen met dit braefGa naar voetnoot1096
 
Afbeelden van zoo veele en onderscheide zaecken,
 
Die, hem noch onbewust, van langer hant genaecken,Ga naar voetnoot1098
 
Schiet met die wapenen 't naemhaftige bedrijfGa naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
En d'avontuuren van zijn afkomste aen het lijf.
[pagina 880]
[p. 880]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

763 te dragen. Eneas verwondert zich over den inhout van VulkaensGa naar voetnoot763 764 schilt, hem van zijne moeder geschoncken; en beholpen metGa naar voetnoot764 765 d'afbeeldinge der zaecken, hem noch onbewust, schiet de naem-Ga naar voetnoot765Ga naar voetnoot765-66 766 haftigheit en het nootlot zijner nakomelingen aen.

voetnootr. 1
de bloetvlagh (modernisering van Vondel): een rode vlag, in de 17de eeuw gehesen of uitgestoken als sein tot de aanval.
voetnoot2
Argos is onjuist; zie de aant. bij r. 38.
voetnoot3
door de gelijckheit van 't zelve gevaer: omdat hem hetzelfde gevaar dreigt (als Turnus).
voetnoot4
inwickelen: betrekken; opgeweckt: wakker geschud, het dreigend gevaar inziende.
voetnoot5
mistrouwen: geen (voldoende) vertrouwen stellen in; stroomgodt Tyberijn; zie r. 58-vlg.
voetnoot8
naer des zelven naem: naar de naam van die berg.
voetnoot9
verkuntschapt: verwittigd; onthalen: ontvangen.
voetnoot10
het welck.... vierde: dat men bezig was te vieren.
voetnoot15
verbittert is bijv. bep. bij Tyrrhenen (vgl. r. 50-vlg.).
voetnoot16
voor zijnen stiefzoon; Vulcanus was gehuwd met Venus, die aan Anchises een zoon, Aeneas, had geschonken.
voetnoot17
met dit braef geweer vermaeckt: ingenomen met deze prachtige wapenen.
voetnoot18
zich ten hooghste verwondert over: hogelik bewondert; beuckelaer: schild; heerlijck: schitterend.
voetnoot20
prins: vorst.
voetnoot22
zijne bruiloft: zijn huwelik met Lavinia.
voetnoot23
den Helt: Aeneas, de Trojaan.
voetnoot25
getroost: bemoedigd; tegenvaren: tegemoet gaan, treden; zich vertonen voor de ogen van.
voetnoot26
offeren: aanbieden; tot 's vyants wederstant: om de vijand te weerstaan.
voetnoot28
eeren: in eerbiedige bewondering staan voor.
voetnoot29
gewaer worden: kennis krijgen van; d'aenstaende mogentheit van 't Roomsch geslacht: de toekomstige macht en grootheid der Romeinen (zijner Romeinse nazaten).
margenoot+
[Randschrift:] De standert wort ten burgh uitgesteken:
voetnoot30
het oorlooghsteken: signum belli; het was een Romeins gebruik om bij een onverwacht uitgebroken oorlog vlaggen uit het Capitool te steken om het krijgsvolk op te roepen; de Laurentijnsche burgh: de burcht van Laurentum; Latinus laat de leiding van de oorlog, die hij tevergeefs heeft trachten tegen te houden, aan Turnus.
voetnoot31
stack is te denken bij uit en bij met sporen (r. 32).
voetnoot32
strax: aanstonds.
voetnoot33-34
begaf.... eet, ter vert. van: coniurat tumultu trepido: legt in opgewonden haast de krijgseed (de eed van trouw) af; aen 't hollen: in onbeteugelde oorlogsdrift.
margenoot+
[Randschrift:] men ruckt de troepen by een,
voetnoot35
voorbarigh: voornaam.
voetnoot36
(M.) de godslasteraer; zie Aen. VII, r. 679.
margenoot+
[Randschrift:] en Venulus wort naer Diomedes gezonden.
voetnoot37
Venulus: afgezant der Latijnen.
voetnoot38
Diomedes, een van de Griekse helden voor Troje, werd na zijn terugkeer van Troje uit Argos verdreven en vond een toevlucht bij Daunus, koning van Apulië (Zuidoost-Italië), wiens dochter hij huwde; de stadt is Arpi.
voetnoot39
verkuntschappen: laten weten.
voetnoot40
vast leggen: zich blijvend gevestigd hebben (Latio consistere Teucros).
voetnoot41
zich laeten verluiden: te verstaan geven.
voetnoot42
toevallen: bijvallen, zich aansluiten bij.
voetnoot44
afzien: tot het einde toe zien, ten volle inzien.
voetnoot45
waer.... toeleit: wat hij nastreeft; uitkomst: uitslag, eindresultaat; Diomedes zal begrijpen, dat Aeneas ook hem, zijn oude vijand, zal aantasten.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas, hier over beducht,
voetnoot47
Laomedon (vader van Priamus): stamvader van Aeneas.
voetnoot48-49
zijn zinnen zwierden... zijn gedachten schoten, zwierven...
margenoot+
[Randschrift:] krijght velerhande verbeeldingen in zijn gemoedt; In het Randschrift bij r. 49: velerhande verbeeldingen: allerlei gedachtenbeelden.
voetnoot49-50
hy... bedenckingen: allerlei gedachten en plannen doorkruisten zijn brein; voorquam: voor de geest kwam, in zijn geest opkwam.
voetnootvs. 2
gesteecken; het oude, regelmatige volt. deelw. van steken.
voetnoot8
op 't geluit, nl. van de krijgstrompet.
voetnoot9
Mezents, samentrekking van Mezentius; in 17de-eeuwse taal komen godeloos en goddeloos naast elkaar voor.
voetnoot10
drucken wekt de gedachte aan talrijke troepen van zwaargewapenden.
voetnoot14
Frygen: Trojanen; 't hof des vredes: het vreedzame hof (rijk) van Latinus.
voetnoot15
beslaen: bezet houden, bewonen.
voetnoot17
zich laten horen: te kennen geven.
voetnoot18
van boven: door de hemel.
voetnoot21
afmeeten: beoordelen, begrijpen.
voetnoot22
hier gezeten: in Latium heersend.
voetnoot25
dit... Latynen; dit gaat om onder de Latijnen; zo gaan de zaken in Latium.
voetnoot26-27
den helt... verschijnen veel zaecken: Aeneas ziet (en overweegt) wat alles er (in Latium) geschiedde.
voetnoot27
hy ziet... te gemoet: hij voorziet welke daden zullen volgen, de (noodlottige) gevolgen.
voetnoot28
weêrparty: tegenpartij, vijand; drijven: najagen; ommewroeten: al konkelend omverstoten, ondermijnen.
voetnoot29
nadocht: angstige vermoedens (vgl. achterdocht).
voetnoot31
voeden: koesteren.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 52 vlieght is in de druk van 1659 (Unger 425) vervangen door speelt. - 68-69 en nu.... zult ghy; in de gewijzigde druk van 1646 (Unger 423) is zult ghy vóór de tussenzin geplaatst: en nu zult ghy (opdat....) een geweldige zeuge....; in de druk van 1659 is en uitgelaten en opent Nu een nieuwe zin.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck een watervat, waer in zon of maen flickert.
voetnoot51
in een koperen watervat; versta: in de waterspiegel van een koperen bekken.
voetnoot52
weerschijnt: weerkaatst, terugkaatst; in de lucht hene en weder vlieght; versta: zich trillend door de lucht beweegt (trillend, als gevolg van het trillend watervlak).
voetnoot53
om hoogh.... huis: boven tegen de balken van de zoldering.
voetnoot56
ontstelt om: vol bekommering over.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas ziet den Tybergodt,
voetnoot58
Tyberijn (ter vert. van Tiberinus, het adject. bij Tiber, als subst. gebruikt): (de) Tiber.
voetnoot59
genoeghelijck: lieflik.
voetnoot60
waterblaeuw, ter vert. van glaucus (blauw-groen; zeegroen).
voetnoot61
Vgl. blz. 40, aant. 42; begost: begon.
voetnoot62
o goddelijcke afkomst: o gij die uit goddelik bloed zijt gesproten.
voetnoot63
uit den vyant: gered uit de handen der vijanden; weder; Dardanus, de stamvader der Trojanen, was afkomstig uit Italië.
voetnoot64
in der eeuwigheit bewaert: tot in eeuwigheid doet voortduren.
margenoot+
[Randschrift:] die hem moedigt tegens den oorloogh, In het Randschrift bij r. 66: moedigen: moed inspreken.
margenoot+
[Randschrift:] de zeuge met hare biggen,
voetnoot69-72
vgl. Aen. III, r. 448-vlg.; de Lat. tekst zegt: gij zult onder de eiken aan de oever uitgestrekt op de grond zien liggen een geweldige witte zeug enz.; Lat.: sub ilicibus litoreis; mogelik heeft Vondel het Hollandse landschap voor ogen gehad, toen hij hier en Aen. III de eiken door wilgen verving.
margenoot+
[Randschrift:] het voorteken der stadt, toont,
voetnoot72
uwe stadt: Lavinium.
voetnoot73
hier; versta: van hier uit (ex quo).
voetnoot74
Alba: Alba Longa.
voetnoot77
Pallas: de stamvader der Arcadiërs in Griekenland, voorvader van Evander die, uit zijn vaderland getrokken, in Italië op de Palatinus ('op het geberghte') een stad stichtte.
voetnoot34
wêerlicht: weerschijn, weerkaatsing.
voetnoot36
scheemren: schitteren, fonkelen.
voetnoot37
dier, schepsel in het algemeen, hier nader verklaard door: en vee en vogel (Lat.: animalia, alituum pecudumque genus).
voetnoot43
zijne zoete kil: zijn lieflik bed; geboort met: omzoomd door.
voetnoot44
op zijn manier: naar de wijze der stroomgoden.
voetnoot46
met zinnen: op vriendelike wijze, met hartelikheid? vgl. Mdl. Wdb. i.v. sin 7.
voetnoot47
spreecken: toespreken.
voetnoot50
slaven: zich inspannen.
voetnoot56
omwenden: (ver-) keren, omslaan.
voetnoot64-65
voor gevaer bevestigen: (stichten en) van verdedigingswerken voorzien.
voetnoot66
indien.... waecken (adverte): indien gij mij uw aandacht wilt geven.
voetnoot68
al 't geen voorhanden is: wat staat te gebeuren, het dreigende gevaar.
voetnoot69
eer: weleer, voorheen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 90-91 Ick.... hof is in de druk van 1659 vervangen door: Hier houde ick mijn hof, het hooft van groote steden (zie de aant. bij r. 90-91). - 92 den gront is in de druk van 1659 vervangen door zijne kil.
voetnoot80
naer Pallas outgrootvader; versta: naar Pallas, zijn (Evanders) overgrootvader; naar hun voorzaat P. (vgl. de vertaling in verzen, vs. 74).
margenoot+
[Randschrift:] raet met Evander en d'Arkaders in bontgenootschap te treden,
margenoot+
[Randschrift:] en Iuno te paeien. In het Randschrift bij r. 85: paeien: verzoenen.
voetnoot86
kerckplichtigh (rite): volgens godsdienstig gebruik; met de vereiste ceremoniën.
voetnoot88
godtlief (gratissimus coelo): de goden welgevallig.
voetnoot88-90
Vondels vert. is niet nauwkeurig. Verg. zegt: Ik ben de blauwe en 'godlieve' Tiber, die gij met volle stroom ziet strijken (schuren) langs de oevers en de vette landouwen ziet doorsnijden.
voetnoot90-91
is de vert. van de moeilike versregel: hic mihi magna domus, celsis caput urbibus exit: Hier is mijn grote huis (groot noemt de Tibergod het, omdat hij weet dat hier later het machtige Rome zal oprijzen) en mijn oorsprong is daar, waar hoge steden zijn (nl. in de bergen van Etrurië); zij die een verborgen zin, een profetie, in de laatste woorden van het vers (celsis caput urbibus exit) meenden te mogen zien, vertaalden: ik zal eenmaal het hoofd van grote steden zijn.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas ontwakende
voetnoot94
godtsdienstigh: volgens het vrome gebruik, met vroom gebaar.
margenoot+
[Randschrift:] begroet de Nymfen, en den Stroomgodt, 96 begroeten: plechtig aanroepen.
voetnoot96
Laurentijnsche Nymfen; Aeneas roept de bronnimfen van de streek waarin Laurentum ligt, aan.
voetnoot98-99
het zy in wat bron ghy.... u verschuilt: in welke bron gij ook gedoken moogt zitten.
voetnoot101
Horenstroom (Fluvius corniger); de riviergoden werden afgebeeld met de horens van een stier; vgl. blz. 336, aant. 360.
voetnoot73
Pallas ingezeten schijnt niet juist; Pallas is de naam van een vorst, zie de prozavert. met aant.; misschien mag men ingezeten hier opvatten als onderdaan (onderdanen), nazaten; in verband met heeten (vs. 74) is ingezeten als meerv. te beschouwen.
voetnoot74
zijn moet hier betrekking hebben op Evander.
voetnoot75
doorgaens: voortdurend; met ons Lat. geslacht; versta: met de Latijnen.
voetnoot77
roeren: in voor u gunstige beweging brengen; Aeneas moet stroomopwaarts.
voetnoot81
eeren: aanbidden.
voetnoot84
pas.... te besteên: denk er aan.... te brengen.
voetnoot87
't overloopen: het buiten de oevers treden (vgl. r. 88-90 met aant.).
voetnoot88
't vette klay; Vondel gebruikt klei onz. en vr.; verbeteren en verrijcken: vruchtbaarder maken.
voetnoot89-90
In deze regels combineert Vondel de beide interpretaties van: celsis caput urbibus exit (die.... beneden en het hooft der groote steden); vgl. de aant. bij de proza-vert., r. 90-91.
voetnoot93
bruin: donker (nox Aenean somnusque reliquit).
voetnoot94
't hooft van Troje: de Trojaanse vorst.
voetnoot95
't zonneradt: het rad van de zonnewagen, de zonnewagen, de zon.
voetnoot96
om leegh (omlaag, beneden hem), met dialectiese ee.
voetnoot102
eens ('t Lat. tandem): eindelik eens.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 110-11 Aldus paeide hy.... des Tybers is in de druk van 1659 vervangen door: Aldus stilde de Tybergodt, in dien langen nacht, den hoogen vloet (Thybris ea fluvium, quam longa est, nocte tumentem leniit).
voetnoot102
vooght.... vlieten: vorst der Italiaanse stromen.
voetnoot104
een paer roeijaghten (geminas biremis): twee galeien.
margenoot+
[Randschrift:] ziet de zeuge,
voetnoot106
schielijck: plotseling.
voetnoot107
een eenhairige en witte zeuge, met hare biggen, zoo wit als zy ter vert. van: sus candida, concolor cum fetu albo = een witte zeug, met haar jongen, wit als zij zelf; eenhairig (met haar van één kleur) staat niet in de Lat. tekst; is een niet geheel juiste weergave van concolor; vgl. de vert. in verzen, vs. 115-116.
voetnoot108
voorspoock: voorteken.
margenoot+
[Randschrift:] en offertze Iuno.
voetnoot110-13
Aldus.... oproejen; de vertaling is niet nauwkeurig (de druk van 1659 brengt enige verbetering; zie de Tekstkritiek). Vergilius zegt: geheel de duur van de nacht bracht de Tiber zijn gezwollen stroom tot bedaren, en met kalme golven terugvloeiend matigde hij zich zo, dat hij op de wijze van een effen watervlak en een onbewogen plas zijn water uitspreidde en dat men zonder inspanning opwaarts kon roeien.
voetnoot113
spoejen: bespoedigen.
margenoot+
[Randschrift:] Nu varenze voort,
voetnoot114
al krieoelende (rumore secundo): onder levendige kreten, onder gejuich (vgl. Aen. V, vs. 211); de geteerde denneboom (het schip, de schepen), letterlike vert. van uncta abies.
voetnoot116
ongewoon: niet gewend (aan het schouwspel); wijtflickerende rondassen; de blinkende schilden hingen over het achterschip.
voetnoot118
veelerhande boomen: allerlei soort van boomen.
voetnoot119
tusschen groene bosschen door; Vergilius bedoelt: (en doorklieven) de weerspiegeling der bossen (in het stille water).
margenoot+
[Randschrift:] en zien Evanders stadt leggen.
voetnoot121
slot: burcht.
voetnoot122-23
nu.... opgetrocken: die nu (in Vergilius' tijd) door het machtige Rome tot hemelhoge gebouwen zijn opgetrokken; Evander.... vermogen: E.'s macht en middelen waren toen gering.
margenoot+
[Randschrift:] By geval vierden d'Arkaders Herkules zegefeest.
voetnoot125
By geval: juist; d'Arkadische Koningk: Evander; zie r. 77-vlg.
voetnoot126
Amfitryoos groote zoon; Hercules; en den Goden; bij een feest ter ere van de een of andere Godheid werden gewoonlik ook aan de andere Goden offers gebracht.
voetnoot109
openbaerder: openliker, duideliker.
voetnoot110
berechten van: een teken geven van.
voetnoot113
bezorght het roeituigh: voorziet (de schepen) van riemen; strax: plotseling; zich ontdecken: zich vertonen.
voetnoot116
een merck van zegen, hel en klaer: een ontwijfelbaar gelukkig voorteken.
voetnoot118
groot: machtig.
voetnoot120
paeit.... den springvloet: kalmeert.... zijn bruisende gezwollen wateren.
voetnoot124
onvermoeit: zonder moeite of inspanning.
voetnoot127-28
schat een wonder: acht het een wonder.
voetnoot128
dus ongewoon (behorend bij zy): in 't geheel niet gewend aan zo'n schouwspel.
voetnoot132
hoogh dient ter versterking van te boven.
voetnoot133
rack: waterbaan.
voetnoot136
hemelkloot: hemelbol, hemelgewelf.
voetnoot138-39
van minder gelegenheit: uit (hun) armoedige staat.
voetnoot143
stê (stede): stad.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 138 het hooge achterkasteel is in de druk van 1659 vervangen door: de campanje. 146-47 en vergast ons is in 1659 vervangen door: neem uw verblijf. 148 Zy verlaten den stroom is in 1659 vervangen door: zy leggen aen.
voetnoot127
de pleghtighe offereere, ter vertaling van sollemnem honorem: het jaarlikse (feestelike) offer.
voetnoot128
treflijck: voornaam; arm (vergelijk regel 123); een toespeling op de eenvoud der Romeinse voorvaderen; wieroockten: brandden wierook op het altaar.
voetnoot129
smoken: walmen, dampen.
voetnoot130
en hen.... invaren; Latijn atque inter opacum adlabi nemus: en hen onder het schaduwrijke woud door naar de wal (zagen) varen.
voetnoot131
schielijck: plotseling; verbaest: ontsteld, verschrikt.
voetnoot134
schichtigh: in aller ijl.
voetnoot136
naersporen: zoeken en volgen.
voetnoot138
achterkasteel (moderniserende vertaling; Lat.: ab alta puppi): hoog oplopend achtergedeelte van een oorlogsschip; zie de Tekstkritiek.
voetnoot139
den vreedzamen olijftack; vgl. Aen. VII, r. 182.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas melt hun zijn gelegenheit. In het Randschrift bij r. 140: zijn gelegenheit: zijn staat en toestand.
voetnoot141-42
uit hoovaerdy bevochten is een onjuiste vert. van bello superbo: door een misdadige krijg; in euvele moed; het was in strijd met de goddelike wetten om smekelingen af te wijzen en te verdrijven.
voetnoot143
overdragen: berichten.
margenoot+
[Randschrift:] Pallas noodight en wellekomt hem:
voetnoot145
verbaest: diep getroffen.
voetnoot146
tre op: stijg aan wal.
voetnoot146-47
vergast ons in ons hof (succede hospes nostris penatibus): wees ons een gast in ons paleis, kom als gast in ons paleis; vgl. voor dit intr. werkw. (met datiefobject) Deel I, blz. 717, aant. 1 en Van Helten, § 61 en zie Mnl. Wdb. i.v.
voetnoot148
het woudt: het heilige woud, waar geofferd werd; zie r. 126.
voetnoot149
overbraef: zeer voortreffelik.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas begroet Evander,
voetnoot151
wolle snoeren (vittae): de heilige banden om de olijftak der smekelingen gewonden.
voetnoot145
naer den stijl: op de gebruikelike wijze; hunne eer en offergave: de hun als eerbetoon toekomende offergeschenken.
voetnoot146
braef: voortreffelik; edel.
voetnoot147
daer: terwijl.
voetnoot153-54
die Godts zaecken bemint: die vroom van inborst is.
voetnoot158
wat onbekende drift: welke ons onbekende aandrift.
voetnoot160-61
hoe is 't met u: welke bedoelingen hebt ge.
voetnoot162-63
daer hy staet.... van zijn kampanje: van zijn standplaats op de kampanje.
voetnoot163
lieflijck: minzaam.
voetnoot168
van: door.
voetnoot168-69
verjaeght en aengevochten (bestreden) is een prothusteron.
voetnoot174
na 'et bedaeren: toen hij zijn kalmte herwonnen had.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 156 dreven.... herwaert is in de druk van 1659 vervangen door: dreven my Godt woud's gewilligh herwaert. - 166 In de druk van 1659 is vòòr t'ondertasten listigh ingevoegd. F- 167 in.... tegenwoordigheit is in dezelfde druk vervangen door: in uw hof (his fretus non legatos neque prima per artem tentamenta tui pepigi: me, me ipse meumque obieci caput et supplex ad limina veni).
voetnoot152
niet eens: in 't geheel niet.
voetnoot153
Grajen: Grieken; zowel de Atriden (Agamemnon en Menelaus) als Evander stamden volgens de sage af van Jupiter.
voetnoot154
vromigheit (virtus): dappere inborst.
voetnoot155
de bloetvrientschap (bloedverwantschap) onzer ouderen; Dardanus (de stamvader der Trojanen) was een zoon van Electra, een dochter van Atlas; Evanders grootmoeder was Maia, eveneens een dochter van Atlas.
voetnoot156
gewilligh (volentem): met eigen goedvinden, met mijn wil.
voetnoot157
verknochten: verl. tijd van verknoopen: verbinden.
voetnoot159
Ilium (Troje), zo genoemd naar Dardanus' zoon Ilus.
voetnoot161
blanck, ter vert. van candidus: stralend van schoonheid; Cyllene: een berg in Noord-Arcadië.
voetnoot166
van verre: zelf veilig op een afstand blijvend; ondertasten: polsen; ootmoedigh (supplex): als smekeling.
voetnoot167-68
het Daunische volck: de Rutulers, aldus genoemd naar Daunus, de vader van Turnus.
voetnoot170
die.... aenspoelt; dus de Adriatiese en de Tyrrheense zee (nihil afore credunt quin.... et mare, quod supra, teneant quodque adluit infra).
margenoot+
[Randschrift:] en verzoeckt zijn bontgenootschap.
voetnoot173
jonge gasten, die bedreven zijn; rebus spectata iuventus (jongelingen, beproefd in de krijg).
voetnoot174
vast: onafgebroken.
margenoot+
[Randschrift:] Evander wellekomt hem,
voetnoot184-85
niet wijt dwalen van: in nauwe betrekking staan tot; in bloet en maegschap: door de banden des bloeds.
voetnoot186
in veel steden: op vele plaatsen (geopenbaard).
voetnoot190
Bij verbonden is my uit vs. 189 te herhalen; verbonden my aen uw hof: knoopten (reeds) een band tussen u en mij.
voetnoot190-91
de Graien.... bescheit: de Grieken kunnen dit door bewijzen staven; zo leren ons de Grieken.
voetnoot192
die.... sluit: die Troje met muren omgeeft.
voetnoot194
de zee meeten: over de zee varen (vgl. Aen. III, r. 210).
voetnoot195
vreeslijck: angstwekkend groot.
voetnoot197
op 't kilste van Cyllene: op de ijskoude top van de Cyllene.
voetnoot200
dees Atlas: deze zelfde Atlas; stam: vader.
voetnoot204
troost: moedgevende gedachte, vertrouwen inboezemend feit.
voetnoot205
loos: voorzichtig-slim.
voetnoot206
vergasten; zie de proza-vertaling, r. 146.
voetnoot213
elckandere zweeren: elkander trouw beloven.
voetnoot214
met braven: met dapperen; stoffeeren met: voorzien van.
voetnoot217
en door en weêr: en zag hem door en weder door; en hield zijn vorsende blik strak op hem gericht.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 193 middelen is in 1659 vervangen door soldaten (opibusque iuvabo. - 197 bekers is in 1659 vervangen door kelcken.
voetnoot178
Salamin voor Salamis (Lat.: Salamina petentem): eiland aan de kust van Attica.
voetnoot179
Hesione, gehuwd met Telamon, de vorst van Salamis.
voetnoot180
in 't voorbyreizen is een niet geheel duidelike vert. van protinus: op zijn verdere reis; nog even verder trekkende; Vondel drukt dit ten naaste bij uit in ter loop (het ging in één moeite door); de grenzen: het gebied (fines); koud; Arcadië is een bergland.
voetnoot181
eerst toen: net, juist toen.
voetnoot182
verwondering: bewondering.
voetnoot186-87
en leide den heer om Feneus vesten, ter vert. van: et (cupidus) Phenei sub moenia duxi: en bracht hem (verheugd; Vondels met verlangen) als gast binnen mijn stad Pheneus; Pheneus: een oude stad in Arcadië.
voetnoot188
braef: prachtig; met Lycische pijlen; vgl. Aen. VII, r. 753 en 847.
voetnoot188-89
eenen rock met goude strepen doorwrocht: een mantel met gouddraad doorstikt.
margenoot+
[Randschrift:] bestemt zijn verzoeck, In het Randschrift bij r. 190: bestemmen: inwilligen.
voetnoot190
waerom: en hierdoor, en derhalve.
voetnoot191
met hanttastinge: met (plechtige) handslag; bevestight: bezegeld.
voetnoot192
welgemoedt: gaarne (met genoegen).
voetnoot193
afvaerdigen: laten vertrekken; met middelen: met de mij ter beschikking staande hulp-(krijgs-)middelen.
margenoot+
[Randschrift:] en noodightze op het feest.
voetnoot194
mijn vrienden: 't Lat. amici wordt beter anders verbonden (omdat ge hier als vrienden zijt gekomen); gewilligh: welwillend (als makkers).
voetnoot195
jaergetijde: (jaarlikse) gedenkdag.
voetnoot196
megenooten: bondgenoten (en gewent u thans reeds als makkers aan onze dis te schikken, zegt Vergilius).
margenoot+
[Randschrift:] Men zet zich ter offertafel,
voetnoot197
opgenome: weggenomen, weggeruimd.
voetnoot199
den voornaemste, ter vert. van praecipuum: met hoge onderscheiding.
voetnoot199-200
op.... stoel is een niet geheel juiste vert.: (en nodigt Aeneas plaats te nemen) op een uit ahornhout vervaardigde troonzetel, bedekt met een leeuwenhuid; aenrechten: opdienen.
voetnoot221
dapper van vermogen: dapper in zijn daden.
voetnoot223
van overlang: lang geleden.
voetnoot224
Laomedons vermaeck: de vreugde van L.'s leven.
voetnoot225
hoeck: streek, gewest.
voetnoot227
op dien uitheemschen toght: op die buitenlandse reis.
voetnoot232
ik herkende in Priamus het beeld van zijn vader Laomedon; tegenwoordigh: voor mijn ogen.
voetnoot234
met een welgevallen: op innemende wijs? op een wijze die hem voor mij innam.
voetnoot235
en te groeten van zoo veer: en hem die van zo verre gekomen was, te begroeten.
voetnoot236
met lust: verlangend (hem als gast bij mij te ontvangen).
voetnoot241
bondtverwantschap: bondgenootschap.
voetnoot246
uw paelen: uw gebied.
voetnoot247
de hant biên: steunen.
voetnoot250
vertreck, synoniem van uitstel.
voetnoot255
't opperhooft: het hoofd, de vorst der Trojanen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 207 spijs is in de druk van 1659 vervangen door maeltijt. 220-21 door d'aenkomst dezes Godts is in 1659 vervangen door: met de komste van dezen Godt (attulit et nobis aliquando optantibus aetas auxilium adventumque dei).
voetnoot201
ingewant, ter vertaling van viscera, hier: vlees.
voetnoot202
bischuit, ter vertaling van dona laboratae Cereris.
margenoot+
[Randschrift:] en Evander verhaelt Kakus historie.
voetnoot204
den gewijden afval (exta lustralia): het vlees van de tot zoenoffer bestemde os.
voetnoot205
boeten: stillen.
voetnoot206
overgeloovigheit (letterlike vertaling van superstitio): bijgeloof.
is een minder duidelike vertaling; Vergilius zegt: geen bijgelovigheid die ijdel (ongegrond) is en de rechten der oude goden miskent, bracht bij ons in zwang enz.
voetnoot207
uit gewoonte: als vast gebruik; deze spijs: dit offermaal.
voetnoot208-209
De zin o Trojaen.... offereere is een onjuiste vert.; Vergilius zegt: O Trojaanse gast, wij hebben terecht deze nieuwe eredienst ingesteld (facimus meritosque novamus honores....)
voetnoot211
van outs is niet juist; Vondel vertaalt of er in 't Lat. stond jam pridem; de tekst heeft: jam primum: Kijk om te beginnen eens naar deze.... klip.
voetnoot212
wijt van een gesmeten (leit): (hoe die rotsblokken) naar alle kanten verspreid liggen; woest (desertus): verwilderd en verlaten.
voetnoot213-16
De Lat. tekst zegt: hic spelunca fuit, vasto summota recessu, semihominis Caci facies quam dira tenebat, solis inaccessam radiis; d.i.: Hier was eenmaal een diep in het gebergte doordringende spelonk, bewoond door de vreselike Cacus, half mens half dier, een spelonk die ontoegankelik was voor zonnestralen. Waarschijnlik heeft in Vondels tekst i. pl. v. tenebat tegebat gestaan (facies quam dira tegebat: 'die afgrijsselijcke wilt en woest begroeit lagh'), maar ook op andere punten in zijn vertaling onjuist; afgrijsselijcke, met oude bijwoordelike e.
voetnoot216
en altijt.... lagh: en altijd door wasemde van het (nog lauwe) bloed der slachtoffers (semperque recenti caede tepebat humus).
voetnoot217
uit trotsheit: in verwaten trots.
voetnoot218
zwaerlijvigh (magna mole): als een logge massa.
voetnoot219
dompigh: walmend.
voetnoot220
vast: al door.
voetnoot221
dezes Godts: van een God, zegt de Lat. tekst; Alcides: Hercules (de Alcide genoemd als kleinzoon van Alceus); verlosser, ter vert. van ultor: wreker, bestraffer.
voetnoot222
moedigh: trots, fier; neerslagh bij neerslaen: doden; Geryon; zie Aen. VII, r. 694.
voetnoot264
persen: kwellen.
voetnoot266
verdaedight (verdedigd); verdedigen (tegen het mogelike verwijt van bijgeloof); motiveren, de gronden aanvoeren voor.
voetnoot267
vlg.; zie de prozavert. met aant., r. 206 vlg.
voetnoot268
erfgebodt: plicht die van ouder op kind overgaat.
voetnoot270-71
onervaeren onweetende (vgl. onwetende in r. 206); bedoelt Vondel hier: zonder zijn zegenrijke macht te hebben ervaren?
voetnoot277
Denk achter gesmeeten leght.
voetnoot279-83
Vgl. de proza-vert. met aant., r. 213-216; straf: nors, onvermurwbaar.
voetnoot287
zoo groot stapte als het was: zich met zijn kolossale lichaam bewoog, ophield.
voetnoot290
ge-eert by dees genooden: die nu gevierd wordt door deze op zijn feest genodigden.
voetnoot292
dier: schepsel, wezen; roof duidt op de aan Geryon ontroofde runderen; zie Aen. VII, regel 694.
voetnoot294
pleghten (plachten): gewoon waren en nog gewoon zijn.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 227 uit den stal wegh is in de druk van 1659 vervangen door: uit de weide; ook in r. 232 is nu naer den stal vervangen door: uit de weide. - 233-34 al het bosch met bulcken te vullen (omne nemus impleri querelis) is in de druk van 1659 vervangen door: en te bulcken dat het door al het bosch klonck. - 240-41 toen.... schricken (tum primum nostri Cacum videre timentem) is in de druk van 1659 vervangen door: toen zagh men Kakus eerst schricken.
voetnoot224
de stroom is de Tiber.
voetnoot225
verwildert: verbijsterd, beroofd.
voetnoot225-26
om.... dreef: dreef, opdat hij geen enkele schelmse misdaad ongepleegd ('ongewaagd', achterwege) zou laten, zou verzuimen te plegen.
voetnoot227
uit den stal, ter vert. van estabulis, hier: uit de weide; zie de Tekstkr.
voetnoot228-30
met den staert.... vinden; versta: ze bij hun staarten achterwaarts naar zijn hol trekkend, opdat men geen spoor van 'rechte' (naar het hol toelopende) voetstappen zou vinden (atque hos, ne qua forent pedibus vestigia rectis, cauda in speluncam tractos versisque viarum indiciis raptos saxo occultabat opaco).
voetnoot230
merckteken: spoor; meldden: verrieden (voerden de zoekenden in de richting van de spelonk).
voetnoot231
Amfitryoos zoon: Hercules.
voetnoot232
zijn zatte drift: zijn verzadigde kudde; naer den stal zou drijven is een onjuiste vert. van stabulis moveret (vgl. r. 227): uit de weide dreef; zie de Tekstkritiek.
voetnoot233-34
al.... vullen; zie de Tekstkritiek; al klagende (clamore): met een klaaglik geloei.
voetnoot236-37
daer.... meldde: en zo verklapte het opgesloten vee Kakus, die daarop allerminst verdacht was (et Caci spem custodita fefellit); uit het woeste hol, ter vert. van sub antro vasto, hier eerder: uit het ontzaglike, geweldige hol.
voetnoot238
dolheit: razende woede.
voetnoot239
het geweer, en zijn quastige knods (rapit arma manu nodisque gravatum robur): zijn wapen, de knoestige knots; tijdt.... op (met dt); misschien van optijden, een compositum van tijden, vgl. Mnl. Wdb. in voce tiden en Kiliaen: tijden, tijen (vetus): proficisci, ire; mogelik ook van optijen (= optiegen): opklimmen (zie Ndl. Wdb. XI, kol. 1287-1289).
voetnoot240-41
toen.... eerst; tum primum: toen.... voor de eerste maal; verbaestheit: ontzetting, doodsangst.
voetnoot244
vreesselijck: ontzaglik, geweldig zwaar.
voetnoot244-47
Voor of boven de ingang van Cacus' hol hing een rotsblok aan een ijzeren ketting, kunstig gesmeed door zijn vader (Vulcanus) zegt Vondel; het Lat. arte paterna wordt beter weergegeven door: met smeedkunst. Er staat dan bij Vergilius: Nadat hij zich ingesloten had, en de keten verbroken hebbende, het geweldig rotsblok had doen vallen, dat daar hing aan een gesmede ijzeren ketting ('aan gesmeed ijzer') en aldus de toegang met een versperring had verstopt en afgesloten, zie, toen kwam enz.
voetnoot297
verwaten: in onbeschaamde overmoed.
voetnoot302
doolen: op een dwaalspoor geraken; misleid worden.
voetnoot303
derwaert: naar Cacus' hol.
voetnoot304
bescheit: aanwijzing.
voetnoot305
vernemen: ontdekken.
voetnoot306
d'andre....: de overgebleven....
voetnoot311
daer: (van de plaats) waar.
voetnoot312
anderen; lees and'ren; Vondel volgt hier de gewone proza-schrijfwijze in drie lettergrepen (vgl. ook vs. 326 ysere).
voetnoot317
ontsteecken: in woede ontstoken.
voetnoot323
dol: in dolzinnige angst.
voetnoot324
voor slot en deur: voor de stevig gesloten deur.
voetnoot326
d'ysere keten en haer schakel: de uit schakels bestaande ijzeren ketting.
voetnoot327
aen een: vast; liet schieten, nl. door de keten te verbrijzelen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: regel 254 vogels is in de gewijzigde druk van 1646 (Unger 423) vervangen door vogelen.
voetnoot246-47
De woorden: en hy... vast zette, zijn op te vatten als: en hij aldus de deur(-posten) als het ware met een slagboom (een barrière) onwrikbaar vast zette; men krijgt uit Vondels vert. (ook uit vs. 329-30) de indruk, alsof Cacus bovendien nog de deur van een afsluitboom voorzag; zie zoo quam er: zie, daar kwam; de Tirynther: Hercules; vgl. Aen. VII, r. 693.
voetnoot248
alle toegangen doorsnuffelende (lustrans omnem accessum): overal speurende naar een ingang.
voetnoot249
bespieden: verkennen, spiedend lopen rondom.
voetnoot250
de berg Aventijn: de Aventinus, een van de zeven heuvelen, waarop later Rome werd gebouwd.
voetnoot251
de steene poort: het rotsblok dat de ingang verspert.
voetnoot252
op den rugh der speloncke ter vert. van speluncae dorso insurgens: uitstekend boven de top van de spelonk (stond, rondom....)
voetnoot253
een scherpe klip: een puntige rotsspits.
voetnoot254
een.... vogels (dirarum nidis domus opportuna volucrum): een geschikte, uitstekende nestelplaats voor roofvogels (aasvogels; zie de vert. in verzen, vs. 341-342).
voetnoot256-57
scheurdeze los van haren wortel (imis avulsam solvit radicibus); haestigh: plotseling.
voetnoot258
overwijt: tot op verre afstand.
voetnoot259
van verbaestheit te rugh sprongk: vol ontzetting terugvloeide (in de richting van haar oorsprong).
voetnoot262
gelijck of: dan alsof; ergens; de Lat. tekst heeft qua vi: door de een of andere kracht; door een verborgen kracht.
voetnoot263
den helschen poel ontdeckte: de onderwereld bloot lei.
voetnoot264
opsluiten: opensluiten.
voetnoot265
de zielen: de schimmen der afgestorvenen; sidderen, ter vert. van trepidare: bevend vluchten.
voetnoot266
weshalve (ergo): om welke reden; en dus; en nu.
voetnoot266-67
al zijn geweer te baet nam: gebruik maakte van alle wapenen (die hem maar voor de hand kwamen; zie r. 267); vreesselijck; zie r. 244.
voetnoot268
te keer gaen: aanvallen, bestoken; strax: plotseling.
voetnoot269
tegens zijne hoop (in luce insperata): onverwachts; betrapt: verrast.
voetnoot331
op slagh: onder die bedrijven.
voetnoot336
met pijn: met inspanning.
voetnoot337-38
in 't verhitten van zijne wraeck: ziedend van wraakzucht.
voetnoot340
afgebroke: ten dele verbrijzeld (verweerd) door weer en wind.
voetnoot344
zich buigen: overhellen.
voetnoot346
te mortel: aan stukken, te pletter.
voetnoot347
gewagen: dreunen, weergalmen.
voetnoot348
ontzagh: vrees, schrik.
voetnoot350
diep gezoncken: diep in de rots verborgen.
voetnoot351-52
de kelders.... zwart van schaduwen en schimmen (umbrosae cavernae): de duistere rotsholen; voort: aanstonds, toen.
voetnoot355
naer: duister.
voetnoot356
by 't licht der Goden: door de Goden, die de lichte hemel bewonen.
voetnoot357
onderwaert van boven: van boven benedenwaarts (ziende).
voetnoot359
beneden: tot in de diepte.
voetnoot360
dagh: daglicht.
voetnoot364
onbewust: onverwachts, onverhoeds; Kiliaen, onbewust: inopinatus.
voetnoot366
verschoten: doodsbleek geworden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 270-71 In de gewijzigde druk van 1646 is braeckte vòòr de tussenzin geplaatst: Maer Kakus braeckte (want....). - 283 gelochenden (abiuratae rapinae) is in de druk van 1659 vervangen door verzworen.
voetnoot270
want.... aen: want een kans om te vluchten bestond er niet.
voetnoot275
dit stont A.... niet te lijden: dit wenste A. niet te verdragen; dit kon hij niet dulden; moedig is hier toornig; Lat. non tulit Alcides animis: dit verdroeg Hercules in zijn toorn niet.
voetnoot277
allermeest: het dichtst.
voetnoot279
uit de duisternisse (in tenebris) is verkeerd verbonden; de held greep Cacus in de duisternis.
voetnoot279-80
hy.... aen een is de vertaling van complexus in nodum, dat waarschijnlik juister wordt vertaald met: hij omknelde hem in de knoop zijner armen, waarop dan bij Vergilius volgt: en perste hem zò, dat zijn ogen uitpuilden (zie de woorden duwde.... kop); ook r. 281 geeft Vergilius' bedoeling niet weer. Verg. zegt: en kneep hem de keel toe, dat het bloed in zijn loop werd gestuit.
voetnoot283
den gelochenden roof; rapinae abiuratae.
voetnoot284
voor den dagh: in het daglicht.
voetnoot287
van het halve dier, ter vert. van semiferi: van het monster, half mens, half dier; en het vier.... smoorde; versta: en zijn strot waarin de vlammen gedoofd waren.
voetnoot288
vieren: feestelike plechtigheden, offerfeesten houden; hier over: wegens dit feit.
voetnoot289
onderhouden: in ere houden.
voetnoot290
d'afkomst van Pinarius (domus Pinaria; zie de vert. in verzen, vs. 399): de Pinarii, de familie der Pinariërs; deze waren de priesters ('onderhouders' = in-stand-houders, zie de tekst) van de oude Hercules-dienst - in latere tijd; Vergilius loopt hier, zoals meer, de geschiedenis weer vooruit.
voetnoot291
Hy: Hercules; deze richtte, toen hij zijn runderen had teruggekregen, ter ere van Jupiter een altaar op.
voetnoot292
het Allerhooghste (ara maxima).
voetnoot368
hij zagh geen straf t'ontgaen: hij zag geen kans de strafoefening te ontvluchten.
voetnoot371
betoogh: bedekte; omhulde.
voetnoot372
byster: hevig, vreselik.
voetnoot374
zich vergissen: falen.
voetnoot375
vroom: dapper.
voetnoot378
byster: angstwekkend.
voetnoot380
met loos gerucht: met niets batend geraas, lawaai.
voetnoot381
rispen: braken.
voetnoot382
knispen (vgl. Vondels Amsteldamsche Hecuba, vs. 1573 en De Jager, Wdb. der Freq. II, 275): syn. van duwen; vgl. Stoett, Drie kluchten uit de zestiende eeuw, blz. 100.
voetnoot383
't gloeiende gezicht en d'oogen: de gloeiende ogen.
voetnoot387
den dier verzworen buit: de gestolen runderen, ('ossen'), welke diefstal Cacus met een dure eed had gelochend (zie de aant. bij de prozavert., r. 283); verzweren: een meineed doen.
voetnoot390
de toeloop en het volck: de toegestroomde menigte; gemoeten: komen bezien.
voetnoot393
al verloren: geheel tevergeefs.
voetnoot397
ouder: vader (syn. van insteller).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 299 offerbeker is in de druk van 1659 vervangen door offerkelck.
voetnoot294
voor zoo groot een weldaet, nl. voor de bevrijding van het monster.
voetnoot295
den Godt, een' beschermer des lants is een onjuiste vert. van deum communem: onze gemeenschappelike godheid; gemeenschappelik geworden door het bondgenootschap tussen Evander en Aeneas.
voetnoot296
rustigh: met toewijding (en pleng de wijn met liefde).
voetnoot297
tweeverwig ter vert. van bicolor: met twee tinten (groen van boven, grijs aan de onderzijde); vgl. in de vert. in verzen: met zwarte en witte verf (vs. 409); zwart zal waarschijnlik teruggaan op een commentaar die in verband met bicolor spreekt over de populus nigra.
voetnoot298
Herkules loof; zie Lantgedichten II, r. 101 met aant.; blz. 226-227.
voetnoot302
inzonderheit; primus: als eerste, voorop, zegt de Lat. tekst.
voetnoot303
met vellen: met dierenhuiden (het bovenlijf naakt; aldus eiste de eredienst); het vier: het vuur op het altaar.
voetnoot304
rechten.... aen, ter vert. van instaurant: hernieuwen; het tweede offergerecht, ter vert. van mensae grata secundae dona: de offergaven van een tweede maaltijd.
margenoot+
[Randschrift:] De Priesters zingen Herkules lof.
voetnoot305
de huppelende Priesters van Mars is de vert. van Salii (lett. de springers); de Saliërs waren een door Numa ingesteld college van 12, later 24 priesters, die in het begin van Maart ter ere van Mars een wapendans door de straten van Rome uitvoerden; Vergilius stelt ze hier voor als priesters van Hercules.
306 lende Priesters van Mars by der hant, met tacken om den slaep
voetnoot306
by der hant: te voorschijn.
voetnoot310-11
hoe.... duwde; Hercules was de zoon van Jupiter bij Alcmene; Juno, Jupiters gemalin, haat hem daarom, als een stiefmoeder haar stiefkinderen kan haten, en zendt twee monsterachtige slangen om de jonge Hercules in zijn wieg te doden; hij grijpt en worgt ze; een paer slangen is de nadere verklaring van de stiefmoeders gedroghten.
voetnoot312
hoe hy Troje... verdelghde; zie Aen. II, aant. bij r. 674-75; Oechalie: een stad op Euboea, door Hercules verwoest; braef: prachtig.
voetnoot314
door Junoos ongerechtigen wrock; op de dag dat Alcmene Hercules ter wereld zou brengen, verkondigde Jupiter vol trots aan de raad der goden, dat er die dag een kind zou worden geboren, bestemd om over alle naburen te heersen. Juno wist toen te bewerken dat die dag niet Hercules, maar Eurystheus het levenslicht zag. Zodoende moest Hercules, een dag daarna geboren, zich later in dienst van E., koning van Mycene, stellen, die hem de bekende twaalf 'werken' opdroeg, waarvan hier enkele worden genoemd.
voetnoot314-15
O zeeghaftige (roemrijke) helt....; Vergilius haalt hiermee een deel van de hymne, door de priesters ter ere van Hercules gezongen, woordelik aan.
voetnoot404
deught: weldaad, zegening.
voetnoot405
past te onthaelen, omschrijving voor de gebiedende wijs.
voetnoot409
zie de aant. bij de prozavert., r. 297-98 (zwart, hier: donker, donkergroen).
voetnoot412
door 't feestverbant: nu verbonden door dit gemeenschappelike feest.
voetnoot414-15
de zon.... gedaelt (abs. constr.): toen de zon.... gedaald was; schim: schaduw.
voetnoot417
gelijck van outs; beter: gelijk deze eredienst dat eiste (cincti pellibus in morem).
voetnoot419
ander: tweede (vgl. de aantekening bij regel 304).
voetnoot420
pleght, vergelijk Aen. III, vs. 390.
voetnoot425-26
wijzen op maetdicht: rhythmiese liederen.
voetnoot428
een paer: het paar, de twee slangen, in het vorige vers aangeduid als: de wiegeslang; dootsch en bang zullen wel moeten slaan op een paer.
voetnoot430
iemand afstrijden: hem door langdurige of heftige bestrijding dwingen het op te geven; (hier: vernietigen).
voetnoot432
te wreet en....: zeer wreed en.... (bijv. bepaling bij Juno).
voetnoot315
ghy slaght, ter vert. van mactas: gij doodt (hebt gedood); Hyleus en Folus: twee centauren; zie Lantged. II, de aant. bij r. 442-44.
voetnoot315-16
met.... geboren, ter vert. van nubigenas bimembris; met hun dubbele leden: half paard, half mens; zie verder Aen. VII, r. 705.
voetnoot316
het Kretenzer wanschepsel (prodigia Cresia): de Kretensiese vuurspuwende stier.
voetnoot317
den afgrijsselijcken leeuw: de Nemeïese leeuw; Nemea: plaats in Argolis; Hercules worgde deze leeuw en bracht hem aan Eurystheus.
voetnoot318-20
toespeling op Hercules' tocht naar de onderwereld (de jammerpoel) om Cerberus, de driekoppige helhond te halen (zie Aen. VI, r. 165 en 428-vlg.).
voetnoot320
achterover lagh en knaeghde; versta: in zijn volle lengte lag te knagen (ossa super recubans antro semesa cruento).
voetnoot321
Tyfeus: Typhoeus, een geweldige reus; zie Lantged. I, r. 282; geweer: wapen.
voetnoot322
nochte.... niet; dubbele ontkenning (en evenmin); de Lerneesche slang: een veelkoppige waterslang, die leefde in het meer Lerna (in Argolis); Hercules doodde haar; verbaesde of benaeude u(niet): deed u uw koelbloedigheid en moed verliezen.
voetnoot323
o Jupijns rechte afkomst: gij, die in waarheid (blijkens uw heldendaden) Jupiters zoon zijt.
voetnoot324
by de Goden: onder de Goden.
voetnoot325
verheffen: verheerliken.
voetnoot328
De Godtsdienst ge-eindight (absolute constructie): nadat de godsdienstige plechtigheid is geëindigd.
voetnoot329
hoogh op zijn dagen: hoogbejaard.
voetnoot330
megenoot (comes): bondgenoot, makker; henegaen: voortgaan.
voetnoot332
met verwonderinge: bewonderend; wacker: met levendige belangstelling.
voetnoot332-33
schept.... plaetsen: wordt geboeid door het landschap; met lust: met gretige belangstelling (laetus).
voetnoot334
gedenckwaerdige stucken (monumenta): overleveringen (en gedenktekenen).
voetnoot335
grontlegger des Roomschen burghs (conditor arcis Romanae); Evander was de stichter van Pallanteum, op de mons Palatinus, waar volgens de sage later Romulus zijn stad, Rome, stichtte.
margenoot+
[Randschrift:] Evander verhaelt Eneas d'aeloutheit des lants, In het Randschrift bij r. 336; aeloutheit: hoge oudheid, oudste geschiedenis.
voetnoot336
ingezete: inheems.
voetnoot337
uit struicken en harde eicken geboren, woordelike weergave van: truncis et duro robore nata (hendiadys): geboren uit harde eikenstammen.
voetnoot338
liepen.... hene: leefden (vgl. henegaen in r. 330); zonder zeden, zonder tucht (quis neque mos, neque cultus erat): zonder goede (maatschappelike) zeden, (zonder enige beschaving) en zonder rechtsgevoel.
voetnoot434
in alle uw avontuuren: in uw aan avonturen rijke leven (als één van uw vele avontuurlike daden).
voetnoot436
hun dubbel megedeelt (gegeven); vgl. de aant. bij de proza-vert., r. 315-16.
voetnoot437
onder 't schreeuwen: terwijl het van angst en pijn brulde.
voetnoot440
Plutoos stoel: de zetel, het rijk van Pluto, de god van de onderwereld.
voetnoot441
belaeghde: zou willen belagen.
voetnoot445
spits: steekwapen.
voetnoot446
haer vruchtbre hals; de Lerneese hydra had zeven koppen; zodra er één was afgehouwen, groeiden er twee weer voor in de plaats, vandaar vruchtbaer.
voetnoot447
wettig is hier een enigszins misleidende weergave van recht uit de proza-vert., zie r. 323 met aant. (vera Jovis proles).
voetnoot449
uwe offers: de aan u gebrachte offers.
voetnoot453
staen bewogen: daveren.
voetnoot457
leunende op staat niet in de Lat. tekst (vgl. de proza-vert., r. 330): et comitem Aenean iuxta natumque tenebat; van onvermogen: door zwakte.
voetnoot462
elck byzonder (singula monumenta virum priorum).
voetnoot463
de Roomsche stê (stede): Rome.
voetnoot465
hardtvochtig: (ge-) hard, bestand tegen ontberingen.
voetnoot339
middelen (opes): voorraden (hier inzonderheid: veldgewas in de schuren).
voetnoot341
opgejaeght: (op de jacht) buitgemaakt; een' harden kost: een moeizaam verworven levensonderhoud.
voetnoot341-43
Saturnus, vlughtigh voor Jupijns wapenen....: Saturnus was door zijn zoon Jupiter van de Olympus verdreven en volgens de sage naar Italië gevlucht, waar hij regeerde tijdens de gouden eeuw (zie Aen. VI, r. 829-830 en VII, r. 49); eerst; versta: als eerste brenger van beschaving.
voetnoot343
tuchtigen (componere): tot een ordelike samenleving brengen.
voetnoot344
dien onleerzamen aert, ter vert. van genus indocile: dit ruwe, onbeschaafde mensenslag.
voetnoot345
de naam Latium wordt hier door Vergilius in verband gebracht met het werkw. latere: verborgen zijn, verscholen zijn.
voetnoot346
veiligh gescholen had: een veilige schuilplaats had gevonden (latuisset tutus).
voetnoot347
zoo men zeit: gelijk men die noemt (aurea quae perhibent illo sub rege fuere saecula, maar vgl. Vondels opvatting in de vert. in verzen, vs. 479).
stil: rustig (Saturnus' regeringstijd was een tijd van rust en vrede).
voetnoot348
slimmer: slechter.
voetnoot349
misverft, ter vert. van decolor: verbasterd, donker (misverft: de glans van de gouden eeuw verdoofde); goutzucht, ter vert. van amor habendi (dorst naar bezit).
voetnoot350
die van Ausonië; de Ausoniërs, vgl. Aen. VII, r. 71.
voetnoot351
het land van Saturnus (Italië) kreeg de namen Oenotria, Italië, Hesperië enz., ontving meermalen een nieuwe naam naar nieuwe kolonisten of indringers.
voetnoot352
en de straffe (strenge, wrede) Tyber, ter vert. van asperque Thybris. Thybris zou één dier oude koningen zijn geweest; hij sneuvelde bij de Tiber, eerst Albula geheten, en daarna, naar hem Tiber genoemd; onbeschoft: onbehouwen groot.
voetnoot354
recht (verus), hier: aloud, oorspronkelik; d'almogende Fortuin (fortuna omnipotens): het almachtige lot; onontworstelbaer, ter vert. van ineluctabilis.
voetnoot356-57
(sedert ick) ter zee het uiterste gevaer uitstont is een minder juiste vert. van: me sequentem extrema pelagi: nadat ik de verste zeeën heb bevaren.
voetnoot358
d'ontzaghelijcke vermaningen (monita tremenda): de ontzagwekkende aansporingen, de aansporingen, die ik uit heilig ontzag niet in de wind durfde slaan; Karmente: Carmentis; een Ouditaliese profetes, die later goddelike eer genoot.
voetnoot360
de porta Carmentalis stond te Rome aan de voet van de Capitolinus, dicht bij het oude altaar van Carmentis, later noemde men haar porta scelerata.
voetnoot361
van oudts is minder juist verbonden; Vondel haalt het uit: nymphae priscum Carmentis honorem. De vert. behoort aldus te luiden: door de Romeinen aldus genoemd, een ereblijk uit lang vervlogen tijden voor de nimf Carmentis.
voetnoot470
't garen, nl. der vangnetten en strikken.
voetnoot472
zijn spoor: het gebied, waar zijn (vluchtende) voetstappen staan, zijn gebied; (vgl. Aen. VI, vs. 866) of: de wegen waarlangs Jupiter hem naspoorde?
voetnoot475
stuur: nors.
voetnoot476
vergaert (tot samenleving gebracht), tegenover verstroit.
voetnoot479
men wil dat (er wordt beweerd dat) is een onjuiste weergave van: zoo men zeit (r. 347 der proza-vert.), althans van de Lat. tekst; ook d'oude tijt.... hebbe wordt eerst duidelik door vergelijking met de proza-vert.
voetnoot481
slimmen: slechter worden.
voetnoot482
zijn eerste (oorspronkelike, dus gouden) verf verschoot; vgl. de proza-vert., r. 349 met aant.; verschieten hier trans. werkw.; raeckte aen 't klimmen: rees in het gemoed (vgl. opkomen: omhoog komen, zich verheffen in de proza-vert.).
voetnoot485
verkeeren: veranderen; by wijl: verschillende keren.
voetnoot486
met hun..... t'zamen: onder hen ook.....
voetnoot491
hoe.... redt: met welk een schranderheid men het ook tracht te ontgaan.
voetnoot494
op d'oevers van mijn leven: aan de rand des doods verkerende.
voetnoot496
vol ontzagh (ontzag in objectieve opvatting): door wie mij 'ontzag' wordt ingeboezemd; dus: met haar autoriteit.
voetnoot500
op out Romainsch; vgl. de aant. bij de proza-vert., r. 361; gelijck men hoort: naar gezegd wordt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 366-67 van... genoemt is in de dr. van 1659 vervangen door: volgens het Arkadische gebruick, den Lyceeschen Pan toegewijt (et gelida monstrat sub rupe Lupercal, Parrhasio dictum Panos de more Lycaei).
voetnoot362
eerst: het eerst, als eerste.
voetnoot363
opkomst: bloei, grootheid; Eneadijnen: afstammelingen van Aeneas.
voetnoot364
gestreng, ter vert. van acer: vurig, wakker.
voetnoot365
vryburgh: vrijplaats, wijkplaats (voor misdadigers); Luperkal: een aan de god Lupercus gewijde grot bij de Palatinus, het oudste heiligdom van Rome; Lupercus is de Romeinse naam voor Pan Lycaeus; zie de volgende regel.
voetnoot366-67
van Parrhasius, volgens het gebruick is een onjuiste vert. van Parrhasio de more: volgens Parrhasies (= Arcadies) gebruik; zie de Tekstkr.; Parrhasia is een landschap en stad in Arcadië. In Arc. heette Pan Lycaeus (volgens oude etymologie behorend bij 't Griekse lúkos = wolf; vgl. daarmee Lupercal bij lupus: wolf). De vertaling dient dus zo te luiden: Luperkal, een naam ontleend aan Arcadië, waar men Pan Lycaeus noemde.
voetnoot368-69
het bosch aen Argus toegewijt; een bos tussen de Aventijnse en Capitolijnse heuvel met een heiligdom voor Argus, een gastvriend van koning Evander, door diens onderdanen vermoord; waer van.... getuight is een onjuiste vert. van testaturque locum: en hij neemt de (door hem als zoen voor de misdaad gewijde) plaats als getuige (dat hij onschuldig is geweest aan de schending van het gastrecht); vgl. de vert. in verzen, vs. 512-513.
voetnoot370
het slot: de burcht, nader verklaard in: het Kapitool (woordelike weergave van et Capitolia); tot de tijd van Servius Tullius heette het Capitool mons Tarpeius; deze mons T. was een deel van de Capitolijnse berg.
voetnoot371
nu: in Vergilius' tijd; men leze dus: hij voert hem naar de plaats, waar later op de Tarpeïese rots het Capitool zal worden gebouwd enz.
voetnoot372-73
saechachtig: angstig; de wilde godtsdienstigheit der plaetse ter vert. van religio dira loci: de huiveringwekkende heiligheid dier plaats.
voetnoot374
steenrotse: de Tarpeïese rots (zie hierboven).
voetnoot376
d'Arkaders: Evanders onderdanen (zie r. 77-vlg.).
voetnoot378
den geitenschildt, ter vert. van aegis: het schild van Jupiter, oorspronkelik als geitevel gedacht.
voetnoot379
Behalve dit: verder nog.
voetnoot381
Janus, Saturnus; zie Aen. VII, r. 209-10.
margenoot+
[Randschrift:] en ontfangt hem in zijn hof.
voetnoot383
arm; vgl. r. 128; overal ter vert. van passim (zij zagen kudden dwalen, grazen).
voetnoot384
het marcktvelt: het Forum (aan de voet van de Capitolinus en de Palatinus).
voetnoot508
kerck: heiligdom; vgl. verder voor vs. 508-509 de aant. bij de prozavert., r. 366-367; van Lycye (lees Lycije, met klemtoon op de 2de lettergreep): door Lycië, is hier onjuist (of Vondel moet hier ook nog gedacht hebben aan de berg Lycaeus in Arcadië, waar Pan geëerd werd; Pan's bijnaam Lycaeus wordt zowel in verband gebracht met het Griekse lúkos = wolf, als met de berg Lycaeus: wolfsberg).
voetnoot510
op die rye: in die rij van monumenten.
voetnoot512
Argus streefde naar de macht over het rijk van Evander, zijn gastheer en werd daarom - buiten E.'s medeweten - door diens onderdanen vermoord.
voetnoot513
Vgl. de aant. bij waervan... getuight in de prozatekst, r. 369; de heggen: het struikgewas.
voetnoot517
vertsaeght: bang.
voetnoot519
zoo vroegh: reeds in zo (die) vroege tijden.
voetnoot522
houden: menen.
voetnoot527
en hun naemhaftigh overschot: overblijfselen van (herinneringen aan) hun roemrijk bestaan.
voetnoot529
bedanckt Saturnus bouwerye (brengt haar dank aan Saturnus' bouw): heeft haar ontstaan te danken aan Saturnus.
voetnoot533
dees gebouwen: die bekende (beroemde) bouwwerken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 391 banckpeuluwe is in 1659 vervangen door banckkussen. - 406 de zelve moeder is in de druk van 1659 vervangen door: zijne moeder (vgl. de aant. bij de tekst).
voetnoot385
is de vert. van Carinae (lautae): een wijk der (latere) stad Rome aan de Esquilinus, vol prachtige gebouwen; spits: hoog oprijzend.
voetnoot389
stoot u niet aen mijn kleenicheit: neem geen aanstoot aan mijn eenvoudige staat; neem m.e. st. voor lief; draegh u: gedraag u, handel.
voetnoot391
banckpeuluwe: kussen op een rustbank, rustbed.
margenoot+
[Randschrift:] Middelerwijl verght Venus Vulkaen om wapens voor Eneas,
voetnoot394
niet tevergeefs (haud nequiquam): niet zonder reden.
voetnoot395
oproer: onrust, geprikkelde opgewondenheid.
voetnoot396
in de goude slaepkamer, ter vert. van thalamo aureo: in de gulden legersponde.
voetnoot398
terwijl: in de dagen toen; verwezen: tot ondergang gedoemd.
voetnoot399-400
de sloten.... worden: de burcht, die bij lotsbestemming door de vijand in de as moest worden gelegd; vast.... verdelghden: bezig waren te verwoesten; verlege: ongelukkig, nergens redding ziende.
voetnoot401
nochte geene; dubb. ontk. (zie ook r. 402-403).
voetnoot403
te vergeefs (ijdel) zou die wens zijn geweest, omdat het 'noodlot' Trojes ondergang eiste.
voetnoot404
gehouden zijn in: verplichtingen hebben ten opzichte van, zich gebonden voelen aan; zwaricheit: hard lot.
voetnoot406
de zelve moeder (eadem); versta: dezelfde moeder, die vroeger geen hulp voor mijn zoon kon vragen, maar ze nu mag verwachten; in de vert. in verzen komt dit niet tot uiting.
voetnoot407
heilig; Vergilius' bedoeling is: mij, als gemalin, heilig (dierbaar).
voetnoot408
Nereus dochter: Thetis, die, als moeder van Achilles, Vulcanus om een wapenrusting voor haar zoon had gesmeekt, toen deze, tijdens het beleg van Troje, de zijne aan zijn vriend Patroclus had gegeven; Tithons echtgenoot: Aurora, gemalin van Tithonus (zie Aen. IV, 663) had eveneens wapenen voor haar zoon Memnon van Vulcanus gekregen (vgl. Aen. I, r. 523); Vondel schijnt Tithons echtgenoot te hebben opgevat als bijstelling bij Nereus' dochter.
voetnoot535
op is niet geheel in overeenstemming met de Lat. tekst en de prozatekst (zie de aant. bij r. 385).
voetnoot536
te gelijck: gezamenlik.
voetnoot540
slecht: eenvoudig.
voetnoot543
opgerecht: opgetrokken, gebouwd.
voetnoot547
met haere vaele schacht (vleugels); Lat.: alis fuscis.
voetnoot549
noot: noodzaak (niet zonder reden).
voetnoot553
liefde en treck: liefdesverlangen.
voetnoot556
voor toedoemen (met datief object) vgl. de aant. bij de prozavert., r. 399-400.
voetnoot558
noch geene; dubb. ontk.
voetnoot560
al.... gunst: al droegt gij mij, uw schone gemalin, genegenheid toe.
voetnoot561
(noch woude) geen werck by u verwerven: en wilde evenmin uw steun inroepen, moeite van u vergen.
voetnoot562
noch verghde u: of viel u lastig met dringende smeekbeden.
voetnoot569
een genoot van Tithons trouwe: die Tithons trouw genoot, die echtgenote was van T. (maar zie de aant. bij de proza-vert., r. 408).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 417 ega is in 1659 vervangen door beddegenoot. - 424 te lijve zou blijven is in 1659 vervangen door: zou leven.
voetnoot409
aenspannen: zich aaneensluiten, samenspannen.
voetnoot410
de gesloten poorten wijzen op oorlogstoestand; ten bederve: tot verderf, ondergang.
margenoot+
[Randschrift:] en streelt hem, die van hitte begint te blaecken, en te gloeien, gelijck blixem en weerlicht in de wolcken.
voetnoot412
die vast wankelde: die weifelde, besluiteloos was.
voetnoot414
door zijn vermoeit gebeente ter vert. van (cucurrit) per ossa labefacta; Verg. bedoelt: de minnegloed drong door heel zijn gebeente en maakte hem week.
voetnoot416
door de lucht voortslaet: het luchtruim doorboort, doorscheurt.
margenoot+
[Randschrift:] Vulkaen door haren wellust vermaeckt, In het Randschrift bij r. 417: door.... vermaeckt: liefderijk gestemd door haar liefdesbetuigingen.
voetnoot417
vermaeckt met dit bedrogh (laeta dolis): zich verheugend over haar list.
voetnoot419
waerom dit zoo verre gehaelt: waarom gaat ge zo ver in 't verleden terug; waarom tracht ge mij te overreden met zo ver gezochte motieven.
voetnoot424
te lijve: in leven (het 'noodlot' zelf blijft wel onveranderlik, maar de vervulling daarvan laat zich in het tijdelike verschuiven).
voetnoot425
en dat uw meening is (atque haec tibi mens est): en ge daartoe besloten zijt; zorghvuldigheit: toegewijde zorg, toewijding (tot de door u gevraagde arbeid).
margenoot+
[Randschrift:] belooft haer met wapenen te voorzien,
voetnoot426
elektrum (electrum): electron, een metaal in kleur aan barnsteen gelijk, een mengsel van goud met 20 à 25 pct. zilver.
voetnoot427-28
dat.... ten beste: dat staat te uwer beschikking; dat wil ik u geven.
margenoot+
[Randschrift:] rijst 's morgens op, zoo wacker gelijck een noodruftige vrouw, die by den spinrock moet leven:
voetnoot434
eveneens, gelijck (precies zo als); Vulcanus staat even vroeg op als een vrouw, die....
voetnoot435
Minerves hantwerck dient men op te vatten als verklarende toevoeging bij den spinrock (het spinrokken); de godin Minerva is bedreven in vrouwelike handwerken, beschermster en bevorderaarster der vrouwelike arbeid.
voetnoot577
na 'et woelen en vermoeien: na de eerste liefdesbetuigingen? (de bedoeling van de Lat. tekst wordt met deze woorden niet weergegeven; vgl. de aant. bij r. 414).
voetnoot578
aen 't glyen (losraken) is: door zijn leden glijdt, gaat stromen.
voetnoot579
in 't oogh: voor 't menselik oog.
voetnoot586
waer toe.... verzonden; zie de proza-vert., r. 419 met aant.
voetnoot588
overlang: voor lang, reeds lang te voren.
voetnoot590
noch.... niet: dubbele ontkenning.
voetnoot592
rustigh: vaardig.
voetnoot593
wat Godt en kunst gehengen: al wat goddelike kunst vermag.
voetnoot595
messing: mengsel van koper en zink, geelkoper.
voetnoot602
in haer genade: in haar liefderijke omarming.
voetnoot604
de zorgh: de beslommeringen van de dagelikse arbeid.
voetnoot606
van nootdruft aengestreden: door de zorgen voor het dageliks brood genoopt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 446 uit den hemel is in de druk van 1659 vervangen door: uit den hoogen hemel (caelo descendit ab alto). - 447-48 met naeckte armen, smeedden is in de gewijzigde druk van 1646 (Unger 423) vervangen door: smeedden met hun naeckte armen. - 451 gepolijst is in de dr. van 1659 vervangen door gebruineert (in dezelfde druk is polijsten, r. 457 vervangen door bruineerden). - 456 volck en steden is in dezelfde druk vervangen door: landen en steden (viros.... urbes).
voetnoot436
oprekenen: oprakelen.
voetnoot437
de lange take; zo veel tijd eist de arbeid, dat men reeds lang voor het aanbreken van de dag moet aanvangen.
voetnoot438
om.... voor te staen (castum ut servare cubile coniugis possit): om op eervolle wijze in de kosten van haar huishouding te kunnen voorzien.
voetnoot439
optrecken: opvoeden; terzijde aen Sicilie, en het Eolische Lipare; de bedoeling is: tussen de kust van Sicilië en Lipare, het grootste der Lipariese eilanden (ten N. van Sicilië); Eolies heet Lipare, omdat volgens de Ouden de Lipariese (Aeoliese) eilanden tot de geliefde verblijfplaatsen van Aeolus behoorden (vgl. de vert. in verzen, vs. 612-613).
voetnoot440-41
de woorden waer onder.... donderen leveren een niet geheel juiste vert. Vergilius zegt: waaronder holvormige ruimten, als die van de Etna, uitgevreten door de smidsvuren der Cyclopen, donderen (weergalmen van geweldige slagen).
voetnoot444
de staele voncken vliegen door het hol, dat het snort; versta: vonken van (gloeiend) ijzer spatten knetterend naar alle kanten.
voetnoot445
hijgen, lett. vert. van anhelare; winckel: werkplaats, smidse.
margenoot+
[Randschrift:] hy komt in zijn smitse,
voetnoot447
Reuzen, ter vert. van Cyclopes.
voetnoot449
den; versta: een; de vader: de vader der goden, Jupiter.
voetnoot451-55
Zy hadden 'er aen gesmeet: zij hadden er al smedende aan (in) vast geklonken; de bliksem, meende men, hield in zich en voerde met zich mee hagel, stromende regen, vuur en storm; schrickelijck weerlicht: de angstwekkende weerschijn, flikkering van de bliksem; gedreun: donder; schrick: de ontzetting der mensen; gramschap: de toorn des hemels. In 452-455 worden dus eerst genoemd de vier concrete bestanddelen van de bliksem en dan vier kenmerkende gewaarwordingen en gemoedstoestanden tijdens een onweer: de gramschap van de toornende godheid, die door het mensdom op aarde als weêrlicht en gedreun wordt gezien en gehoord; de schrick, de vrees als gevolg dier gezichts- en gehoorindrukken.
voetnoot456
de wagen en vlugge wielen: de snelrijdende strijdwagen.
voetnoot457
om strijt, ter vert. van certatim hier: vol ijver.
voetnoot609
begeerlijck: vurig.
voetnoot611
stutten: onderhouden.
voetnoot612
vet: vruchtbaar.
voetnoot619
weêrgalmen, met de klemtoon op weêr.
voetnoot622
krijgen: krijg voeren.
voetnoot624
vroegh gereet: vroeg in de ochtend gereed om aan het werk te gaan.
voetnoot625
uit den derden kreits des hemels; Vondel laat Vulcanus hier blijkbaar uit de derde hemelsfeer neerdalen, omdat deze de sfeer is van Venus, zijn gemalin (vgl. Molkenboer's uitgave van de Lucifer in Zwolsche Herdrukken, de aant. bij de Inhoudt, r. 21 en De Werken van Vondel, Deel V, blz. 615); Vergilius zegt alleen: caelo descendit ab alto.
voetnoot631
bruineeren: polijsten.
voetnoot632
een gedeelte van de arbeid, die de God had verlangd (opgedragen), was nog onvoltooid (de bliksem was nog slechts ten dele gepolijst).
voetnoot634
naest hen: naast, ter zijde van de drie hagel- en waterstralen.
voetnoot637
met: als (in de gedaante van).
voetnoot638
in Jupiters geweer is te verbinden met mengt men (637); gestreng in 't wreecken (bij geweer): dat als onverbiddelik wreker de zondige schepselen treft.
voetnoot458
de schrickelijcke rondas, ter vert. van aegida horriferam, hier: het schrikaanjagend borstharnas (Vondels rondas: schild is hier onjuist; vgl. r. 460).
voetnoot459
aen een gevlochten: die elkaar omkronkelen.
voetnoot460
Meduze: Medusa, een der Gorgonen (gevleugelde jonkvrouwen met slangenharen); Medusa's aanblik versteende elk levend wezen. Perseus doodde haar; en Minerva plaatste haar hoofd op haar schild of borstharnas.
margenoot+
[Randschrift:] en beveelt de wapens te smeden.
voetnoot461
en afgesneden hals is onjuist; de Lat. tekst zegt: Medusa, wier hoofd van de hals was gesneden, verdraaide nog enz.
voetnoot465
vertreck: uitstel, dralen.
voetnoot466
gelijckerhant (pariter): gelijkelik; bij lotinge verdelende is de lett. vert. van sortiti; Vergilius' bedoeling is wel: onderling verdelend.
voetnoot467
strax: aanstonds.
voetnoot468
het bloetdorstige metael ter vert. van chalybs vulnificus: het verwondende, moordende staal.
voetnoot469
gieten; de Lat. tekst heeft informant (modelleren, maken); beuckelaer: schild.
voetnoot470
dit schild alleen, dit éne schild kon alle pijlen der Latijnen doen afstuiten, was bestand tegen alle schoten.
voetnoot471
uitsnuiven: met gedruis uitblazen; insnuiven: inzuigen (auras accipiunt redduntque); windtachtig ter vert. van ventosus: met wind opgeblazen.
voetnoot472
kissen (stridere): sissen.
margenoot+
[Randschrift:] Terwijl men hier voortvaert
voetnoot476
de vader van Lemnos; Vulcanus was door Jupiter uit de hemel geworpen en neergevallen op het eiland Lemnos, dat sedert zijn lievelingsverblijf werd.
voetnoot477
aendrijven: bespoedigen; het werck aendrijven: de werklieden aansporen zich te haasten; het voetzame licht (lux alma): het verkwikkende, zegenbrengende daglicht.
voetnoot478
's morgens binnen het dack dient te worden getrokken bij vogelzangk (het ochtendgezang der vogels, die nestelen onder het dak; et matutini volucrum sub culmine cantus); heeft Vondel het zo bedoeld? In de vert. in verzen is de bepaling onder 't dack (vs. 675) zo ver van voglezangk afgeraakt, dat hij hier stellig onder 't dack heel anders (en verkeerd) verbindt.
margenoot+
[Randschrift:] rijst Evander op,
voetnoot479
lijfrock (tunica): bovenkleed.
voetnoot644
slangeschubbe, en gout van addren (hendiadys): slangen met gouden schubben.
voetnoot645
hierinne: in, op deze rondas (maar zie de aant. bij r. 458 van de prozatekst; ook voor de volgende verzen).
voetnoot649
aenbesteed: opgedragen.
voetnoot653
gelijckerhant: gezamenlik.
voetnoot655
even sterck: met onverminderde inspanning.
voetnoot658
't heerlijck werck: het prachtige werkstuk.
voetnoot662
ronde: ronding (omvang).
voetnoot663
kan staen: stand kan houden; onverlet blijft.
voetnoot664
onder 't slaen: in de strijd.
voetnoot669
op zekre maet bewoogen, behorend bij slagh op slagh, dat op te vatten is als: (door) de slaande, zwaaiende armslag; krachtig getroffen door de in vaste rhythmiese armzwaai bewogen hamers.
voetnoot670
de buightang; Vergilius spreekt van een forceps tenax: een nijptang of smeedtang (vgl. de prozavert.).
voetnoot671
de vader van zijn Lemnos; Vergilius zegt: pater Lemnius, de Lemniese vader, of 'de vader van Lemnos', zoals de prozavert. luidt. Men moet wel aannemen, dat zijn in vs. 671 alleen ter wille van de maat is ingevoegd en de vader van zijn L. dus gelijk staat met de vader van L. - of van L., dat zijn genegenheid bezat; want indien men zou willen vertalen: de vader drijft van uit zijn Lemnos enz., dan komt men tot dwaasheid; vgl. het volgende vers.
voetnoot671-72
op de kust des Wintgodts: op de kust van Aeolus, dus: op een der Aeoliese of Lipariese eilanden; vgl. r. 439.
voetnoot673
voglezangk; ook de gewijzigde dr. van 1646 heeft vogelezangk.
voetnoot674
al d'ander: al de anderen.
voetnoot675
onder 't dack, behorend bij bedde; uit het bed dat onder het (rieten) dak stond; vgl. de aant. bij r. 478 der prozavert.
voetnoot676
oude: ouderdom.
voetnoot480
de Tyrrheensche zolen; een soort sandalen (houten zolen met vergulde riemen).
voetnoot480-81
den Tegeeschen degen: het Arkadiese zwaard (de stad Tegea ligt in Arcadië).
voetnoot483
een paer lijfschutten: een lijfwacht van twee man.
voetnoot485
beloofde schenckaedje: de (door hem) beloofde hulp(-troepen); vgl. r. 192.
voetnoot489
midden in het hof: in het atrium, de voorzaal in een Rom. huis, waar men bezoeken ontving (in mediis aedibus).
voetnoot490
openhartigh: zo dat ze zich vrij konden uiten (een vertrouwelik gesprek was de vorige dag tijdens het feest niet mogelik).
voetnoot492
het is omgekomen met: het is gedaan met; de staet: de machtspositie.
margenoot+
[Randschrift:] ontschuldight zijn onvermogen, In het Randschrift bij r. 493: ontschuldight zijn onvermogen: verontschuldigt zich over zijn geringe macht en middelen.
voetnoot494
zoo groot een naemhaftigheit: iemand van zulk een vermaardheid (de hulptroepen die ik u kan leveren, zijn maar nietig, als ik in aanmerking neem uw grote naam en faam).
voetnoot495
de Tuskaensche stroom: de Tiber, die uit het land der Tusci, der Etruriërs komt.
voetnoot496
belegeren (claudere): insluiten; benaeuwen (premere): druk uitoefenen op, de groei belemmeren van, een voortdurende bedreiging vormen.
voetnoot497
ick ben uit: ik ben bezig maatregelen te nemen om; ik bereid voor.
voetnoot498
geweldig: krachtig, machtig.
voetnoot499
slaghboegh (in letterl. gebruik een zeemansterm): buitenkansje (salus).
margenoot+
[Randschrift:] wijst Eneas naer Tyrrhenie, om zich met dat leger te stercken,
voetnoot501
Agylla: stad in Etrurië.
voetnoot501-502
van oude steenen opgebouwt is de vert. van saxo fundata vetusto, met de betekenis: in oude bouwtrant opgetrokken; vgl. Aen. III, r. 127.
voetnoot503-505
Vgl. Aen. VII, r. 679-vlg.; wat wil ick....: waartoe zal ik....
voetnoot677
is geen gelukkige weergave van r. 479-81; weits past niet bij de arme, eenvoudige en oude Evander; betekent voetzool hier sandaal?
voetnoot680
straf: stijf.
voetnoot684
met.... bewaert (bewaakt, beschermd) is een bepaling bij meester.
voetnoot685
gedencken aen: in de geest hebben; indachtig zijn.
voetnoot692
na verbant: na de handslag die hun verbond (nog eens) bezegelde (zie vs. 691).
voetnoot693
heel vertrouwelik over staatszaken te spreken.
voetnoot696
met de stadt: met de verwoesting der stad Troje.
voetnoot698
belangen: betreffen.
voetnoot700
die ons noch overschiet: die wij te uwen behoeve kunnen afstaan, missen.
voetnoot701
beleght ons: stelt ons een (natuurlike) grens.
voetnoot702
ontziet niet te planten: plant zonder schroom; plant op uitdagende wijze.
voetnoot706
aenspannen met; samengaan met.
voetnoot711
aert: ras, mensenslag.
voetnoot712
aengeterght: door aanhoudend tergen gedreven tot.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 508 druckte is in de druk van 1659 vervangen door knevelde (iungebat mortua corpora vivis). - 519 op staenden voet is in de druk van 1659 uitgelaten (regem ad supplicium praesenti Marte reposcunt).
voetnoot507
zetten (conj.): mogen.... zetten; vgl. de vert. in verzen, vs. 717-18.
voetnoot508
oock: zelfs.
voetnoot510
een zeker slagh van pijnigen, ter vert. van genus tormenti, dat de kracht heeft van: welk een (afgrijselik) soort van marteling; deerlijck: jammerlik (in een afgrijselike omarming, in complexu misero, zegt Vergilius; vgl. Vondels: arm in arm).
voetnoot512
vloeiden en verstoncken: dropen en zelf (in rotting en stank) wegteerden.
voetnoot512-13
endelijck.... schelmeryen: wie het ten slotte verdroot het slachtoffer van zijn gruwelike snoodheid te zijn.
voetnoot514
hof: paleis.
voetnoot514-15
bestormen.... met brandtuigh: steken.... stormenderhand in brand; onder de dooden ter vert. van inter caedes: te midden van de slachting.
voetnoot517
iemand het hoofd ophouden: iemand zodanig steunen dat hij zich staande kan houden; iemand in bescherming nemen.
voetnoot519
iemand ter straffe vorderen: iemand opeisen om hem te straffen.
voetnoot520-21
over zoo menigh duizent mannen: over deze duizenden Etruriese krijgers; grimmelen: krioelen.
voetnoot522
zy.... trecken: zij verlangen ten strijde te trekken (signaque ferre iubent).
voetnoot523
offervinder (haruspex): de priester, waarzegger, die uit de ingewanden der offerdieren voorspellingen doet.
voetnoot524
Meonië: oude naam voor Lydië (vergelijk r. 502).
voetnoot526
wraeck: wraakzucht; by: door.
voetnoot527
te keer willen: willen aanvallen.
voetnoot530
daer op het velt (hoc campo); versta: op de vlakte, hier niet ver af; Tarchon: een aanvoerder der Etruscen.
voetnoot726
afgepijnight: tot het uiterste, ondragelik gekweld; van zijn dolle schelmeryen: door zijn waanzinnige schelmstukken.
voetnoot728
stoet: gevolg, lijfwacht.
voetnoot731-32
beschutte.... zijn leven: beschermde, redde zijn leven; in die smert: in die hachelike toestand; in het rijck moet men wel opvatten als: in het rijk van Turnus (waar hem de hand boven het hoofd werd gehouden).
voetnoot734
aen 't hollen: in rep en roer, op de been.
voetnoot736
hier af: hierover.
voetnoot739
lichten: omhoog heffen.
voetnoot740
aertsoffervinder: opperpriester; zwichten, namelik voor de - aan hem geopenbaarde - wil van het noodlot (dat aanraadt te wachten op de komst van een vorst uit den vreemde).
voetnoot741
hetgeen.... komen: de hem geopenbaarde toekomstige gebeurtenissen.
voetnoot742
optoght: opmars.
voetnoot743-44
verwacht den tijt: wacht het (gunstige) tijdstip af.
voetnoot745
aengesteecken: ontstoken, opgewekt (bij wraeck en gramschap).
voetnoot747
weernis: afweer, bevrijding (uit).
voetnoot748
dat dappere oorloghsvolck: de Rutulers.
voetnoot752
staf: heersersstaf, scepter.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 532 mercktekens is in de druk van 1659 vervangen door cieraden (insignia). - 556 knarssen is in de druk van 1659 vervangen door klickklacken.
voetnoot532
merckteken: onderscheidingsteken (de rijksinsigniën).
voetnoot535
mijn zwackheit komt te spade...: mijn zwakke krachten werken te traag (veroorloven mij niet snel en krachtig dappere oorlogsdaden te verrichten). De Lat. tekst zegt: vires serae ad fortia.
voetnoot536
opmanen: opvorderen.
voetnoot537-38
dat lant.... rekende: dat land, het land der Sabijnen ten dele als zijn vaderland beschouwde. De zoon van Evander is dus van moederszijde een Italiaan (zie r. 527); en het orakel vraagt een buitenlands vorst.
voetnoot539
oude: leeftijd; van Goden.... aengezocht; de Goden hebben Aeneas opgedragen Italië te zoeken.
voetnoot540
ga hene (ingredere); trek op.
margenoot+
[Randschrift:] en belooft zijnen zoon mede te zenden.
voetnoot542
meesterschap (hier vrouwelik): leiding.
voetnoot542-43
den lastigen oorlooghshandel: de moeilike krijgskunst, krijgsdienst.
voetnoot543
harden leeren: leren ontberingen en moeilikheden te dragen.
voetnoot545
byzetten: meegeven.
voetnoot546
zoo vele: evenveel.
voetnoot552-53
alle dingen.... tuimelen: alles scheen plotseling omver en in een te storten; Tyrrheensch: Etruries.
voetnoot555
in het heldere geweste des hemels: aan de heldere hemel (drijvend).
voetnoot556
by klaer weder is een onduidelike vert.; Vergilius bedoelt: midden in de wolk is een open, azuurblauwe, plek en daar zien ze wapens enz.
knarssen: kletteren (zien past alleen bij schitteren; zeugma).
voetnoot557
anderen (alii); versta: al de anderen (zie de vert. in verzen, vs. 789).
voetnoot753
door koningklijcke draght: door (het zenden der) koninklike insigniën; kent.... my waert: acht mij waardig; gesterckt met zwaerden: steunend op mijn krijgsmacht; vergezeld door mijn krijgslieden.
voetnoot761-63
zie de aant. bij de proza-vert., r. 537-38.
voetnoot763
't noodigh lot: het noodlot.
voetnoot765
op mijn vermaenen: op mijn aansporing.
voetnoot769-70
gesticht door.... heirmeesterschap: opgewekt (onderwezen) door uw voorbeeld als (voortreffelik) krijgsoverste.
voetnoot772
slaen: slag leveren.
voetnoot774
Arkadië, hier: het rijk door de Arcadiese Evander in Italië gesticht; stoffeeren: uitrusten.
voetnoot777
rou: droefheid, kommer.
voetnoot780
erkaeuwen: overpeinzen.
voetnoot780-81
voor de scheen (schenen) springen: zich als (onverwachte) moeilikheid voordoen.
voetnoot782
troostmerck: bemoedigend voorteken.
voetnoot785
schichtigh: plotseling (ruere omnia visa repente; Vondel combineert in hoorde en zagh (vs. 784) de indrukken van oog en oor bij deze geweldige bliksemstraal en donderslag).
voetnoot785-86
daer.... hooren: terwijl de oren menen de Tyrrheense krijgsklaroenen te horen schetteren.
voetnoot787
vgl. de aant. bij r. 556.
voetnoot788
klicklacken: kletteren.
voetnoot789
verbaest, zie regel 557.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 568 Zy.... leveren is in de druk van 1659 vervangen door: Laetze slagh leveren.
margenoot+
[Randschrift:] De Helt verneemt zijn moeder.
voetnoot558
kende (agnovit): herkende.
voetnoot559
beleefde Koningk (hospes): o koning, die mij zo minzaam hebt ontvangen.
voetnoot560
niet eens: allerminst (doe geen poging om....); voorspook: voorteken, wonderteken.
voetnoot561
verdaghvaert: opgeroepen; de Teelgodin (diva creatrix): de scheppende, levenwekkende Godin.
voetnoot562
(mijn moeder) beloofde; deze belofte wordt overigens niet in de Aeneïs vermeld; begost: begon.
voetnoot564-65
hoe.... te gemoet: welk een gruwelike slachting bedreigt de ongelukkige Laurentijnen; dier: duur.
voetnoot567
lichaem: lijk.
voetnoot568
Zy mogen wel zoecken....: laten ze maar zoeken; het verbont; nl. tussen Latinus en Aeneas; zie het VIIde boek.
voetnoot571
vrolijck, ten gevolge van het ontvangen voorteken; de kleene Huisgoden (parvos penatis): de beschermgoden der familie; klein, hier: nederig, bescheiden (tegenover de grote Goden van de Olympus).
voetnoot572
's daeghs.... ingewijdt, ter vert. van hesternus: aan wie reeds de vorige dag een offer was gewijd.
voetnoot575
braef: flink.
voetnoot577
gelegenheit: staat van zaken, omstandigheden.
voetnoot578
Teukren: Trojanen.
voetnoot582
de ruiters; zie r. 545-546.
voetnoot583
naer de grenzen; Vondel heeft gelezen ad limina; een andere (betere) lezing is: ad litora: naar de kust.
voetnoot584
belofte: gelofte.
voetnoot584-86
en de vrees.... is is de vert. van: propiusque periclo it timor, et maior Martis iam apparet imago, d.w.z.: steeds benadert de vrees het gevaar meer (steeds komt haar gevoel van vrees de realiteit van 't gevaar meer nabij) en het beeld van de oorlogsverschrikking wordt steeds groter. In deze vert. is periclo opgevat als dativus van richting; V. neemt het als ablativus comparationis.
voetnoot797
haer wonderspoock, en mercken: een door haar gegeven wonderteken.
voetnoot800-801
vgl. r. 564-65 met aant.
voetnoot806
rechten: oprichten.
voetnoot808
op Alcides disch: op de ter ere van Hercules aangerichte offerdis.
voetnoot812
's hemels last: de wil der goden.
voetnoot813
zoo: toen; vinden: opzoeken.
voetnoot815
naer beneên: stroomafwaarts.
voetnoot819
Men levert de Trojanen een groot aantal schone paarden.
voetnoot823
afstroopen: villen.
voetnoot824
de kleene en laege vesten (urbs parva): Pallanteum.
voetnoot827-28
haer woort en kerckbelofte: haar gelofte aan de goden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: regel 603 aenhoort is in de druk van 1659 vervangen door verhoort (patrias audite preces).
margenoot+
[Randschrift:] Evander neemt zijn afscheit,
voetnoot590
d'eerste slaghorden, lett. vert. van primam aciem; Vergilius' bedoeling is waarschijnlik: toen ik voor de eerste maal een ganse rij vijanden velde; Preneste, zie Aen. VII, r. 713.
voetnoot592
Herilus (Erulus): een zoon van Feronia (zie Aen. VII, r. 830); hij had waarschijnlik niet één drievoudig lichaam, maar kon achtereenvolgens driemaal zijn lichaam bezielen, tot nieuw leven wekken, zodat driemaal de wapens tegen hem moesten worden opgenomen; wat Vondel zich heeft voorgesteld, is niet recht duidelik (vgl. vs. 840-842).
voetnoot596
uitschudden: uittrekken, beroven van.
voetnoot598
immermeer: ooit; lieve: liefhebbende.
voetnoot598-99
nochte.... nimmermeer; dubbele ontk.
voetnoot600
braveeren: uitdagen, op trotse honende wijze prikkelen.
voetnoot601
de stadt, nl. van Evander; ontblooten (viduare): beroven.
voetnoot602
oppergodtheên, ter vert. van superi.
voetnoot605-607
De bedoeling is: als de Goden en het noodlot mij vergunnen mijn Pallas levend weer bij mij te zien, dan verzoek ik dat mij nog een lang leven te beurt moge vallen: ik ben in staat en bereid - met dat vooruitzicht - al de kommer en moeite die de oude dag met zich brengt, te dragen.
voetnoot609
pijnelijck: moeilik, ellendig.
voetnoot609-610
terwijl mijn bekommering noch twijfelachtigh is (dum curae ambiguae): nu ik nog geslingerd word tusschen hoop en vrees.
voetnoot829-30
verbeelt zich in; contaminatie uit verbeeldt zich en beeldt zich in (stelt zich voor); 't oorlogh; bij Vondel is oorlog m. of onz.
voetnoot836
braef: dapper.
voetnoot837
voortoght: voorhoede.
voetnoot839
beuckelaer: schild.
voetnoot845
evenwel: toch, desondanks (en bederft hier de logiese gang van de zin).
voetnoot852
schendigh: schandelik; schoffeeren: mishandelen.
voetnoot853
geen stadt ontblooten: niet de stad beroven.
voetnoot859
elck tot nut, een toevoeging van Vondel, past slecht bij de opvatting der Ouden van het noodlot; mogelik vat Vondel noodlot (fatum) hier op als: goddelike almacht; deze betekenis heeft het woord meer in 17de-eeuwse taal (Lucifer, vs. 232).
voetnoot861
daer wy vergaêren: bij mij (mogen wij elkaar nog eens weer levend begroeten).
voetnoot863
alle slagh van; vgl. allerhande, r. 607.
voetnoot864
indien.... beslaen: indien een noodlottige afloop is te vrezen.
voetnoot866
nu, met klem.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 611-12 mijn eenigh en uiterste vermaeck is in de druk van 1659 vervangen door: mijn eenigh vermaeck in mijnen hoogen ouderdom (mea sola et sera voluptas). - 613-14 Dusdanige..... afscheit; deze woorden zijn in de dr. van 1659 vervangen door: Het jongste afscheit perste den vader deze woorden uit het binnenste van zijn harte (Haec genitor digressu dicta supremo fundebat). - 630 holle is in de druk van 1659 verv. door oneffe.
voetnoot610-11
terwijl de hoop.... onzeker is, ter vertaling van dum spes incerta futuri: terwijl de verwachtingen van de toekomst nog onzeker zijn, terwijl de onzekere toekomst mij nog hoop laat.
voetnoot612
vermaeck: lust, troost; uiterste: laatste; uiterste is de vert. van sera (voluptas); Vergilius bedoelt: de troost van mijn ouderdom.
voetnoot613
iemand het hart afstooten: iemand de doodsteek toebrengen.
voetnoot614
jongste: laatste.
margenoot+
[Randschrift:] De ruytery rijdt te poort uit, en Pallas, heerlijk opgezeten, munt uit gelijck de Morgenstar, in den morgenstont.
voetnoot615
bezweken: neergezegen; van flaeute bezweken: in onmacht ter aarde gestort.
voetnoot617
onder de voornaemsten Lat. inter primos: in de eerste rijen, vooraan.
voetnoot619
uitmunten: uitblinken, opvallen; met beschilderde wapenen (armis pictis); bij verschillende volksstammen werd het schild versierd met afbeeldingen van Goden.
voetnoot620
de Morgenstar: Lucifer; bezint: bemind.
voetnoot621
wanneer.... besprengkelt; de sterren rijzen bij hun opgang uit de Oceaan omhoog.
voetnoot623
de vesten: de vestingmuren.
voetnoot625-26
de heggen: het kreupelhout; het geroep verspreit zich; met het voorwaarts trekken van de ruitertroep dringen ook de krijgskreten steeds verder voort.
voetnoot628
davert; de grond davert (dreunt) van het hoefgetrappel.
voetnoot628-29
By.... Cere (prope amnem gelidum Caeritis); Caere: stad in Etrurië.
voetnoot629-30
door.... godtsdienstigheit: door overoude vrome traditie.
voetnoot630-31
holle heuvelen is de vert. van colles cavi: hellende, dalvormende heuvelen.
voetnoot632
d'oude Griecken, vgl. r. 501-502; bezitten: bewonen.
voetnoot633
Sylvaen, zie Lantgedichten I, r. 30.
voetnoot868
hoop; verwachting.
voetnoot870-71
door 't wederstreven van 't nootlot: door 't weerbarstige, vijandige lot.
voetnoot871
een maer van droefheit: een droeve mare; 't hart afstooten: het hart doorboren.
voetnoot873
uiterste: laatste.
voetnoot874
verdragen: wegdragen.
voetnoot875
ree: reeds.
voetnoot878
den Troischen sleep vermeeren: vermeerderen (voegen zich bij) de schaar der Trojaanse volgelingen.
voetnoot879
van den troep: van zijn schare (die achter de Trojanen oprukte).
voetnoot880
bemaelden beuckelaer: beschilderd schild.
voetnoot882
De (alle) fonkelende sterren (planeten?), die de matter schijnende sterren voor haar glans doen verbleken.
voetnoot890
En tussen de uit kreupelhout bestaande omheiningen der akkers en velden door, waar de weg het kortst is.
voetnoot893
De Alexandrijn hapert; men zal wel moeten lezen: van viervoet'ge draveren.
voetnoot896
een woudt, dat.... schiet: een uitgestrekt woud.
voetnoot897
ontzien: in ere gehouden.
voetnoot898
in denne bladeren: tussen bebladerde denneboomen, in het loof van denneboomen.
voetnoot902
woudt.... aengeboden: dit woud toegewijd en (hun ter ere) een feestdag ingesteld.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 651 met zijne handen en armen is in de dr. van 1659 uitgelaten (interque manus et bracchia versat...). - 657 schrander op profecyen is in de dr. van 1659 vervangen door: schrander op het voorspellen van.
voetnoot634
Tarchon; zie r. 350.
voetnoot635
leger: legerplaats; van den hoogen heuvel; Vergilius schijnt met de cello celso te bedoelen: op of langs de hellingen van de heuvel. De keurbende (legio) is dan het legioen van Tarcho, dat de aanrukkende Trojanen en mannen van Pallas in de verte reeds langs de heuvelhellingen en op de vlakte zien legeren. Het is twijfelachtig, of Vondel met men Aeneas en zijn mannen bedoelt, die dan van een hoge heuvel de troepen van Tarcho in de verte zien legeren(ook zò wordt de Lat. tekst wel opgevat); maar in de vert. in verzen is Vondels weergave stellig onjuist: daar is men Tarcho en zijn leger, die Aeneas met zijn manschappen zien aanrukken (zie vs. 904-906).
voetnoot637
de jeught ten oorloogh uitgelezen: bello lecta iuventus.
voetnoot638
zich verquicken: zich verzorgen, uitrusten.
voetnoot640
blanck, hier, evenals in r. 168 de vert. van candida: stralend van schoonheid (maar vgl. Vondels opvatting, vs. 910).
voetnoot641
heimelijck; alleen in vs. 912 geeft de bedoeling van het Lat. secretum duideliker weer; van verre (procul) verduidelikt dat (bij Vergilius); hij was afgescheiden van zijn makkers; in valle reducta: in een eenzaam dal, zegt Vergilius verder (vgl. r. 642: in een boghtigh dal).
voetnoot642
bejegenen, hier: tegemoet treden.
margenoot+
[Randschrift:] Venus brengt Eneas de beloofde wapens:
voetnoot645
verwaent (superbus): hooghartig, aanmatigend; straf (acer): heftig, grimmig.
voetnoot646-47
de Cythereesche godin: Venus; zie Aen. I, r. 291.
voetnoot648
vermaeckt met: verheugd over, blij met.
voetnoot649
treffelijcke vereeringe: kostelik eregeschenk.
margenoot+
[Randschrift:] hy bezichtight helm en zwaert, en harnas, glinsterende gelijck een blaeuwe wolck, van de zon beschenen: hy bezichtigt oock den beuckelaer, doorwrocht met profecyen, en Roomsche historien.
voetnoot651-52
den vierbrakenden helm (galeam flammas vomentem): de vuurspuwende helm; de helm die een schitterende glans uitstraalt.
voetnoot652
kam (ter vert. van crista), aldus genoemd naar de gelijkenis met de kam van een haan; het bloedige zwaert: het dood en verderf brengende zwaard (ensem fatiferum).
voetnoot653
blaeuw (caeruleus): donker, staalblauw.
voetnoot655
de laers, ter vert. van ocrea: scheenplaat; de glimmende scheenplaten, uit dikwijls gepuurd goud en electron (zie r. 426) vervaardigd, zegt Vergilius (levis ocreas electro auroque recocto); Vondel heeft blijkbaar levis met lange e (glad, glanzend) hier weer verward met levis met korte (licht van gewicht, dun); vandaar zijn luchtigh en overtrocken; vgl. vs. 931-932.
voetnoot656
beuckelaer, met.... doorvlochten is de vert. van: textum non enarrabile clipei: het schild waarop geweven staan, waarop in relief zijn aangebracht een niet te noemen (te beschrijven) aantal voorstellingen; vgl. vs. 933.
voetnoot657
schrander op: verstand hebbend van, bekend met; met... zaecken is een nadere verklaring van schrander op pr. (haud ignarus vatum).
voetnoot905
braef: dapper.
voetnoot907
bloeit (in jeugdige dapperheid uitblinkt) is wel gekozen in verband met jeught (en uitgelezen) in de prozatekst.
voetnoot913
ontmoeten: te gemoet treden.
voetnoot915
verknocht aen: gebonden aan, verplicht tot.
voetnoot918
streng: heftig, onstuimig.
voetnoot920
Venus heet de Cypersche Godin, omdat het eiland Cyprus als haar geliefde verblijfplaats gold en daar haar eredienst bloeide.
voetnoot925
zijne oogen weiden in: zijn ogen (met aandacht) laten gaan over.
voetnoot926
werck en wonder: wonderwerk.
voetnoot928
dootelijck, ontstaan uit dootlijck; de e heeft zich ontwikkeld na de verscherping van de slot-d (in doodlijk) tot t.
voetnoot931
bespiegelen: beschouwen, bekijken.
voetnoot933
Met zoveel kunstwerken versierd, als maar op een schildvlak zijn aan te brengen.
voetnoot934
verborge wichleryen: de nog verborgen gebeurtenissen der toekomst.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 662 gelagh is in de druk van 1659 vervangen door: geworpen hadde. - 672 offerschalen is in de gewijzigde druk van 1646 (Unger 423) vervangen door offerkelcken.
voetnoot659
Roomsche zegestaetsien: Romeinse triomftochten.
voetnoot660
al 't geslacht des toekomenden stams, van Askaen af; versta: al de afstammelingen die uit Ascanius zouden voortkomen; vergelijk de vertaling in verzen, vs. 938-939.
voetnoot660-61
d'oorlogen, d'een na d'ander gevoert: een lange reeks van oorlogen, die zouden worden gevoerd.
voetnoot661-62
Hy wrocht'er.... gelagh (baarde, jongen wierp) is een onjuiste vert. van: fecerat et viridi fetam Mavortis in antro procubuisse lupam: hij beeldde er op af (dreef er in) een wolvin, die pas jongen had geworpen in de groene grot van Mars (zie verder Aen. I, r. 306-308 met aant.).
voetnoot663
borsten: spenen; de moeder (matrem): het moederdier, de zoogster hier; schroomte: vrees.
voetnoot665
bootsen (fingere): (door likken) fatsoeneren (vgl. het oude volksgeloof omtrent de beer, die ook haar wanschapen jongen door likken vorm en gestalte zou geven).
voetnoot666
niet verre van hier tekende hy: versta: dicht daarbij had hij gedreven, afgebeeld; de Sabijnsche maeghden; volgens de sage organiseerde Romulus, kort na het stichten der stad Rome, grote feestelikheden; de nieuwe burgers van de stad schaakten Sabijnse maagden, die als toeschouwsters op dit feest kwamen; zo werden de eerste huweliken in de jonge stad gesloten. Deze schaking deed een oorlog tussen de Romeinen en Sabijnen ontstaan (zie r. 668-669).
voetnoot667
onbeschoftelijck (sine more): met terzijdestelling van recht en fatsoen; brutaal en onbeschaamd; 't gestoelte: de zitplaatsen voor de toeschouwers, de toeschouwerruimte.
voetnoot668
terwijl.... speelde, ter vert. van: magnis Circensibus actis: tijdens de 'belangrijke spelen in het circus' (Vergilius bedoelt hier de zgn. Consualia, feesten ter ere van Neptunus).
voetnoot669
Tatius: koning der Sabijnen; de hier genoemde oorlog eindigt met een verdrag, waarbij Tatius als mederegent van Romulus te Rome wordt erkend; zo smolten de Sabijnen van de Capitolijnse heuvel met de Latijnen op de Palatijnse samen.
voetnoot670
en het gestrenge Kurien; versta: bijgestaan door de strenge inwoners van Cures of Curium (de hoofdstad der Sabijnen); de Sabijnen waren vroom en ernstig, streng van zeden; daer na; vul aan: had Vulcanus in beeld gebracht.
voetnoot672
het verbont; zie de aant. bij r. 669.
voetnoot673
Metius, Mettus of Mettius Fufetius, een veldheer uit Alba Longa in de tijd, toen Tullus Hostilius koning over Rome was.
voetnoot674-75
maer.... hebben: maar gij, man van Alba Longa, zoudt (moest) uw woord gestand hebben gedaan; Mettius had zich tegenover Rome verraderlik gedragen.
voetnoot675
't ingewant, ter vert. van viscera: de bloedige leden.
voetnoot677
Hier begint de beschrijving van de vierde afbeelding: Porsenna en Tarquinius.
voetnoot677-82
Tarquijn, Tarquinius Superbus, de laatste der koningen, een wrede tiran volgens de sage, was in 510 verdreven; hij vond steun bij de Etruskiese vorst Porsenna, die hem weder in zijn waardigheid wilde herstellen. De Romeinen werden door P. verslagen, vluchtten over de Tiberbrug in hun stad terug en de vijand zou de stad zijn binnengedrongen, als niet Horatius Cocles de aanstormende vijanden op de brug zo lang had tegengehouden, dat de brug afgebroken en vernield in het water stortte; H. redde zich al zwemmende. Later schijnt Porsenna toch de stad te hebben ingenomen; de Romeinen moesten gijzelaars geven, onder welke de dappere Cloelia was, een jonkvrouw die met haar medegijzelaars wist te vluchten, door de Tiber zwom en veilig weer binnen Rome terugkeerde.
voetnoot936
't toekomende geval: de toekomstige lotgevallen.
voetnoot938
geslacht, afkomst en neven zijn synoniemen.
voetnoot939
wat die telgen roert: alles wat dat nageslacht betreft, het leven en bedrijf dier nazaten.
voetnoot949-50
in 't woelen des schouwburghs: onder de dringende (krioelende) menigte der toeschouwers (in het theater).
voetnoot952-53
noch klein van middelen; de Lat. tekst heeft severus (proza-vert.: gestreng).
voetnoot957-58
't veraerden van trouwe: het verzaken van zijn trouw, zijn woord; veraerden: ontaarden.
voetnoot959
deed.... best gestant: had beter gehandeld met uw woord gestand te doen.
voetnoot960
straf: streng.
voetnoot964
voor 's hants: openlik, in 't openbaar; zie Ned. Wdb. V, 1846; of kan het hier de betekenis van vroeger, te voren hebben?; met al 't geslacht: met al zijn bloedverwanten.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 684 den tempel is in de druk van 1659 vervangen door de kerck.
voetnoot678-81
benaeuwen: in het nauw brengen, nauw insluiten; machtigh: geweldig, hardnekkig; d'Eneadijnen; de afstammelingen van Aeneas, de Romeinen; aenstreven tegens: oprukken tegen; hem: Porsenna; om: wegens.
voetnoot683
Volgens de sage werd Rome in 390 v. Chr. aangevallen door de Galliërs, die de stad binnendrongen en het Capitool belegerden, dat door Manlius moedig werd verdedigd. Het plan der Galliërs om het Capitool bij verrassing te overrompelen werd door de waakzaamheid der ganzen van het Capitool verijdeld; wachter van den Tarpeeschen burgh: bewaker van het Capitool; vgl. r. 370-371 met aant.
voetnoot684
den tempel: de tempel van Jupiter Capitolinus, staande tegenover de burg ('het hooge Kapitool'); inhouden: bezet houden.
voetnoot684-85
en het nieuwe hof.... gedeckt, ter vert. van: Romuleoque recens horrebat regia culmo = het nieuwe koninklike verblijf was ruig van Romulus' stroo, d.i. Romulus' verblijf stond daar (daarop afgebeeld) glanzend van nieuwheid en vers gedekt met stroo. Op het Capitool werd bewaard als heiligdom de eenvoudige hut, die Romulus tot koninklik verblijf had gediend (vgl. ook vs. 976-77); de zilvere gans; als herinnering aan het in aant. 683 vermelde feit stond op het Capitool een zilveren gans.
voetnoot686
in.... vliegende; versta: fladderend (zoals de ganzen die opgeschrikt waren door de nadering der Galliërs) in het vergulde portiek.
voetnoot688
gunst: begunstiging.
voetnoot689
hielden.... in, hier: stonden op het punt te bezetten.
voetnoot690
Vondel vertaalt (ollis) aurea vestis (zij droegen een gouden tunica) volgens de vroeger heersende opvatting met de woorden: hun goutgele baert begost (begon) uit te breken.
voetnoot691
gestreepte wapenrocken; nl. van gouddraad vervaardigd, met zilveren strepen er door; in de vert. in verzen spreekt Vondel van purpre streepen.
voetnoot692-93
een paer Alpische schichten (duo Alpina gaesa): een paar werpspiesen, zoals de Alpenbewoners dragen.
voetnoot694
de huppelende Salien; vgl. de aant. bij r. 305; naeckte Lupercalen; bij de feesten ter ere van Lupercus (de Lupercalia; zie r. 365) offerden de priesters aan Pan een geit en trokken dan naakt - slechts een geitevel om de lendenen dragend - door de stad. Zij - en andere priesters, de flamines - droegen een muts, waarop een olijftakje met wol omwonden (zie r. 695 offerbonetten: offermutsen; Vergilius bedoelt hier met lanigeros apices (door Vondel letterl. weergegeven als: offerbonetten van fijne schapenwol): (en de) flamines met mutsen van wol.
voetnoot695-96
rondassen (schilden).... gevallen; onder de regering van Numa zou een schild uit de hemel zijn gevallen; naar dit model werden elf andere gemaakt en deze twaalf schilden werden jaarliks door de Saliërs in plechtige optocht door Rome rondgedragen.
voetnoot696
rosbaer: draagkoets of draagstoel, door twee paarden gedragen, waarvan het éne voor, het andere achter de draagstoel liep; het woord is hier de vertaling van pilentum: overdekte (doch op zij open) staatsiewagen der Romeinse matronen bij godsdienstige feesten en spelen.
voetnoot697
het Heilighdom, ter vert. van sacra: heilige voorwerpen, reliquieën, bijv. het r. 695-696 genoemde schild; verre van hier, ter vert. van hinc procul: op enige afstand van dit (vorige) beeld.
voetnoot966-67
Aeneas' nakomelingen offeren gaarne hun leven in een eervolle strijd voor hun onafhankelikheid.
voetnoot969
haer heeft betrekking op afkomst (vs. 966).
voetnoot974
den godtsverachter: de Galliërs (die niet de Romeinse goden aanbaden).
voetnoot975
d'eerste kercke: de voornaamste tempel (zie de proza-vert.); houden: bezet houden, verdedigen.
voetnoot976
eerst: pas (deze vert. is onjuist; vgl. r. 684-85 met aant.).
voetnoot979
al: niets dan, al maar.
voetnoot981
De Galliër, onder dekking van de (hem begunstigende) duisternis; verdadight: verdedigd.
voetnoot982
en schaduwen hangt ook nog af van verdadight door; braem en klissen: doornen en distels.
voetnoot988
berreghschichten; verg. de proza-vert., r. 693; in dien stant: aldus gereed staande tot de krijg.
voetnoot990
de priesterlijcke gilden: de priestercolleges; de Saliën is hierbij bijstelling evenals: den naeckten Luperkael.
voetnoot992
tempelprael (bijstelling bij schaepewolle muts): feestdracht bij godsdienstige plechtigheden.
voetnoot994
prat gelaên met joffren: trots op de 'joffren', die zij voert.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 714-15 een trots oorlooghsmerck is in de druk van 1659 vervangen door: een trotse oorloghsprijs (belli insigne superbum).
voetnoot698
Plutoos helsch Rijck: de onderwereld.
voetnoot699
Katilyne: Catilina, een berucht samenzweerder, door Cicero ontmaskerd (63 v. Chr.); Vergilius stelt het voor, alsof hij in de onderwereld een soortgelijke straf ondergaat als Prometheus (zie VIde Herderskout, r. 44); in plaats van de gier of arend treden hier de Furiën op (r. 700).
voetnoot700
grimmassen (ora) der Razernyen: vervaarlike, dreigende blikken der Razernijen.
voetnoot701
afgezondert, nl. van de boosdoeners; Kato; er zijn twee Cato's die hier in aanmerking kunnen komen: C. de oudere (± 150) en zijn achterkleinzoon, die ± 100 jaar later leefde; wie nu, volgens Vergilius, zijn strenge rechtspraak in de onderwereld voortzet, is niet met zekerheid uit te maken.
voetnoot702-703
Onder.... voort, is een onjuiste vert. van: haec inter tumidi late maris ibat imago aurea: hier tussen in het midden ontrolde zich breed uit het deinende gouden oppervlak der zee (de tot dusver beschreven afbeeldingen bevinden zich op de rand van het schild); vgl. vs. 1003-1004.
voetnoot704
klaer (clarus): blinkend (of bedoelt Vondel zuiver?).
voetnoot705
sneden.... kringk: bewogen zich in een cirkel.
voetnoot706-707
den Aktiaschen zeestrijt: de zeeslag bij kaap Actium (westkust van Griekenland), waarin Augustus Antonius versloeg.
voetnoot707-708
ghy zoudt.... zien barnen: gij kondt zien bruisen; den ganschen Leukates (totum Leucaten): de gehele kust bij 't voorgebergte Leucates (dicht bij kaap Actium gelegen); gout; misschien de gouden wapenen en rustingen; schitteren is dan weerkaatsen; dijning: deining; de spelling ij is etymologies misschien juister dan de schrijfwijze met ei.
voetnoot709
vrolijck, ter vert. van laetus; het woord is hier prolepties; Augustus is reeds van te voren verheugd, zeker als hij is van de overwinning.
voetnoot710
bij van vier en vlam stralen denke men aan Augustus' blinkende helm; op die helm (zie: op de kruin) droeg hij het vaderlijcke gesterrente (patrium sidus), een afbeelding van de ster (komeet), die zich kort na de dood van Julius Caesar (wiens aangenomen zoon Augustus was) aan de hemel vertoonde; zie daarvoor de IXde Herderskout, r. 52 met aant.
voetnoot711
achterkasteel: hoog oplopend achtergedeelte van een ouderwets oorlogsschip.
voetnoot712
Huisgoden: penaten; groote Goden, zie r. 571 met aant.; de Vaderen: de senaat; dus: goden en senaat en volk staan aan de zijde van Augustus.
voetnoot714
de trotse Agrippe: M. Vipsanius Agrippa, schoonzoon van Augustus; Augustus voert het bevel over het éne deel der vloot, die tegen Antonius strijdt, Agrippa over het andere.
voetnoot714-15
wiens hair.... glinstert; Agrippa draagt een zgn. corona navalis, een scheepskroon (vs. 1019), een kroon versierd met gouden scheepssnebben; vgl. de muurkroon der Romeinen (zie Dl. II, blz. 126); een trots oorlooghsmerck (belli insigne superbum): een heerlike oorlogstrofee.
voetnoot716
met zijn onroomsche maght (ope barbarica); Antonius streed met vreemde (o.a. Egyptiese) hulptroepen tegen Augustus.
voetnoot717
velerhande wapens: een bonte verscheidenheid van wapenen; dit alles (716-717) is bedoeld als tegenstelling met r. 712; de triomfeerder.... meir; Antonius had met succes tegen de Parthen en Armeniërs gestreden; van het roode meir is de vert. van a litore rubro: van het strand der Indiese (oosterse) zeeën (de zeeën, waar de zon opkomt).
voetnoot719
Antonius bestuurde, als lid van het tweede driemanschap het Oosten van het Romeinse rijk; daarvan was Bactrie, Bactriana wel het verst gelegen (het uiterste) gebied.
voetnoot996
Op enige afstand hiervan heeft Vulcanus' kunst ook het rijk van Pluto vastgelegd (gedreven) op het schild.
voetnoot999
oogenblick; vroeger ook manl.; de 'steenrots' helt over en dreigt elk ogenblik te vallen.
voetnoot1002
wijs: levenswandel.
voetnoot1006
dolfijn, met de klemtoon op de eerste lettergreep.
voetnoot1009
slaen: slag leveren.
voetnoot1010
In dien volslagen strijt; zo natuurgetrouw en zo doorwerkt was de afbeelding, dat ze de illusie wekte van een echte zeestrijd; en teffens uitgelaeten: (tegelijk) in onstuimige actie.
voetnoot1016
als uit den troon: van af zijn verheven standplaats, die een troon gelijkt; of is troon hier hemel? (alsof hij een godheid uit den hemel is).
voetnoot1019
tot een merck van oorloghsprael: als onderscheidingsteken van zijn roemrijke overwinningen.
voetnoot1022
verscheide: verschillende, allerlei soort van; blaecken: schitteren.
voetnoot720
d'Egyptische beddegenoot: Cleopatra, de Egyptiese koningin, waarmee Antonius gehuwd was; zijne schantvleck is een minder juiste weergave van nefas: o schande! Het was niet alleen een schande dat Antonius, de Romein, met een vreemdelinge gehuwd was, maar ook dat hij een vrouw in de krijg voerde.
voetnoot721
gelijckerhant: allen te zamen (naderen zij tot de aanval).
voetnoot722
tusschen.... benepen: samengeperst (in beroering gebracht) door de drift der riemslagen.
voetnoot723
snuiten: voorstevens (rostris tridentibus).
voetnoot723-24
ghy zoudt meenen, dat: het leek alsof; afgespoeld: losgespoeld, losgerukt; Cycladen: eilandengroep in de Aegaeiese zee; zwommen: dreven.
voetnoot725
met zoo groot een gevaerte (tanta mole): met zulk een massale kracht.
voetnoot726
met galeryen en wachttorens opgebouwt (omhoog gebouwd): waarop galerijen met wachttorens zijn aangebracht; een galerij was een betimmering achter aan het schip, die de spiegel verbreedde en versierde.
voetnoot727
vierwerck van hennep: hennepen brandfakkels.
voetnoot728
vlugge yzere punten: snorrende ijzeren spiesen (schichten); de zeeackers, ter vert. van arva Neptunia: de velden van Neptunus.
voetnoot729
van verschen moort (van het beginnend bloedbad), ter vert. van caede nova, dat ook wordt weergegeven door: van een nooit te voren geziene slachting; de Koningin: Cleopatra; aenschenden: aanvuren.
voetnoot730
met haer Egyptisch rinckeltuigh is de vert. van sistro patrio; een sistrum was een soort ratel (castagnetten), die bij de Egyptiese Isisdienst werd gebruikt.
voetnoot731
Toen Cleopatra na de nederlaag bij Actium ervoer, dat zij in de triomfantelike intocht van Augustus te Rome zou worden meegevoerd, doodde zij zich, naar het verhaal luidt door slangengif; de afbeelding op Aeneas' schild stelt haar voor met twee slangen achter zich, gereed om de dodelike beet toe te brengen.
voetnoot732
gedroghten: gedrochtelike voorstellingen; daarbij is haere Goden bijstelling; Anubis: een Egyptiese godheid, afgebeeld met een hondekop.
voetnoot733
voeren het geweer (tenent tela): strijden; hier in gewrocht: op het schild afgebeeld (gedreven); de Lat. tekst zegt caelatus ferro: gedreven in ijzer. Vondel heeft ferro weergegeven door: met zijn zwaert.
voetnoot734
razen: woeden.
voetnoot735
de wreede Vloecken (furiën) mengen zich van boven uit de lucht in de strijd; zij zijn gevleugeld.
de Tweedracht.... vermaeckt: de godin der Tweedracht, trots op haar gescheurde sluier (scissa palla; haar gescheurd opperkleed, zegt de Lat. tekst; vgl. Mdl. Wdb. i.v. sluier).
voetnoot736
gaet haren gangk; versta: schrijdt voort tussen de vechtenden; Bellone: Bellona, de oorlogsgodin, zuster van Mars.
voetnoot737
d'Aktische Apollo; Apollo had een tempel op het voorgebergte van Actium (zie Aen. III, r. 334 met aant.).
voetnoot739
de Sabeeschen: de Sabaeërs, een volksstam in Gelukkig-Arabië.
voetnoot740
scheen, ter vert. van videbatur. Vergilius bedoelt: men zag, hoe de koningin....
voetnoot1027
Zie de aant. bij r. 720.
voetnoot1029
eendraghtigh: tegelijk.
voetnoot1033
wortel: basis.
voetnoot1034
t'zamen woelen: op elkaar botsen.
voetnoot1036
door hun wacht en torentrans bewaert: beschermd (versterkt) door wachttorens, met transen voorzien.
voetnoot1039
werck en brandtuigh: brandend uitgeplozen touwwerk.
voetnoot1041
in 't harte van: in het midden van.
voetnoot1042
kleene en groote, een omschrijving voor alle (troepen).
voetnoot1043
hoe vlugh: met hoe vlugge (lenige) bewegingen.
voetnoot1049
steuren: in beroering brengen, onveilig maken.
voetnoot1050-51
beholpen met het scheuren van haeren sluier: prat gaande op haar gescheurde sluier (scissa palla gaudens); zie de proza-vert.
voetnoot1052
volght.... op 't spoor: volgt haar op haar schreden.
voetnoot1054
opgespannen: strak gespannen.
voetnoot1056
vlughtgemeen: gezamenlik vluchtend.
voetnoot1057
daetelijck; vgl. vs. 928 dootelijck; verlegen: radeloos.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 752 tempelen is in de druk van 1659 vervangen door kercken. - 753-54 op den sneeuwitten drempel is in de gewijzigde druk van 1646 (Unger 423) vervangen door: in den sneeuwitten tempel (ipse sedens niveo candentis limine Phoebi); in 1659 wordt tempel vervangen door kercke.
voetnoot742
onder de dooden, ter vert. van inter caedes: te midden van de slachting, het bloedbad.
voetnoot743
de wint uit Apulië waeiende is de vert. van Iapyx: de West-Noordwestewind (Iapygië, een deel van Calabrië, Apulië ligt W.N.W. van Griekenland).
voetnoot744
verscheen: werd zichtbaar (op het schild); vertoonde zich.
voetnoot745
het groote lichaem van den Nijl (Nilum magno corpore): de machtige Nijlstroom.
voetnoot747
Met: Maer Cesar (= Augustus) begint de uitvoerige beschrijving van de laatste voorstelling op Aeneas' schild; de triomftocht (zegestaetsi) van Augustus binnen Rome.
voetnoot748
een driedubbele zegestaetsi; Augustus vierde in 29 v. Chr. op drie achtereenvolgende dagen drie triomfen: zijn zege bij Actium, zijn overwinning op de Dalmatiërs en zijn verovering van Alexandrië.
voetnoot749-50
offerde.... kercken (tempels); Augustus deed een gelofte, die door alle eeuwen stand zou houden, nl. om de tempels en de tempeldienst der Goden te herstellen en te bevestigen; in drie hondert kercken vatte men op als nadere verklaring: in drie honderd, door hem ter ere der Goden gestichte tempels.
voetnoot752
gingen de Joffers ten reije (chorus matrem): deden de matronen in plechtige omgang hare gebeden.
voetnoot754
op den sneeuwitten drempel van den blancken Febus; de tempel van (Phoebus) Apollo op de Palatinus was uit wit marmer opgebouwd; blanck (candens): blinkend, stralend.
voetnoot755
kennis nemen van: in ogenschouw nemen; vgl. vs. 1080.
voetnoot756
pylaren: tempelzuilen.
voetnoot757
gaen voort: trekken langs hem; malen (fingere): afbeelden.
voetnoot758
Mulciber: Vulcanus; het geslacht der Nomaden: de (zwervende) Numidiese stammen; en d'ongegorde Afrikanen (Afros discinctos: de Afrikanen met ruim neerhangende, niet toegesnoerde gewaden) dient te worden opgevat als nadere aanduiding van de Nomaden.
voetnoot759
de Lelegen, en Karen: de oorspronkelike bewoners van de kust van Klein-Azië, later door de Grieken teruggedrongen; Geloonsche schutters (Gelonos sagittiferos): de met pijlen gewapende Gelonen (een Scythiese volksstam).
voetnoot760
(nu) met eenen zachter stroom (jam mollior undis); dus: zonder (vroegere) onstuimige kracht, ter symbolisering van het feit, dat de volken aan de Euphraat door Augustus waren onderworpen; de Morijnen woonden in Noordelik Gallië, ver weg in het Noordwesten.
voetnoot761
de Rijn met beide zijn hoornen, ter vert. van Rhenus bicornis: de Rijn, die met twee monden (Rijn en Waal) in zee stroomt en zo een delta vormt.
voetnoot762
d'ongetemde Daeck, ter vert. van indomiti Dahae: de moeilik te bedwingen Dahers (een volk ten zuiden van de Caucasus aan de Caspiese zee); de Daeck (Daciër) daarentegen woonde in Hongarije en Zevenburgen; Araxes: een onstuimige rivier in Armenië; de woeste stroom duldde geen brug; zo moeilik als het was over deze rivier een brug te slaan, even moeilik was het volk aan haar oevers te bedwingen. De zin der afbeeldingen, in r. 757-762 opgenoemd, is deze: alle volken der wereld liggen aan Augustus' voeten.
voetnoot1063
Apulye, met klemtoon op de derde lettergreep.
voetnoot1070
dus: aldus (als overwinnaar).
voetnoot1071
verknocht: verbonden.
voetnoot1074
die viert van al haer wercken: die op al haar bouwwerken vreugdevuren heeft ontstoken?
voetnoot1078
geslagen: geveld, geslacht; naer d' oude en pleghtige orden: volgens het oude, plechtige gebruik.
voetnoot1079
gewelf: gewelfde tempelruimte of poort.
voetnoot1084
onderscheên (onderscheden): onderscheiden.
voetnoot1085
voor dees staetsie: voor Augustus, zoals hij daar in zijn volle luister op de troon zat.
voetnoot1092
noch noit: nog nooit eerder; vol wraeck: bezield met wraakzucht.
voetnoot1093
ontzeggen: weigeren.
voetnoot1094-95
beslaegen van: bezet met.
voetnoot1096
verwondren: bewondering; braef: voortreffelik, fraai.
voetnoot1098
van langer hant: allengs (die geleidelik in de loop der volgende eeuwen tot werkelikheid zullen worden).
voetnoot1099
met die wapenen: met de hem door Venus geschonken wapenen (hier in 't bijzonder het schild); naemhaftig: roemrijk.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 764 beholpen is in de druk van 1659 vervangen door blijde.
voetnoot763
verwondert zich over: bewondert; den inhout: de gezamenlike afbeeldingen en voorstellingen.
voetnoot764
beholpen met: zich verheugend in.
voetnoot765
hem noch onbewust: waarvan hem de zin nog ontging (daar ze eerst in latere tijden tot werkelikheid zouden worden).
voetnoot765-66
schiet.... aen: wordt, door het schild op zijn schouder te nemen, de drager van de roem en de door het noodlot voorbeschikte daden zijner nakomelingen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius