Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Toon afbeeldingen van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7,70 MB)

XML (4,06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft
C.R. de Klerk
L.C. Michels
B.H. Molkenboer
H.W.E. Moller
J. Prinsen J.Lzn
Leo Simons
J.F.M. Sterck
A.A. Verdenius
C.G.N. de Vooys


Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza laten vervallen

Het negende boeck.aant.aant.

Inhoudt.

1 Terwijl Eneas van der hant, en in Tuskanen, met hulptroepen te werven bezigh is, voertGa naar voetnootr. 1 2 Turnus, van Iuno door Iris opgeweckt, om zoo schoon een gelegentheit niet te verzuimen,Ga naar voetnoot2 3 zijn volck naer de vyanden, en pooght, om hun alle hoop van ontvlieden te benemen, de 4 vloot te verbranden, dewijlze zich binnen de wallen hielden, en weigerden, op 't vlacke 5 velt, voor den dagh, te komen. Het hout, waer van deze vloot gebouwt wert, was op Ide, 6 in 't woudt van vrouw Cybele, gehouwen, dies Iupiter door de gebeden dezer GodinneGa naar voetnoot6 7 bewogen, alle de schepen uit den brant berghde, en in Zeejoffers veranderde. Tegens hetGa naar voetnoot7 8 vallen van den avont zet Turnus, om door 's vyants uitval geen schade te lijden, voor 9 elcke poort, wacht uit, waer over Messapus gebodt hadde. De Troische Oversten onder- 10 tusschen te rade, en verlegen wienze best naer Eneas zouden zenden, om hem 't gevaerGa naar voetnoot10 11 der zijnen te verwittigen, zoo aenvaerden Nisus en Euryalus, getrouwe mackers, juist van 12 pas dien last van zelf, en buiten komende, vinden 's vyants wacht in haren slaep enGa naar voetnoot12Ga naar voetnoot12-13 13 dronckenschap versmoort, vermoorden Rhamnetes en eenen hoop Rutulen, en gaen met 14 den roof strijcken: doch vermits de dagh aenbrack wort Volscens met zijn ruiterye henGa naar voetnoot14 15 gewaer, waerom zy boschwaert vlieden, daer Euryalus van den buit overladen, en op zijnGa naar voetnoot15 16 padt verdwaelt, in 's vyants handen vervalt, en van Volscens, schoon Nisus hem pooghde 17 te verbidden, doorsteken wert. Nisus, zich aen Volscens en zijne vyanden, over Euryalus 18 doot, strengelijck wrekende, ploft, met zijn lichaem vol wonden, op zijnen verslagen vrientGa naar voetnoot18 19 neder, en geeft den geest. Hunne hoofden op spietsen gesteken, worden in 't legerGa naar voetnoot19 20 gebroght, en van de Trojanen, die den wal manden, gekent, dat geweldigen rouw baert.Ga naar voetnoot20 21 Middelerwijl bestormt Turnus met alle maght zijnen vyant, en van weerzijde komt 'er 22 menigh te sneuvelen. Daer doorschiet Askaen Numaen, dien baldadigen stoffer, met eenenGa naar voetnoot22
[pagina 881]
[p. 881]
23 pijl. Pandarus en Bitias door 't geluck aengemoedight, zetten de poort open, en keeren 24 den inval der vyanden met afgrijsselijcken moort. Turnus hier van verkuntschapt, berstGa naar voetnoot24 25 ter geopende poorte in, en drijft de Trojanen op de vlught, tot dat hy endelijck, van 26 vyanden omcingelt, allengs naer den waterkant wijckt, en al gewapent in den stroom 27 springende, by zijn volck over zwemt.Ga naar voetnoot27
 
Terwijl een ieder vast dus woelt, in zijnen oort,Ga naar voetnoot28
 
Ruit Iris Turnus op, die der Trojanen kielen
30[regelnummer]
In brant zet: Cybele, die overlang haer woort
 
Daer boven hielt, bevrijt de schepen voor 't vernielen;Ga naar voetnoot30-31
 
Verandert ieder schip in eene Zeegodin.
 
Euryalus geraeckt met Nisus om zijn leven.
 
De Rutuler bespringt den Teucer, binnen in
35[regelnummer]
Zijn vesting; maer vermoeit en mat van tegenstreven,Ga naar voetnoot35
 
Begeeft zich, over wal en diepe waterkolck,Ga naar voetnoot36
 
Na zoo veel moorts te rugh, gewelkomt by zijn volck.
[pagina 882]
[p. 882]

Het negende boeck.

38 En terwijl deze dingen, verre van der hant, zich ter wederzijdeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot38 39 aldus toedroegen, wert Iris van Juno, Saturnus dochter, uit denGa naar voetnoot39 40 hemel aen den stouten Turnus gezonden. Turnus zat toen by geval 41 in 't gewijde dal en wout van Pilumnus, zijnen voorvader; en Thau-Ga naar voetnoot41 42 mas dochter sprack hem met haren roosverwigen mont aldus aen: 43 o Turnus, zie de gelegenheit des tijts biedt u van zelf aen, hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot43 44 geen niemant van de Goden u zou durven beloven, al wenschteGa naar voetnoot44-45 45 ghy het schoon. Eneas is, verre van zijne stadt en mackers en vloot, 46 naer den Palatijnschen bergh en Koningk Evanders hof toegereist: 47 dat 's hem noch niet genoegh; hy is doorgeboort tot in d'uitersteGa naar voetnoot47 48 steden van Korytus, en wapent het volck van Lydie en de ge-Ga naar voetnoot48 49 worve huislieden. Wat twijfelt ghy? nu is het tijt om paerden enGa naar voetnoot49 50 wagens op t'ontbieden. Sammel niet langer: rant het leger aen,Ga naar voetnoot50Ga naar voetnoot50-51 51 terwijl het in roer is. Zoo sprackze, voer snel ten hemel, en sneetGa naar voetnoot51-52 52 in hare vlught eenen geweldigen regenboogh in de lucht. De jonge- 53 lingk kende haer, hief beide zijn handen naer den hemel, en riepGa naar voetnoot53 54 de vlugge Godin aldus toe: o Iris, eere des hemels, wie dreef uGa naar voetnoot54 55 uit de wolcken op d'aerde neder? Hoe komt dit klare weder zoo 56 haestigh op? Ick zie den hemel in het midden opgaen, en starrenGa naar voetnoot56 57 aen de lucht schijnen. Wie ghy zijt, die my in 't harnas verdagh-Ga naar voetnoot57 58 vaert; ick zal zoo groot en geluckigh een voorteken volgen: en ditGa naar margenoot+ 59 zeggende, gingk hy naer den vliet toe, schepte water uit denGa naar voetnoot59-60 60 stroom, riep vierigh de Goden aen, en zocht den hemel met vele

[pagina 883]
[p. 883]

Het negenste boeck.

 
En midlerwijl zich dit dus toedraeght op die gronden,
 
Heel verre van der hant, wort Iris heengezonden
 
Aen stouten Turnus, uit den hemel naer beneên,
 
Van Juno. Turnus zat juist by geval alleen,
5[regelnummer]
In 't godtgewijde woudt en dal van zijnen vader,
 
Pilumnus. Thaumas spruit en dochter komt hem nader,
 
En spreeckt den jongling aen met haeren roozenmont:
 
O Turnus, 't geen gy door geen' wensch verwerven kont,
 
Al waer het u belooft by iemant van de Goden,Ga naar voetnootvs. 9
10[regelnummer]
Dat wort u door den tijt van zelf nu aengeboden.
 
Eneas, verre van zijn stadt, en volck, en vloot,
 
Is naer Evanders hof, en Palatijn uit nootGa naar voetnoot12
 
Getrocken: dat 's hem niet genoegh: hy is op heden
 
Alreede doorgeboort in d'uiterste der steden
15[regelnummer]
Van Korytus, en rust, het woelen nimmer moe,Ga naar voetnoot15
 
't Geworven lantvolck, en de Lydiaenen toe.
 
Wat twijfelt gy? het is nu tijt om paert, en wagen,
 
En kryghsvolck op t'ontbiên, en in het velt te daegen.
 
Nu toef niet langer: grijp 't verbaesde leger aen.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Zoo sprackze, en voer om hoogh, en spande op haere baen
 
Een' grooten regenboogh met even snelle pennenGa naar voetnoot21
 
In 't vliegen. Turnus, die haer voort begint te kennen,Ga naar voetnoot22
 
Heft bey zijn handen naer den hemel in de lucht,
 
En roept de luchtgodin dus toe, in haere vlught:
25[regelnummer]
O Iris, 's hemels eer, wat Godtheit dreef u neder
 
Op d'aerde? waerom komt dit klaere en heldre weder
 
Dus haestigh op? ick zie den hemel opengaenGa naar voetnoot27
 
In 't midden, en gestarnte aen 't glyden uit zijn baen.Ga naar voetnoot28
 
Wie gy oock zijt, die my in 't harnas komt verdaegen,
30[regelnummer]
Ick volgh dat voorspoock, en getroostme een kans te waegen.Ga naar voetnoot30
 
Zoo spreeckende genaeckt hy voort den zuivren vloet,
 
Schept water uit den stroom, en roept, vol brant en gloet,
 
De Goden aen, en pooght het hemelsch hof, daer boven,
 
Te zetten naer zijn hant met bidden, en beloven.Ga naar voetnoot34
[pagina 884]
[p. 884]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

61 beloften te bewegen: en nu trock het gansche heir, heerlijck teGa naar voetnoot61 62 paerde gezeten, heerlijck met gout en geborduurde kleederenGa naar voetnoot62 63 uitgestreken, over het vlacke velt. Messapus voerde den voor-Ga naar voetnoot63 64 toght, de Tyrrheensche jongelingen den hindertoght aen: deGa naar voetnoot64 65 Veltheer Turnus reedt gewapent in den middeltoght, en stackGa naar margenoot+Ga naar voetnoot65 66 met hals en hooft boven alle anderen uit: gelijck de diepe GangesGa naar voetnoot66-69 67 met zeven bedaerde vlieten, zonder geruisch noch hooger wast; 68 of de Nijl met zijnen vetten stroom weder uit het lant afloopt, 69 om in zijn kil te duicken. De Teukren zien een zwarte stofwolckGa naar voetnoot69 70 haestigh voor hen opstuiven, en duisternis uit het velt opstijgen.Ga naar voetnoot70 71 Kaykus roept eerst van den wachttoren, die recht daer tegensGa naar voetnoot71 72 over stont: o burgers, wat rolt daer voor eenen kloot zoo bruinGa naar voetnoot72 73 en donker herwaert aen? op mannen op: haest u: brengt zwaerden, 74 brengt schichten, mant de muren: de vyant komt. Op dit vreesselijckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot74Ga naar voetnoot74-75 75 geroep bezetten de Trojanen alle poorten, en mannen de vesten: 76 want Eneas, een ervaren krijgsman, had voor zijn vertreck hun dit 77 zoo geboden: datze (indien men gedurende zijn vertreck ergensGa naar voetnoot77 78 onraet vernam) niet zouden bestaen uit te vallen, nochte zich inGa naar voetnoot78 79 het velt waegen, maer slechts veiligh van binnen hun wallen en 80 vesten beschermen. Weshalve zylieden, of wel schaemte en spijtGa naar voetnoot80 81 hen aenporren om hantgemeen te worden, evenwel den vyant 82 de poorten voor het hooft sluiten, hunnen last nakomen, en uit 83 de wachttorens in 't harnas den vyant verwachten. Turnus,Ga naar voetnoot83

[pagina 885]
[p. 885]
35[regelnummer]
En nu trock 't gansche heir, in 't harrenas te paert
 
Gezeten, 't heir, daer kunst noch gout aen is gespaert,
 
Noch rijck borduurssel, braef en heerlijck uitgestreecken,Ga naar voetnoot37
 
In 't vlack en open velt, op 't geven van het teken.
 
Hier voert Messapus eerst den voortoght aen met vreught.
40[regelnummer]
En d'achtertoght is aen Tyrreene en zijne jeught
 
Bevolen: Turnus zal den middeltoght bewaeren.Ga naar voetnoot41
 
Hy rijdt, als veltheer, trots in 't midden van de schaeren,
 
En steeckt met hals en hooft, gelijck een oorloghshelt,
 
In zijn slaghorden uit: gelijck de Ganges zwelt,
45[regelnummer]
En uit zijn diepte rijst, met zeven zachte vlieten,
 
En geen geruisch: of als de Nyl komt nederschieten
 
Met zijnen verschen stroom uit d'ackeren, om stilGa naar voetnoot47
 
Beneên den waterkant te duicken in zijn kil.
 
De Teukren zien terstont een zwarte stofwolck boven
50[regelnummer]
Naer 't zwerck in d'ope lucht, ten velde uit, opgestoven,
 
En naere duisternis opstijgen van den gront.Ga naar voetnoot51
 
Kaïkus, op den trans, die hier recht over stont,
 
Daer hy de schiltwacht hielt, begon luids keels te roepen:Ga naar voetnoot53
 
Wat rolt 'er voor een kloot, ô burgerlijcke troepen,
55[regelnummer]
Zoo zwart en doncker naer dees vesten herwaert aen?
 
Op mannen, haest u: brengt geweer om schrap te staen:
 
Brengt schichten: mant den muur: de vyant is voor handen.Ga naar voetnoot57
 
De Troischen op dien kreet de vesten daetlijck manden,
 
Bezetten poort by poort: want vorst Eneas had,
60[regelnummer]
Als een ervaren helt, voor zijn vertreck de stadt
 
Hun dus bevolen, en belast datze al te zamen,Ga naar voetnoot60-61
 
Zoo dra zy onraet, na zijn heenereis, vernamen,
 
Zich wachten zouden uit te vallen, daer het gelt,Ga naar voetnoot63
 
Noch zich en hunne maght betrouwen in het velt,
65[regelnummer]
Maer veiligh veste en wal beschermen, en bewaeren:
 
Waerom zy, [schoon de spijt en schaemte den ervaeren
 
Bezetter uitdaeght om te vechten, hant voor hant,]Ga naar voetnoot66-67
 
Den vyant houden staen, en sluiten, in dien stant,Ga naar voetnoot68
 
De poorten hem voor 't hooft, hun meesters last betrachten,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En uit den torentrans den vyant vast verwachten.Ga naar voetnoot70
[pagina 886]
[p. 886]

84 met den gulden helm op het hooft, daer een roode pluimaedjeGa naar margenoot+ 85 op stack, op een bont Thracisch paert gezeten, vloogh snel voor-Ga naar voetnoot85 86 uit de voetknechten voorby, en quam met twintigh uitgelezeGa naar voetnoot86-87 87 ruiteren vergezelschapt, onvoorziens de stadt op, en sprack: o 88 jongelingen, wie zal eerst met my op den vyant toezetten? enGa naar voetnoot88 89 schiet eenen schicht in de lucht, tot eenen aanvangk des strijts, 90 en geeft zich trots veldewaert in. Zijne spitsbroeders volgen hemGa naar voetnoot90 91 op dat woort met afgrijsselijck veltgeschrey achter aen. Zy ver-Ga naar voetnoot91 92 wonderen zich over de suffery der Frygianen, die in hun beschans-Ga naar voetnoot92 93 sing blijven nestelen, en zich niet eens in het vlacke velt zienGa naar voetnoot93 94 laten, om hun gewapent het hooft te bieden. Hy te paerde, be-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot94 95 zichtight verdrietigh de muren herwaert en derwaert, en zoecktGa naar voetnoot95 96 langs onwegen vast naer eenigen toegangk: en gelijck de wolf eenGa naar voetnoot96 97 volle schaepskoy beloerende, om den stal, in wint en regen, 98 's midnachts huilt; terwijl de lammers veiligh onder de oyen blaten; 99 en hy buiten gesloten, en fel en boos van ongedult vast raest;Ga naar voetnoot99 100 naerdien de dolle hongersnoot, door lang vasten gescherpt, en 101 zijn drooge keel naer bloet snackende, hem afmatten: niet andersGa naar voetnoot101 102 ontvonckt de gramschap des Rutulers; en de spijt grizelt hem,Ga naar voetnoot102Ga naar voetnoot102-103 103 onder het bespieden van wal en bezetting, door het lijf. Hy leitGa naar voetnoot103-104 104 het vast over, om eenigen toegangk te vinden, en door wat middel 105 men de bezette Frygianen best zal buiten hun beschanssinge, opGa naar voetnoot105 106 het vlacke velt, uitlocken. Hy rant de vloot aen, die ter zijde aenGa naar voetnoot106Ga naar voetnoot106-107 107 de beschanssinge vast, met den wal beschut, en van den stroomGa naar voetnoot107

[pagina 887]
[p. 887]
 
De veltheer Turnus, met den gulden helm op 't haer,
 
Die met een roode pluim het uiterste gevaer
 
Durf tarten, op een bont en Thracisch paert gezeten,
 
Vloogh d'eerste op kuntschap uit, en rende, op roof gebeeten,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Den voetknecht snel voorby, en quam met een gespanGa naar voetnoot75
 
Van twintigh ruiteren, de beste riddren vanGa naar voetnoot76
 
Zijn paerdevolck, bestuwt, de stadt en wal bespringen,
 
Heel brusk en onvoorziens, en sprack: ô jongelingen,Ga naar voetnoot78
 
Wie zet nu eerst met my op onzen vyant aen?
80[regelnummer]
Hy schiet een' schicht, en vangt het oorloghsvoorspel aen,
 
Begeeft zich trots in 't velt, en terght den torenwachter.Ga naar voetnoot81
 
De spitsbroêrs volgen hem op deze leus van achter
 
Met vreeslijck veltgeschrey. het geeft den Rutuler
 
Groot wonder dat de Frygh dus suffen blijft van verr',Ga naar voetnoot83-84
85[regelnummer]
En nestlen in zijn schansse, en datze, als oorloghslieden,
 
Zich in het vlacke velt, om hun het hooft te bieden,
 
Niet moedigh laeten zien. prins Turnus, dus te paert,
 
Bezichtight met verdriet de muuren herrewaert
 
En derwaert heene, en zoeckt, langs ongebaende wegen,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Een kans, en toegangk: en gelijck de wolf, verlegenGa naar voetnoot90
 
Van bittren honger, om de volle schaepskoy loert,
 
En om den stal, in wint en regen, heel ontroert,Ga naar voetnoot92
 
By midnacht tiert en huilt; terwijl d'onnoosle lammers,
 
Nu veiligh onder d'oy, haer moeder, met veel jammers
95[regelnummer]
Noch blaeten, als hy beeft en uitgesloten blijft,Ga naar voetnoot95
 
En fel en overboos van ongedult, verstijft
 
Van koude, raest, naerdien de honger, aen het hollen,Ga naar voetnoot97
 
Gescherpt door 't vasten, en de drooge keel den dollen,
 
Terwijlze snackt naer bloet, afmatten: anders nietGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Ontvonckt den Rutuler, daer hy de wal bespiet,Ga naar voetnoot100
 
En haer bezettingen, het bloet van toornicheden.Ga naar voetnoot101
 
Hy voelt van groote spijt een grisling door zijn leden.
 
Hy overleght vast waer een toegangk openstaet,Ga naar voetnoot103
 
En door wat middel men den Frygischen soldaet,
105[regelnummer]
Die nu bezet is, uit zijn sterckte op 't velt zal locken.
 
Hy rant de scheepsvloot aen, daer, wallen opgetrocken,
 
Zy aen de sterckte vast gemaert leght, van de walGa naar voetnoot106-07
 
Beschut, en van den stroom omheint wort overal.
[pagina 888]
[p. 888]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

108 omheint leit: en hy eischt zijn braveerende mackers vierwerck enGa naar voetnoot108 109 brandtuigh, en grijpt al verhit eenen brandenden pijnstock in deGa naar voetnoot109 110 vuist. Toen vielenze 'r op aen: de tegenwoordigheit van TurnusGa naar margenoot+ 111 moedightze: en al de jeught verziet zich van barnende fackelen: 112 zy ruckenze van den haert: de roockende torts geeft een pickigeGa naar voetnoot112 113 vlam, en vier en voncken vliegen onder een gemengt naer de 114 starren toe.

115 O Zanggodinnen, zeght my, wat Godt de Teukren voor dienGa naar margenoot+Ga naar voetnoot115 116 schrickelijcken brant beschermde? Wie hunne schepen voor zulck 117 een vlam beschutte? want men hielt van outs voor de waerheit,Ga naar voetnoot117 118 gelijck noch, dat Cybele zelf, der Goden moeder, Jupijn aldusGa naar voetnoot118 119 aensprack, toen Eneas eerst zijne vloot in Frygie, op den bergh 120 Ida, bouwde, en toeruste, om zee te nemen: o zoon, vergun u 121 moeders bede het geen zy, die u berghde en op den troon zette,Ga naar voetnoot121-22 122 op u verzoeckt. Boven op het slot stont een pijnbosch, een woudtGa naar margenoot+ 123 wel zwart en doncker van harsboomen en ahornen, dat my lange 124 jaren waert was, en daer men offerde: dit schonck ick rustigh denGa naar voetnoot124 125 Dardaenschen jongelingk, toen hy een vloot behoefde. Nu steeck 126 ick vol vrees en bekommering. Bevry my van die vreeze, en laetGa naar voetnoot126-127 127 uw moeders gebedt dit hout behouden, op dat het door geen 128 vaeren bederve, nochte door wint of water verga: laet het dit 129 voordeel genieten, dewijl 't op ons geberghte gewassen is. De zoon, 130 die den loop der starren aen den hemel bestiert, antwoorde haer: 131 o moeder, waer wilt ghy het nootlot toe brengen? Wat verzoeckGa naar voetnoot131 132 is dit? Dat kielen, van sterflijcke handen gebouwt, een onsterflijckGa naar voetnoot132-33 133 Recht hebben? en Eneas veiligh 't onveilige water bevare? Wat

[pagina 889]
[p. 889]
 
Hy eischt van zijne maets, die door het velt braveeren,
110[regelnummer]
Het vierwerck, brandttuigh, en wat branden kan en deeren,Ga naar voetnoot110
 
Grijpt zelf, verhit van toorne, een brandend pijnhout aen.
 
Toen vielenze op de vloot. prins Turnus stout bestaen
 
En tegenwoordigheit geeft moedt, en sterckt alle anderen.
 
De fiere jeught verziet zich voort van stoockebranderen,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
En gloênde fackelen. men rucktze van den haert.
 
De fackel roockt en smoockt. de vette peckstock baert
 
Een zwarte vlam, en smoock: en vier en voncken waeien
 
En vliegen in de lucht, en daer de starren draeien.Ga naar voetnoot118
 
O Zanggodinnen, zeght my nu wat Godt, wiens hant
120[regelnummer]
De Troischen hoedde voor dien schrickelijcken brant:
 
Wie hunne vloot voor zulck een vlamme en vier beschutte:
 
Want elck van outs geloofde, en waerheit onderstutteGa naar voetnoot122
 
Dat moeder Cybele, de moeder van de Goôn,
 
Jupijn, der Goden vooght, dus aensprack voor zijn' troon;
125[regelnummer]
Toen vorst Eneas eerst zijn vloot op Ida boude,
 
En reedde in Frygië, eer hy zich ter zee betroude:Ga naar voetnoot126
 
Vergun uw moeders bede, ô zoon, het geene zy,
 
Die u geborgen heeft voor wreede tiranny,Ga naar voetnoot128
 
En op den troon gezet, verzoeckt aen uw vermogen.Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Een pijnbosch stont in top van Ida opgetogen,Ga naar voetnoot130
 
Een woudt, heel zwart en dicht en doncker om zijn loofGa naar voetnoot131
 
Van harsboom en ahorn, en daer het out geloof
 
En offerhanden my behaeghden veele jaeren:Ga naar voetnoot132-33
 
Dit schonck ick den Trojaen, toen hy ter zee zou vaeren,
135[regelnummer]
Een vloot van noode had: nu houdt de vrees my vastGa naar voetnoot135
 
Bekommert, en beducht. ontlastme van dien last,
 
En laet uw moeders bê dit heiligh hout behoeden,
 
Op dat geen vaeren het bederve in zoute vloeden,
 
En water nochte wint dit krencke. dat genotGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Geniet' de stam, die op ons bergen bloeit en bot.Ga naar voetnoot140
 
De zoon, die 's hemels loop bestuurt door zijn vermogen,
 
Zeght: moeder, waer toe wilt gy 't nootlot uit den hoogen
 
Nu brengen? wat verzoeck is dit, dat pijnboomhout,
 
En houte kielen, van een sterflijck mensch gebout,
145[regelnummer]
Een onversterflijck recht genieten op de bare?Ga naar voetnoot145
 
Eneas veiligh het onveiligh vlack bevaere?
[pagina 890]
[p. 890]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

134 Godt vermagh dit? doch ick wil liever, wanneerze hare reis afge-Ga naar margenoot+ 135 leit hebben, en in de havens van Ausonie leggen, al die te voreGa naar voetnoot135 136 de golven ontquamen, en den Dardaenschen Vorst aen het 137 Laurentijnsche lant voerden, hare vergangbaerheit benemen, enGa naar voetnoot137 138 haer in Zeegodinnen veranderen: hoedanigh Dotho, NereusGa naar margenoot+Ga naar voetnoot138 139 dochter, en Galathea het zeeschuim met hare borst doorsnijden. 140 Zoo sprack hy, en bezwoer dit by de stroomen zijnes helschenGa naar voetnoot140-41 141 broeders, en by d'oevers en zwarte poelen, die van peck en zwavel 142 branden; en de gansche Olymp daverde, toen hy haer met zijnGa naar voetnoot142 143 hooft toeknickte. De beloofde dagh en tijt van de SchickgodinnenGa naar voetnoot143-44 144 bestemt, was nu voorhanden, wanneer Turnus gewelt der Goden 145 moeder aendreef om zijn tortsen van de geheilighde schepen af 146 te keeren. Toen flickerde eerst een nieuw licht in hunne oogen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot146 147 een groote wolck scheen uit den oosten door de lucht te drijven,Ga naar voetnoot147 148 men hoorde de reien van Ida, en uit de lucht borst een ysselijckeGa naar voetnoot148 149 stem, van Rutulische en Trojaensche scharen gehoort: o Trojanen, 150 bekommert u zoo byster niet om mijne schepen te beschermen:Ga naar voetnoot150 151 nochte stelt u te weer: want Turnus zal eer de zee dan dit gewijde 152 pijnhout verbranden. Ghy Zeegodinnen, gaet los hene, gaet hene,Ga naar voetnoot152 153 de Moeder gebiet het: en alle schepen rucken terstont elck hunGa naar margenoot+ 154 touwen los van den oever, en vaeren en dompelen hunne snuitenGa naar voetnoot154 155 diep in zee, gelijck dolfljns. Hier veranderenze (een wonderlijckGa naar voetnoot155-56 156 stuck) in zoo vele maeghden, en worden door zee gevoert, zooGa naar voetnoot156-57 157 sterck in getale, als 'er eerst kielen aen de kust lagen. De Rutulers 158 staen verbaest van zinnen, Messapus zelf verschrickt, en zijneGa naar voetnoot158 159 paerden verbystert. De stroomgodt des Tybers slaet een heeschGa naar voetnoot159

[pagina 891]
[p. 891]
 
Wat Godt vermagh dit? doch veel liever wil ick wat,
 
[Wanneerze haere reis afleggende, afgemat
 
En moegevaeren, in d'Ausoonsche havens rusten,]
150[regelnummer]
De zee ontquam, en aen de Laurentijnsche kusten
 
Den Troischen krijghshelt voerde uit zoo veel angst en noot,
 
Ontlasten van bederf, en dan de gansche vlootGa naar voetnoot152
 
In Zeegodinnen door mijn maght om hoogh verkeeren,Ga naar voetnoot153
 
Op datze als Galatee en Dotho heenlaveeren,
155[regelnummer]
En klooven met haer borst de wateren der zeen.Ga naar voetnoot155
 
Zoo sprack hy, en bezwoer dit by d'afgrijslijckheênGa naar voetnoot156
 
Van 's helschen broeders stroom, by d'oevers, om zijn' navel
 
Bevloeit van poelen, zwart als peck, en root van zwavel.Ga naar voetnoot157-58
 
De hemel davert fel, en dreunt, als hy 't belooft,
160[regelnummer]
En haer dit sterckt met eede, en toeknickt met zijn hooft.Ga naar voetnoot160
 
De lang beloofde dagh, de tijt, van Schickgodessen
 
Bestemt, is voor de hant, wanneer om brant te lessen,
 
De torts te keeren van het godtgewijde hout,
 
't Gewelt van Turnus, in zijn' aenslagh brusk en stout,
165[regelnummer]
Der Goden moeder weckt. toen flickerde uit den hoogenGa naar voetnoot162-65
 
Een nieu en hemelsch licht met straelen in hunne oogen:
 
Een groote wolck scheen uit den oosten door de lucht
 
Te drijven, en men hoorde een' zangrey in der vlughtGa naar voetnoot168
 
Van Ida, en een stem borst yslijck uit de wolcken,
170[regelnummer]
Gehoort by Rutulers, en by Trojaensche volcken:
 
O Troischen, weest gerust, en arbeit niet zoo zeer,
 
Tot voorstant van mijn vloot, met bystre tegenweer:Ga naar voetnoot171-72
 
Want Turnus zal de zee eer branden, en verwinnen
 
Dan 't heiligh pijnboomhout. gaet heen, gy Zeegodinnen,
175[regelnummer]
Gaet los en vry in zee, op 's moeders hoogen last.
 
De schepen rucken tou, en wat aen d'oevers vast
 
Gemaert leght, daetlijck los, en dompelen in 't vaeren
 
Hun snuiten, als dolfijns, in zee en zoute baren,
 
Veranderen van vorm [het is een wonderwerck,]
180[regelnummer]
In zoo veel maeghden, en zy worden even sterck
 
Van tal, als schepen, die hier aen de zeekust laegen,
 
Voor wint in zee gevoert. de vyant staet verslagen
 
Van zin, Messapus en het paerdevolck ontstelt.Ga naar voetnoot183
 
De Godt des Tybers slaet een heesch geluit op 't velt,
[pagina 892]
[p. 892]

160 geluit, en treckt zijnen voet naer de diepte te rugge. Maer deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot160 161 stoute Turnus zwicht niet: hy toont zijn moedicheit noch metGa naar voetnoot161-62 162 forsse woorden, en stoft aldus: deze zeegedroghten dreigen de 163 Trojanen: Jupiter zelf berooft hun van zijn gewoone hulp: de 164 Trojanen hoeven niet naer het geweer nochte het vier der RutulenGa naar voetnoot164-65 165 te wachten. De zee is nu voor de Trojanen onbevaerbaer, en geene 166 hoop van t'ontvlughten schiet voor hun over: het water, 't anderGa naar voetnoot166-67 167 deel der weerelt, is hun benomen: wy zijn meester te lande: 168 zoo menigh duizent Italianen wapenen zich tegens hen. Ick schrick 169 voor geen nootlot; al stoffen de Frygen, dat d'antwoorden der 170 Goden hun mede zijn. Hun nootlot en Venus wert genoegh toe-Ga naar voetnoot170 171 gestaen; overmits de Trojanen hunnen voet op den bodem van 172 het vruchtbare Ausonie zetten. Ick heb 'er oock mijn nootlotGa naar voetnoot172 173 tegen, namelijck, het schelmachtige volck die bruit weder t'ont-Ga naar voetnoot173 174 weldigen, en hen te verdelgen: want dit smart Atreus zonen nietGa naar voetnoot174 175 alleen, nochte het staet Mycenen alleen niet vry de wapens t'aen-Ga naar voetnoot175 176 vaerden. Doch iemant moght zeggen: het behoorde genoegh teGa naar voetnoot176 177 zijn, datze eens vergingen: was het dan niet genoegh, datze teGa naar voetnoot177 178 vore eens een schelmstuk begingen? en waer het dan niet beterGa naar voetnoot178 179 geweest zich van alle vrouwen ganschelijck af te houden? Zagen 180 zy (die zoo moedigh zulck een zekerheit op deze wallen en graften,Ga naar voetnoot180 181 een kort uitstel en klein onderscheit des doots, stellen) niet deGa naar voetnoot181 182 vesten van Troje, door Neptuins handen gesticht, in den brantGa naar voetnoot182 183 vergaen? Maer, o mijn uitgeleze gasten, wie rust zich toe, om metGa naar voetnoot183

[pagina 893]
[p. 893]
185[regelnummer]
En treckt zijn' voet te rug naer zijne kil en bronnen:Ga naar voetnoot185
 
Maer stoute Turnus geeft het hierom niet gewonnen:
 
Hy toont zijn moedigheit met woorden, en braveert,
 
En stoft van forsheit dus: dit zeegedroght onteertGa naar voetnoot188
 
En dreight den Troischen. Godt Jupijn komt zelf van boven,
190[regelnummer]
Van zijn gewoone hulpe en bystant hun berooven.
 
Geen Troische wachte zich voor wapens, en geweer,Ga naar voetnoot191
 
En 't vier des Rutulers: de zee en ieder meer
 
Is onbevaerbaer voor Trojaenen, die nu zuchten,
 
En geene hoop zien om hun vyanden t'ontvlughten.
195[regelnummer]
Zy missen 't ander deel der weerelt aen het strant.
 
De zee wort hun berooft en wy zijn heer op 't lant.
 
Zoo veele duizenden van dappere Italjaenen
 
In 't harnas komen hun op 't lijf met standertvaenen.Ga naar voetnoot198
 
Ick schrick voor 't nootlot niet, al stoft de Frygiaen
200[regelnummer]
Dat Godts orakels klaer op zijne zijde staen.
 
Hun nootlot heeft zijn deel nu ruim genoegh genoten,
 
En Venus desgelijx, terwijl de vracht der vlootenGa naar voetnoot202
 
Van Troje haeren voet op deze Ausoonsche kust
 
Gezet heeft. ick heb zelf oock naer mijn' wensch en lust
205[regelnummer]
Mijn nootlot op de hant, om schelmen, die 't zich belgen,Ga naar voetnoot205
 
Dees bruit t'ontweldigen, en Troje te verdelgen:Ga naar voetnoot206
 
Want Atreus bloet gevoelt het schaecken niet alleen,
 
En zich te wapenen past niet alleen Myceen.
 
Doch zoo men zeght: 't behoort de wraeckzucht te genoegenGa naar voetnoot209
210[regelnummer]
Datze eenmael zijn gestraft, die zich al t'eerloos droegen:Ga naar voetnoot210
 
Hoe nu? was 't niet genoegh datze eens een lasterstuckGa naar voetnoot211
 
Begingen? waer 't niet best van 't jofferlijcke juck
 
Zich gansch t'onthouden? en dit volck, dat nu dus moedighGa naar voetnoot211-13
 
Zich zelf op wal en graft [een kort en wederspoedighGa naar voetnoot214
215[regelnummer]
En een klein uitstel van een wisse doot,] verlaet,
 
Zagh dit Neptunus bou, de stadt en al den staet
 
Van Troje, niet in gloet en kool en asch begraven?
 
Maer ô mijn gasten, ô mijn uitgeleze braven,Ga naar voetnoot218
 
Wie rust zich toe om met houweel en schuppe en spa
[pagina 894]
[p. 894]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

184 houweelen en schuppen dien wal te vernielen? en met my op hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot184 185 verbaesde leger aen te vallen? Ick behoef nochte Vulkaens wapens,Ga naar voetnoot185 186 nochte duizent schepen om de Teukren te vermeesteren: laetzeGa naar voetnoot186 187 vry geheel Hetrurie te hulp nemen: zy behoeven voor geenenGa naar voetnoot187-88 188 duisteren nacht te vreezen, nochte dat wy uit bloodicheit by nacht, 189 na het ombrengen der schiltwacht op het hooge slot, hun hetGa naar voetnoot189 190 Palladium zullen ontstelen; of ons heimelijck in den paerdebuickGa naar voetnoot190 191 verschuilen. Men heeft besloten den muur by lichten dage metGa naar voetnoot191 192 vierwerck aen te tasten. Ick zal hun toonen datze met geene 193 Griecken, of jonge Pelasgianen te schaffen hebben, die HektorGa naar voetnoot193 194 tien jaren buiten hielt. Dewijl o mannen het beste deel van denGa naar voetnoot194 195 dagh al verloopen is, zoo laet het werck hier by berusten, en pastGa naar voetnoot195Ga naar voetnoot195-96 196 voort het lijf wel te bezorgen, om hun morgen met den dagh 197 moedigh op te komen. Ondertusschen beveelt men Messapus deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot197Ga naar voetnoot197-98 198 zorge van schiltwacht tegens de poorten uit te zetten, en rontomGa naar voetnoot198-99 199 de vesten licht op te steken. Men kiest zeven paer Rutulers uit, 200 om met soldaten tegens het uitvallen van de stadt te waecken:Ga naar voetnoot200 201 elck worden hondert jongelingen by gezet, die van gout schitteren,Ga naar voetnoot201 202 purpere pluimaedjen voeren, ronde doen, schiltwacht by beurtGa naar voetnoot202Ga naar voetnoot202-03 203 veranderen, en in het gras leggende, elckanderen den wijn toe- 204 schencken, en verzilverde kroezen uitvegen. Men boet wackerGa naar voetnoot204 205 vier, en de wacht brengt den nacht zonder slaepen met tuisschenGa naar voetnoot205 206 over. De Trojanen zien dit van den wal vast aen, houden de hoogeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot206Ga naar voetnoot206-7

[pagina 895]
[p. 895]
220[regelnummer]
Die wal te sloopen, en met my, op Godts gena,
 
't Verbaesde leger in zijn wallen te vernielen.Ga naar voetnoot221
 
'k Behoef Vulkaens geweer, noch geene duizent kielenGa naar voetnoot222
 
Om dit Trojaensch gewelt te dempen: laetze vry
 
Geheel Hetrurie te hulpe neemen: zy
225[regelnummer]
Behoeven geenen nacht noch duisternis te schroomen,
 
Noch datwe bloo by nacht, en, na het ommekomenGa naar voetnoot226
 
Der schiltwacht op het slot om hoogh, het heilighdom
 
Hun steelen zullen: of van schrick ons wederomGa naar voetnoot228
 
Verschuilen in den buick van 't paert: maer wy belastenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
By lichten dage hen met vierwerck aen te tasten.
 
Ick zal hun toonen dat geen wulpsch Pelasgiaen,Ga naar voetnoot231
 
Noch Grieck, dien Hektor voor de poorte en wal hiel staen,
 
Tien jaeren achter een, hun vesten aen komt rannen.Ga naar voetnoot233
 
Dewijl het beste deel van dezen dagh, ô mannen,
235[regelnummer]
Nu al verlopen is, zoo ruste 't werck hier by.
 
Bezorght het lijf, en past om vroegh op uw getyGa naar voetnoot236
 
Hen morgen met den dagh kloeckmoedigh op te wecken.
 
Messapus wort terwijl bevolen alle plecken
 
En wegen naer de poort met schiltwacht te voorzien,
240[regelnummer]
En licht rondom de vest t'ontsteecken voor 't bespiên.
 
Men kiest'er zeven paer Rutulische en getrouwen,
 
Om voor den uitval van de muuren wacht te houwenGa naar voetnoot242
 
Met krijghsliên. ieder wort voorzien met een kornet
 
Van hondert borsten, die in gout en pracht heel net
245[regelnummer]
Uitmunten, purpere pluimaedjen laeten zwaeien,Ga naar voetnoot244-45;
 
Hun ronde gaslaen, met de leus de schiltwacht paeien,Ga naar voetnoot246
 
En die veranderen by beurten, en in 't velt
 
Ter aerde leggende, hun mackren, daer het gelt,Ga naar voetnoot248
 
Den wijn toeschencken, en de zilvre kroezen veegen.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Zy boeten wacker vier. de wacht brengt, niet verlegen
 
Met vaeck, den ganschen nacht met spel en tuischen door.Ga naar voetnoot250-51
 
De Troischen zien dit van de wal aen, houden voor
 
Den vyant vast de wacht gewapent op den toren,
[pagina 896]
[p. 896]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

207 torens met hun geweer bezet, slaen van vreeze de poorten wackerGa naar voetnoot207-8 208 gade, maken bruggen en torens vaerdigh, en brengen geweer byGa naar voetnoot208 209 der hant: Mnestheus en de gestrenge Serestus drijven het werckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot209 210 aen: want vader Eneas stelde hen, indien de noot het vereischte, 211 tot hoofden over de jongelingen, en tot bewintsmannen in voor-Ga naar voetnoot211 212 vallende zaken. De geheele keurbende, om de gevaerlijckheitGa naar voetnoot212Ga naar voetnoot212-13 213 der plaetse lotende, waeckt, en een ieder past op zijn beurt, dieGa naar voetnoot213-14 214 hem staet te bewaren.

215 Nisus, Hyrtakus zoon (een dapper krijghsman, afgerecht opGa naar voetnoot215-16 216 schichten en vlugge pijlen, ontrent en op den jaghtrijcken Ida, 217 die hem Eneas ten medegezelle toezondt) hielt de wacht aen deGa naar voetnoot217 218 poort, met Euryalus, zijnen macker, de schoonste onder alle Enea-Ga naar voetnoot218-19 219 dijnen, en Trojanen, die het harnas aenschoten: een aenkomende 220 knaep, wiens baert, noch noit geschoren, effen aen de kin begostGa naar voetnoot220 221 uit te loopen. Deze beide droegen evengroote liefde tot elckan-Ga naar voetnoot221 222 dere, en trocken te zamen ten oorlogh. Toen stondenze oock teGa naar margenoot+Ga naar voetnoot222 223 zamen op schiltwacht aen de poort. Nisus zeide: o Euryalus, 224 zouden de Goden wel mijn hart met zulck eenen yver ontvoncken?Ga naar voetnoot224 225 Of is een ieders eige onverzaetzame begeerlijckheit zijn Godt?Ga naar voetnoot225 226 Mijn geest wert al over een poos gedreven om te vechten, ofGa naar voetnoot226 227 wat treffelijcks aen te rechten, en kan niet duren dus stil te leggen.Ga naar voetnoot227 228 Ghy ziet met wat een zorgeloosheit de Rutulen ingenomen zijn:Ga naar voetnoot228 229 hier en daer ziet men licht branden: zy leggen in hunnen slaepGa naar voetnoot229-30 230 en dronckenschap versmoort: men hoort nergens geen gewagh: 231 weshalve vat mijn overlegh, en het geen my in den zin schiet.Ga naar voetnoot231

[pagina 897]
[p. 897]
 
En slaen de poorten ga, en maecken van te voren
255[regelnummer]
De brug en torens klaer, en brengen hun geweer
 
Met yver by der hant. de forsse en strenge heerGa naar voetnoot256
 
Sergestus, Mnestheus mê het werck te zamen spoeden:Ga naar voetnoot257
 
Want vorst Eneas, om alle onheil te verhoeden,
 
Indien 't de noot vereischt, hen over d'oorloghsjeught
260[regelnummer]
Tot hoofden in 't bewint gestelt heeft, om met deughtGa naar voetnoot260
 
En raet en daet in al wat voorvalt haer te stijven.Ga naar voetnoot261
 
De keurbende, om 't gevaer der wachtplaets te verblijven
 
Aen 't lot, bewaert zijn beurt, by lot elck toegeleit,Ga naar voetnoot262-63
 
En past op zijne wacht, gewilligh en bereit.
265[regelnummer]
De zoon van Hyrtakus, heer Nysus, op de plichten
 
Des oorloghs afgerecht, en fix op pijl en schichten,Ga naar voetnoot265-66
 
Omtrent en op den bergh van Ida, rijck van jaght,
 
Die hem naer Troje zont, hiel aen de poort de wacht
 
Met Euryael, zijn spits, den schoonsten der genootenGa naar voetnoot269
270[regelnummer]
Van Troje, die getroost het harrenas aenschoten;Ga naar voetnoot270
 
Een jongen knaep, die noch den baert noit scheeren liet,
 
Dewijl men aen de kin het haer uitbreecken ziet.Ga naar voetnoot272
 
Dees blaeckten beide in trouwe en onderlinge minne,
 
En volghden dezen toght. toen stondenze, eens van zinne,
275[regelnummer]
Oock bey hun schiltwacht by de poort uit, zonder smert:Ga naar voetnoot274-75
 
En Nisus zeght: zou Godt, ô Euryael, mijn hart
 
Nu wel met zulck een' brant en yver hier ontvoncken?
 
Of is een ieders lust, noit zadt, en noit volschoncken,Ga naar voetnoot278
 
Zijn Godtheit, die hem drijft? mijn geest wert al een poos
280[regelnummer]
Gedreven naer den strijt, om eenmael voor altoosGa naar voetnoot280
 
Wat treflijcks uit te staen, en kan dus stil niet rusten.Ga naar voetnoot281
 
Gy ziet hoe zorgeloos de Rutulers dees kustenGa naar voetnoot282
 
Bewaeren. hier en daer brant licht voor onze poort.Ga naar voetnoot283
 
Zy leggen in hunn' slaep en dronckenschap gesmoort.
285[regelnummer]
Wy hooren geen gewagh; dies vat mijn overleggen,
 
En 't geen my leght op 't hart, om u alleen te zeggen.
[pagina 898]
[p. 898]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

232 Het volck en de Raet al te zamen willen, dat men Eneas herwaert 233 ontbiede, en mannen uitzende, om hem iet zekers te verkunt-Ga naar voetnoot233-34 234 schappen. Indienze u willen beloven het gene ick eisch [wantGa naar voetnoot234 235 d'eere van de daet is my genoegh] zoo dunckt my, dat men onderGa naar voetnoot235 236 dien heuvel een padt naer Pallas stadt en vesten zou kunnenGa naar voetnoot236 237 vinden. Euryalus van groote liefde tot lof getroffen, stont stom,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot237 238 en sprack zijnen blakenden vrient met een aldus aen: o Nisus,Ga naar voetnoot238 239 schroomt ghy my tot eenen macker van zoo een treffelijck stuck 240 mede te nemen? Zou ick u alleen in zulck een gevaer sturen? Mijn 241 vader Ofeltes, een ervaren soldaet, heeft my, in 't belegh en gevaer 242 en de zwarigheden van Troje, zoo niet opgetogen en onderwezen;Ga naar voetnoot242 243 nochte ick den groothartigen Eneas en zijne fortuin ten uitersteGa naar voetnoot243Ga naar voetnoot243-44 244 toe navolgende, heb my neffens u zoodanigh gedragen. Hier isGa naar margenoot+ 245 oock een hart, dat op geen leven past, en ick houde dat die eere,Ga naar voetnoot245 246 waer naer ghy streeft, niet te dier met den hals betaelt wort. 247 Nisus antwoorde hier op: waerachtigh dat 's de meening niet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot247 248 nochte redelijck: zoo waerlijck laet de groote Jupiter, of wie dezenGa naar voetnoot248 249 aenslagh met genadige oogen aenschouwe, my u nimmermeerGa naar voetnoot249 250 behouden weder zien: doch indien eenigh ongeval (gelijck ghyGa naar voetnoot250-51 251 weet dat zulcke aenslagen vol gevaers steken) my door GodtsGa naar voetnoot251-52 252 gehengenis overquame, zoo woude ick wel dat ghy, die om uwe 253 bevalligheit waerdiger zijt te leven, na my noch overbleeft, opGa naar voetnoot253 254 dat 'er iemant ware, die mijn lichaem onder de dooden zocht,Ga naar voetnoot254-56 255 voor gelt loste, en naer de gewoonte ter aerde bestelde: of indienGa naar voetnoot255

[pagina 899]
[p. 899]
 
De raet en 't volck begeert dat men hierin voorzie,Ga naar voetnoot287
 
En mannen uitzende, en Eneas opontbiê,
 
En hem ons onheil voort verkundige naer boven.Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Indien men 't geen ick eische u willigh wil beloven:
 
Want d'eer van deze daet vernoeghtme meer dan schat;Ga naar voetnoot291
 
Zoo duncktme dat men langs dien heuvel wel een padt
 
Naer Pallas veste en stê van hier zou kunnen vinden.
 
Euryalus, van lust tot zulck een onderwindenGa naar voetnoot294
295[regelnummer]
En lof geprickelt, bleef hier stom en stil voor staen,
 
En sprack zijn' lieven vrient met deze woorden aen:Ga naar voetnoot296
 
O Nisus, schroomtge my, in eene daedt, zoo wacker
 
En treffelijck, met u te neemen, als een' macker?
 
Gedooge ick datge alleen dus heentreckt in dien noot?
300[regelnummer]
Ofelt, mijn vader, een soldaet, zoo trots en groot,
 
Heeft my, in 't zwaer belegh van Troje vijf paer jaeren,
 
Zoo zacht niet opgequeeckt. ick heb, den krijghservaeren
 
Eneas en zijn lot naerstrevende overal,Ga naar voetnoot303
 
My neffens u zoo niet, in allerley geval,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Gedraegen. hier is oock een hart, dat lijf noch leven
 
Ontziet. ick hou deze eer, waernaer gy wenscht te streven,
 
Noch niet te dier betaelt met storten van mijn bloet.Ga naar voetnoot307
 
Hier antwoort Nisus op: ick houde in mijn gemoedtGa naar voetnoot308
 
U niet zoo bloode, noch 't waer billijck, neen waerachtigh.
310[regelnummer]
Zoo waerlijck laet Jupijn, die groot is en almaghtigh,
 
Of wie genadighlijck dien aenslagh aenziet, my
 
U nimmer wederom, behouden 's lijfs, en vryGa naar voetnoot312
 
Van leedt, aenschouwen: doch quaem onheil my te drucken,
 
[Gelijck d'aenslagen meest met ramp en ongelucken
315[regelnummer]
Verzelschapt gaen,] door Godts gehengen van om hoogh,
 
Zoo woude ick wel dat gy, die aengenaem in 't oogh,
 
En 't leven waerder zijt, my zelf moght overleven,Ga naar voetnoot317
 
Op dat'er iemant waer, die, daer ick quam te sneven,
 
Mijn lichaem onder doôn noch zocht, en loste om gelt;
320[regelnummer]
Opdat het, naer 't gebruick, ter aerde wier bestelt,
[pagina 900]
[p. 900]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

256 eenige fortuin dit belette, mijn uitvaert in mijn afwezen hielt, enGa naar voetnoot256-57 257 my met een begrafenisse vereerde. Ick zou, o jonge knaep, geene 258 stof van zoo groot eenen rouwe willen geven aen uwe bedroefde 259 moeder, die alleen onder zoo vele moeders het hart heeft u teGa naar voetnoot259-61 260 volgen, en zich met de muren van den grooten Acestes niet eens 261 bekreunt. Maer d'ander zeit: te vergeefs en ydel zoeckt ghy myGa naar margenoot+ 262 dit uit den hoofde te slaen: ick blijf onveranderlijck by mijn opzet: 263 laet ons spoeden: met een weckt hy de wacht op, die treet in 264 in hunne plaets, en bewaert haer beurt. Hy gaet hene, vergezel-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot264 265 schapt met Nisus, en zy vragen naer den Koningk.Ga naar voetnoot265

266 Alle dieren lagen onbekommert op het velts en sliepen, enGa naar voetnoot266 267 vergaten hunne zwaricheit: d'opperhoofden der Trojanen en 268 d'uitgeleze jeught sloegen raet over de hooftzaken des Rijcks;Ga naar voetnoot268 269 wat hun te doen stont; of wie nu Eneas het gevaer zou verkunt- 270 schappen. Zy stonden midden in het veltleger, en leunden vastGa naar voetnoot270 271 op hunne spietsen, met den schilt aen den arm: toen hielden Nisus 272 en Euryalus beide rustigh aen, om strax ingelaten te worden: datGa naar voetnoot272 273 hun zaeck van groot belangk, en langk uitstel ten hooghsteGa naar voetnoot273-74 274 schadelijck ware. Julus liet terstont de haestigen binnen staen, 275 en beval Nisus te spreken. Toen begost Hyrtakus zoon: o Enea-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot275 276 dijnen, geeft ons naer uwe redelijckheit gehoor, en oordeelt deGa naar voetnoot276 277 zaeck, die u aengedient wort, niet naer onze jongkheit. De Rutulen 278 in hunnen slaep en dronckenschap versmoort, leggen zonderGa naar voetnoot278-79 279 spraeck: wy zagen zelfs op den tweesprongk van den wegh, die

[pagina 901]
[p. 901]
 
Of, zoo 't Fortuin belet, mijn uitvaert moght stofferen,Ga naar voetnoot321
 
En met een ydel graf mijn schimme noch vereeren.Ga naar voetnoot322
 
Ick zoude, ô jonge knaep, geen stof tot zulck een' rou
 
Bestellen willen aen de droeve weduwvrou,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Uw moeder, die alleen, daer andre vrouwen rusten,Ga naar voetnoot325
 
Het hart hadde u getrou te volgen op dees kusten,
 
En met de muuren, daer de groote Acest op steunt,
 
De nieugeboude stadt, zich 't minste niet bekreunt.
 
Maer d'ander zeght: vergeefs en ydel is uw trachten,
330[regelnummer]
Om dezen braven toght te slaen uit mijn gedachten:Ga naar voetnoot330
 
'k Blijf onverandert by mijn opzet: laet ons spoên.
 
Hy weckte daetelijck de wacht op, die tradt toen
 
In hunne plaets, bewaerde op haere beurt hun stede.
 
Hy gaet terstont zijn' gangk, en Nisus volght hem mede.
335[regelnummer]
Zy vraegen ernstigh naer den koningk, hunnen heer.Ga naar voetnoot335
 
De dieren lagen al gerust in slaep ter neêr,
 
Ontslagen van hun zorgh en arbeit op den acker:Ga naar voetnoot337
 
Maer d'oorloghshoofden der Trojaenen even wacker,Ga naar voetnoot338
 
En d'uitgeleze jeught beraemden in den raet
340[regelnummer]
Wat dienstigh wezen moght voor 't rijck, en al den staet;
 
Wat hun te doen stont; wie Eneas best de maerenGa naar voetnoot341
 
Zou brengen van den noot en al hun wedervaeren.
 
Zy hingen midden in het leger, als een zwarm,Ga naar voetnoot343
 
En leunden op hun spiets, de beucklaer aen den arm.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
De mackers Euryael en Nisus beide pordenGa naar voetnoot345
 
Om ingelaeten, en terstont gehoort te worden:
 
Hun zaeck was van belang; 't gewight van hun verzoeck
 
Zou 's raets verlet vergoên. Iülus, even kloeckGa naar voetnoot348
 
En rustigh in den raet, gaf daetelijck een teken,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
En lietze binnen staen, gaf Nisus last te spreecken,
 
Die hief met yver aen: ô Troische krijghsraet, guntGa naar voetnoot351
 
Ons naer uw reedlijckheit gehoor, en weeght dit punt,
 
Dat u wort aengedient, niet naer ons jonge jaeren.Ga naar voetnoot353
 
De Rutuler, in stê van 't leger te bewaeren,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Leght nu in zijnen slaep en dronckenschap gesmoort,
 
En ronckt in 't open velt. wy zagen op de poort
[pagina 902]
[p. 902]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

280 naer de poort, de naeste aen den zeekant, open leit, een bequameGa naar voetnoot280 281 plaets, om hen te belagen. Hun vier begint hier en daer uit teGa naar voetnoot281-82 282 gaen, en leit vast en smoockt naer de lucht. Indien ghy ons toe- 283 laet onze fortuin te verzoecken, wel haest zult ghy Eneas, dieGa naar voetnoot283Ga naar voetnoot283-84 284 naer Pallas muren op ontboden is, met buit uit de vreesselijckeGa naar voetnoot284 285 neerlage hier zien aenkomen: en zoo wy henegaen, het padt zal 286 ons niet missen, die zommige dagen achter een op de jaght, enGa naar voetnoot286-87 287 uit een doncker dal, de toppen der stadt zagen rijzen, en weten 288 hoe de stroom loopt. Toen sprack de bedaeghde Alethes, rijp vanGa naar margenoot+Ga naar voetnoot288Ga naar voetnoot288-89 289 oordeel: o vaderlijke Goden, onder welcker goddelijcke beschut- 290 tinge Troje staet, ghy hebt noch niet voor de Trojanen gansche- 291 lijck te verdelgen; dewijl ghy ons zulcke moedige jongelingen, 292 en zoo rustige harten by zet. Zoo sprekende viel hy hun beideGa naar voetnoot292 293 om den hals, en druckte hunne hant, en de tranen borsten hem 294 ten oogen uit, en biggelden langs zijne kaken. Mannen, hoe kan 295 ick u naer uwe waerdy betalen, voor zoo stout een stuck? EerstGa naar voetnoot295 296 zullen de Goden en uwe daden u zeer treffelijck beloonen: deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot296 297 godtvruchtige Eneas zal het niet onvergolden laten, en Askaen 298 volwassen zijnde, nimmermeer uw groote verdienste vergeten. JaGa naar voetnoot298 299 ick [zoo vervangt Askaen dit] wiens eenige behoudenis aen vadersGa naar margenoot+Ga naar voetnoot299 300 wederkomst hangt, neeme, o Nisus, de groote Huisgoden, en As-Ga naar voetnoot300-1 301 sarakus Haertgodt, en het Heilighdom van de grijze Vesta tot 302 getuigen, en zweere by mijn trouw, wat geluck my oock toevalle,Ga naar voetnoot302-3

[pagina 903]
[p. 903]
 
Den tweesprongk van den wegh, die, naer den zeekant open,
 
Zich stêwaert streckt, een plaets, waerlangs, zy onderkropen,Ga naar voetnoot358
 
Men hun belaegen kan. hun vier gaet hier en daerGa naar voetnoot356-59
360[regelnummer]
Vast uit, en smoockt om hoogh. indienwe op ons gevaerGa naar voetnoot360
 
Met uwe gunste nu een kans bestaen te waegen,Ga naar voetnoot361
 
Gy zult Eneas haest, die nu door velt en haegenGa naar voetnoot362
 
Naer Pallas muuren is ontboden, met zijn' roof
 
En groote neêrlaegh zien aenstreven hier ten hoof.Ga naar voetnoot363-64
365[regelnummer]
Indienwe heenegaen het padt zal ons niet faelen,
 
Die dagen achter een uit jaegen, onder 't dwaelen,
 
Uit zeker doncker dal, de torens in 't verschiet
 
Verryzen zagen, en den loop van dezen vliet
 
Wel kennen. hierop sprack Alethes, de bedaeghde,
370[regelnummer]
En rijp van brein: ô Goôn der vadren, wien 't behaeghde
 
Het volck van Troje, en 't bloet van 't vaderlijck geslacht,
 
Dat u vereerde, te beschutten door uw maght;
 
Nu hebtge noch niet voor de Frygiaensche zielen
 
Geheel ten uiterste te dempen, te vernielen;Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Dewijl gy ons voorziet met zulck een dappre jeught,
 
En rustige gemoên, begaeft met eere, en deught.Ga naar voetnoot376
 
Zoo spreeckt hy, valtze bey, met hartelijck verlangen,Ga naar voetnoot377
 
Om hunnen hals, en druckt hun handen: en zijn wangen
 
Zien nat van traenen, die hy uitstort overbly:
380[regelnummer]
O mannen, kan ick u met recht naer uw waerdy
 
Voor zulck een heldenstuck met prijs en eere kroonen.
 
De Goden zullen eerst uw daeden treflijck loonen.Ga naar voetnoot382
 
Godtvruchte Eneas zal hier niet ondanckbaer staen,
 
En uw verdienst, zoo groot, wort namaels van Askaen,
385[regelnummer]
Als hy volwassen is, verwaerloost noch vergeeten.Ga naar voetnoot385
 
Ick, [zoo vervangt Askaen zijn rede,] hier gezeten,
 
En wiens behoudenis aen vaders weêrkomst hangt,
 
Beroepme, ô Nisus, nu op al wat eer ontfangt,Ga naar voetnoot388
 
Neem groote Huisgoôn, en den Haertgodt van den vader
390[regelnummer]
En vorst Assarakus tot tuigen, en te gader
 
Het heilighdom van Veste, en zweere met ontzagh
 
By mijne trou, wat heil my oock gebeuren magh,
[pagina 904]
[p. 904]

303 dat is voor u ten beste: vordert slechts vader te rugh, levert hemGa naar voetnoot303 304 voor mijn oogen: komt hy weder, zoo zijn wy buiten zwaricheit. 305 Ick zal u schencken een paer zilvere bekers, met groot werckGa naar voetnoot305-6 306 gedreven, die vader in 't veroveren van Arisba kreegh; een paer 307 drievoeten, en twee groote baren gouts; noch een overoudeGa naar voetnoot307 308 schael, van de Sidonische Dido gekomen. Maer winnen wy eensGa naar voetnoot308 309 Italie, krijgen den scepter in de vuist, en loten om den buit; ghy 310 zaeght hoe Turnus te paerde en gewapent opgezeten, van goutGa naar voetnoot310-11 311 flickerde. Ick zal, o Nisus, dien eigen zelven beuckelaer en roode 312 pluimaedje van het lot voor u uitzonderen, gelijck ghy alreedeGa naar voetnoot312Ga naar voetnoot312-13 313 verdient. Behalve dit zal mijn vader u zes paer uitgeleze joffers,Ga naar voetnoot313 314 schoon van leest, vereeren, en zijne gevangens, met alle hun uit-Ga naar voetnoot314 315 rusting, en boven dit al Koningk Latinus landeryen. Maer o eer-Ga naar voetnoot315 316 waerde knaep, wiens jaren de mijne niet veel ontloopen, ick 317 omhels u nu met al mijn hart, en houde u voor mijnen megenootGa naar voetnoot317 318 in alle mijn fortuin. Ick zal in oorloge, of in vrede geenen staet 319 nochte eere zoecken, zonder u: ick zal in raet en daet my meest 320 op u verlaten. Hier op antwoorde Euryalus aldus: of de kans onsGa naar margenoot+ 321 mede of tegen loope, te geenen tijde zal ick hem in zulcke vromeGa naar voetnoot321-22 322 stucken bezwijcken: doch boven al uw beloften bidde ick nochGa naar voetnoot322-23 323 om eene. Ick heb een moeder, van Priams out geslacht, die my 324 in ellende natreckende, nochte van Iliums landouwe, nochteGa naar voetnoot324 325 Acestes Koningklijcke vesten te rugge kon gehouden worden:Ga naar voetnoot325

[pagina 905]
[p. 905]
 
Dat 's u geschoncken. ga en hael, naer uw vermogen,Ga naar voetnoot392-93
 
Mijn' vader herrewaert, en breng hem voor mijne oogen.Ga naar voetnoot393-94
395[regelnummer]
Indien hy keer', zoo zijn wy veiligh voor gevaer.
 
Ick zal u schencken een paer zilvre bekers, zwaer
 
Van 't fijnste zilver, met groot werck vol kunst gedreven,
 
Die, toen Arisbe zich in 't endt most overgeven,
 
Mijn vader kreegh, noch twee dryvoeten, tot een prael,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Twee groote baren gouts, eene overoude schael,Ga naar voetnoot400
 
Van Sidons koningin gekomen onder 't minnen.Ga naar voetnoot401
 
Maer komen wy in 't ende Italie eens te winnen,
 
En krijgen door het zwaert den scepter in de hant,
 
En loten om den buit: gy zaegt nu hoe parmantGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
Vorst Turnus, trots te paert, en moedigh op zijn wapen,Ga naar voetnoot405
 
Met gout braveert. ick zal, ô Nisus, eer der knaepen,
 
Dien zelven beuckelaer, die zelve roode pluim
 
Uitzondren buiten 't lot voor u, gelijck gy ruim
 
En rijckelijck verdient. behalve die geschencken
410[regelnummer]
Zal vader u met zes paer jofferen gedencken,Ga naar voetnoot410
 
De bloem van 't gansche hof, en overschoon van leest,Ga naar voetnoot411
 
En zijn gevangenen, en wat voor schat en geest
 
Aen hunne uitrusting hangt, waerme zy gingen stryen,Ga naar voetnoot412-13
 
En tot een toegifte al Latinus landeryen.
415[regelnummer]
Maer ô eerwaerde knaep, wiens jaeren mijnen tijtGa naar voetnoot415
 
Niet veel ontloopen, ick omhelze u heel verblijt
 
Uit al mijn harte, en houde u, onder zoo veel grooten,
 
In alle mijn fortuin, voor een' van mijn genooten.
 
Ick zal voortaen in vrede en ooreloge nu
420[regelnummer]
Naer eer noch staeten staen, noch zege zonder u.Ga naar voetnoot420
 
Ick zal in raet en daet my meest op u verlaeten.
 
Toen antwoorde Euryael: het zy de kans wil baeten,Ga naar voetnoot422
 
Of tegenloopen, 'k zal in zulcke dapperheên
 
Hem niet bezwijcken: doch ick bidde slechts om eenGa naar voetnoot423-24
425[regelnummer]
Belofte, boven al uw onverdient beloven:Ga naar voetnoot425
 
Ick hebbe een moeder, noch een telgh uit Priams hoven,
 
En overouden stam, die, in elende my
 
Natreckende, geensins door Trojes heerschappy,Ga naar voetnoot428
 
Noch door Acestes stadt en koningklijcke veste
430[regelnummer]
Met kracht te houden was: dees laet ick hier ten leste,Ga naar voetnoot430
[pagina 906]
[p. 906]

326 deze verlaet ick nu zonder afscheit te nemen; zonder datze beseffeGa naar voetnoot326-27 327 wat gevaer hier aen vast zy of niet: de nacht en ghy kunnen 328 getuigen, dat ick mijn moeders tranen niet zou mogen zien: maerGa naar voetnoot328 329 ick bidde u, troost d'arme vrouw, en kom de verlate te hulp. 330 Magh ick my hier in op u verlaten; zoo veel te stouter zal ick 331 tegens allerley geval aengaen. De Dardanen, in hun gemoedtGa naar voetnoot331 332 getroffen, mosten hun tranen laten, boven al de schoone Julus, 333 wien het hart van genegenheit tot zijnen vader overliep. ToenGa naar voetnoot333 334 sprack hy aldus: ick beloof u al wat uwe treffelijcke aenslagen welGa naar voetnoot334 335 verdienen; want ick zalze voor mijn eige moeder houden, en hier 336 zal niet aen ontbreken dan de naem van Kreüze: en zy, dieGa naar voetnoot336 337 zulck eenen zoon ter weerelt broght, wil geen geringe gunstGa naar voetnoot337 338 genieten, hoe dit stuck oock uitvalle. Ick zweer u by dit hooft, 339 waer by mijn vader plagh te zweeren, het geen ick u beloof, zooGa naar voetnoot339 340 d'aenslagh quame te gelucken, dat zelve zal uwe moeder en uwen 341 geslachte evenwel geworden. Zoo spreeckt hy al schreiende,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot341 342 neemt voort van zijne zijde den gulden degen, met een yvoire 343 scheede, zeer kunstigh van den Gnossischen Lykaon gewrocht,Ga naar voetnoot343 344 en hy vereert hem dit geweer. Mnestheus schenckt Nisus een 345 ruigh leeuwsvel: de getrouwe Alethes verwisselt zijnen helm met 346 hem. Terstont tredenze gewapent hene, nagevolght tot aen deGa naar margenoot+ 347 poort toe, met geluckwenschen van alle voorbarighste ouden enGa naar voetnoot347 348 jongelingen; en de schoone Julus, hebbende voor zijne jaren eenGa naar voetnoot348-49 349 mannelijcke achterdocht, en een hart in 't lijf, belaste hun vele 350 dingen zijnen vader over te dragen; maer hy sprack slechts inGa naar voetnoot350-51 351 den wint en vruchteloos. Zy gingen uit, geraeckten over de graf-Ga naar margenoot+ 352 ten, en trocken by doncker nacht naer 's vyants leger toe, om voorGa naar voetnoot352Ga naar voetnoot352-53 353 hunne doot menigh man van kant te helpen. Zy zien overal vele

[pagina 907]
[p. 907]
 
Oock zonder afscheit, eer zy eens beseft en ziet
 
Wat noot en lijfsgevaer dees aenslagh baert, of niet.
 
De nacht en gy, is 't noot, kunt tuigen en vermaenen,Ga naar voetnoot433
 
Dat ick geensins kan zien mijn moeders rou, en traenen:
435[regelnummer]
Dies bidde ick troost de droeve en arme weduvrou,
 
En komt haere eenzaemheit te hulpe in druck en rou:
 
Zoo veel te stouter zal ick alle rampen tarten,
 
En allerley geval. de Frygiaensche harten
 
Getroffen, stonden met de traenen in 't gezicht,Ga naar voetnoot438-39
440[regelnummer]
Oock schoone Iülus zelf, wiens hart, hier door gesticht,Ga naar voetnoot440
 
Van treck tot vaders gunst geheel scheen t' overloopen.Ga naar voetnoot441
 
Toen sprack hy: ick belove u alles wat gy hoopen
 
En wenschen zoudt, en wat u dappere aenslagh rijck
 
Verdient: ick houze oock voor mijn moeder, en gelijck
445[regelnummer]
Kreüze, [alleen haer naem verschilt,] in eere en waerde:
 
En zy, die zulck een' zoon ter weerelt broght, en baerde,
 
Geniet geen kleine gunst tot haeren lesten dagh.
 
Ick zweere u by mijn hooft, waer by mijn vader plagh
 
Te zweeren, al het geene ick u beloof voor allen,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Zoo d'aenslagh deze reis geluckigh uit wil vallen,
 
Dat erft uw moeder en uwe erven op een ry.Ga naar voetnoot451
 
Zoo spreeckt hy schreiende, neemt voort van zijne zy
 
Den gulden degen en de scheede van yvooren,Ga naar voetnoot453
 
Zelf van Lykaon, in 't Kretenzer rijck geboren,
455[regelnummer]
Heel geestigh uitgewrocht, en schenckt hem dit geweer:Ga naar voetnoot455
 
Helt Mnestheus schenckt hem een ruigh leeusvel tot zijne eer.Ga naar voetnoot456
 
Getrouwe Alethes ruilt zijn' helm met dezen vroomen.Ga naar voetnoot457
 
Zy treên gewapent met den krijghsraet heen, en komen
 
Tot by de hooge poort, geleit van out en jongk.
460[regelnummer]
Men wenschtze heil en spoet. de schoone Iülus blonck
 
Van manbaere achterdocht, voor zijnen tijt en oude,Ga naar voetnoot461
 
En toonde zijnen moedt. hy sprack hen, en betroude
 
Hun veele zaecken aen den vader, dien hy mint,
 
Te melden, doch vergeefs: die last verdween in wint.
465[regelnummer]
Zy gingen t'zamen uit, geraeckten over grachten,
 
En trocken in der nacht by doncker naer de wachten
 
Van 's vyants leger toe, om voor hun einde noch
 
Veel vyanden om hals te brengen door bedrogh.Ga naar voetnoot468
[pagina 908]
[p. 908]

354 soldaten droncken in het gras leggen slaepen, en wagens op denGa naar voetnoot354-55 355 waterkant staen, en te gelijck wapens, en wijnvaten, en mannen 356 tusschen garreelen en raders leggen. Hyrtakus zoon spreeckt eerstGa naar margenoot+ 357 aldus: Euryalus, de gelegenheit zelf noodight ons nu om wat stouts 358 te bestaen. Derwaert op leit de wegh: sla ga, en zie van verreGa naar voetnoot358-59 359 toe, dat niemant ons van achter opkome. Ick zal hier onder hou- 360 wen, en u genoegh ruimbaen maken. Zoo spreeckt hy, zwijghtGa naar voetnoot360-61 361 kort stil, en rant te gelijck met zijnen degen den trotsen Rham-Ga naar margenoot+ 362 netes aen, die by geval op tapijt en zijn hooge veltkoets leggende,Ga naar voetnoot362 363 zoo vast sliep dat hy ronckte, en t'effens Koningk en wichelaer,Ga naar voetnoot363 364 by Koningk Turnus zeer gezien was; doch kon door zijn wichelery 365 dien slagh niet van zijnen hals afkeeren. Hy versloegh drie dienaers,Ga naar margenoot+ Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot365 366 die by geval onder de wapens neffens hem lagen; en Remus schilt-Ga naar voetnoot366 367 knaep, en den wagenaer zelf, onder de paerden betrapt; en hieuwGa naar voetnoot367 368 hun met den degen den hals af, terwijlze vol vaecks, het hooftGa naar voetnoot368 369 lieten hangen: toen streeck hy den meester zelf den kop af, enGa naar voetnoot369 370 liet den romp achter hem bloet uitrispen; gront en matras drevenGa naar voetnoot370 371 in het zwarte en laeuwe bloet: oock sneuvelden Tamyrus, enGa naar voetnoot371 372 Lamus, en Serraen, een jongelingk, die schoon van aengezicht, 373 en smoordroncken van wijn, daer lagh zoo langk als hy was, en 374 spade in den nacht bleef zitten spelen: geluckigh waer de jonge-Ga naar voetnoot374 375 lingk geweest, had hy al den nacht blijven spelen, en het tot den 376 dagh toe uitgehardt. Gelijck een nuchtere leeuw, van razendenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot376 377 honger aengeprickelt, den vollen schaepsstal overendt zet, en het 378 tangere vee, dat stom van schrick is, vast bijt en sleept en sleurt,Ga naar voetnoot378 379 en met zijnen bloetdorstigen muil brult; zoo paste Euryalus teGa naar voetnoot379Ga naar voetnoot379-80

[pagina 909]
[p. 909]
 
Zy zien 'er overal veel krijghsvolck, vol en droncken,
470[regelnummer]
En hoorenze, in het gras gestreckt, onachtzaem roncken.Ga naar voetnoot470
 
Zy zien de wagens staen op velt en waterkant,
 
De wapens, vaten wijns, en mannen, in het zant,
 
En tusschen raders en garreelen, nederleggen.
 
Dat moedight Nisus dit aen Euryael te zeggen:Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Gelegenheit en tijt vermaenen nu ons tween
 
Wat dappers aen te gaen: de wegh leght derwaert heen.Ga naar voetnoot476
 
Sla ga van verr': magh ick van achter slechts betrouwen
 
Dat my geen vyant volghe; ick zal hier onder houwen,
 
En baenen u den wegh. zoo spreeckt hy, zwijght heel kort,
480[regelnummer]
Rant voort Ramnethes aen, den trotsaert, die gestortGa naar voetnoot480
 
En bij geval gestreckt op zijne velttapijten,Ga naar voetnoot481
 
En hooge veltkoets, niet ontziet den nacht te slijtenGa naar voetnoot482
 
Met slaepen dat hy ronckt; een koning, groot van maght,
 
En teffens wichelaer, by Turnus hoogh geacht,
485[regelnummer]
Doch kon door wichlen 't zwaert van zijnen hals niet keeren.
 
Hy velt dry dienaers, die des konings stoet vermeeren,Ga naar voetnoot486
 
En rusten onder tuigh, geweer en harrenas,
 
Oock Remus schiltknaep en koetsier, zoo lang hy was,Ga naar voetnoot488
 
Hier onder 't paert betrapt. hy hieuze met den degen
490[regelnummer]
Den hals af, die, vol vaecks, en slaeprigh neêrgezegen,
 
Hun hoofden lieten slap neêrhangen, tot hun straf.Ga naar voetnoot491
 
Toen streeck hy zelf den heer het hangend hooft oock af,
 
Wiens romp het zwarte bloet uitrispte en heen liet loopen,
 
Dat d'aerde en zijn matras in 't laeuwe bloet verzopen.
495[regelnummer]
Oock sneuvelt'er Tamier, en Lamus, en Serraen,
 
Een jongelingk, die schoon van aenzicht, overlaên
 
En droncken van den wijn, en slap, zijn leên liet streelen,Ga naar voetnoot497
 
Hier lagh zoo lang hy was, en spa by nacht bleef speelen.
 
Geluckigh waer de knaep had hy den ganschen nacht,
500[regelnummer]
Tot in den morgenstont, met speelen doorgebraght.
 
Gelijck een nuchtre leeu, van hongersnoot geprickelt,
 
Zich dol en razende in den vollen schaepsstal wickelt,Ga naar voetnoot502
 
En zet dien overende, en bijt, en sleept, en sleurt
 
Het zachte vee, dat stom van schrick en vreeze treurt,Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Terwijl de moortmuil brult, bloetdorstigh en bloetgierigh;
[pagina 910]
[p. 910]

380 raecken, die verhit en razende, midden onder den hoop, veelGa naar margenoot+Ga naar voetnoot380Ga naar voetnoot380-81 381 volcks van geen aenzien op den hals komt, en Fadus, en Hebesus, 382 en Rhetus, en Abaris, nergens van wetende; Rhetus, die wackerGa naar voetnoot382 383 zijnde, al dien handel aenzagh, maer uit vreeze achter eenenGa naar voetnoot383 384 grooten berckemeier schuilende, in 't oprijzen, van dicht by, hetGa naar voetnoot384 385 gansche lemmer, en den dootsteeck recht in de borst kreegh, 386 zoo dat hy stervende zijn purpere ziel uitbraeckte, en wijn enGa naar voetnoot386 387 bloet onder een gemengelt overgaf. Hy voer ter sluick in zijnGa naar voetnoot387-88 388 hitte voort, en quam nu Messapus spitsbroederen by, daer het 389 vier endelijck begost uit te gaen, en hy de paerden, naer de manierGa naar voetnoot389 390 vast gebonden, gras zagh eten; wanneer Nisus in het kort (wantGa naar margenoot+Ga naar voetnoot390Ga naar voetnoot390-92 391 hy merckte dat zijn bloetdorstigheit en wraeckgierigheit te hoogh 392 liepen) aldus sprack: laet ons ophouden, want de dagh komt op, 393 en ons verraden: men heeft zich genoegh gewroken, en door den 394 vyant hene den wegh gebaent. Zy laten menigh krijghsmans 395 geweer en wapen van louter zilver leggen, en te gelijck bekers 396 en schoone tapijten. Euryalus nam Rhamnetes paerdebehangsel,Ga naar voetnoot396 397 en den riem met goude doppen beslagen, eertijts den Tibur-Ga naar voetnoot397 398 tijnschen Remules tot een schenckaedje toegezonden, van den 399 overrijcken Cedikus, om t'zijnen huize te noodigen den afwezen-Ga naar voetnoot399 400 den gast, die stervende dit zijnen neve besprack; na wiens over-Ga naar voetnoot400 401 lijden de Rutulers in den oorloogh dien buit streken. EuryalusGa naar voetnoot401 402 nam dit, en lade het, tot zijn ongeluck, op zijn stercke schouders: 403 daer na zette hy Messapus helm met de brave pluimaedje op zijnGa naar margenoot+Ga naar voetnoot403 404 hooft: Aldus, ten veltleger uitstrijckende, zagenze naar een goetGa naar voetnoot404 405 henekomen.

[pagina 911]
[p. 911]
 
Zoo past Euryalus te raecken, dol en vierigh,Ga naar voetnoot506
 
In 't midden van den hoop, en komt'er menigh fel
 
Die van geen aenzien is, op 't lijf gezwint en snel,
 
Hebesus, Abaris, en Retus, Fadus mede,
510[regelnummer]
Onweetende in den slaep verrascht met punt en snede,Ga naar voetnoot510
 
Behalve Retus, die den moort, noch wacker, zagh,
 
Maer angstigh achter 't hol des berckemeiers laghGa naar voetnoot512
 
En doock, en, toen hy rees, van 't lemmer wert doorregen,
 
En recht in zijne borst den dootsteeck heeft gekregen,
515[regelnummer]
Zoo dat al stervende hy zijne purpre ziel
 
Met wijn en bloet uitbraeckte, en doot ter aerde viel.
 
Hy voer ter sluick al voort te vierigh op hen allen,
 
En quam de spitsbroêrs van Messapus aengevallen,
 
Daer endelijck het vier begon heel uit te gaen,
520[regelnummer]
En hy de paerden noch, naer 's ruiters wijzen, aenGa naar voetnoot520
 
Den teugel en den toom gebonden, gras zagh eeten;
 
Als Nisus [want hy zagh hoe Euryael, gebeetenGa naar voetnoot522
 
Van wraecke, en al te heet in 't storten van dit bloet,
 
Vervoert wiert,] hem in 't kort dit voerde te gemoet:Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Nu toom u wraeck: de dagh komt op, en ons verraeden.
 
Al wraecks genoegh: men heeft door 's vyants bloet de paden
 
Geveilight. zy aen 't vliên, en laeten krijghsgeweer,Ga naar voetnoot527
 
En zilvre wapens, en tapijt, en schael, en meer
 
Geweeren in den loop: en Euryael aenvaerdeGa naar voetnoot529
530[regelnummer]
Het paertsbehangsel van Ramnethes, groot van waerde,
 
En ook den wapenriem, met doppen, fijn van gout
 
Beslagen, eertijts aen heer Remulus betrout,Ga naar voetnoot532
 
En toegezonden naer 't gebiet der Tiburtynen,
 
Van rijcken Cedikus, tot een geschenck, om t'zijnen
535[regelnummer]
Palaize dus te noôn den uitgereisden gast,Ga naar voetnoot535
 
Die dit zijn' neef besprack, in stervens noot en last,
 
Waerna de Rutuliers al dees cieraeden kregen,
 
En wonnen door de maght van hunnen blancken degen.
 
Euryal lade dit, doch tot zijn eige scha,
540[regelnummer]
Op zijnen stercken neck, en schouder, zette dra
 
Messapus gulden helm, met pluimen trots besteecken,Ga naar voetnoot541
 
Vol moedts op 't hooft: en, dus ten leger uitgestreecken,Ga naar voetnoot542
 
Ziet ieder het gevaer t'ontslippen, eer 't hem gelt.Ga naar voetnoot543
[pagina 912]
[p. 912]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

406 Terwijl d'overige keurbende uitgerust te velde lagh en toefde,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot406-9 407 gingk de vooruitgestuurde ruitery, onder Volscens, haren Rit- 408 meester, driehondert sterck, alle met schilden voorzien, uit Latinus 409 stadt, om Koningk Turnus antwoort over te brengen. Zy genaeck- 410 ten het leger, en waren alreede dicht onder den wal, wanneerze 411 van verre deze twee ter slincke hant zagen inslaen; en de helm 412 Euryalus, in de schemeringe van den nacht, onvoorziens verriet,Ga naar voetnoot412 413 overmits de stralen recht in hunne oogen flickerden. Dat is nietGa naar voetnoot413-14 414 mis gekeken, riep Volscens uit den hoop: staet vast, mannen: 415 wat jaeght u hier? wat zijt ghy voor soldaten? of waer leit de wegh?Ga naar voetnoot415 416 Zy antwoorden niet, maer vlughten boschwaert in, en zoecken 417 heul aen de schaduwe. De ruiters bezetten de bekende toepaden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot417 418 en omcingelen alle toegangen van wederzijde met wacht. DaerGa naar voetnoot418 419 stont een groot bosch, ruigh van doorne neggen en dicht vanGa naar voetnoot419Ga naar voetnoot419-20 420 bruine eeckelboomen; hier en daer liep een spoor langs verborgeGa naar voetnoot420-21 421 voetpaden. De donckerheit der tacken en last des roofs belem-Ga naar voetnoot421 422 meren Euryalus, en de vrees verbystert hem, in 't nasporen derGa naar voetnoot422 423 wegen. Nisus gaet zijnen gangk, en was alree, zonder omzien,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot423 424 's vyants handen ontglipt, en by 't Albaensche meir, sedert naer 425 Alba genoemt, gekomen, daer nu Koningk Latinus hooge stallin-Ga naar voetnoot425 426 gen stonden. Toen hy staen bleef, en te spade naer zijnen achter- 427 gebleven vrient omzagh, kermde hy: ongeluckige Euryalus, waerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot427

[pagina 913]
[p. 913]
 
Terwijl het ovrigh deel der keurebende in 't velt
545[regelnummer]
Lagh uitgerust, en voor de sterckte hier verbeide,Ga naar voetnoot545
 
Gingk d'andre ruitery, die onder het geleideGa naar voetnoot546
 
Van Volscens was gestuurt, dryhondert sterck geschat,
 
Met schilden gestoffeert, uit vorst Latinus stadt,Ga naar voetnoot548
 
Om koningk Turnus zelf het antwoort t'openbaeren.Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Zy naecken ree de wal, het heir en d'oorloghsschaeren,Ga naar voetnoot550
 
Wanneerze juist dees twee van verr' ter slincke zy
 
Zien inslaen, daer de helm, in 't oogh der ruitery',
 
By 't scheemren Euryael verriet door 't wederflickeren,Ga naar voetnoot553
 
Als zy dien op zijn hooft zien schitteren, en blickeren.
555[regelnummer]
Dat is niet misgezien, riep Volscens: staet, blijft staen.
 
Staet vast: gy mannen, staet: wat jaeght u herwaert aen?Ga naar voetnoot556
 
Waerheene? spreeckt: staet vast. wat zijtge voor gezellen?
 
Zeght op: waer leght uw padt? zy zwijgen stil, en snellen,
 
Antwoorden niet een woort, maer vlieden boschwaert aen,
560[regelnummer]
En zoecken troost en heul aen schaduwrijcke paên.
 
De ruiters sluiten al de wegen, die zy kennen,Ga naar voetnoot561
 
Omringen streeck en spoor met wacht, in 't ommerennenGa naar voetnoot562
 
Te paert, van wederzijde. een vreeslijck bosch, geplantGa naar voetnoot563
 
Heel ruigh van haegedoorne en dicht aen elcken kantGa naar voetnoot563-64
565[regelnummer]
Van eick en schaduwe, laet nergens 't oogh een open,Ga naar voetnoot565
 
Daer donckre voetpaên hier en ginder heeneloopen.
 
De donckerheit van 't loof, de last van zijnen buit
 
Belemren Euryael. de vrees en nadocht stuit,Ga naar voetnoot568
 
Verbystert hem op 't spoor, in 't spooren naer de wegen:
570[regelnummer]
Maer Nisus gaet zijn' gangk, ontglipt zijn vyants degen,
 
Oock zonder om te zien naer zijnen vrient, heel veer,Ga naar voetnoot571
 
En raeckt al ylende tot by 't Albaensche meer,
 
Dat sedert zijnen naem naer Alba heeft gekregen,
 
Daer vorst Latinus stal zoo hoogh staet opgestegen.
575[regelnummer]
Toen hiel hy stant, en zagh te spade met verdriet
 
Te rug naer Nisus, dien hy treurigh achterliet.
 
Hy kermde: och, Euryael, rampzalige, in wat straetenGa naar voetnoot577
[pagina 914]
[p. 914]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

428 liet ick u? of waer langs volgh ick u? Hy loopt weder al de ver-Ga naar voetnoot428Ga naar voetnoot428-29 429 bysterde baen van het bedrieghelijcke bosch langs, slaet te rugge 430 al zijn voorgaende voetstappen gade, en dwaelt door d'eenzameGa naar margenoot+Ga naar voetnoot430 431 heggen. Hy hoort paerden, hy hoort gerucht, en tekens, dat hyGa naar voetnoot431Ga naar voetnoot431-32 432 gevolgt wort, en het verwijlt ondertusschen niet lang, of hemGa naar voetnoot432 433 komt een geroep ter ooren: en hy ziet Euryalus alree, door deGa naar voetnoot433-35 434 verbystertheit der plaetse en 't gerucht, dat schielijck by nacht 435 opstack, in 's vyants handen vervallen, en voortgesleurt, te ver-Ga naar margenoot+ 436 geefs poogen om hun t'ontworstelen. Wat zal Nisus doen? metGa naar voetnoot436 437 wat gewelt, met welck geweer durf hy den jongelingk ontzetten?Ga naar voetnoot437 438 zal hy zich midden onder den vyant begeven, en hun in den mont 439 loopen, om eerlijck in 't velt te sterven? Hy zet zich haestigh metGa naar margenoot+Ga naar voetnoot439 440 den schicht schrap, om toe te worpen, en om hoogh de Maen 441 aenziende, bidt aldus: o Godin, dochter van Latone, eere derGa naar voetnoot441 442 starren, en schutsvrouw der bosschen, kom ons in onze zwari- 443 cheit genadigh te hulpe. Indien mijn vader Hyrtakus oit mijnentGa naar voetnoot443-44 444 halve uwe altaren begiftighde; indien ickze met eenigh wiltvangk 445 vereerde, of het wilt aen de roos van uw kerckgewelf ophing, ofGa naar voetnoot445 446 boven aen 't gewijde dack haeckte: gedoogh dat ick dezen troepGa naar voetnoot446 447 magh verstrojen, en bestier mijnen schicht door de lucht. ZooGa naar voetnoot447 448 sprack hij, en schoot het yzeren punt met al zijne maght, dies deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot448 449 speer by nacht door de donkere lucht vloogh, datze snorde, leder 450 en hout van Sulmos schilt kliefde, daerze in stucken brack, hemGa naar voetnoot450 451 voort in het ingewant trof, dat hy kout wiert, een warme beeckGa naar voetnoot451 452 ter borst uitbraeckte, en hickte en snickte, dat de darmen schud- 453 den. Zy zien rontom, maer ziet de zelve schutter schiet noch feller

[pagina 915]
[p. 915]
 
Verliet ick u? waer vinde ick u, die nu verlaeten
 
In last zijt? en hy loopt verbijstert langs de baen
580[regelnummer]
Van dit bedrieghlijck bosch, en slaet in 't heenegaen
 
Zijne eerste stappen gade, en dwaelt door dootsche heggen,
 
Hoort paerden, hoort gerucht, en tekens, die hem zeggenGa naar voetnoot582
 
Dat hy gevolleght wort, en dit verwijlt niet lang,
 
Of hem komt een geroep ter ooren, droef en bang,
585[regelnummer]
En ziet Euryalus, verbystert door de wegen,Ga naar voetnoot585
 
En 't oorloghsboschgerucht, by duister opgesteegen,
 
Verbaest en onvoorziens in 's vyants hant beknelt,Ga naar voetnoot587
 
Gesleept, en voortgesleurt, en poogen met geweltGa naar voetnoot588
 
Vergeefs t'ontworstelen. wat staet'er te bedrijvenGa naar voetnoot589
590[regelnummer]
Voor Nisus? met wat maght zal hy den jonglingk stijven?Ga naar voetnoot590
 
Met welcke wapenen ontzetten in der noot?
 
Zal hy zich midden in den vyant, en de doot
 
Begeven, en van zelf in 's vyants degen loopen,Ga naar voetnoot593
 
En eerlijck dit verlies met zijnen hals bekoopen?Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Hy zet zich haestigh schrap met zijnen scherpen schicht,
 
Om toe te worpen, en, aenschouwende het licht
 
Der maene om hoogh, verheft zijn stem aldus ten troone
 
Des hemels: ô Godin, ô dochter van Latone,
 
O eer der starren, en beschutsvrou van het woudt,
600[regelnummer]
Verleen ons in den noot de hulp, u toebetrout.Ga naar voetnoot600
 
Heeft vader Hyrtakus uw outer oit met giften
 
Om mijnent wil vereert: indien ick 't door mijn driftenGa naar voetnoot602
 
Met wiltbraet oit vereerde, of iet van 't geene ick ving
 
Zoo danckbaer aen het slot des kerckgewelfzels hing,Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Of haeckte aen 't heiligh dack; vergun dat ick rechtschapenGa naar voetnoot605
 
Dien oorloghstroep verstroie en voorjaeg' met mijn wapen.Ga naar voetnoot606
 
Bestier bestier mijn speer, en drijfze door de lucht.
 
Zoo sprack hy, schoot het punt van yzer met der vlughtGa naar voetnoot608
 
Uit al zijn maght. de speer, toen zulck een kracht haer porde,
610[regelnummer]
Doorklooft de donckre lucht zoo vreeslijck, datze snorde
 
Door hout en leder van heer Sulmoos borstrondas;Ga naar voetnoot611
 
Daer brackze in stucken, trof hem 't ingewant, die ras,
 
Nu bleeck en koudt, een beeck van warrem bloet uitbraeckte
 
Ter borst uit, hickte, en snickte, als 't harde borstbeen kraeckte,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Hy al zijn darmen schud. zy zien rondom door 't licht.Ga naar voetnoot615
 
De zelve schutter schiet noch eenen andren schicht
[pagina 916]
[p. 916]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

454 eenen anderen schicht van zijn oortip af. Terwijlze vast sidderen,Ga naar voetnoot454 455 vlieght de speer Tagus van wederzijde door den slaep van 't hooft,Ga naar voetnoot455 456 dat het kraeckt, en het punt al laeuw in zijn doorschoten breinGa naar voetnoot456 457 hangen blijft. De forsse Volscens raest, en ziet den schutter ner-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot457 458 gens, nochte weet niet tegens wien hy in zijn hitte zal aengaen.Ga naar voetnoot458 459 Ghy zultze evenwel, zelt hy, my beide met uwen bloede op heeterGa naar voetnoot459-60 460 daet boeten: met een trat hy Euryalus met zijn uitgeruckte klingGa naar margenoot+Ga naar voetnoot460 461 toe: doch Nisus, verschrickt en zinneloos, riep toen, en kon zichGa naar voetnoot461 462 niet langer in het donker verbergen, nochte zoo groot een droef- 463 heit verdragen: raeck my, raeck my: hier is de man, die het u dede: 464 o ghy Rutulers, past my met uwen degen te raken: altemael is 'tGa naar voetnoot464 465 mijn bedrogh: dees heeft niet misdaen, nochte had het hart, nochteGa naar voetnoot465 466 kon zoo veel: ick neem hemel en starren, hier van bewust, totGa naar voetnoot466 467 getuigen: zoo zeer beminde hy zijnen al t'ongeluckigen vrient.Ga naar voetnoot467 468 Aldus sprack Nisus: maer het zwaert Euryalus met kracht toe-Ga naar margenoot+ 469 gedreven, gingk hem door de ribben, en zijn blancke borst. 470 Euryalus tuimelt doot neder, het bloet loopt over dat schoone 471 lichaem, en het hooft blijft slap op de schouders hangen: gelijckGa naar margenoot+ 472 een purpere bloem met den ploegh afgesneden, al stervende 473 quijnt; of mankop hals en hooft laet hangen, wanneer het by ge-Ga naar voetnoot473 474 val doornat geregent is. Maer Nisus vlieght 'er midden onder, en 475 zoeckt alleen Volscens onder al den hoop: op Volscens alleen 476 heeft hy 't geladen. De vyanden omcingelen, keeren en houdenGa naar voetnoot476

[pagina 917]
[p. 917]
 
Veel feller van zijn oor. terwijlze hier vast beven,Ga naar voetnoot617
 
Wort Tagus oock een speer met volle maght gedreven
 
Van wederzijde door den weecken slaep van 't hooft,
620[regelnummer]
Dat kraeckt, en 't punt blijft laeu, nu van zijn maght berooft,Ga naar voetnoot620
 
In zijn doorschoten brein gehecht ter neder hangen.
 
De forsse Volscens raest, en weet niet aen te vangenGa naar voetnoot622
 
In zijn verbolgenheit, dewijl hy nergens nietGa naar voetnoot623
 
Den schutter van den schicht noch zijnen schuilhoeck ziet.
625[regelnummer]
Gy zult my evenwel, zeght hy, die beide moeten,
 
Terstont op staenden voet, met uwen bloede boeten,
 
En treet in 't spreecken met zijn uitgetrocken stael,
 
Om zich te wreecken, heel vergramt naer Euryael:
 
Maer Nisus zinneloos, en angstigh voor dit tergen
630[regelnummer]
Der wraecke, kon zich toen niet langer hier verbergenGa naar voetnoot629-30
 
In 't doncker, noch zijn' vrient aenschouwen in dien last,Ga naar voetnoot631
 
En riep: raeckt my: raeckt my: ick ben de man, de gast,
 
Die u dit heeft gekuischt. wilt hier uw gramschap staecken.Ga naar voetnoot633
 
O Rutuliers, past my met uw geweer te raecken.
635[regelnummer]
Dit's enckel mijn bedrogh: dees heeft u niet misdaên,
 
Noch had het hart, noch kon noch dorst dit stuck bestaen.
 
'k Neem hemel en gestarnt, hier van bewust, tot tuigen.
 
Zoo zeer beminde hy dien vrient [om hen te buigen,]Ga naar voetnoot638
 
Dien ongeluckigen. aldus riep Nisus: maer
640[regelnummer]
De degen, Euryael met kracht en al te zwaer
 
Dus toegedreven, drong door vleesch en ribben heenen,
 
En door zijn blancke borst. hy tuimelt, zonder steenen,
 
Ter aerde hartsteeck doot, en 't jeugdigh bloet loopt stijfGa naar voetnoot643
 
Ter dootwonde uit, en verft dat overschoone lijf.Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Het hooft hangt op de zy ter schouder af beneden,Ga naar voetnoot645
 
Gelijck een purpre bloem, van 't kouter afgesneden,
 
Vast quijnt, en heenesterft: of mankop met zijn zaet,Ga naar voetnoot647
 
Doornat beregent, hooft en hals neêrhangen laet.
 
Maer Nisus vlieght, vol toorne en wraeck, hier midden onder,
650[regelnummer]
En, onder al den hoop, zoeckt Volscens in 't byzonder:
 
Op Volscens is 't gemunt, op hem en anders geen.
 
De vyanden rondom omringen hem alleen,Ga naar voetnoot652
[pagina 918]
[p. 918]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

477 hem tegen ter wederzijde: hy dringt daerom niet flaeuwer tegensGa naar margenoot+Ga naar voetnoot477 478 hen in, en schermt om en wederom met den schitterenden degen,Ga naar voetnoot478 479 tot dat hy den roependen Rutuler recht in zijn troni hieuw, enGa naar voetnoot479 480 al stervende zijnen vyant het leven nam. Toen smeet hy zich, met 481 zijn doorsteken lichaem, op zijnen dooden vrient, en storf ende- 482 lijck daer een geruste doot.Ga naar voetnoot482

483 O geluckigh paer, indien mijne vaerzen iet vermogen, geenGa naar margenoot+ 484 tijt zal de volgende eeuwe van uw gedachtenisse berooven, zooGa naar voetnoot484 485 lang Eneas huis d'onbeweeghlijcke steenrots van het KapitoolGa naar voetnoot485 486 bewoone, en de Roomsche vader het Rijck bezitte. De zeeg-Ga naar voetnoot486 487 haftige Rutulers streecken dien roof en buit, en droegen denGa naar voetnoot487 488 dooden Volscens al schreiende in het leger, daer geen minder 489 rouw was, toen men Rhamnetes doot vont leggen, en met een 490 zoo vele van de braefsten, en Serraen, en Numa, met eenen tornGa naar voetnoot490 491 om hals gebroght. Hier vernam men den geweldigen toeloopGa naar voetnoot491 492 naer de dooden en gequetsten, ter stede daer de moort noch 493 versch gebeurt, en het noch laeuw was van 't bloet, dat gelijck 494 volle beecken schuimde. Zy kennen stracks dien roof, en MessapusGa naar voetnoot494 495 blinckenden helm, en het paerdebehangsel met den hals gehaelt.Ga naar voetnoot495

496 En Aurore, uit Tithons saffrane ledekant opgerezen, bespreideGa naar margenoot+Ga naar voetnoot496-97 497 alree het aerdtrijck met verschen glans; de zon bescheen en ver- 498 lichte alree het velt, wanneer Turnus zelf al gewapent het harnasGa naar voetnoot498 499 aenschoot, elck de zijnen ten storm aenporde, en zy hunne gram-Ga naar voetnoot499 500 schap door allerhande geruchten wetten, ja Euryalus en NisusGa naar margenoot+Ga naar voetnoot500 501 hoofden, een jammerlijck schouspel! om hoogh op spietsen

[pagina 919]
[p. 919]
 
Behindren hem met kracht en moedt, aen alle zijden.
 
Hy dringt niet flaeuwer in met schermen, steecken, snijden,
655[regelnummer]
En schittert met zijn zwaert, tot dat hy op een nieu
 
Den Rutuler, die schreeude, in zijne troni hieu,
 
En hem zelf stervende, beroofde van zijn leven.
 
Toen smeet hy zich, van liefde en vroomheit aengedreven,Ga naar voetnoot658
 
Met zijn doorsteecken lijf op zijnen dooden vrient,
660[regelnummer]
En storf gerust op hem, die zulck een trou verdient.
 
Geluckigh paer, indien mijn vaerzen iet vermogen,
 
Geen tijt zal d'eeuwen, die noch komen aengevlogen,
 
Van uw gedachtenis berooven, alzoo lang
 
Eneas afkomste, en wat aen zijn telgen hang,Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
De vaste steenrots van het Kapitool bewoone,
 
De Roomsche vader 't rijck bezitte in zijnen troone.
 
De rot der Rutulen gingk triomfeerend heen,Ga naar voetnoot667
 
En streeck dien rijcken buit. men droegh met luid gesteen
 
Den dooden Volscens in het leger, daer het schreien
670[regelnummer]
Niet minder was, als zy Ramnethes lijck geleien,
 
En doot zien leggen, en met eenen menigh helt,Ga naar voetnoot670-71
 
En Numa, en Serraen, met eenen torn gevelt.Ga naar voetnoot672
 
Hier kon men allereerst den grooten toeloop kijcken
 
Naer dootgewonden, en naer droeve en doode lijcken,
675[regelnummer]
Ter stede, daer de moort noch versch gevallen bleeck,Ga naar voetnoot675
 
En 't laeuwe bloet noch schuimt, gelijck een volle beeck.
 
Zy zien Messapus helm, den rijcken roof met schroomen,Ga naar voetnoot677
 
En 't paertbehangzel, op den hals hun afgenomen.Ga naar voetnoot678
 
De schoone Aurore, uit haere oranje ledekant,
680[regelnummer]
Voor Tithon opgestaen, bespreide alree het lantGa naar voetnoot679-80
 
Met een frisschen glans. de zon bescheen alle erven,
 
En overstraelde alree de velden, en gaf verven
 
Aen alle dingen; als de koning Turnus rees,
 
En trots gewapent al de mannen onderwees,
685[regelnummer]
En zijn gewapenden ten aenval quam vermanen,Ga naar voetnoot685
 
Een ieder hooft ten storm aenprickelen zijn vaenen,Ga naar voetnoot686
 
En wetten haeren haet door allerley gerucht;
 
Het hooft van Euryael en Nisus in de lucht,
 
Een deerlijck schouspel, op hun hooge spiets gesteecken,
[pagina 920]
[p. 920]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

502 staecken, en met een groot veltgeschrey volghden. De strijtbareGa naar voetnoot502 503 Eneadijnen hadden ter slincke zijde der muren (want de rechteGa naar margenoot+ 504 zijde wort van den stroom omcingelt) hun krijgsvolck gestelt, en 505 de breede graften bezet, en stonden bedruckt op de hooge torens;Ga naar voetnoot505 506 en zagen stracks d'opgesteke hoofden der jongelingen, hun ellen-Ga naar voetnoot506Ga naar voetnoot506-7 507 digen al te kenbaer, afgrijsselijck van zwart bloet vloeien. De Faem, 508 een vliegende bodin, snort voort door de verbaesde stadt, omGa naar margenoot+Ga naar voetnoot508 509 dit te bootschappen, en glipt door tot aen d'ooren van EuryalusGa naar voetnoot509 510 moeder. D'ellendige vrouw wort terstont koudt over al haer lijf,Ga naar voetnoot510 511 worpt spoel en garen uit der hant, vlieght uit, en huilt deerlijck,Ga naar voetnoot511 512 gelijck vrouwen plaghten: zy treckt heur hair uit, en voort zinne-Ga naar voetnoot512 513 loos den wal op, onder de bezetting: zy ziet geen soldaten, nochteGa naar voetnoot513-14 514 gevaer, nochte schichten aen: zy klaeght en jammert, dat 'er deGa naar voetnoot514-15 515 lucht van waeght: o Euryalus, zie ick u dus? zijt ghy dat, de rust 516 van mijnen hoogen ouderdom? o wreedaert, kost ghy my alleen 517 laten? moght het uw ellendige moeder niet gebeuren u, in zoo 518 groot een gevaer uitgezonden, voor 't allerjongste noch eens aenGa naar voetnoot518 519 te spreken? Och, ghy light daer, in een onbekent lant, den vogelen 520 en Latijnsche honden ten aze: en ick, uwe moeder, droegh uGa naar voetnoot520-21 521 nochte uw lijck niet uit, of loock uwe oogen; of wiesch uwe won- 522 den, en trock u het dootkleet aen, dat ick nacht en dagh zoo 523 naerstigh uwent halve be-yverde, en trooste mijn oude dagen metGa naar voetnoot523Ga naar voetnoot523-24 524 dit werck. Waer bekoom ick uw lijck? of in wat lant zijn nu uwe 525 leden, en gescheurde ledematen, en gereten lichaem te vinden?Ga naar voetnoot525 526 O zoon, komt ghy my zoo t'huis? volghde ick u hierom, te waterGa naar voetnoot526

[pagina 921]
[p. 921]
690[regelnummer]
Wort met geschrey gevolght, verhit om zich te wreecken.Ga naar voetnoot690
 
Eneas krijghsraet stelde omtrent de slincke hant
 
Der muuren, [want de stroom omringht den andren kant,]
 
Het volck, bezette alom met maght de breede grachten.
 
Zy staen op torens vast om hoogh bedruckt en wachten,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
En zien de hoofden der twee jongelingen voortGa naar voetnoot695
 
Op speeren steecken, vuil besmet, en root van moort,
 
En, van het zwarte bloet geverft, afgrijslijck vloeien.
 
De vlugge Faem terstont, als een postin, aen 't roeienGa naar voetnoot698
 
Met haere vleugelen door dees verbaesde stê,
700[regelnummer]
Om dit t'ontdecken. zy glipt voort, en meldt het mêGa naar voetnoot700
 
De lieve moeder van Euryalus, in rouwe.Ga naar voetnoot701
 
Een kille kou bevangt de leên der weduvrouwe.
 
Zy worpt haer schietspoel en de draeden uit de hant,
 
Vlieght uit, en huilt bedroeft, en dol, van kant tot kant,Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Als vrouwen plaghten, voort de vlechten uitgetogen,Ga naar voetnoot705
 
En zinneloos en dol de vesten opgevlogen,
 
Naer stadts bezetting toe. zy ziet geen schichten aen,
 
Soldaeten, noch gevaer. zy jammert, heel belaên,Ga naar voetnoot708
 
En kermt zoo droef, dat lucht en velt hier af gewaegen:
710[regelnummer]
Och Euryael, mijn kint, hoe zie ick u verslaegen!
 
Zijt gy dat, ô de rust van mijnen ouden dagh!
 
O wreedaert, mostge my alleen in dit geklagh
 
Verlaeten? moght het, och, uw moeder niet gebeurenGa naar voetnoot712-13
 
U, in uw doot gestiert, voor 't jongste te betreuren,
715[regelnummer]
Eens aen te spreecken? och, gy leght'er onbekent
 
In uitheemsch lant, gescheurt, gereeten, en geschent,Ga naar voetnoot716
 
Latijnsche honden en den vogel tot een spijze,
 
En ick, uw moeder, droegh uw lijck niet, naer de wijze,Ga naar voetnoot718
 
Ten huize uit, nochte loock uwe oogen, nu al stijf,
720[regelnummer]
Noch wiesch, noch trock u eerst een dootkleet aen het lijf,
 
Het welck ick nacht en dagh beyverde onder 't wercken,
 
Om mijnen ouden dagh met dezen troost te stercken.Ga naar voetnoot722
 
Waer vinde ick nu uw lijck? in wat gewest zijn nu
 
Uw lichaem en uw leên, gescheurt gesleurt zoo ruw?
725[regelnummer]
Komt gy my nu dus t'huis, ô zoon, ô overmande?Ga naar voetnoot725
 
En volghde ick u hierom, te water, en te lande?
[pagina 922]
[p. 922]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

527 en te lande? Hebt ghy noch eenigh medoogen, doorschiet my; 528 verschiet alle uw schichten op my: o Rutulers, verdelght my eerstGa naar voetnoot528 529 met den zwaerde: of o groote vader der Goden, ontfarm u, en drijf 530 my, rampzaligh dier, met uwen blixemstrael ter helle; naerdienGa naar voetnoot530 531 ick op geen andere wijze van mijn pijnelijck leven kan scheiden. 532 Dit gekerm treft de harten, en overal gaet een bedruckt gesteenGa naar voetnoot532 533 op: hun krachten, zoo ongekneust ten oorloge, verslappen. IdeusGa naar voetnoot533 534 en Aktor nemen, op het aenmanen van Ilioneus en den bitterGa naar voetnoot534 535 weenenden Julus, haer, die het volck weemoedigh maeckte, enGa naar voetnoot535 536 brengenze tusschen hun armen binnen 's huis.

537 Maer de kopere trompet klonck schrickelijck van verre: daerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot537 538 op volght een gekrijsch, dat'er de lucht van weergalmt. De Volscen 539 schieten te gelijck met de schiltpadt toe, en maken reetschap omGa naar voetnoot539 540 de graften te dempen, en den wal om te rucken. Zommigen zoeckenGa naar voetnoot540 541 toegangk, om de vesten te beladderen, daerze minst bezet, en deGa naar voetnoot541 542 ringk des volcks gapende, niet zoo dicht van mannen gepropt is.Ga naar voetnoot542 543 De Teukren daer tegens, gewoon in den langdurigen krijg deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot543-44 544 muren te beschermen, worpen met allerhande slagh van schichten, 545 en stooten met harde kloetstocken van zich: oock rollenze zwaer-Ga naar voetnoot545 546 wightige steenen gevaerlijck van boven neder, ofze ergens deGa naar voetnoot546 547 bedeckte slaghorden kosten sloopen: en hoewel d'anderen zichGa naar voetnoot547Ga naar voetnoot547-48 548 niet ontzien onder de dicke schiltpadt alles uit te staen, nochtansGa naar voetnoot548 549 zijnze het alreede niet maghtigh: want waer de geweldige storm-Ga naar voetnoot549-50

[pagina 923]
[p. 923]
 
Hebt gy medoogen, zoo doorschiet, doorschietme vry:
 
Verschiet, ô Rutuliers, al uw geschut op my.
 
Verdelght my eerst door 't zwaert. ô vader, vooght der Goden,
730[regelnummer]
Ontferm u: drijf nu my, d'elendighste en vol nooden,
 
Met uwen blixemstrael ter helle: want mijn hart
 
Kan op geene andre wijs verlaeten 's levens smart.
 
Dit kermen treft elck een, en alle harten weienGa naar voetnoot733
 
In droefheit, onder dit bedruckt en droevigh schreien.
735[regelnummer]
Hun krachten, ongekneust in oorlogh, worden slap.
 
De helt Ideüs neemt met hulp van Aktor knapGa naar voetnoot736
 
[Ilioneüs en Iülus, die vast weende,
 
Geboden dit,] dees vrou, die droef en deerlijck steende,
 
En 't volck weemoedigh maeckte, en brengenze op hunn' armGa naar voetnoot739
740[regelnummer]
Ten huize in van de straet, vol droefheit, en gekarm.
 
De kopre stormtrompet klonck schricklijck voor den volcke,
 
Gevolght van veltgeschrey, zoo gruwzaem dat de wolckeGa naar voetnoot742
 
En hemel wedergalmt. de Volscen schieten snel
 
Met hunne schiltpadt toe al teffens, even fel,Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
En brengen reedschap, om de diepe graft te vullen,Ga naar voetnoot745
 
Den muur te sloopen. een gedeelte hoort men brullen,
 
Dat zoeckt een' toegangk, om met brugge en storremleêrGa naar voetnoot747
 
Te steigren op de wal, daer luttel krijghsvolck meer
 
Gereet staet, en de ring der krijghsliên, wijt aen 't gaepen,
750[regelnummer]
Min is gesloten van soldaeten, in hun wapen.Ga naar voetnoot750
 
De Troischen, lang gewoon de muuren voor te staen,Ga naar voetnoot751
 
Aen 't worpen met getuigh en schichten stadigh aen,Ga naar voetnoot752
 
En stooten stijf van zich met kloeten, en met stocken.Ga naar voetnoot753
 
Zy rollen steenen, zwaer en wightigh, onder 't wrocken
755[regelnummer]
Des vyants, van om hoogh met zorghelijck gevaer,Ga naar voetnoot754-55Ga naar voetnoot755
 
Of zy het stormdack en zijne orden, hier of daer,Ga naar voetnoot756
 
Waer zy bedeckt is, dus van boven moghten sloopen:Ga naar voetnoot757
 
En schoon de vyanden, in 't schiltpads hol gekropen,
 
Niet schroomen zulck een buy kloeckhartigh uit te staen,
760[regelnummer]
Zy zijn te maghteloos om langer op te gaen:Ga naar voetnoot760
[pagina 924]
[p. 924]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

550 drom ergens hun allermeest dreight. daer wentelen en rollen de 551 Teukren het onmenschelijck gevaerte van boven af, het welck deGa naar voetnoot551 552 Rutulers wijdt en breet verplet, en het beschutsel der schildenGa naar voetnoot552-53 553 ontsnoert. De stoute Rutulers zijn niet meer bekommert om be-Ga naar voetnoot553-54 554 decktelijck te stormen, maer poogenze met schieten van den wal 555 te drijven. Aen den anderen kant zwaeide Mezentius, afgrijsselijckGa naar voetnoot555-56 556 van opzicht, een fackel, van Hetrurisch pijnboomen hout, en gingk 557 toe met roockende viertuigh. Maer Messapus, Neptuins afkomst, 558 te paerde afgerecht, hieuw den wal in stucken, en eischte ladders,Ga naar voetnoot558 559 om de vesten te beklimmen.

560 O Kalliope, ick bidde u, geef uwen zanger in wat een neerlaegh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot560 561 welck een' moort Turnus met zijn zwaert hier toen baerde; wat 562 voor mannen elck ter helle stuurde: en ontvouw my dien gewel- 563 digen krijgh, van vore tot achter toe: want, o Godinnen, het heught 564 u, en ghy kunt het verhalen. Ter bequame plaetse, en by de hoogeGa naar voetnoot564 565 brugge stont een toren, ysselijck om 'er tegens op te zien, dienGa naar voetnoot565 566 alle d'Italianen met hun uiterste gewelt en uiterste vermogenGa naar voetnoot566 567 pooghden t'overweldigen en neêr te smijten; de Trojanen, in hetGa naar voetnoot567-68 568 tegendeel, dicht op een gepackt, uit ope vensteren, met steenen 569 en schieten van schichten te beschermen. Prins Turnus nam eenGa naar voetnoot569 570 barnende torts, en klitsteze in de zijde des torens, dat de vlamGa naar margenoot+Ga naar voetnoot570 571 door den wint opflackerende, plancken en posten vatte, en deGa naar voetnoot571 572 zoldering aengingk. Die van binnen ontstelt, beginnen te beven,Ga naar voetnoot572

[pagina 925]
[p. 925]
 
Want waer de storremdrom hun vreeslijck schijnt te naeren,Ga naar voetnoot761
 
Daer wentlen rollen zoo veel Troischen, lang ervaeren,Ga naar voetnoot762
 
Onmenschelijck gevaerte en wight van steenen af,
 
Dat onder Rutuliers een breuck en ruimte gaf,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Hen wijt en breet verplette, en, onder dit rumoeren
 
En stormen, het gewelt der schiltpadt komt t'ontsnoeren.Ga naar voetnoot765-66Ga naar voetnoot766
 
De stoute Rutulier bemoeit zich langer nietGa naar voetnoot767
 
Met stormen onder dack, maer worpt, en smijt, en schiet,
 
Om d'andren van de wal te drijven, en te jaegen.
770[regelnummer]
Mezents, aen d'andre zy, om Pergamum te plaegen,Ga naar voetnoot770
 
Zoo vreeslijck als hy was van opzicht, zwaeide stout
 
Een fackel van Hetrusch en brandend pijnboomhout,Ga naar voetnoot772
 
En tradt met vierwerck toe, dat roock en vlammen baerde.
 
Messapus, eene telgh van Godt Neptuin, te paerde
775[regelnummer]
In oorloge afgerecht, hieu zelf de wallen om,
 
En eischte een ladder, op dat hy de vest beklom.
 
Ick bidde, ô Kallioop, geef uwen oorloghszanger
 
Nu in hoe groot een' moort en nederlaegh, hoe langer
 
Hoe wreeder, Turnus hier te weegh broght met zijn zwaert;
780[regelnummer]
Wat mannen, hooft voor hooft, een ieder hellewaertGa naar voetnoot780
 
Met zijnen degen stierde. ontvoume 't vreeslijck stryen
 
Van voor tot achter toe, en 't oorlogh op zijn ryen.Ga naar voetnoot782
 
Want gy, Godinnen, hebt geheughenis alleen
 
Hier van, en kunt ons dit verhaelen achter een.
785[regelnummer]
Een hooge toren stont gebout op zijne stede,Ga naar voetnoot785
 
Om hoogh met bruggen wel voorzien voor 's krijgsmans schrede,
 
En overyslijck steil om tegens op te zien.
 
Alle Italjaenen, hier aen 't stormen, poogen dien
 
Door 't uiterste gewelt, door 't uiterste vermogen,
790[regelnummer]
Heel t'overweldigen, te sloopen: d'andren poogen,Ga naar voetnoot790
 
Om hoogh op een gepackt, met steenen en geschut
 
En schichten dit gevaert te dienen tot een stut,Ga naar voetnoot792
 
Uit ope vensteren. prins Turnus, trots ten strijde,
 
Neemt eene ontsteecke torts, en klitst haer in de zijdeGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Des torens, dat de vlam door 't stoocken van den wint
 
En 't flackren vatten aen den post en plancken vint.Ga naar voetnoot796
 
De zolder brant, daer die van binnen dit weêrstreven,Ga naar voetnoot797
 
En zich verweerende nu sidderen, en beven.
[pagina 926]
[p. 926]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

573 en willen vergeefs het onheil ontvlieden; en terwijlze rontomGa naar voetnoot573-74 574 loopen, en achterwaert wijcken naer de zijde, die van deze vierpest 575 vry is, zoo stort de toren, om zijn zwaerte, snel voorover, dat alGa naar voetnoot575 576 de hemel van 't gedruis dreunt. Zy komen met het onmenschelijckGa naar voetnoot576-77 577 gevaerte, dat hen volght, (de borst van hun eigen geweer en stijve 578 stangen doorsteken en doorregen) half doot ter aerde gevallen:Ga naar voetnoot578 579 naulix ontglipte het d'eenige Helenor, en Lykus: waer van HelenorGa naar voetnoot579Ga naar voetnoot579-81 580 d'outste voor den Meonischen Koningk ter sluick opgevoedt was, 581 door een slavin van Licymnie, die hem tegens verbodt in den oor-Ga naar voetnoot581 582 loogh voor Troje zondt; licht gewapent alleen met den degen, enGa naar voetnoot582 583 een onbeschilderde rondas, van geen aenzien. Toen dees jonge-Ga naar voetnoot583 584 lingk zich midden onder zoo vele duizenden van Turnus volckGa naar voetnoot584-85 585 vont, en de Latijnsche troepen aen d'eene en aen d'andere zijde 586 zagh; zoo streefde hy midden onder den vyandt, zonder op denGa naar margenoot+ 587 doot te passen, en vloogh derwaert, daer hy het allerdichtst metGa naar voetnoot587 588 geweer bezet zagh; niet anders dan een wilt dier, het welck in 589 den ringk der jageren dicht omringt, tegens het geweer aenraest,Ga naar voetnoot589 590 en zonder eens om de doot te dencken, zich 'er onder worpt, en 591 over de zwijnsprieten henespringt. Doch Lykus. ongelijck beterGa naar margenoot+Ga naar voetnoot591Ga naar voetnoot591-92 592 te voet, kreegh met der vlught, door vyant, door wapens hene, 593 de muren, en repte zich, om zijne hant boven aen het dack teGa naar voetnoot593 594 slaen, en zijne mackers de hant toe te reicken; wanneer de zeeg-Ga naar voetnoot594

[pagina 927]
[p. 927]
 
Zy poogen te vergeefs t'ontvlieden dezen brant,
800[regelnummer]
En loopen vast rondom, en wijcken aen dien kant,
 
Daer geene vierpest blaeckt: de toren overwightighGa naar voetnoot801
 
Stort snel voorover door dien last, al t'onvoorzichtigh,Ga naar voetnoot802
 
Dat al de hemel van 't gedruisch afgrijslijck dreunt.
 
Zy komen met dit pack, 't gewight dat op hen leunt,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Hen volght in 't vallen, voort half doot om laeghgestegen,Ga naar voetnoot805
 
De borst van hunne spits en styve stang doorregen,Ga naar voetnoot806
 
Doorsteecken. nauwelijx ontglippen Helenoor
 
En Lykus het gevaer. dees Helenoor was voor
 
Den grooten koning van Meonie, als een vrye,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Ter sluick door een slavin en am van LicimnyeGa naar voetnoot810
 
Gekoestert, die hem stil en, tegens het verbodt,Ga naar voetnoot811
 
Voor Troje in 't oorlogh zondt, een krijghsman in zijn rotGa naar voetnoot812
 
Heel licht gewapent, slechts met zijnen slechten houwer,Ga naar voetnoot813
 
En onbemaelden schilt. in jaeren is hy ouwer
815[regelnummer]
En Lykus ongelijck. dees jongling, toen hy stont,Ga naar voetnoot814-15
 
Zich onder duizenden van Turnus krijghsliên vondt,
 
En zagh van wederzy dien drang Latynsche troepen;
 
Zoo streeft hy midden in den vyant, hier geroepen,Ga naar voetnoot818
 
Ziet doot noch leven aen, vlieght derwaert, daer hy 't met
820[regelnummer]
Geweer en spitse en scherp ziet allerdichtst bezet;
 
Niet anders dan een dier, dat in den ringk der jaegeren
 
Durf brullen in 't geweer van alle zijn belaegeren,Ga naar voetnoot822
 
Zich worpen, zonder eens te dencken om de doot,
 
In al dien dichten troep, en springen in dien noot
825[regelnummer]
Door kloet en jaghtspiet heen: maer Lykus, vry wat snellerGa naar voetnoot825
 
Te voet, kreegh met der vlught, in 't steigeren veel feller,
 
Door vyant en door spits den muur, en rept zich stout
 
Om zijne hant te slaen aen 't dack, heel hoogh gebout,
 
Zijn' macker d'andre hant tot noothulp toe te reicken;Ga naar voetnoot829
[pagina 928]
[p. 928]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

595 haftige Turnus te gelijck met een snelheit en 't geweer achterGa naar voetnoot595 596 hem her was, en aldus begraeuwde: o zinnelooze, waende ghyGa naar voetnoot596 597 onze handen t'ontglippen? met greep hy hem, die daer vast hing,Ga naar margenoot+ 598 en ruckte hem met een groot stuck muurs om laegh: gelijck JupijnsGa naar voetnoot598-99 599 schiltknaep, in de hooghte opvarende, eenen haes of blancke zwaen 600 met zijn kromme klaeuwen oppackt: of een vervaerlijcke wolf een 601 lam, waer na de moeder al blatende loopt zoecken, uit den stalGa naar voetnoot601 602 wechruckt. Men steeckt van overal een keel op, valt 'er op aen,Ga naar voetnoot602 603 en dempt de graften met den wal. Anderen slingeren barnendeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot603 604 tortsen in top. Ilioneus velt met een groot stuck van een steenrotsGa naar voetnoot604 605 Lucetius, die de poort opquam, en brandtuigh aendroegh: LigerGa naar voetnoot605 606 velt Emathion; Asilas Chorineus; d'een fix op den schicht, d'anderGa naar voetnoot606 607 op den boogh afgerecht: Ceneus velt Ortigius; Turnus den over- 608 winner Ceneus; Turnus velt Itys, Klonius, Dioxippus, Promulus, 609 en Sagaris, en Ide, die den hoogen toren verdadighde; KapysGa naar voetnoot609 610 velt Privernus. De lichte speer van Themille had hem eerst effen 611 geschrabt; hy dwaeselijck zijnen schilt wechworpende, taste naerGa naar voetnoot611 612 de quetsuur met zijne hant; weshalve een vlugge pijl toesnorde,Ga naar voetnoot612 613 hem de hant aen de slincke zijde vast hechte, en de long, den 614 waeier van het hart, dootelijck quetste. Arcens zoon stont 'erGa naar voetnoot614 615 braef in zijne rusting, en geborduurden krijghsrock, helder vanGa naar voetnoot615Ga naar voetnoot615-16 616 Iberisch yzerroest: hy was schoon van aenzicht, en herwaert ge- 617 zonden van zijnen vader Arcens, die hem opvoede in het woudtGa naar voetnoot617-18 618 van Mars, by de Symeetsche vlieten, daer het vette altaer van den

[pagina 929]
[p. 929]
830[regelnummer]
Als Turnus daetelijck, tot een zeeghaftigh teiken,Ga naar voetnoot830
 
Hem snel met zijn geweer dus involght, en begraeut:Ga naar voetnoot831
 
O zinnelooze gast, hoe waentge, dus benaeut,Ga naar voetnoot832
 
Ons handen noch t'ontvliên: met grijpt hy, onder 't hangen,
 
En ruckt hem met een groot stuck muurs, als een' gevangen,
835[regelnummer]
Ter neder: even als de schiltknaep van Jupijn,
 
Ten hemel vaerende, by klaeren zonneschijn,
 
Een' haes, of witte zwaen snel oppackt op de heide:
 
Of als de wolf een lam, al blatende in de weide
 
Van d'oy gezocht, ten stal met kracht uitruckt. daer gaet
840[regelnummer]
Een kreet ten hemel op. de Rutulir bestaet
 
De graft te dempen, schiet met vierwerck: maer de trotseGa naar voetnoot840-41
 
Ilioneüs met een stuck van eene rotse
 
Vernielt Lucetius, die opquam by de poort,Ga naar voetnoot843
 
En brandtuigh aendroegh. hier velt strenge Liger voort
845[regelnummer]
Emathion ter neêr. Asilas staet'er boven,
 
Daer Chorineüs sneeft; d'een om zijn' schicht te loven,Ga naar voetnoot845-46
 
En d'ander om den boogh. helt Ceneus velt Ortijgh,
 
Doch sneeft door Turnus hant, die velt in dezen krijgh
 
Oock Itys, Klonius, en Promulus te zamen,
850[regelnummer]
En Sagar, Dioxippe, en Ide, heet in 't praemen,Ga naar voetnoot850
 
Die, moedigh en getroost, den toren stout beschut,Ga naar voetnoot851
 
En in 't verdaedigen om hoogh de wallen stut.
 
Hier moet Privernus mê voor Kapys voeten sneven.
 
Themille had hem eerst een lichte schrab gegeven.
855[regelnummer]
Hy worpt te reuckeloos zijn' schilt wech, zonder last,Ga naar voetnoot855
 
En midlerwijl de hant naer deze wonde tast,
 
Zoo hecht een vlugge pijl haer aen de slincke zijde,Ga naar voetnoot857
 
En treft wel dootelijck de long, die 't hart bevryde
 
Met koelen. Arcens zoon stont braef in harrenasGa naar voetnoot858-59
860[regelnummer]
En geborduurden rock, zoo helder als die was
 
Van yzerroest gewrocht, gelijckze in Pontus draegen.Ga naar voetnoot861
 
Hy, schoon van aengezicht, quam hier op 't welbehaegenGa naar voetnoot862
 
Van zijnen vader, die hem streng hadde opgevoedt,
 
In 't bloedigh woudt van Mars, by den Simeetschen vloet,
865[regelnummer]
Daer 't heiligh outer van Palikus, heet in 't wreecken,Ga naar voetnoot865
[pagina 930]
[p. 930]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

619 verzoenbaren Palikus staet. Mezentius zelf zijn geweer neêrleg-Ga naar voetnoot619 620 gende, slingerde de snorrende slinger driewerf met het snoer omGa naar voetnoot620 621 zijn hooft, en kloofde hem met het gloeiende loot den slaep vanGa naar voetnoot621 622 't hooft, recht in 't midden, dat hy in het zant uitgestreckt neder- 623 plofte, zoo langk als hy was.

624 Men zeit dat Askaen, te vore slechts gewoon het vlughtigeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot624 625 wilt te jagen, toen d'eerstemael eenen snellen pijl in den oorlooghGa naar voetnoot625 626 schoot, en met zijne hant neder velde den stercken Numaen, 627 oock Remulus genoemt, en die onlangs Turnus jongste zuster 628 trouwde. Dees voor in d'eerste slaghorden staende, braveerdeGa naar voetnoot628 629 de Trojanen met veel hoon en schimpwoorden; en opgeblazenGa naar voetnoot629-30 630 van geest op zijn nieuw Rijck, vermat zich groote dingen, roe-Ga naar voetnoot630 631 pende en bulderende: o tweewerf gevange Frygianen, schaemtGa naar voetnoot631 632 ghy u niet binnen de wallen belegert te blijven, en achter deGa naar voetnoot632 633 muren voor de doot te schuilen? Beziet eens wat volck met 634 wapenen naer onze Vorstin staet. Wat Godtheit, of welcke ont-Ga naar voetnoot634 635 zinnigheit dreef u naer Italie toe? Hier hebt ghy geene zonenGa naar voetnoot635 636 van Atreus, geen geveinsde tong van Ulysses voor. Wy zijn uitGa naar voetnoot636 637 eenen harden stam gesproten: brengen ons kinders vroegh aen denGa naar voetnoot637-38 638 stroom, en leerenze in koude en regen harden. De jonge knapen 639 be-yveren de jaght, rennen zich af in de bosschen, en achten hetGa naar voetnoot639Ga naar voetnoot639-40 640 spel een paert te berijden, en den boogh te handelen. Maar onze 641 jeught arbeitzaem, en gewoon zich armelijck te behelpen, eghtGa naar voetnoot641

[pagina 931]
[p. 931]
 
Gezoent wiert met der tijt. Mezents, van wraecke ontsteken,Ga naar voetnoot866
 
Leght flux zijn wapens neêr, en slingert om zijn hooft
 
De slinger, datze door de lucht omsnort, en klooft
 
Hem met een gloeiend loot den slaep van 't hooft, zoo krachtig
870[regelnummer]
In 't midden, dat hy stort, en neêrploft, heel onmaghtigh,Ga naar voetnoot870
 
In 't zant gestreckt, zoo lang en groot hy was van leên.
 
De Faem zeght dat Askaen, slechts afgerecht voorheenGa naar voetnoot872
 
Op jaght, en vlughtigh wilt in bosschen voor te jaegen,Ga naar voetnoot873
 
Toen d'eerste reis, een' pijl in 's vyants oorloghslaegenGa naar voetnoot874
875[regelnummer]
Van boven nederschoot, en velde met zijn hant
 
Den stoffenden Numaen, hoe sterck hy was, in 't zant,
 
Oock Remulus genoemt, die korts door Junoos zegen,Ga naar voetnoot877
 
De jongste zuster van prins Turnus had gekregen.
 
Dees, die zoo trots vooraen in d'eerste heirspits stont,
880[regelnummer]
Braveerde den Trojaen met zijnen lastermont,Ga naar voetnoot880
 
En schimp, en hoon, en trots; en wulpsch en opgeblazenGa naar voetnoot881
 
Van geest op 't nieuwe rijck, vermat zich, als de dwazen,
 
Veel groote zaecken, riep al buldrende overluit:
 
O Frygen, nu tweemael gevangen, komt vry uit:
885[regelnummer]
En schaemt gy u niet eens, belegert in uw wallen,Ga naar voetnoot885
 
Te blijven leggen, verr' van rustigh uit te vallen,Ga naar voetnoot886
 
Te schuilen voor de doot, in 't slot van uwen muur?Ga naar voetnoot887
 
Beziet eens wat voor volck door wapenavontuurGa naar voetnoot888
 
Naer ons vorstinnen staet. wat Godtheit hiet u streven,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Wat dolheit heeft u naer Italie gedreven?
 
Gy hebt nu hier geen zoons noch bloet van Atreus voor,
 
Geen schalcke Ulysses tong. wy zijn op 't wapenspoorGa naar voetnoot892
 
Uit eenen harden stam gesproten, voortgekomen.
 
Wy brengen 't jonge kint heel vroegh aen koude stroomen,
895[regelnummer]
En leeren 't harden in den regen, koude, en wint.
 
De jonge knaep is vlug ter jaght, en jaghtgezint,Ga naar voetnoot896
 
En rent zich af in 't bosch, en acht het spel, als mannen,
 
Te paert te rennen, boogh en pezen streng te spannen.Ga naar voetnoot898
 
Maer ons volwasse jeught is arbeitzaem, gewent
900[regelnummer]
Tot armoede, en behelpt zich armelijck, en kent
[pagina 932]
[p. 932]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

642 en bouwt den acker, of bestormt en rammeit de steden. Wy ver- 643 slijten al ons leven met den stalen degen, en geven den jongeGa naar voetnoot643-44 644 gasten een spiets op den neck: de trage ouderdom beneemt ons 645 het hart en den moedt niet. Wy voeren den helm op den grijzenGa naar voetnoot645 646 kop, en het lust ons altijt op vrybuit te loopen, en van roof te leven.Ga naar voetnoot646 647 Uwe kleeders zijn met saffraen en glimmende purper geverft: 648 uw wellust is ledigheit, danssen uw opperste vermaeck: en ghyGa naar voetnoot648 649 draeght rocken met mouwen, en myters met keelbanden. O recht-Ga naar voetnoot649 650 schape Frygische wijven (want ghy zijt geen Frygianen) looptGa naar voetnoot650 651 hene naer de hooge Dindyma toe, daer men gewoon is de pijpGa naar voetnoot651Ga naar voetnoot651-52 652 met twee gaten te hooren pijpen: de Berecynthische boschboomeGa naar voetnoot652 653 fluit en bommen der Ideesche moeder locken u vast: laet mannenGa naar voetnoot653 654 den wapenhandel over, en leght het stalen lemmer neder. Askaen 655 leedt niet, dat hy met diergelijcke woorden braveerde, en henGa naar voetnoot655 656 zoo gruwelijck scholt; en zich naer hem toekeerende, trock den 657 pijl met de paertshaire pees aen; en de armen van een halende,Ga naar voetnoot657 658 stont eerst ootmoedigh en badt Jupijn met deze belofte: almagh-Ga naar voetnoot658 659 tige Jupiter, begunstigh mijn stout opzet. Ick zal uwen tempel 660 pleghtige offergaven schencken, en zetten voor uwe altaren eenGa naar voetnoot660 661 jongk wit kalf met een vergulde star, en zoo hoogh gewassenGa naar voetnoot661

[pagina 933]
[p. 933]
 
Zijn' staet, en bout en egt des ackers vruchtbaerheden,Ga naar voetnoot901
 
Of volght den krijgh, rammeit bestormt de stercke steden.
 
Wy slijten 's levens tijt, daer 't bloet het zwaert bevleck',Ga naar voetnoot903
 
En geven 't jonge volck een veltspeer op den neck.Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
De moedt bezwijckt ons niet in d'oude en traege jaeren,Ga naar voetnoot905
 
En d'oude draeght den helm op zijne grijze haeren.Ga naar voetnoot906
 
Het lust ons uit te zien, te loopen op vrybuit,Ga naar voetnoot907
 
Te leven op den roof. gy komt met kleedren uit,
 
Die dertel van saffraen en purperverwe gloeien.Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
Uw lust is ledigheit, elck een ten dans te moeienGa naar voetnoot910
 
Uw opperste vermaeck. uw mouwen hangen, teêr
 
En op zijn joffers, lang by uwe rocken neêr.Ga naar voetnoot912
 
Gy knoopt de myters om uw keel met zijde banden;
 
Rechtschape wyven, uit uw Frygiaensche landen,
915[regelnummer]
[Want gy geen Frygen schijnt, noch mannen,] loopt vry heen
 
Naer uwe Dindyma ten berge op, naer de steên,Ga naar voetnoot916
 
Gewoon van outs uw pijp op 't feest te hooren pijpen,Ga naar voetnoot917
 
Die gy by beurte met twee vingren weet te grijpen,
 
Wanneer gy 't luchtoor stopt met ongelijcken toon.Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
De bom van Cybele de moeder komt u noônGa naar voetnoot920
 
Van Ida, met de fluit van boschboom, fijn en grover:Ga naar voetnoot921
 
Laet mannen, wien het past, den wapenhandel over,
 
En leght het lemmer neêr, het yzer en het stael.
 
Askaen verdraeght geensins, dat hy met zulck een prael
925[regelnummer]
Van woorden hem braveert, en Troischen stout durf schelden.
 
Hy keert zich flux naer hem, en treckt, als 't hooft der helden,
 
De paerdezenuwpees en pijl te strenger aen,
 
Haelt d'armen wijdt van een, en staet, voor dit bestaen,Ga naar voetnoot928
 
En bidt ootmoedigh Godt Jupijn met deze bede:
930[regelnummer]
Almaghtige Jupijn, begunstigh, hier ter stede,
 
Mijn stout bestaen: ick zal uw kercken, naer de wijs,Ga naar voetnoot931
 
Met gaven eeren, en opoffren, u ten prijs,Ga naar voetnoot932
 
Een jongk en sneeuwit kalf, met een vergulde starre,
[pagina 934]
[p. 934]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

662 als zijne moeder, en dat alree stoots, met zijne klaeuwen het zantGa naar voetnoot662-63 663 achter uit smijt, dat het stuift. De vader en hemelvooght ver- 664 hoorde hem, en donderde ter slincke hant uit het heldere gewest:Ga naar voetnoot664 665 te gelijck rammelde de boogh, die Numaen den doot dreighde.Ga naar voetnoot665 666 D'afgeschote pijl snorde afgrijsselijck in zijne vlught, en het stalen 667 punt gingk Remulus door den slaep van 't hooft, in zijn brein. 668 Ga nu hene, ghy hoovaerdige stoffer, en beschimp de vromicheit:Ga naar voetnoot668 669 zoo antwoorden de tweewerf gevange Frygianen den Rutulers.Ga naar voetnoot669 670 Dit sprack Askaen: hier op krioelen de Trojanen en tieren vanGa naar voetnoot670 671 blijschap, en schijnen van moedigheit de wolcken te raken. ByGa naar voetnoot671 672 geval zagh toen Apollo, met zijn gekrolt hooft op een wolckGa naar voetnoot672 673 gezeten, uit het gewest der lucht, d'Ausonische heirspitsen, enGa naar voetnoot673 674 de stadt eens over; en sprack den zeeghaftigen Julus aldus aen: 675 o jongk kint, vaer zoo voort in dapperheit: zoo gaet men naer deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot675-76 676 starren toe: o goddelijcke afkomst, en die Goden zult teelen, 677 met recht willen alle oorlogen by nootlot oprijzende, onder hetGa naar voetnoot677-78 678 volck van Assarakus uit hebben: en een rijck van Troje valt u te 679 kleen. Zoo spreeckt hy, daelt stracks uit den hoogen hemel, ver-Ga naar voetnoot679 680 drijft den adem der winden, en zoeckt Askaen: toen veranderdeGa naar voetnoot680 681 hy van aenzicht in de gedaente van den ouden Butes, weleer 682 schiltknaep van den Dardaenschen Anchises, en een getrouw 683 hofkapelaen: de vader had hem toen Askaen tot een megezelGa naar voetnoot683 684 bygezet. Apollo trat 'er hene, den overouden in alles gelijck, vanGa naar voetnoot684 685 spraeck, verwe, wit hair en ysselijcken wapenklanck; en sprackGa naar voetnoot685

[pagina 935]
[p. 935]
 
En van zijn moeders grootte, en dat, gelijck een varre,Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Alreede stoots is, en met klaeuwen achter uit
 
Kan smijten, dat het stuift. dit heilige geluitGa naar voetnoot936
 
Komt ras den hemelvooght en vader zelf ter ooren,
 
Die laet ter slincke hant terstont den donder hooren,
 
Van 't heldere gewest des hemels, en de boogh
940[regelnummer]
Die den vermeeten met den doot dreight van om hoogh,Ga naar voetnoot940
 
Schiet los, en rammelt luit. de pijl, dus afgeschoten,
 
Snort vreeslijck in zijn vlught, het staele punt den grootenGa naar voetnoot942
 
Braveerder door den slaep van 't hooft, en door zijn brein.
 
Gy trotse, ga nu heen, beschimper van 't gemein
945[regelnummer]
En onze vromicheit. de Frygiaen, tweemaelenGa naar voetnoot944-45
 
Gevangen, antwoort dus met deze tonge en taelen
 
Den stouten Rutulir. zoo sprack de kleene Askaen.
 
Hierop krioelt en tiert de vrolijcke Trojaen:
 
Elck schijnt van moedigheit de lucht en wolck te raecken.
950[regelnummer]
Apollo by geval zagh neêr van 's hemels daecken,
 
Met zijn gekrolde kruin gezeten op een wolck,
 
Uit dit gewest der lucht, 't Ausonisch oorloghsvolck,Ga naar voetnoot952
 
En over al de stadt, en sprack aldus 't zeegachtighGa naar voetnoot953
 
En moedigh jongsken aen: ô knaep, vaer vroom en krachtighGa naar voetnoot954
955[regelnummer]
Dus voort in dapperheit en vroomheit, nimmer moe.
 
Zoo gaet men recht naer Godt en naer de starren toe.
 
O godlijcke afkomste, en die Goden aen zult teelen,
 
Met recht zal d'ooreloge, en alle krijghskrackeelen,
 
By nootlot rijzende, getemt zijn door 't gebit,Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
Wanneer Assarakus geslacht het rijck bezit.
 
Een rijck van Troje valt te kleen voor uw vermogen.Ga naar voetnoot961
 
Zoo spreeckt hy, daelt terstont van boven uit den hoogen,
 
En streeft door wint en lucht, en zoeckt Askaen alleen.
 
Hierop verkeerde hy van aengezicht, en scheenGa naar voetnoot964
965[regelnummer]
Den ouden Butes gansch gelijck van geest en wezen,
 
Die voortijts schiltknaep, by Anchises uitgelezen,Ga naar voetnoot966
 
Zijn trou hofkapellaen geweest was in dien tijt.
 
De vader had hem toen Iülus toegewijt
 
Tot eenen toghtgenoot. Apollo treet'er heenen,
970[regelnummer]
Den ouden heel gelijck, van spraeck en verf, met eenen
 
Van wapenklanck, en haer, alree sneeuwit en grijs,
[pagina 936]
[p. 936]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

686 den vierigen Julus aldus aen: Eneas zoon, het zy u genoegh, datGa naar margenoot+ 687 het geluckte Numaen met uwe pijlen om hals te brengen: deGa naar voetnoot687-88 688 groote Apollo staet u voor eerst dezen lof toe, en benijt hetGa naar voetnoot688-89 689 geweer niet, dat het zijne gelijck is: o jongske, hou nu vry op van 690 vechten. Zoo sprack Apollo, leide het menschelijck aenschijn 691 midden in zijn rede af, en verdween verre uit zijne oogen in 692 de dunne lucht. De Dardaensche Oversten kenden den Godt,Ga naar voetnoot692 693 en het goddelijck geweer, en hoorden den pijlkoker in de vlughtGa naar voetnoot693 694 rammelen: weshalve zy op Febus vermaninge en goddelijck bevel, 695 Askaen, heet op vechten, het vechten verboden, zich weder inGa naar voetnoot695 696 den strijt begaven, en hun leven in merckelijck gevaer stelden.Ga naar voetnoot696 697 Het gerucht loopt over al de muren, door de wachttorens. ZyGa naar voetnoot697 698 spannen hun strenge bogen, en draejen den vyant schichten naerGa naar voetnoot698 699 't lijf, dat 'er de gront van bedeckt wort: toen kloncken schildenGa naar voetnoot699 700 en helmen van den slagh: het gevecht wert feller: zoo geweldighGa naar margenoot+Ga naar voetnoot700 701 als de regen, uit den westen en de regenachtige Boeken, op-Ga naar voetnoot701 702 komende, tegens d'aerde aenslaet; zoo fel als de hagelbuyen in 703 zee storten, wanneer Jupiter met vreesselijcke zuiderstormen het 704 onweer op het water slingert, en met buien in de lucht uitberst.Ga naar voetnoot704

705 Pandarus en Bitias (van den Ideeschen Alkanor geteelt, en byGa naar margenoot+Ga naar voetnoot705 706 de wilde Hiera, in Jupijns woudt, opgevoedt; jongelingen hunGa naar voetnoot706Ga naar voetnoot706-7 707 vaders bergen en dennen gelijck; en die de poort, hun door 708 's vaders bevel bevolen, ontsluiten) verlaten zich op hun geweer,Ga naar voetnoot708 709 en troonen den vyant binnen de vesten. Zy staen gewapent bin-Ga naar voetnoot709 710 nen de poort, ter rechte en slincke hant voor de torens; en schit-Ga naar voetnoot710

[pagina 937]
[p. 937]
 
En spreeckt Iülus aen, die moedigh stont naer prijs:Ga naar voetnoot972
 
Eneas zoon, 't zy u genoegh door Godts gehengenGa naar voetnoot973
 
Numaen met uwen pijl aldus om hals te brengen.
975[regelnummer]
De groote Apollo gunt voor eerst u dezen lof,
 
Benijt den pijl niet, dien den overdwaelschen trof,Ga naar voetnoot976
 
Zoo fix als Febus zelf. ô knaep, nu staeck dit vechten.Ga naar voetnoot977
 
Zoo spreeckt Apol, en leght nu onder dit berechtenGa naar voetnoot978
 
Het menschlijck aenzicht af, verdwijnt aen dunne lucht
980[regelnummer]
Heel verre uit zijn gezicht. elck overste aen dees vlught
 
Kent Godt, en zijn geweer, die langer niet blijft sammelen.Ga naar voetnoot981
 
Men hoort in zijne vlught den pijlekoker rammelen,
 
Waerom zy, op 't gebodt van Febus, en dien last,
 
Askaen, op 't vechten heet, dit heftigh vechten vast
985[regelnummer]
Verbieden, en zich zelfs weêr in den strijt begeven,
 
Met merckelijck gevaer en noodt van lijf en leven.
 
't Gerucht loopt over al de muuren door de wacht,
 
En torens. ieder spant den boogh, en draeit met maght
 
Den vyant schichten naer zijn lijf, daer op die plecken
990[regelnummer]
De pijlen in hun vlught, als hagel, 't velt bedecken.
 
Toen kloncken schilt en helm en yzer, slagh op slagh.
 
't Gevecht wort feller, en zoo vreeslijck dezen dagh,
 
Gelijck, wanneer van 't weste en uit de Regenbocken,
 
De zwangre wolcken, zwart en dichter aengetrocken,
995[regelnummer]
Ter aerde storten, en zoo fel als langs de ree
 
Een guure hagelbuy komt storten op de zee,
 
Als Jupiter met storm van 't zuiden, en geklater
 
Van buien uitberst, en het onweêr stort op 't water.
 
Pandaer en Bitias, twee zoonen, voortgebroght
1000[regelnummer]
Van den Ideeschen helt Alkanor, wel verzocht,Ga naar voetnoot1000
 
Die hen, in Jovis woudt liet opvoên, af liet rechtenGa naar voetnoot1001
 
By eene wilde vrou Hiëre, om trots te vechten,
 
Twee jongelingen, bey geteelt tot 's vollex wijck,Ga naar voetnoot1003
 
Hun vaders steil geberghte, en dennen zelfs gelijck,
1005[regelnummer]
En die de poort, door last des vaders toegesloten,
 
Ontsluiten, durven zich, als stoute strijtgenooten,
 
Verlaeten op hun spits, en troonen aen dien oortGa naar voetnoot1007
 
Den vyant in hun schans. zy staen hier aen de poort,
 
Ter rechte en slincke hant, gewapent voor de toornen.Ga naar voetnoot1009
[pagina 938]
[p. 938]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

711 teren met den kam boven op den kop: gelijck een paer hoogeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot711 712 eickeboomen, die langs de Liquentische vlieten, of Padus oeversGa naar voetnoot712 713 of by den genoeghelijcken Athesis, hun ongeschore kruinen tenGa naar voetnoot713 714 hemel opheffen, en met het opperste van de toppen knicken. DeGa naar voetnoot714 715 Rutulers den toegangk open ziende, bersten 'er in. Quercens,Ga naar margenoot+ 716 Equikolus, braef in 't harnas, Tmarus, oploopende van zinnen, enGa naar voetnoot716 717 de strijtbare Hemon zetten het met geheele troepen op de loop,Ga naar voetnoot717 718 of lieten hun leven in de poorte. Aldus groeit de grimmigheit 719 in de tweedraghtige harten noch stercker aen: en nu verzamelenGa naar voetnoot719 720 de Trojanen in eenen drommel weder by een, en durven hantGa naar voetnoot720 721 tegens hant vechten, en een goet stuck weeghs uitvallen. Den 722 veltheere Turnus, die vast aen verscheide oorden toestreeft, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot722 723 op den vyant aenbickt, komt een tijding ter ooren, hoe de vyantGa naar voetnoot723Ga naar voetnoot723-24 724 op een nieuw in het moorden verhit, en de poorten open zet. 725 Hy staeckt den aengevangen storm, en van toorne schrickelijckGa naar margenoot+ 726 aengedreven, tijt naer de Dardaensche poort, en zijne moedigeGa naar voetnoot726-27 727 spitsbroeders toe, en schiet en velt met zijnen schicht eerst 728 Antifates (want dees quam hem eerst op) bastert van den grootenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot728 729 Sarpedon, by een Thebaensche vrouw gewonnen: d'ItaliaenscheGa naar voetnoot729 730 kornoeljestang vlieght door de dunne lucht, en dringt door deGa naar voetnoot730Ga naar voetnoot730-31 731 maegh diep in de borst: het gapen der zwarte wonde levert eenenGa naar voetnoot731-32 732 schuimenden plas uit, en het stalen punt blijft laeuw in de long 733 steken. Daer na velt hy Merops, en Erymanth; daer na Afidnus;Ga naar margenoot+

[pagina 939]
[p. 939]
1010[regelnummer]
De kammen schittren op hun helmen, recht als hoornen,Ga naar voetnoot1010
 
Gelijck twee eicken, die, langs den Liquentschen vliet,Ga naar voetnoot1011
 
Of Padus oevers, of by Athesis, met riet
 
Genoeghelijck geboort, hunne ongeschore locken
 
Ten hemel heffen, en met hunne kruinen schocken,
1015[regelnummer]
En knickebollen door hunne overwightigheit.Ga naar voetnoot1015
 
De Rutulier, zoo dra de toegangk open leit,
 
Berst in met al zijn maght, eerst Quercens, de rechtschapen,Ga naar voetnoot1017
 
De Platteberger, braef op zijn geweer en wapen,Ga naar voetnoot1018
 
De korsle Tmarus, en de strijtbre Hemon mêGa naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Met heele troepen vliên van dees bezette stê,
 
Of sneven in de poort: dus groeit door deze smertenGa naar voetnoot1020-21
 
De grimmigheit vast aen in onvereende harten:Ga naar voetnoot1022
 
En nu vergaderen de Troischen in een' drom.Ga naar voetnoot1023
 
Zy vechten hant aen hant, en durven wederomGa naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
En onbekommert een stuck weegs ter poorte uitvallen,
 
De veltheer Turnus, die vast toestreeft voor hun allen,
 
Aen dien, aen dezen oort, en op den vyant bickt,
 
Verneemt hoe op een nieu de vyant onverschrickt,Ga naar voetnoot1028
 
In 't neêrslaen dus verhit, de poort durf open zetten.Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Hy staeckt den storm, gebiet het stormen te beletten,Ga naar voetnoot1030
 
En schricklijck aengevoert van toorne, en, noch niet moê,Ga naar voetnoot1031
 
Vlieght naer de Troische poort, zijn fiere spitsbroêrs toe,
 
En schiet met zijnen schicht, en velt in dit gemoetenGa naar voetnoot1033
 
Eerst Antifaet, die eerst hem met zijn spits wou groeten,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Een' bastertzoon van helt Sarpedon, groot geacht,Ga naar voetnoot1035
 
En by een vrou van Thebe in onecht voortgebraght.Ga naar voetnoot1036
 
De stang, gesnede van kornoelje in Hesperyen,Ga naar voetnoot1037
 
Komt door de dunne lucht al snorrende te glyen,
 
En dringen door de borst tot binnen in de maegh.
1040[regelnummer]
De zwarte wonde gaept, en levert eene vlaegh,
 
Een' plas van schuimend bloet, dat heenevloeit by beecken,
 
En 't staelen punt blijft laeu in zijne longe steecken.
 
Noch velt hy Erymanth, en Merops, na die twee
[pagina 940]
[p. 940]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

734 daer na Bitias, wiens oogen brandden, en die van gramschap 735 brulde: geen schicht trof hem (want geen worpschicht hadde 736 hem den doot gedaen) maer een snorrende en barnende boomGa naar voetnoot736 737 (waer tegens geen paer stiershuiden, nochte pantser, met dubbeleGa naar voetnoot737 738 schubben van gout op trouw gewrocht, bestaen kosten) quam,Ga naar voetnoot738 739 gelijck een blixem, uit een Blijde gevlogen: dat onbeschofte lichaemGa naar voetnoot739 740 plofte neder: d'aerde dreunde, en de beuckelaer kraeckte van 741 den slagh: gelijck te Bajen, op 't Eubeesche strant, een steenenGa naar voetnoot741 742 hooft, met louter gewelt tegens de zee opgeworpen, instortende,Ga naar voetnoot742 743 omruckt en met zich sleept al wat 'er aen vast hangt, tot dat hetGa naar voetnoot743 744 ganschelijck gesloopt, zich in het wadde zet, en met de barenGa naar voetnoot744 745 mengt, daer het zwarte zant van den gront komt opwellen; zoo 746 dat het hooge Prochyte en Inarime, een hardt deckbedde doorGa naar voetnoot746 747 Jupijns gebodt Tyfeus op het lijf geleit, van 't gedruis daveren.Ga naar voetnoot747 748 Mars, de Wapenvooght, zette toen den Latijnen hart en krachtenGa naar voetnoot748 479 by, prickelde hun gemoeden heftigh, en joegh den Teukren 750 schroomte en bleecke vrees aen. Zy komen van alle kanten te hoop,Ga naar voetnoot750 751 vermits hun gelegenheit om te vechten gegeven wort, en d'oor- 752 looghsgodt hun in 't harte voer. Toen Pandarus zijnen broeder 753 in het zant leggen zagh, en hoe de kans verloopen, en de fortuinGa naar margenoot+Ga naar voetnoot753 754 hun tegen was, draeide hy met al zijne maght de poort toe, zette 755 zijn breede schouders tegens haer aen, en menighten van zijn volck 756 buiten de vesten sluitende, lietze in het harde gevecht steken.Ga naar voetnoot756

[pagina 941]
[p. 941]
 
Afidnus, Bitias, wiens oogen, scherp van sne,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Als koolen branden, en die fel van gramschap raesde.
 
Hem trof geen vlugge schicht, geen worpschicht hem verbaesde,Ga naar voetnoot1046
 
Noch trof en moorde, maer een barrenende boom,
 
Een snorrend hout [waer voor geen beuckelaer, hoe vroom,Ga naar voetnoot1048
 
Geen paer stiershuiden, noch geen pansser met zijn schelpen
1050[regelnummer]
En goude schub, op trou gewrocht, iet konden helpen,Ga naar voetnoot1049-50
 
Noch duuren en bestaen,] dat quam'er snel en kort,Ga naar voetnoot1051
 
Gelijck een blixemstrael uit eene blijde snort.Ga naar voetnoot1052
 
Het onbeschofte lijf ploft neder: d'aerde beefde:
 
De beucklaer kraeckte van den slagh, waerme hy sneefde.
1055[regelnummer]
Als eer te Baien, op het vochte Eubeesche strant,Ga naar voetnoot1055
 
Een steenen hooft, met kracht geweldigh fel gekantGa naar voetnoot1056
 
En opgeworpen voor de zee, vervalt te mortel,Ga naar voetnoot1057
 
In 't storten met zich sleept wat vast is aen den wortel;Ga naar voetnoot1058
 
Tot dat het, gansch gesloopt, zich in het wadde zet,
1060[regelnummer]
En met de baren mengt, daer uit den gront van 't bed
 
Des waters 't zwarte zant naer boven op komt wellen:
 
Inarime en het hoogh Prochyte zich ontstellen,Ga naar voetnoot1062
 
Dat harde deckbed, door bevel van 't hemelsch huis,Ga naar voetnoot1063
 
Den reus op 't lijf geleght, moet davren van 't gedruis.
1065[regelnummer]
Toen zette Mars, de Godt des oorloghs, den Latijnen
 
Een hart en krachten by, en prickelde de zijnenGa naar voetnoot1066
 
Met yver, joegh den Frygh een schroomte en nadocht aen.Ga naar voetnoot1067
 
Zy komen van alom te hoop op deze baen,
 
Nu hun gelegenheit tot vechten wort gegeven,
1070[regelnummer]
En d'oorloghsgodt in 't hart hen moedight toe te streven.Ga naar voetnoot1070
 
Toen Pandarus zijn' broêr zagh leggen in het zant,
 
De kans verloopen, en dus tegens hem gekant,
 
Drong hy met al zijn maght de poorten toe, en zette
 
Zijn breede schouders op de poort aen, en belette
1075[regelnummer]
Den inbreuck, sloot zijn volck met hoopen voor de stadt,Ga naar voetnoot1075
 
En lietze in 't hart gevecht verlegen, en gemat.Ga naar voetnoot1076
[pagina 942]
[p. 942]

757 Maer hy sloot 'er zich zelven en anderen binnen, en ontfingkze dieGa naar voetnoot757-58 758 mede instreefden. De zinnelooze zagh den Rutulischen Koningk 759 niet midden onder den hoop inbreken, en sloot hem zelf in de 760 stadt; gelijck eenen onmenschelijcken tiger onder het bloodeGa naar margenoot+ 761 vee. Terstont begosten Turnus oogen te gloeien, zijn bloedige 762 pluimaedje op den helm te trillen, zijn wapens afgrijsselijck te 763 knarssen, en de beuckelaer te flickeren en te blixemen, waer aenGa naar voetnoot763 764 d'ontstelde Eneadijnen stracks hunnen vyant, dien groflijvigen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot764 765 kennen. De geweldige Pandarus komt nu te voorschijn, en nochGa naar voetnoot765 766 verhit van toorne, om zijn broeders doot, zeit: hier is het hof niet,Ga naar voetnoot766 767 het welck van Amate met hare dochter ten bruitschat zal gegevenGa naar voetnoot767 768 worden; nochte Turnus is hier binnen Ardea, en zijn vaderlijckeGa naar voetnoot768-69 769 muren niet, maer in zijn vyants leger, daer hy blijven moet. Turnus 770 hem met koelen moede aengrenickende, sprack: begin slechts,Ga naar voetnoot770 771 hebt ghy zoo veel harts; en rep uwe handen tegens my: ghy zultGa naar voetnoot771 772 Priaem overdragen, dat ghy hier oock eenen Achilles gevondenGa naar voetnoot772 773 hebt. Zoo sprack hy: Pandarus dreef hem met al zijne maght een 774 spiets, noch ruw van quasten en ruigh van basten, toe, die nietGa naar voetnoot774 775 raeckte; want Juno, Saturnus dochter, by der hant komende,Ga naar voetnoot775 776 keerdeze af, en de spiets bleef in de poorte steken. Maer ghy zult 777 dezen schicht, dien ick u met mijn stercke vuist toeschiet, niet ont- 778 vlughten: want dees schutter past anders te raken, als ghy. ZooGa naar voetnoot778 779 sprack Turnus, hief den degen om hoogh, en kloofde hem metGa naar voetnoot779 780 zijne kling het voorhooft, tusschen beide de slapen van 't hooft, 781 recht midden door, en wondde d'ongebaerde kaecken vreesselijck,Ga naar voetnoot781 782 dat het kraeckte, en de gront dreunde van zijnen zwaren val. HyGa naar voetnoot782 783 stort doot ter aerde, en bekladt zijn lichaem en harnas met breinGa naar voetnoot783

[pagina 943]
[p. 943]
 
Hy sloot zich zelven dan en d'anderen hier binnen,
 
Ontfing d'instrevers mede, en zagh, als zonder zinnen,Ga naar voetnoot1078
 
Het hooft der Rutulen niet midden in dien hoopGa naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Terstont inbreecken, sloot hem binnen met een' loop,Ga naar voetnoot1080
 
Gelijck een vreeslijck dier, den tyger, onder 't bloode
 
En weerelooze vee. men zagh'er Turnus roode
 
En gloeiende oogen voort ontsteecken van een' gloet.
 
Zijn bloedige pluimaedje en staelen storremhoedt
1085[regelnummer]
Begint te beven, en zijn wapens, door 't ververssen
 
Van zijn verbolgenheit, beginnen fel te knarssen,Ga naar voetnoot1085-86
 
De schilt te flickeren, te blixemen, waeraen
 
De Frygiaenen zien hunn' vyant binnen staen,Ga naar voetnoot1087-88
 
En kennen 't grove lijf. Pandaer, van groot vermogen,Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Komt vreeslijck voor den dagh zijn dapperheit vertoogen,Ga naar voetnoot1090
 
Verhit van gramschap om zijn lieven broeders doot,
 
En zeght: dit 's 't hof niet, daer u vrou Amate noodt,
 
Om met haer dochter u ten bruitschat dit te geven,
 
Noch Turnus is hier niet in Ardea gebleven,
1095[regelnummer]
En in zijn vaders stadt, maer in zijn vyants maght
 
En leger, daer hy nu moet blijven op de wacht.Ga naar voetnoot1096
 
De koning Turnus loegh hem toe met koele zinnen,Ga naar voetnoot1097
 
En sprack: hebt gy een hart in 't lijf, laet ons beginnen,
 
En rep uw handen. zegh Priaem met uwen mont
1100[regelnummer]
In 't heengaen dat gy hier oock een' Achilles vondt.
 
Zoo sprack hy: Pandarus dreef, zonder lang te wachten,
 
Hem voort een taeie speer naer 't lijf met al zijn krachten,
 
Die, ruigh van quasten en van basten, hem niet raeckt:
 
Want Juno keert de spiets, zoo ras als zy genaeckt,
1105[regelnummer]
Waerom de scherpe speer voor in de poort bleef steecken.
 
Maer gy zult dezen schicht, die u wort toegestreecken
 
Met mijne stercke vuist, geensins ontvlughten: want
 
Dees schutter raeckt gewis, en anders dan uw hant.Ga naar voetnoot1106-8
 
Aldus sprack Turnus, en verhief zijn zwaert, en scheide
1110[regelnummer]
En kloofde met de kling het voorhooft, tusschen beide
 
De slaepen van het hooft, recht midden door, en juist,Ga naar voetnoot1111
 
Wont d'ongebaerde wang, heel vreesselijck begruistGa naar voetnoot1112
 
Van bloet, zoo ras het kraeckt, en d'aerde dreunt van 't vallen.Ga naar voetnoot1113
 
Hy stort ter aerde doot en zielloos voor hun allen,
1115[regelnummer]
Besmet zijn lichaem en zijn harrenas met bloet,
[pagina 944]
[p. 944]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

784 en bloet; en het hooft, net in twee deelen gedeelt, hangt vanGa naar voetnoot784 785 wederzijde over elcke schouder. De Trojanen bieden hem denGa naar margenoot+Ga naar voetnoot785-86 786 rugh, vlughten wegh, en beven van angst: en had d'overwinner 787 gepast terstont de sloten te breken, en de mackers ter poorte inGa naar voetnoot787 788 te laten; op dien dagh waer het met den Trojaen en den oorloogh 789 uitgeweest: maer dolheit en uitzinnige bloetdorstigheit hitstenGa naar margenoot+ 790 zijnen moedt tegens de vyanden aen. Voor eerst onthaelde hyGa naar voetnoot790 791 Falaris, en Gyges, dien de beenen afgemaeit wierden: hier na 792 dreef hy den vlughtelingen opgeraepte speeren naer 't lijf. Juno 793 verzagh hem van moedt en krachten, zette hem Halys tot eenenGa naar voetnoot793-94 794 macker by, en Fegeus, die door zijn rondas getroffen was. DaerGa naar voetnoot794-98 795 na den wal onder de zolen krijgende, trof hy met den zwaeienden 796 degen geluckelijck die op de muren, hier van onbewust zijnde, 797 het gevecht aendreven; Alkander, Halius, Noëmon, Pritanis, en 798 Lynceus, die op hem toezette, en zijne mackers te hulp riep: dezen 799 klonck hy, van naby, met eenen slagh, dat hooft en helm daer 800 hene tuimelden: daer na Amykus, den wiltschut, die behendighGa naar voetnoot800 801 zijn pijlen wist te bestrijcken, en het stalen punt met vergift teGa naar voetnoot801 802 wapenen: oock Klytius uit Eolie, en Kreteus, der ZanggodinnenGa naar voetnoot802-03 803 vrient; Kreteus der Zanggodinnen megezel, altijt belust op vaer- 804 zen, en om cyters en snaren te stellen: altijt zong hy van paerden,Ga naar voetnoot804 805 en wapens, en oorlogen. De Trojaensche oversten, Mnestheus

[pagina 945]
[p. 945]
 
En brein. het hooft, in twee gekloven in dien gloet,Ga naar voetnoot1116
 
Hangt van de schoudren af, aen d'eene en d'andre zijde.
 
De Troischen biên den rug, en vlughten al by tijde,Ga naar voetnoot1118
 
En sidderen van angst. zoo d'overwinner hadt
1120[regelnummer]
Gepast te breecken slot en grendel van de stadt,
 
De mackers door de poort van binnen in te laeten,
 
Het had op dezen dagh met Trojes rijck en staetenGa naar voetnoot1122
 
En oorloge uit geweest: maer zinnelooze wraeck,Ga naar voetnoot1123
 
Bloetdorstigheit, te dol verleckert op den smaeck
1125[regelnummer]
Van 's vyants bloet, te fel hem aen den vyant hitsen.Ga naar voetnoot1125
 
Vooreerst onthaelde hy met zijn geweer en spitsenGa naar voetnoot1126
 
En velde Falaris, en Gyges, dien hy stijfGa naar voetnoot1127
 
De beenen afmaeit, als met zeissens, onder 't lijf.Ga naar voetnoot1128
 
Den vlughtelingen drijft hy opgeraepte speeren
1130[regelnummer]
Naer 't lijf: want Juno komt zijn moedigheit stoffeeren,Ga naar voetnoot1130
 
Den oorloghshelt van kracht voorzien aen zijne zy.Ga naar voetnoot1131
 
Hy leght'er Halys, als een' dappren macker, by,Ga naar voetnoot1132
 
Oock Fegeus, wiens rondas de wonde niet kon boeten.Ga naar voetnoot1133
 
Hy krijght hierna de wal noch onder zijne voeten,
1135[regelnummer]
Treft met zijn zwaeiend zwaert geluckigh op den muur,
 
Die, niet bewust van hem, het oorloghsavontuur
 
Vervolghden in 't gevecht, Noëmon, en Alkander,Ga naar voetnoot1136-37
 
Oock Prytan, Halius, en Lynceus, onder ander,
 
Die toeschiet, en de maets te hulp roept wat hy magh.Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Hy klonck hem van naby zoo fel met eenen slagh,Ga naar voetnoot1140
 
Dat hooft en helm gelijck in 't stof daer heenevlogen;
 
Oock Amykus, die, voor een' wiltschut opgetogen,Ga naar voetnoot1142
 
Zijn pijlen met venijn bestreeck door snoode drift,Ga naar voetnoot1143
 
En wapende het punt met doodelijck vergift;
1145[regelnummer]
Oock Klytius, die uit Eolie eer wou winnen,Ga naar voetnoot1145
 
En Kreteus, eenen vrient der zoete Zanggodinnen,
 
Der Zanggodinnen knaep, doorgaens op zang belust,Ga naar voetnoot1147
 
Op 't stellen van de luit, en snaer. hy wist gerustGa naar voetnoot1148
 
Den toon met wapenen en paert en krijgh te mengen.Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
De Faem melt Mnestheus, en Serestus, den gestrengen,
 
En Troischen Oversten hoe Turnus overstoutGa naar voetnoot1151
[pagina 946]
[p. 946]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

806 en de gestrenge Serestus, hoorende het nederhouwen van hunGa naar margenoot+Ga naar voetnoot806 807 volck, komen endelijck te zamen, en zien hunne mackers heen enGa naar voetnoot807-8 808 weêr loopen, en den vyant binnen gelaten. Mnestheus zeit: waer 809 vlught ghy nu hene? waer hene? Wat voor andere muren, welcke 810 vesten zijn 'er noch voor u over? o Burgers, zal een eenigh man, 811 rontom van uwe wallen becingelt, zulck een neerlaegh in de stadtGa naar voetnoot811 812 vergeefs aenrechten? zoo vele voornaemste jongelingen ter helleGa naar voetnoot812 813 sturen? Ghy suffaerts, erbarmt u des volcks, nochte schaemt ghyGa naar voetnoot813 814 u niet voor den grooten Eneas, het ongeluckige vaderlant, en 815 d'oude Goden? Zy door deze woorden verhit, worden gesterckt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot815 816 en houden stant met eenen dicken troep. Turnus allengs aenGa naar voetnoot816Ga naar voetnoot816-17 817 't wijcken, en zich naer den stroom te begeven, en dien oort, dieGa naar voetnoot817 818 van den vliet omringt wort. De Frygianen vallen met een groot 819 geroep des te heftiger op hem aen, en verzamelen te hoop. GelijckGa naar voetnoot819 820 een wreede leeuw van verwoede jagers en hun geweer benaeuwt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot820 821 door verbaestheit fel en leelijck grimt, te rugge deist, en vanGa naar voetnoot821 822 gramschap en moedigheit niet wijcken kan, nochte maghtigh is,Ga naar voetnoot822 823 al wil hy schoon, door den drang en het spits hene te streven: nietGa naar voetnoot823 824 anders zette Turnus al twijfelende zijn voetstappen achterwaert,Ga naar voetnoot824 825 zonder zich te verhaesten, en zijn gemoet walt op van toorne.Ga naar voetnoot825 826 Ja hy had toen tweewerf midden onder zijn vyanden toegezet;Ga naar voetnoot826-27 827 oock tweewerf hun deizende troepen langs de muren op de vlught 828 gebroght: maer het gansche leger drong haestigh te zamen; en 829 Juno, Saturnus dochter, durf hem geene krachten meer byzetten:Ga naar voetnoot829 830 want Jupiter zondt Iris uit den hemel door de lucht met eenenGa naar voetnoot830-31 831 verdrietigen last aen zijne zuster, ten zy Turnus de hooge vesten

[pagina 947]
[p. 947]
 
Hun krijghsgenooten voor de vuist ter neder hout.Ga naar voetnoot1152
 
Zy komen endelijck by een uit alle hoopen,Ga naar voetnoot1153
 
En zien hun mackers bang vast heene en weder loopen,
1155[regelnummer]
Den vyant in de wal gelaeten. Mnestheus zeght:
 
Waer vlughtge heen? waer heen? wat muur wat veste leght
 
Noch elders over, en voor u hierna ten beste?
 
O burgers, zal een man alleen, van uwe veste
 
En wal omcingelt, zulck een neêrlaegh in uw stadt
1160[regelnummer]
Heelshuids aenrechten? zulck een brave jongkheit, matGa naar voetnoot1160
 
Gevochten, naer de hel en Plutoos afgront stuuren?
 
Gy suffaerts, ay ontfermt u binnen uwe muuren
 
Toch eenmael over 't volck: en schaemt gy in dien stantGa naar voetnoot1163
 
U voor Eneas niet, en 't arme vaderlant,
1165[regelnummer]
En d'overoude Goôn? het krijghsvolck hoort hem roepen,
 
Wort heet, en sterck, en houdt nu stant met dicke troepen.Ga naar voetnoot1166
 
De stoute Turnus wijckt allengs, en voort en voort,
 
Begeeft zich naer den stroom, en dezen stercken oort,Ga naar voetnoot1168
 
Daer 't water dien omringt. de Frygianen vallen,
1170[regelnummer]
Veel feller schreeuwende en luidruchtigh met hun allen,
 
Van overal te hoop, op Turnus aen alleen.
 
Gelijck een wreede leeu, benaeut en overstreênGa naar voetnoot1172
 
Van woeste jaegeren, verbaest en fel en lalijckGa naar voetnoot1173
 
Hun aengrimt, deist, en wijckt, van moedt en gramschap qualijckGa naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Kan wijcken, noch vermagh, al wil hy schoon, alleen
 
Te streven door den drang en door de spitsen heen;
 
Niet anders zet de helt al twijflende zijn stappen,
 
Oock zonder haest, te rugge, en, zonder te verslappen,
 
Walt zijn gemoedt van toorne: oock had hy zich geredt,
1180[regelnummer]
En tweemael midden op den vyant toegezet,Ga naar voetnoot1179-80
 
Zijn troepen tweemael langs den muur gebrogt aen 't vlughten:Ga naar voetnoot1181
 
Maer 't gantsche leger drong te hoop op die geruchten,
 
En Juno durf hem niet meer stercken: want JupijnGa naar voetnoot1183
 
Zondt Iris uit de lucht, in een' bedroefden schijn,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Met eenen zuuren last aen zijn gestoorde zuster,Ga naar voetnoot1185
 
Ten zy prins Turnus flux vertrecke, en zich gerusterGa naar voetnoot1186
 
Wil draegen, en de vest van 't hooge Troje ontsla:Ga naar voetnoot1187
[pagina 948]
[p. 948]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

832 der Trojanen ruime. Weshalve de jongelingk alleen niet maghtighGa naar margenoot+Ga naar voetnoot832 833 is met zijnen beuckelaer en vuist tegens hen allen te bestaen; zooGa naar voetnoot833 834 wort hy aller wegen beschoten en overvallen: de helm klincktGa naar voetnoot834 835 gedurigh om den slaep van zijn hooft: het vaste koper zwicht voorGa naar voetnoot835 836 de keien: de kam wort van 't hooft gekloncken, en de schilt kanGa naar voetnoot836 837 het slaen en schieten niet verduren. De Trojanen, en blixemendeGa naar voetnoot837-38 838 Mnestheus zelf drijven zonder ophouden hem speeren toe. Toen 839 brack hem, die geenen adem kost scheppen, over al zijn lichaemGa naar margenoot+ 840 het zweet uit, dat gelijck modderigh water afliep, en hy flaeuwGa naar voetnoot840Ga naar voetnoot840-41 841 van vermoeitheit naer zijnen adem hijgende, endelijck met zijn 842 volle rustinge steil in den stroom sprong, die hem in zijn blondeGa naar voetnoot842-43 843 wielinge ontfingk, door den zachten vloet henedroegh, het bloet 844 afspoelde, en vrolijck zijnen spitsbroederen wederleverde.Ga naar voetnoot844

[pagina 949]
[p. 949]
 
Waerom de jongelingk niet machtigh is hier naGa naar voetnoot1189
 
Met beuckelaer en vuist hen allen te verduuren,
1190[regelnummer]
Zoo wort hy overal beschoten op de muuren,
 
En overvallen, en de helm klinckt stadigh aen
 
Op 't hooft: het koper kan geen kaien wederstaen:Ga naar voetnoot1192
 
De kam wort van den helm gekloncken, en geslagen:
 
De schilt kan 't schieten noch het smijten niet verdraegen.Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
De Troischen, Mnestheus zelf van blixemen noit moê,Ga naar voetnoot1195
 
Volharden, drijven hem geduurigh speeren toe.
 
Toen brack hem, die bykans geen' adem meer kon scheppen,
 
Het zweet langs al zijn leên en lichaem uit door 't reppen
 
En roeren, en het droop, als moddrigh water, af.
1200[regelnummer]
Hy, flaeu en moede, hijght naer zijnen aêm, begaf
 
Zich entlijck naer den stroom, en sprong in volle wapenGa naar voetnoot1201
 
Van boven in den vliet, die hem, als een' rechtschapen
 
Verweerder, in zijn kil en blonden maelstroom ving,Ga naar voetnoot1202-3
 
Door 't zachte water droegh, en dezen jongeling,
1205[regelnummer]
Het bloet en zweet en stof afvaegende, heel blijde
 
By zijne spitsbroêrs broght, en zette aen d'overzijde.

DE DRIE VOLGENDE BOEKEN VAN DE AENEÏS ZULLEN, MET DE AANTEKENINGEN EN AFWIJKENDE LEZINGEN, OPGENOMEN WORDEN IN HET ZEVENDE DEEL

[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 13 vermoorden is in de gewijz. dr. van 1646 vervangen door matsen (doodslaan, neerhouwen).
voetnootr. 1
van der hant: afwezig; Tuskane: Etrurië.
voetnoot2
van: in opdracht van.
voetnoot6
dies: waarom.
voetnoot7
Zeejoffer: zeemeermin.
voetnoot10
te rade: in krijgsraad bijeen; verlegen: niet wetend.
voetnoot12
van zelf: vrijwillig.
voetnoot12-13
13in haren slaep en dronckenschap versmoort; vgl. Aen. II, r. 303-304.
voetnoot14
roof: buit.
voetnoot15
overladen: te zwaar beladen.
voetnoot18
strengelijck: met onverbiddelike woede, ongenadig.
voetnoot19
leger: legerkamp.
voetnoot20
mannen: bezetten (met manschappen); kennen: herkennen; dat: hetgeen, wat.
voetnoot22
dien baldadigen stoffer: die boosaardig schimpende pocher.
voetnoot24
verkuntschapt: verwittigd.
voetnoot27
by zijn volck over zwemt: overzwemt, zodat hij bij zijn troepen terugkomt.
voetnoot28
een ieder: allen (beide vijandelike partijen); vast: ondertussen; woelen: druk in de weer zijn.
voetnoot30-31
Cybele, die lang te voren in de hemel haar verzoek tot Jupiter had gericht; zie verder r. 118-vlg. en 143-vlg.
voetnoot35
mat van tegenstreven: uitgeput door de geboden tegenstand.
voetnoot36
diepe waterkolck: de diepe Tiber vol wielingen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 38 ter wcerzijde is in de dr. van 1659 uitgelaten. - 54 de vlugge Godin is in dezelfde dr. vervangen door: de Godin in het heenvliegen (Lat.: et tali fugientem est voce secutus).
margenoot+
[Randschrift:] Terwijl Eneas van der hant om hulp uit is, zent Iuno Iris naer Turnus,
voetnoot38
verre van der hant ter wederzijde is een onjuiste vertaling van: penitus diversa parte: op een verafgelegen plaats (nl. bij Evander, in Etrurië); vgl. de Tekstkritiek.
voetnoot39
Iris, godin van de regenboog; bode der goden; van: door.
voetnoot41
gewijt: heilig; het dal is gewijd, omdat het heilige woud van Pilumnus er in is gelegen; Pilumnus: een Ouditaliaanse god, voorvader van Turnus; Thaumas dochter: Iris; Thaumas was een zoon van de Zee en de Aarde (van Oceanus en Gaea).
margenoot+
[Randschrift:] en rockent hem op. In het Randschrift bij r. 43: oprockenen: ophitsen.
voetnoot43
de gelegenheit des tijts (volvenda dies): het verloop van de tijd, de zich ontwikkelende tijdsomstandigheden.
voetnoot44-45
al... schoon: zelfs al...
voetnoot47
doorgeboort: doorgedrongen.
voetnoot48
Korytus: Etrurië (aldus genoemd naar de stad Corythus); het volck van Lydië; volgens de sage stammen de Etruriërs uit Lydië.
voetnoot49
huislieden: landvolk; twijfelen: aarzelen.
voetnoot50
wagen: strijdwagen; opontbieden: eisen; sammelen: dralen.
voetnoot50-51
rant het leger aen, terwijl het in roer (beroering) is, ter vert. van turbata arripe castra: breng het (Trojaanse) legerkamp door een plotselinge overval in verwarring en vermeester het.
voetnoot51-52
sneet.... lucht; vgl. Aen. V, r. 704-705.
voetnoot53
kennen: herkennen.
voetnoot54
vlug: gevleugeld, of snel vliegend.
voetnoot56
opgaen: opengaan.
voetnoot57
wie ghy zijt: versta: van welke godheid gij ook de bode moogt zijn.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus zich op den toght gevende,
voetnoot59-60
schepte.... stroom; vòòr het gebed en het offer wies men zijn handen.
voetnootvs. 9
by: door.
voetnoot12
Palatijn (de Palatijnse heuvel, collis Palatinus, een van de zeven heuvelen van het latere Rome), als eigennaam zonder lidwoord.
voetnoot15
woelen: onrust stoken.
voetnoot19
't verbaesde leger; zie de aant. bij de proza-vert., r. 50-51.
voetnoot21
met even snelle pennen (alis paribus): met gelijkmatige wiekslag.
voetnoot22
voort: nu, aanstonds bij haar omhoogstijgen).
voetnoot27
dus: zo.
voetnoot28
gestarnte aen 't glyden uit zijn baen (video..., palantis polo stellas): (ik zie) de sterren dwalen aan het hemelgewelf (doordat en nadat de hemel is 'opengegaan').
voetnoot30
voorspoock: voorteken, wonderteken; en getroostme: en schep hieruit moed.
voetnoot34
naer zijn hant zetten: aan zijn zijde brengen, tot steun overhalen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 72 bruin is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door zwart (globus.... caligine atra).
voetnoot61
belofte: gelofte; heerlijck: luisterrijk.
voetnoot62
met gout en geborduurde kleederen (hendiadys): met gewaden met goud doorstikt.
voetnoot63
uitgestreken; uitgedost; Messapus; zie Aen. VII, r. 722; de voortoght: de voorhoede.
voetnoot64
de Tyrrheensche jongelingen, ter vertaling van Tyrrhidae iuvenes: de zonen van Tyrrhus, de opperherder van Koning Latinus; zie Aen. VII, r. 521; hindertoght: achterhoede.
margenoot+
[Randschrift:] munt boven anderen uit, gelijck de wassende Ganges, of overvloejende Nijl. De Trojanen hem vernemende,
voetnoot65
de middeltoght: het centrum, het gros.
voetnoot66-69
gelijck de diepe Ganges; Vondel heeft het beeld niet begrepen. Vergilius zegt: zoals de diepe Ganges, die zonder geruis wast door de zeven kalm stromende rivieren die hem voeden, of zoals de Nijl met zijn trage stroom weer terugstroomt van de overstroomde velden om zijn wateren in zijn bedding te verzamelen. De vergelijking hoort bij het hele optrekkende leger (niet bij Turnus alleen) en het tertium comparationis is het geweldige. Het leger rukt even geweldig aan als de Ganges en de Nijl hun wateren voortstuwen; bedaert: tot kalmte gekomen; vet, ter vert. van pinguis: traagstromend; men mag daarbij ook denken (zoals Vondel heeft gedaan) aan het vruchtbare Nijlslib; kil: bedding.
voetnoot69
Teukren: Trojanen.
voetnoot70
haestigh: plotseling, onverwacht.
voetnoot71
eerst: het eerst; daer tegens over: tegenover de zich in de verte vertonende stofwolk.
voetnoot72
kloot (globus): warrelklomp, kogelvormige massa; bruin: zwart.
margenoot+
[Randschrift:] zetten zich schrap om weer te bieden. In het Randschrift bij r. 74: weer: tegenweer.
voetnoot74
mannen: met (gewapende) manschappen bezetten.
voetnoot74-75
op dit.... geroep....; de Lat. tekst zegt: met luid geschreeuw (bergen zich de Tr. binnen de poorten in hun legerkamp); de vesten: de vestingmuren, de wallen.
voetnoot77
vertreck: afwezigheid.
voetnoot78
bestaen: ondernemen, het wagen.
voetnoot80
of wel schaemte en spijt....: hoe zeer ook schaamte en toorn (ergernis; Lat. ira).
voetnoot83
in 't harnas (armati): gewapend; den vyant vast verwachten: gereed staan om de vijand af te wachten, te ontvangen.
voetnoot37
braef: prachtig.
voetnoot41
bewaeren: het bevel voeren over.
voetnoot47
versch: fris, verkwikkend.
voetnoot51
naer: zwart.
voetnoot53
daer: waar, of terwijl.
voetnoot57
is voor handen: staat voor de poorten, is vlakbij.
voetnoot60-61
.... de stadt dus bevolen: hun de stad toevertrouwd en hun daarbij op het hart gedrukt aldus te handelen.
voetnoot63
daer het gelt: waar moeilikheden dreigden; op die plaats, waar de vijanden zich vertoonden.
voetnoot66-67
den ervaeren bezetter: de ervaren krijgslieden die het legerkamp bezet houden; hant voor hant: in een gevecht van man tegen man.
voetnoot68
....den vyant houden staen (staande): de vijand tegenhouden, buitensluiten; in dien stant: in die positie; zich zelf binnenhoudende.
voetnoot69
(waerom zy) hun meesters last betrachten: (om welke reden, of zodat zij) Aeneas' bevel nakomen.
voetnoot70
vast: ondertussen.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus begeeft zich vooruit, dicht onder de stadt,
voetnoot85
Thracisch, hier met de betekenis: voortreffelik.
voetnoot86-87
quam.... onvoorziens de stadt op: verscheen, voor men het nog recht besefte, voor de muren der stad.
voetnoot88
toezetten: losstormen.
voetnoot90
geeft zich trots veldewaert in: (nadat Turnus door zijn schot het aanvangssignaal tot de strijd heeft gegeven) draaft hij fier over de vlakte.
voetnoot91
veltgeschrey: oorlogskreten.
voetnoot92
suffery (mirantur corda inertia Teucrum): passieve houding; traagheid, lafhartigheid.
voetnoot93
niet eens: in 't geheel niet.
margenoot+
[Randschrift:] en doorsnuffelt alle toegangen, gelljck de wolf den schaepstal beloert: In het Randschrift bij r. 94: doorsnuffelen: spiedend onderzoeken.
voetnoot94
bezichtigen: zijn blikken onderzoekend laten gaan langs.
voetnoot95
verdrietigh, (ter vert. van turbidus): geprikkeld door ongeduld, ergernis.
voetnoot96
langs onwegen, ter vert. van per avia (vgl. de vert. in verzen, vs. 89); Turnus begeeft zich naar die gedeelten van de vestingmuur, waar zich geen weg bevindt, de eenzame, afgelegen gedeelten, in de hoop daar een minder zorgvuldige bewaking te vinden.
voetnoot99
razen: dol van woede zijn.
voetnoot101
afmatten (fatigare): afmartelen, heftig plagen.
voetnoot102
spijt: een gevoel van verdriet en ergernis.
voetnoot102-103
grizelt hem.... door het lijf: loopt hem als een rilling (huivert hem) door de leden; bespieden: gadeslaan.
voetnoot103-104
Hy leit het vast over: hij overlegt maar steeds; zijn geest zoekt ondertussen.
voetnoot105
bezetten: insluiten.
voetnoot106
aenranden: een aanval doen op, aantasten.
voetnoot106-107
ter zijde aen de beschanssinge vast; Vergilius bedoelt: vlak tegen een der verschansingen van het kamp liggend.
voetnoot107
met den wal: door de omwalling; van den stroom omheint: door de Tiber omsloten.
voetnoot74
kuntschap: verkenning; op roof gebeeten: heet op buit.
voetnoot75
gespan: schaar, gevolg.
voetnoot76
ridder: ruiter.
voetnoot78
brusk: plotseling.
voetnoot81
en terght den torenwachter: en prikkelt de Trojanen die op hun torens de wacht houden, tot vechten.
voetnoot83-84
het... wonder: de Rutuliërs verwonderen zich ten zeerste.
voetnoot89
langs ongebaende wegen; vgl. de aant. bij r. 96 van de prozatekst.
voetnoot90
verlegen van: radeloos van, hevig gekweld door.
voetnoot92
heel ontroert: in heftige onrust.
voetnoot95
als hy beeft: terwijl hij trilt (van ongeduld).
voetnoot97
aen het hollen: die geen maat meer kent, zich niet laat bedwingen.
voetnoot99
ze heeft betrekking op keel (vs. 98).
voetnoot100
den Rutuler is datief-object.
voetnoot101
en haer bezettingen: en degenen die de wal bezet houden.
voetnoot103
waer.... openstaet: waar een (zwakke) plek is, die gelegenheid biedt binnen te dringen.
voetnoot106-07
daer.... leght: daar ze.... ligt = die vastgemeerd ligt aan de opgeworpen wallen van het legerkamp; wallen opgetrocken is een absolute constructie (wallen opgeworpen zijnde).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 127 behouden is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door behoeden.
voetnoot108
eischen: vragen van; braveeren: zich als overwinnaar gedragen, een overmoedige houding aannemen (Lat. sociosque incendia poscit ovantis; poscere met dubbele acc.; vgl. Vondels constructie); vierwerck en brandtuigh zijn synoniem: materiaal om brand te stichten; fakkels en dgl. (zie r. 109-111).
voetnoot109
al verhit: in blakende woede; pijnstock: harsige fakkel (pinus).
margenoot+
[Randschrift:] endelijck smijt hy den brant in de schepen.
voetnoot112
pickig: pekzwart, walmend.
margenoot+
[Randschrift:] De Poeet roept de Zanggodinnen aen, op datze hem ontvouwen, wat Godt de schepen redde.
voetnoot115
de Teukren: de Trojanen.
voetnoot117
want men hielt....: men hield namelik....
voetnoot118
Cybele; zie blz. 40, aant. 55.
voetnoot121-22
Vondel vertaalt hier vrij; Vergilius zegt: sta toe, wat uw dierbare moeder, nu eenmaal de Olympus bedwongen is (dank zij haar hulp), u verzoekt. Die u berghde.... is aldus te verklaren: Cybele had de jonge Jupiter in veiligheid gebracht voor de aanslagen van zijn vader Saturnus; zie verder blz. 320, aant. 155; boven op het slot is een onjuiste vert. van in arce summa: boven op de berg (Ida); vgl. vs. 130.
margenoot+
[Randschrift:] Cybele badt eertijts Iupijn om de behoudenis der zelve:
voetnoot124
waert: dierbaar; de pijnboom was aan Cybele gewijd; rustigh (laetus): met een onbekommerd gemoed (zonder innerlike strijd), met vreugde.
voetnoot126-127
laet.... behouden: verhoor de bede van uw moeder, die smeekt om het behoud van dit hout; op dat.... bederve: dat het op geen van zijn tochten te gronde ga.
voetnoot131
waer.... brengen (quo fata vocas): wat verlangt ge van het 'noodlot'; welke wending meent gij door uw woorden aan het lot te kunnen geven; het fatum: de eeuwige, vaststaande wereldorde, stond boven en buiten de macht der goden.
voetnoot132-33
een onsterflijck Recht: recht op onsterfelikheid (fas immortale).
voetnoot110
deeren: schade veroorzaken.
voetnoot114
stoockebranderen: brandende stukken hout; zie Ndl. Wdb. i.v. brander.
voetnoot118
en daer de starren draeien: en naar de wentelende sterrehemel.
voetnoot122
en waerheit onderstutte: en bevestigde de waarheid (van wat volgt in vs.123).
voetnoot126
reeden: uitrusten; lees: in Frygi'eer.
voetnoot128
vgl. de proza-vert., r.121-22.
voetnoot129
aen uw vermogen: aan uw almacht.
voetnoot130
stont... opgetogen: verhief zich.
voetnoot131
om: door.
voetnoot132-33
het (out) geloof en offerhanden: de offerende godsvrucht (dat mij lief was wegens de mij daar van ouds betoonde eredienst en de offers, die men mij daar bracht).
voetnoot135
vast: aldoor.
voetnoot139
krencken: teisteren; genot: voordeel, voorrecht.
voetnoot140
geniet': moge genieten.
voetnoot145
een onversterflijck recht: een recht op onsterfelikheid.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 155 een wonderlijck stuck is in de dr. van 1659 verv. door: een wonderwerck (mirabile monstrum).
margenoot+
[Randschrift:] hy beloofdeze
voetnoot135
Ausonie: Italië.
voetnoot137
het Laurentijnsche lant: het land, waarvan Laurentum de hoofdstad is (Latium); vergangbaerheit (forma mortalis): vergankelikheid.
margenoot+
[Randschrift:] in Zeegodinnen te veranderen, gelijck Nereus dochters; In het Randschrift bij r. 138: gelijck: gelijk aan.
voetnoot138
hoedanigh: gelijk; Dotho en Galathea zijn beide dochters van de zeegod Nereus.
voetnoot140-41
vergelijk voor dit zweren bij de onderaardse machten (de Styx) Aen. VI, r. 358-359 met aant.; Jupiters helsche broeder is Pluto.
voetnoot142
daveren: dreunen, trillen.
voetnoot143-44
van.... bestemt; de Schikgodinnen hadden de door het lot gestelde tijd afgesponnen, zegt Vergilius; wanneer: toen.
margenoot+
[Randschrift:] waerom Cybele nu
voetnoot146
nieuw: ongewoon; nog nooit te voren gezien.
voetnoot147
scheen.... te drijven (visus transcurrere caelum); versta: zag men drijven.
voetnoot148
de reien van Ida: de Corybanten (priesters van Cybele), hun verblijf houdend op de berg Ida.
voetnoot150
bekommert u zoo byster niet: doet niet zulk een wanhopige moeite.
voetnoot152
los (losgemaakt van de oever): in vrijheid.
margenoot+
[Randschrift:] de schepen in Zeenymfen verkeerde. 153 verkeeren: veranderen.
voetnoot154
snuit: voorsteven.
voetnoot155-56
een wonderlijck stuck (monstrum mirabile); zie de Tekstkritiek.
voetnoot156-57
zoo vele (sterck) als: evenveel (talrijk)... als (Vergilius' bedoeling is: de schepen dompelen zich gelijk dolfijnen onder water en komen als maagden (zeegodinnen) weer uit de golven omhoog).
voetnoot158
verbaest van zinnen: ontdaan; zelf: zelfs; bij verschrickt is staet te herhalen, zo ook bij verhystert staen.
voetnoot159
staen verbystert: worden schichtig.
voetnoot152
ontlasten van bederf, lett.: verlossen van (wat het lot is van alle aardse dingen:) vergankelikheid; behoeden voor ramp en vernieling.
voetnoot153
verkeeren: veranderen.
voetnoot155
klooven: klieven.
voetnoot156
afgrijslijckheên: verschrikkingen.
voetnoot157-58
om zijn' navel bevloeit van: omgeven door; zijn heeft betrekking op broeder = Pluto: de onderwereld.
voetnoot160
stercken: bekrachtigen.
voetnoot162-65
Construeer: wanneer 't gewelt van Turnus.... der Goden moeder weckt om...; brusk; zie vs. 78; wecken: opwekken, aandrijven.
voetnoot168
in der vlught: door de lucht vliegend (van het Ida-gebergte).
voetnoot171-72
arbeit niet zoo zeer, tot voorstant van mijn vloot: zwoegt niet zo om mijn vloot te beschermen.
voetnoot183
het paerdevolck; versta: de paarden; zie de proza-vert. (conterritus ipse turbatis Messapus equis).
margenoot+
[Randschrift:] Turnus beduit dit averechts, In het Randschrift bij r. 160: beduit dit averechts: geeft hiervan een tegenovergestelde uitlegging.
voetnoot160
treckt.... te rugge is de onjuiste vert. van: revocatque pedem ab alto: en doet zijn wateren van uit de hoge zee terugvloeien.
voetnoot161-62
hy.... aldus; beter is: hij wekt de (ontdane) gemoederen (der soldaten) zelfs nog op en vuurt ze aan met de woorden; deze zeegedroghten, ter vert. van haec monstra: deze wonderen, dit wonderlik gebeuren; dreigen: zijn een bedreiging voor.
voetnoot164-65
hoeven... te wachten: behoeven niet te wachten, tot wij hun schepen vernield hebben.
voetnoot166-67
't ander deel der weerelt (rerum pars altera); nl. de zee, het water (tegenover het land); het middel om te water ons te ontvluchten is hun benomen.
voetnoot170
hun mede zijn: op hun hand zijn, hun gunstig zijn.
voetnoot172
mijn nootlot: wat het lot mij heeft toegedacht; vgl. r. 42-43-vlg.
voetnoot173
tegen: tegenover; die bruit: Lavinia.
voetnoot174
dit, nl. het roven (schaken) van een bruid (echtgenote); toespeling op de schaking van Helena (Menelaus' gemalin) door Paris, de Trojaan; Atreus zonen: Agamemnon en Menelaus.
voetnoot175
nochte.... niet, dubb. ontk.; Mycenen: Mycene (in Argolis), residentie van Agamemnon, de aanvoerder van de tocht naar Troje.
voetnoot176
Met: doch iemant moght zeggen.... vlecht Turnus een tegenwerping in, die hij vervolgens zelf weerlegt (in de rhetorica heet dit een occupatio).
voetnoot177
eens: één keer. Met was het begint de weerlegging (door Vondel in de vorm van een rhetoriese vraag gegoten). Vergilius zegt: (neen) dan had het vroeger maar genoeg moeten zijn één maal te zondigen en in het vervolg (d.i. na de onaangename ervaring met Helena's schaking opgedaan) vrijwel het ganse vrouwelik geslacht te haten (zich verre te houden van...).
voetnoot178
ééns: één maal; het schelmstuk is de schaking van Helena.
voetnoot180
zekerheit: vertrouwen.
voetnoot181
een kort uitstel en klein onderscheit des doots is de vert. van (quibus haec medii fiducia valli) fossarumque morae, leti discrimina parva; de bedoeling is: wallen en grachten geven maar een klein uitstel van executie en vormen maar een smalle afscheiding tussen hen en de (niet tegen te houden) dood.
voetnoot182
door Neptuins handen gesticht; zie Aen. II, r. 657 en 674-75.
voetnoot183
uitgeleze gasten (lecti): keurtroepen.
voetnoot185
kil: bedding.
voetnoot188
onteeren; de Trojanen stonden tot nu toe in eer en gunst bij Jupiter; door dit wonderteken blijkt, volgens Turnus, dat Jupiter hun zijn steun onttrekt.
voetnoot191
Zie de aant. bij de proza-vertaling, r. 164-65.
voetnoot198
standertvaen: banier.
voetnoot202
terwijl: nu; de vracht der vlooten van Troje: de bemanning der Trojaanse vloot.
voetnoot205
Voor om denke men: namelik de (mij door het lot toebedeelde) taak; die 't zich belgen: die daarover in woede geraken (ondanks hun verzet en woede).
voetnoot206
Troje: Aeneas en zijn makkers.
voetnoot209
zoo men zeght: gelijk men zegt; men zegt wel eens.
voetnoot210
droegen: gedroegen.
voetnoot211
lasterstuck: schanddaad.
voetnoot211-13
Zie de aant. bij de proza-vert., r. 177-79; moedigh: fier; vol zelfgevoel.
voetnoot214
wederspoedigh, behorend bij uitstel (vs. 215); een wederspoedigh uitstel: een uitstel dat geen verlichting, dat niets dan ramp brengt.
voetnoot218
braven: dapperen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 204 verzilverde kroezen is in de dr. van 1659 vervangen door kopere kroezen (crateras aënos).
margenoot+
[Randschrift:] en moedight zijne soldaten om het leger aen te grijpen:. In het Randschrift bij r. 184: leger: kamp.
voetnoot184
met houweelen en schuppen (schoppen); Lat.: ferro.
voetnoot185
het verbaesde leger: het in verwarring gebrachte kamp; nochte Vulkaens wapens: noch wapens, zoals Achilles ze door bemiddeling van zijn moeder Thetis, van Vulcanus ontving (vgl. Aen. VIII, r. 408 met aant.).
voetnoot186
duizent schepen, zoals de Grieken, toen ze zich inscheepten om Troje te belegeren.
voetnoot187-88
voor geenen duisteren nacht; de bedoeling is: ik, Turnus, zal niet proberen hen onder begunstiging der donkere nacht te overrompelen, zoals de Grieken bij hun overrompeling van Troje de duisternis te baat namen (zie Aen. II, r. 293 met aant.); de parallel wordt in de volgende regels doorgetrokken.
voetnoot189
slot: burcht.
voetnoot190
het Palladium; zie Aen. II, r. 203; in den paerdebuick; zie Aen. II, r. 49-vlg.
voetnoot191
men heeft besloten, ter vert. van: est certum: ik ben van zins; ik zal....; by lichten dage: op klaarlichte dag; tegenover 'duisteren nacht' (r. 188) en heimelijck (r. 190).
voetnoot193
met (geene) jonge Pelasgianen (pube Pelasga): met Griekse jongelingen; de Pelasgen zijn de oudste bewoners van Griekenland; te schaffen hebben: te maken hebben.
voetnoot194
buiten: buiten de wallen van Troje.
voetnoot195
hier by, nl.: bij deze schrikaanjaging; voor vandaag kunnen we tevreden zijn, bedoelt Turnus (bene gestis rebus).
voetnoot195-96
past.... te bezorgen: verzorgt nu uw lichaam); geeft nu uw lichaam zijn eisen.
margenoot+
[Randschrift:] ondertusschen zet hy schiltwacht uit, tegens de stadt.
voetnoot197
opkomen: overvallen, op het lijf vallen.
voetnoot197-98
de zorge bevelen van: opdragen; tegens de poorten: aan de poorten van het kamp der Rutulers.
voetnoot198-99
rontom.... op te steken (moenia cingere flammas): wachtvuren rondom de wallen te onderhouden.
voetnoot200
tegens het uitvallen van de stadt: tegen mogelike uitvallen van uit het legerkamp van Aeneas' makkers.
voetnoot201
elck: aan ieder van die veertien kapiteins; byzetten: toevoegen.
voetnoot202
pluimaedjen: pluimbossen op de helm.
voetnoot202-03
schiltwacht by beurt veranderen: de schildwachten regelmatig aflossen.
voetnoot204
verzilverde kroezen, ter vert. van crateras aënos; zie de Tekstkritiek; uitvegen: (schoon) leeg drinken; boeten: ontsteken of onderhouden, opstoken.
voetnoot205
met tuisschen (ludo): met (dobbel-) spel, met kansspelen.
margenoot+
[Randschrift:] De Trojanen houden wacht,
voetnoot206
vast: ondertussen.
voetnoot206-7
de hooge torens: de wachttorens op hun wallen (armis alta tenent).
voetnoot221
vernielen: vernietigen.
voetnoot222
noch geene; dubb. ontk.
voetnoot226
ommekomen: sneuvelen (nadat de schildwacht door onze wapens is omgekomen).
voetnoot228
wederom: op dezelfde wijze als de Grieken voor Troje.
voetnoot229
belasten: bevel geven.
voetnoot231
wulpsch: jeugdig-overmoedig (en onervaren).
voetnoot233
aenrannen (aanranden); aantasten.
voetnoot236
op uw gety: op het gunstige ogenblik (vergelijk: elk vist op zijn getij).
voetnoot242
vgl. de proza-vert., r. 200.
voetnoot244-45;
vgl. vs. 36-37.
voetnoot246
gaslaen: (met oplettendheid) waarnemen, vervullen; leus: wachtwoord; paeien: tevredenstellen.
voetnoot248
daer het gelt: waar dat op prijs gesteld wordt? of is het een graadaanduiding en weer te geven door flink?
voetnoot249
veegen: uitdrinken.
voetnoot250-51
niet verlegen met vaeck: geen last hebbend van slaperigheid.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 229 Achter men is in de druk van 1659 slechts ingevoegd; in de volgende regel is geen in diezelfde druk uitgelaten.
voetnoot207-8
wacker gade slaen (explorare): nauwkeurig onderzoeken of nagaan; een wakend oog laten gaan over.
voetnoot208
bruggen en torens (pontis et propugnacula); de torens zijn hier vooruitgeschoven verdedigingswerken, die door middel van bruggen in verbinding bleven met de eigenlike wallen.
margenoot+
[Randschrift:] en rusten zich toe.
voetnoot209
gestreng (acer): vurig; (het werck) aendrijven: (de werklieden, manschappen) tot spoed aansporen.
voetnoot211
tot bewintsmannen in voorvallende zaken; Latijn: rerum magistros.
voetnoot212
keurbende, ter vertaling van legio, hier leger.
voetnoot212-13
om de gevaerlijckheit der plaetse lotende (sortita periclum): die onderling (bij loting) de gevaarlike posten verdeelt; waken: wacht houden.
voetnoot213-14
en een ieder.... te bewaren (exercetque vices, quod cuique tuendum est): en ieder vervult de taak die hij moet waarnemen (doet dienst op de hem aangewezen post).
voetnoot215-16
afgerecht op schichten en vlugge pijlen: bedreven in het hanteren van de werpspies en de boog; die een geweldig jager was (op en in de omstreken van de wildrijke Ida).
voetnoot217
die.... toezondt; de berg Ida in Phrygië, niet ver van Troje, had hem aan Aeneas bij diens vlucht meegegeven (vgl. Aen III, r. 41).
voetnoot218-19
Eneadijnen: tochtgenoten van Aeneas.
voetnoot220
effen: nauw zichtbaar, als dons.
voetnoot221
vgl. Aen. V, r. 336 vlg.
margenoot+
[Randschrift:] Nisus ontdeckt zijn voornemen aen Euryalus.
voetnoot222
trocken.... oorlogh; versta: zij vochten (steeds) zij aan zij (pariterque in bella ruebant; vgl. de vert. in verzen, vs. 274).
voetnoot224
met zulck eenen ijver: met zulk een vurige drang, geestdrift (zie r. 226).
voetnoot225
Versta: of maken wij allen, ieder voor zich, onze vurige driften en verlangens tot een godheid (of beelden wij ons in dat, wat ons gemoed aandiijft, de inwerking der godheid is)?
voetnoot226
wert: wordt; over een poos: een tijd lang.
voetnoot227
duren: het uithouden.
voetnoot228
ingenomen met: bevangen met, vervuld met (gij ziet, welk een zorgeloosheid onder de R. heerst).
voetnoot229-30
zy.... versmoort; vgl. Aen. II, r. 303; gewagh: gerucht, geluid (nergens geen, dubb. ontk.; zie de Tekstkritiek).
voetnoot231
mijn overlegh: wat ik overweeg; het geen.... schiet; welke gedachte (plan) in mij opkomt.
voetnoot256
fors (strijdlustig) en streng zijn synoniemen.
voetnoot257
spoeden: bespoedigen.
voetnoot260
deught: dapperheid (een goed voorbeeld).
voetnoot261
stijven: steunen.
voetnoot262-63
om.... lot: om de bezetting der gevaarlike wachtposten aan het lot over te laten; om het lot te laten beslissen, wie de gevaarlike wachtposten zullen bezetten (vgl. Halma: iets aan iemand verblijven: se rapporter de quelque différend à des arbitres, en zie ook Mnl. Wdb. i.v. bliven, I, kol. 1306-7).
voetnoot265-66
de plichten des oorloghs: de krijgsdienst; vgl. Kiliaen, plicht: munus, officium, functio.
voetnoot269
zijn spits, zijn spitsbroeder, trouwe makker.
voetnoot270
getroost: bereidwillig.
voetnoot272
dewijl.... ziet: omdat zich op zijn kin nog nauweliks dons vertoont.
voetnoot274-75
zijn schiltwacht uitstaen: de bestemde tijd op schildwacht staan; zijn beurt als schildwacht waarnemen.
voetnoot278
volschoncken (volt. deelw. van volschenken, met de klemtoon op schenken), lett. volgeschonken, ten volle bevredigd.
voetnoot280
eenmael voor altoos: eens voor al; zò dat het niet behoeft te worden herhaald; dus: op een wijze die onverbeterlik is.
voetnoot281
uitstaen (doorstaan): bestaan; ondernemen.
voetnoot282
kust: streek.
voetnoot283
bewaeren: bewaken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 247-48 dat.... redelijck is in de druk van 1659 vervangen door: ick hadde dat bedencken op u niet, nochte het waer niet redelijck, neen. Met Zoo begint een nieuwe zin (equidem de te nil tale verebar, nec fas, non, ita....).
voetnoot233-34
om hem iet zekers te verkuntschappen: om hem betrouwbare tijding te brengen.
voetnoot234
Indienze: indien de Trojaanse aanvoerders; beloven, nl. als loon voor mijn onderneming.
voetnoot235
zoo dunckt my....; versta: dan trek ik er op uit en ik meen.... te kunnen vinden.
voetnoot236
onder dien heuvel: langs de voet van die heuvel; Pallas: koning Evanders zoon.
margenoot+
[Randschrift:] Euryalus belgt zich des, In het Randschrift bij r. 237: belgt zich des: wordt boos daarover.
voetnoot237
van.... getroffen: bevangen door de zucht naar roem (magno laudum amore percussus).
voetnoot238
blakend (ardens): vurig.
voetnoot242
opgetogen: grootgebracht.
voetnoot243
nochte ick.... (heb): en ik heb mij evenmin....; fortuin: lotgevallen.
voetnoot243-44
ten uiterste toe navolgende: door alle moeilikheden heen trouw blijvend; neffens u: jegens u.
margenoot+
[Randschrift:] en wil met hem trecken.
voetnoot245
passen op: geven om; houden: achten.
margenoot+
[Randschrift:] Nisus ontschuldigt zich hier over,
voetnoot247
dat 's de meening niet: zo bedoel ik het niet; Vondels latere vert. geeft de bedoeling van de Lat. tekst duideliker weer; zie de Tekstkritiek.
voetnoot248
redelijck: billik (ten opzichte van u).
voetnoot249
aenslagh: onderneming; nimmermeer is wel zò te verklaren: als dàt mijn gedachte was (nl. dat gij te lafhartig voor deze tocht zoudt zijn), dat dan Jupiter mij niet vergunne u ooit terug te zien. Vergilius zegt: dat is niet billik, neen; zo waarlik moge mij Jupiter zegevierend tot u terug doen keren (als mijn bewering 'neen' waar is); vergelijk onze eedsformule: zo waarlik helpe mij God almachtig. Vondel geeft de zin goed weer, maar zijn tekst had een andere interpunctie dan de hier gevolgde Vergilius-tekst.
voetnoot250-51
gelijck ghy weet dat....: gij weet immers dat dergelike ondernemingen....
voetnoot251-52
door Godts gehengenis: door beschikking der godheid, met Gods wil.
voetnoot253
om uw bevalligheit; de Lat. tekst zegt: tua aetas dignior vita.
voetnoot254-56
De Lat. tekst zegt: sit qui me raptum pugna pretiove redemptum mandet humo, solita aut siqua id Fortuna vetabit, absenti....; Vondel heeft solita verbonden met humo, van daar zijn vertaling: naer de gewoonte ter aerde; het is beter solita te trekken bij Fortuna; dan wordt te vertaling: of indien de Fortuin, onberekenbaar als ze altijd is, dit op enige wijze belet....
voetnoot255
lossen: loskopen, vrijkopen.
voetnoot287
hierin; nl. in de moeilikheden, ontstaan door de afwezigheid van Aeneas
voetnoot289
naer boven: stroomopwaarts (waar Aeneas vertoeft).
voetnoot291
schat: geldelike of stoffelike beloning.
voetnoot294
onderwinden: stoutmoedig bestaan.
voetnoot296
lief; vgl. blakend in de proza-vert., dat daar vurig, vol ondernemingslust betekent.
voetnoot303
naerstreven: volgen.
voetnoot304
geval: lotgevallen (in de verschillende omstandigheden waarin het lot ons bracht).
voetnoot307
noch niet: zelfs niet; volstrekt niet.
voetnoot308
houden: achten.
voetnoot312
behouden 's lijfs, voor behoudens 's lijfs, een absolute genitief: het leven behouden zijnde, met behoud van mijn leven, gezond en ongedeerd (vry van leedt).
voetnoot317
en 't leven waerder zijt: en het leven meer waard zijt dan ik; en eerder verdient te blijven leven dan ik.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 257 een begrafenisse is in de druk van 1659 vervangen door: eene grafstede. - 261-62 te vergeefs.... te slaen is in de druk van 1659 vervangen door: te vergeefs zoeckt gy ydele uitvlughten (causas nequiquam nectis inanis). - 266-67 Alle dieren... zwaricheit is in de druk van 1659 vervangen door: Alle dieren, ontslagen van hunnen arbeit, lagen onbekommert, en sliepen op het velt (cetera per terras omnis animalia somno laxabant curas et corda oblita laborum). - 273-74 en langk uitstel.... ware is in de druk van 1659 vervangen door: en de tijt hier aen wel besteet zoude zijn (zie de aant. bij de tekst).
voetnoot256-57
mijn uitvaert in mijn afwezen hielt, en my.... vereerde: Vond men het lijk van een gevallene niet terug, dan werd voor hem een cenotaaf, een ledig praalgraf opgericht; zie Aen. VI, r. 544; begrafenisse kan in 17de-eeuwse taal nog de concrete betekenis hebben van graftombe; vgl. de Tekstkritiek.
voetnoot259-61
vgl. Aen. V, r. 767; en zich.... bekreunt: en een (rustig) verblijf in de stad van Acestes (op Sicilië) versmaadt; zich niet eens bekreunen met: zich helemaal niet gelegen laten liggen aan.
margenoot+
[Randschrift:] doch te vergeefs,
margenoot+
[Randschrift:] dies gaenze te gelijck hunnen dienst aenbieden.
voetnoot264
en bewaert haer beurt (servant vices); vgl. r. 213-14.
voetnoot265
den Koningk, hier Ascanius, Aeneas' plaatsvervanger.
voetnoot266
dieren, ter vert. van animalia: levende wezens; onbekommert: in vredige rust.
voetnoot268
d'uitgeleze jeught is op te vatten als een nadere aanduiding van de opperhoofden (aanvoerders) der Trojanen; over de hooftzaken des Rijcks (de summis rebus regni): over de belangrijkste en gewichtigste aangelegenheden van de staat.
voetnoot270
het veltleger: het legerkamp in de vlakte; vast: ondertussen.
voetnoot272
rustigh (alacer): met klem, met aandrang; strax: onmiddellik.
voetnoot273-74
langk uitstel.... ware; Vergilius zegt: pretiumque morae fore: en de onderbreking (hunner beraadslagingen) zou beloond worden, zou de moeite waard, geen verloren tijd zijn; vgl. de Tekstkritiek en de vertaling in verzen, vs. 347-48; laten binnenstaen: voor de vergadering laten verschijnen (staan: gaan staan).
margenoot+
[Randschrift:] Nisus voert het woort:
voetnoot275
begost: begon.
voetnoot276
naer uwe redelijckheit, als vert. van: mentibus aequis = goedgunstig, welwillend; oordeelen: beoordelen.
voetnoot278-79
leggen zonder spraeck: geven geen geluid; zelfs: zelf (wij zelf hebben ontdekt....).
voetnoot321
bij moght stofferen is iemant (318) subject; mijn uitvaert moght stofferen: mij de eer van een begrafenisplechtigheid deelachtig deed worden.
voetnoot322
Vgl. de aant. bij r. 256-57.
voetnoot324
bestellen: verschaffen, geven.
voetnoot325
rusten: in vredige rust wonen; vgl. de aant. bij r. 259-61.
voetnoot330
braef: voortreffelik.
voetnoot335
ernstigh: met aandrang.
voetnoot337
arbeit: moeiten.
voetnoot338
even: zeer, in alle opzichten; vergelijk vs. 348 en Pascha, vs. 1757, 1857 en 1892.
voetnoot341
maere: tijding.
voetnoot343
Blijkens hingen en zwarm (zwerm) schijnt Vondel het beeld van een bijenzwerm voor de geest te hebben gestaan, een zwerm die dicht opeengepakt aan een boomtak hangt.
voetnoot344
beucklaer: schild.
voetnoot345
porren: aandringen.
voetnoot348
's raets verlet: het oponthoud van de raad.
voetnoot349
rustigh: flink.
voetnoot351
met yver: vol vuur.
voetnoot353
aendienen: voorleggen, onder de aandacht brengen.
voetnoot354
in stê van.... te bewaeren: in plaats van zijn kamp te bewaken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 298 volwassen zijnde is in de druk van 1659 vervangen door: nu in de bloem van zijne jaeren (integer aevi Ascanius). - 300-303 (ick) neeme.... te rugh is in dezelfde dr. vervangen door: bezweere u, o Nisus, by de groote Huisgoden, en.... de grijze Vesta, [want ick stelle mijn geluck en raetslagen in uwe handen] vordert vader te rugh (per magnos, Nise, penatis Assaracique larem et canae penetralia Vestae obtestor; quaecumque mihi fortuna fidesque est, in vestris pono gremiis: revocate parentem); raetslagen (ondernemingen) is de vert. van fides: al wat ik verwachten mag van de toekomst.
voetnoot280
die naer de poort.... open leit; Vondels vertaling is niet juist; Vergilius zegt: wij zagen zelf een plaats, geschikt voor een hinderlaag, een plaats gelegen bij de poort die het dichtst bij de zee is (locum insidiis conspeximus ipsi, qui patet (Vondels open leit) in bivio portae, quae proxima ponto).
voetnoot281-82
Hun vier.... uit te gaen (interrupti ignes): uit de rij hunner wachtvuren zijn enkele bezig uit te doven (en alleen een walmende rook stijgt nog op).
voetnoot283
zijn fortuin verzoecken: zijn geluk beproeven.
voetnoot283-84
die.... is is een onjuiste vertaling van (Aenean) quaesitum ad moenia Pallantea; dat is: Aeneas, door ons gezocht bij Pallas' muren. Een betere lezing is et in plaats van ad.
voetnoot284
uit de vreesselijcke neerlage: behaald in de vreselike slachting (die onder de Rutuliërs zal worden aangericht, wanneer Aeneas met zijn hulptroepen zich een weg door hun kamp baant).
voetnoot286-87
die.... rijzen; versta: die van uit de donkere dalen, waar wij zo ijverig hebben gejaagd, (meermalen) een glimp van de stad hebben gekregen (vidimus obscuris primam sub vallibus urbem venatu assiduo).
margenoot+
[Randschrift:] Alethes danckt hier over de Goden,
voetnoot288
de stroom: de Tiber.
voetnoot288-89
rijp van oordeel, ter vert. van maturus animi.
voetnoot292
rustig (certus): vastberaden; byzetten: voorzien van, schenken.
voetnoot295
eerst: in de eerste plaats.
margenoot+
[Randschrift:] en belooft hun rijcke vergeldinge:
voetnoot296
uwe daden (mores); versta: het bewustzijn een voortreffelike daad te hebben verricht.
voetnoot298
volwassen zijnde is een minder juiste vert. van integer aevi; zie de Tekstkritiek.
margenoot+
[Randschrift:] Askaen bezegelt dit.
voetnoot299
vervangen (excipere): zich aansluiten bij (iemands woorden opnemen en vervolgen).
voetnoot300-1
Assarakus: grootvader van Anchises; de grijze Vesta; zie Aen. V, r. 797.
voetnoot302-3
Vondels vertaling is onjuist; in de herziene druk van 1659 is ze verbeterd; zie de Tekstkritiek.
voetnoot358
zy onderkropen, absolute constructie; nadat ze beslopen zijn.
voetnoot356-59
Vgl. de proza-vert., r. 279-81 met aant.
voetnoot360
op ons gevaer: op eigen risico.
voetnoot361
met uwe gunst: met uw welwillende toestemming.
voetnoot362
haeg: struikgewas.
voetnoot363-64
Vgl. de proza-vert., regel 284 met aant.
voetnoot374
dempen: uitroeien; vernielen: vernietigen.
voetnoot376
begaeft (begiftigd): bezield.
voetnoot377
verlangen: genegenheid.
voetnoot382
Vgl. de proza-vert.
voetnoot385
verwaerloozen: geringachten; als van nul en gener waarde beschouwen.
voetnoot388
op al wat eer ontfangt: op alles waaraan wij stervelingen eer bewijzen; op al wat heilig is; en te gader: en daarbij ook.
voetnoot303
vordert slechts vader te rugh (revocate parentem): vraag mijn vader terug te keren; breng mijn vader weer hier.
voetnoot305-6
met groot werck gedreven (aspera signis): met drijfwerk versierd; vgl. Aen. V, r. 308; Arisba: stad in Troas.
voetnoot307
drievoet: ketel op drie poten; baer, ter vert. van talentum.
voetnoot308
van.... gekomen: mij geschonken door.... (quem dat Sidonia Dido).
voetnoot310-11
hoe.... flickerde; Vergilius zegt: gij hebt gezien, op welk een paard Turnus zat en wat voor gouden wapens hij droeg; dien eigen zelven beuckelaer; Vondel heeft gelezen: ipsum illum clipeum; beter is, in verband met de hierboven, r. 310-11, gegeven vert.: illum ipsum, clipeum = datzelfde, dat eigen paard en dat schild.
voetnoot312
van het lot: van de bij loting te verdelen buit.
voetnoot312-13
gelijck ghy alreede verdient, onduidelike vertaling; Vergilius bedoelt: beschouw ze reeds thans als uw prijs (buit).
voetnoot313
joffers, ter vertaling van matres.
voetnoot314
en zijne gevangens is de vert. van captivosque; in verband met matres zal men het wel moeten opvatten als: met hun twaalf mannen. Aan Nisus worden dus beloofd twaalf gevangene Rutuliërs met vrouwen (en kinderen), die hij als zijn slaven in eigendom zal krijgen.
voetnoot315
landeryen: particulier grondbezit; domein.
met o eerwaerde knaep (venerande puer) wendt Ascanius zich tot Euryalus.
voetnoot317
medegenoot (comes): vertrouweling en deelgenoot (in al wat mij staat te wachten).
margenoot+
[Randschrift:] Euryalus belooft hem getrouwicheit, en beveelt zijn oude moeder in 's Princen hoede.
voetnoot321-22
te geenen tijde.... bezwijcken, ter vert. van: me nulla dies tam fortibus ausis dissimilem arguerit: ik zal nooit ongelijk worden aan die 'ik', die zulke dappere daden aandurft; ik, die zulke dappere daden durf ondernemen, zal nooit die dapperheid verliezen; hem is dus bij Vondel onjuist; er diende mijzelf te staan.
voetnoot322-23
boven.... om eene; Vergilius' bedoeling is: bòven alles wat gij mij wilt schenken, gaat mij deze (ène) bede.
voetnoot324
natreckende: volgende (in de moeitevolle ballingschap); van: door.
voetnoot325
te rugge houden: weerhouden (van haar zucht om bij mij te blijven); vasthouden.
voetnoot392-93
Vgl. de proza-vert., r. 300-303 met aant.; Vondel heeft hier, zoals meermalen, zijn oorspronkelike tekst, en niet de verbeterde druk van 1659, gevolgd.
voetnoot393-94
ga.... herrewaert: doe uw best om mijn vader hier te halen.
voetnoot399
tot een prael: als sieraad, als pronk-geschenk.
voetnoot400
schael, ter vert. van cratera: mengvat, kom.
voetnoot401
onder 't minnen: in de tijd toen zij mij (en mijn vader) liefde toedroeg.
voetnoot404
parmant: zelf bewust.
voetnoot405
moedigh op: fier op, trots op.
voetnoot410
gedencken met: vereren, schenken.
voetnoot411
met het hof wordt Turnus' hof, vorstelike hofhouding bedoeld.
voetnoot412-13
en wat.... hangt: en al de kostbare en met kunst vervaardigde uitrustingstukken (wapenen enz.), waarmee ze ten strijde zijn getrokken (zie vs. 35-36).
voetnoot415
tijt: leeftijd.
voetnoot420
staeten, meerv. van staet: eer, waardigheid, machtspositie.
voetnoot422
baeten: gunstig zijn, meelopen.
voetnoot423-24
Zie de proza-vert.
voetnoot425
boven al uw onverdient beloven: (een belofte) die mij gaat boven al datgene, wat ge mij, die zulks niet waardig ben, beloofd hebt.
voetnoot428
Trojes heerschappy: het Trojaanse land, de staat Troje.
voetnoot430
ten leste: als laatste daad mijnerzijds (na al de aanhankelikheid die ze jegens mij getoond heeft).
voetnoot326-27
zonder.... niet, ter vert. van: ignaram huius quodcumque pericli est.
voetnoot328
mogen: vermogen, kunnen.
voetnoot331
tegens allerley geval: tegen al wat mij moge gebeuren.
voetnoot333
wien het hart.... overliep; Iülus (Ascanius) in 't bijzonder is geroerd door dit blijk van Euryalus' liefde tot zijn moeder: in hem komt boven de grote liefde die hij Aeneas toedraagt.
voetnoot334
uwe treffelijcke aenslagen: uw heldhaftige onderneming.
voetnoot336
Kreüze: Creusa, Ascanius' (gestorven) moeder.
voetnoot337
wil: zal; gunst (gratia): dankbare verering.
voetnoot339
waer by mijn vader plagh te zweeren; Aeneas pleegt te zweren bij het hoofd (leven) van zijn zoon, zijn dierbaarste bezit.
margenoot+
[Randschrift:] Men begiftigt hun beide,
voetnoot341
evenwel: ingeval gij niet levend mocht terugkeren.
voetnoot343
de Gnossische Lykaon; Gnosus, stad op Creta; de Cretenzer wapenen waren beroemd.
margenoot+
[Randschrift:] en geleitze naer buiten.
voetnoot347
voorbarigh: voornaam.
voetnoot348-49
en de schoone Julus.... lijf (nec non et pulcher Iulus, ante annos animumque gerens curamque virilem): en ook de schone Iülus, die een mannelik overleg en een moed had ver boven zijn jaren.
voetnoot350-51
maer hy sprack.... vruchteloos: maar zijn woorden gingen verloren in de wind (de beide jongelingen waren reeds buiten 't bereik van zijn stem); over de graften: over de grachten van hun legerkamp.
margenoot+
[Randschrift:] Zy spoeden naer het leger
voetnoot352
leger: legerkamp.
voetnoot352-53
om.... te helpen; de Lat. tekst zegt: (het kamp) dat hun noodlottig zou worden, maar niet voordat zij velen het leven zullen hebben benomen.
voetnoot433
vermaenen: melden, verzekeren, verklaren.
voetnoot438-39
Wij kunnen ons desnoods een brave borst denken, aan wie de tranen in 't gezicht springen, maar harten?
voetnoot440
gesticht: geroerd.
voetnoot441
treck: hang, zucht; gunst: liefde (tot zijn vader); overloopen (met de klemtoon op loopen): overstelpt worden; in Iülus' gemoed welde de liefde tot zijn vader omhoog.
voetnoot449
u.... voor allen: u.... boven alle anderen; u in 't bijzonder.
voetnoot451
op een ry: in volgorde van geslacht.
voetnoot453
yvooren wordt als zelfst. nw. in 17de-eeuwse taal (o.a. in 't Brabants) gevonden naast ivore en ivoor.
voetnoot455
geestigh: kunstig, fraai, smaakvol; uitgewrocht: bewerkt, vervaardigd.
voetnoot456
tot zijne eer: als verering (om hem te eren).
voetnoot457
vroom: dapper.
voetnoot461
oude: leeftijd.
voetnoot468
bedrogh: list, listige overval.
voetnoot354-55
(zij zien) wagens op den waterkant staen (arrectos litore currus); versta: zij zien de wagens (van paarden en tuig, 'garreel', ontdaan) met de dissels omhoog op de oever staan; de mannen zijn hier in 't bijzonder de voerlieden.
margenoot+
[Randschrift:] Nisus wil 'er op aen vallen, en beveelt Euryalus de wacht.
voetnoot358-59
zie van verre toe is een minder juiste vert. van consule longe: kijk goed ver uit; laat uw ogen (naar alle kanten en) zo ver mogelik gaan; opkomen: verrassen; onverhoeds overvallen; hier onder houwen: onder deze slapenden een slachting aanrichten.
voetnoot360-61
zwijght kort stil (en zwijgt onmiddellik weer) ter vert. van vocem premit, dat ook kan betekenen: spreekt bijna onhoorbaar; aenranden: te lijf gaan.
margenoot+
[Randschrift:] Hy rant Koningk Rhametes aen,
voetnoot362
op tapijt en zijn hooge veltkoets (tapetibus altis): op een met zachte kleden bedekt (hoog) veldbed.
voetnoot363
t'effens: tegelijk.
margenoot+
[Randschrift:] en zijnen stoet,
voetnoot+
In het Randschrift bij r. 365: stoet: gevolg, volgelingen.
voetnoot365
Hy: Nisus.
voetnoot366
die.... lagen; Vergilius bedoelt: zo als ze daar te midden van het wapentuig lagen (jacentes temere inter tela).
voetnoot367
den wagenaer zelf: Remus' wagenmenner; betrappen: verrassen.
voetnoot368
degen (ferrum): zwaard.
voetnoot369
afstrijcken: afhouwen; den meester: Remus.
voetnoot370
uitrispen (singultare, rochelen): uitgulpen.
voetnoot371
sneuvelen: vallen.
Tamyrus; lees: Lamyrus.
voetnoot374
bleef.... spelen: (tot laat in de nacht) was blijven spelen.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck een nuchteren leeuw den schaepstal;
voetnoot376
nuchter (impastus): hongerig (die nog geen buit heeft kunnen vinden).
voetnoot378
het tangere vee (molle pecus): het tere, weerloze (klein-)vee.
voetnoot379
Achter brult denke men: zo vocht Nisus; en dan dient de nieuwe zin aldus te beginnen: Oock Euryalus paste enz. Vondel heeft ten onrechte de vergelijking die bij Vergilius de beschrijving van de door Nisus aangerichte slachting afsluit, bij Euryalus getrokken.
voetnoot379-80
passen te raecken: zijn best doen te raken, er op los houwen.
voetnoot470
onachtzaem: zorgeloos.
voetnoot474
moedigen: moed of aanleiding geven.
voetnoot476
aengaen: ondernemen.
voetnoot480
gestort: neergevallen.
voetnoot481
bij geval (forte): zo maar, zo als hij was neergevallen.
voetnoot482
ontzien: schromen (die onbekommerd de nacht doorbrengt....).
voetnoot486
die.... vermeeren: die tot 's konings gevolg behoren.
voetnoot488
Vgl. de proza-vert.
voetnoot491
tot hun straf: om hun hun verdiende loon te geven.
voetnoot497
zijn leên liet streelen: zijn leden liet koesteren door de slaap.
voetnoot502
zich wickelen in: zich storten midden tussen....
voetnoot504
zacht: zachtaardig, vreedzaam; vgl. de proza-vert., r. 378 met aant.
margenoot+
[Randschrift:] oock helpt 'er Euryalus menigen om het leven,
voetnoot380
verhit en razende: onstuimig en in dolle woede.
voetnoot380-81
veel... komt: tal van gewone krijgslieden (minderen) te lijf gaat.
voetnoot382
nergens van wetende (ignaros): zonder dat zij het merken; met betrekking tot Rhetus moet ignarus worden weergegeven door: zonder er op, of op tegenweer, bedacht te zijn.
voetnoot383
al dien handel: de hele moordpartij.
voetnoot384
berckemeier (ter vert. van crater = mengvat); zie Lantged. II, r. 444.
voetnoot386
zijn purpere ziel (animam purpuream); versta: zijn leven in een purperen bloedstroom (in een golf van bloed en wijn).
voetnoot387-88
Hy... voort, ter vert. van: hic furto fervidus instat: hij zet, verhit van woede, zijn overrompeling (sluipmoord) voort.
voetnoot389
naer de manier: volgens (militaire) gewoonte.
margenoot+
[Randschrift:] tot dat Nisus hem stuit,
voetnoot390
wanneer: toen.
voetnoot390-92
want hy merckte.... liepen: want hij merkte dat hij zich (misschien beter: dat zij zich) te ver liet meeslepen door....
voetnoot396
paerdebehangsel (phalerae): een soort collier van metalen halve maantjes; Vergilius bedoelt hier met phalerae wel een borstversiering van Rhamnes (genitief Rhamnetis; zie Vondel; ook r. 361-62).
voetnoot397
riem (cingulum): gordel; dop (bulla): knopvormig sieraad; Tiburtijnsch: uit Tibur (in Latium) afkomstig.
voetnoot399
om.... gast is een niet geheel juiste vert.; Vergilius zegt: om een band van gastvriendschap aan te knopen met hem, die op dat ogenblik niet onder zijn dak vertoefde (hospitio cum iungeret absens).
voetnoot400
neef: kleinzoon; bespreken: vermaken.
voetnoot401
dien buit streken: dit als buit behaalden.
margenoot+
[Randschrift:] en met zijnen macker ten leger uitstrijckt.
voetnoot403
de brave pluimaedje: de prachtige helmbos.
voetnoot404
ten veltleger uitstrijckende: het legerkamp verlatende.
voetnoot506
Zie de aant. bij de proza-vertaling.
voetnoot510
met punt en snede: met spies en zwaard.
voetnoot512
achter 't hol des berckemeiers: achter de ronde (of ledige?) berkemeier; een berkemeier is gewoonlik een grote beker of kelk, die in de hand wordt genomen en rondgaat; Vondel moet zich deze hier wel bijzonder groot hebben voorgesteld.
voetnoot520
naer 's ruiters wijzen: volgens ruitergewoonte.
voetnoot522
als: toen.
voetnoot524
vervoeren (op een dwaalspoor leiden): te ver meeslepen.
voetnoot527
veiligen: veilig maken.
voetnoot529
in den loop laten: achterlaten, laten liggen; aenvaerden: opnemen en zich toeëigenen.
voetnoot532
betrouwen (toevertrouwen): schenken.
voetnoot535
uitgereisd (zie afwezend in de prozatekst): op reis gegaan, vertrokken (vgl. de proza-vert., aant. bij r. 399).
voetnoot541
besteecken (bestoken): versierd.
voetnoot542
moedt: trots.
voetnoot543
eer 't hem gelt: voordat het er ernstig voor hem begint uit te zien.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 416-17 en zoecken.... schaduwe is in de druk van 1659 vervangen door: en zoecken zich in de duisternisse te versteken (et fidere nocti).
margenoot+
[Randschrift:] Middelerwijl bejegent Volscens dit paer, In het Randschrift bij r. 406: bejegenen: ontmoeten.
voetnoot406-9
Vergilius stelt zich voor dat bij Laurentum, koning Latinus' hoofdstad, een troep Latijnse krijgers gelegerd is (zie r. 406), die met Turnus en zijn Rutuliërs gemene zaak maken. De ruiterij die bij deze troep hoort, komt nu bij nacht in Turnus' kamp; zij is vooruitgezonden om Turnus mee te delen, dat en hoe zij aan de krijg willen deelnemen; d'overige keurbende: dat deel van het Latijnse legioen, dat nog op het veld voor Laurentum is gebleven, dat niet vooruitgezonden is; uitgerust: tochtvaardig; in volle uitrusting.
voetnoot412
in de schemeringe van den nacht, ter vert. van: sublustri noctis in umbra; de bedoeling is: bij het flauwe schijnsel van maan en sterren; onvoorziens (prodidit immemorem): hem, die hieraan niet gedacht had.
voetnoot413-14
Dat.... gekeken; Vondel trekt deze woorden, in overeenstemming met de oude opvatting, bij riep (conclamat); beter is: Dat zag men niet te vergeefs (haud temere est visum); Volscens riep uit het midden van zijn troep: 'sta mannen' (state viri) enz. (zie de vert. in verzen, vs. 555).
voetnoot415
waer leit de wegh: waar gaat ge naar toe.
margenoot+
[Randschrift:] het welck boschwaert in vlught,
voetnoot417
heul aen: bescherming in; de bekende toepaden (divortia nota): de hun bekende zijwegen (de naar de hoofdweg voerende dwarspaadjes).
voetnoot418
van wederzijde: aan weerskanten van het bos; daer stont, hier weer te geven door: het was.
voetnoot419
ruigh van doorne heggen: wild begroeid met doornig struikgewas.
voetnoot419-20
dicht van bruine eeckelboomen (horrida ilice nigra); met dicht opeen groeiende donkere (steen-) eiken.
voetnoot420-21
hier en daer.... voetpaden (rara per occultos lucebat semita calles: hier en daar was een spoor zichtbaar op voetpaden, die overigens begroeid waren). In Vondels Lat. tekst stond ducebat; vgl. zijn 'liep'.
voetnoot421
de last des roofs: de zware buit.
voetnoot422
verbystert hem: doet hem dwalen, de juiste richting missen.
margenoot+
[Randschrift:] daer Nisus ontslipt,
voetnoot423
zonder omzien (improvisus); versta: zonder (aanvankelik) op E. te letten.
voetnoot425
Alba: Alba Longa, de moederstad van Rome; hooge stallingen, ter vert. van stabula alta, hier eerder: hooggelegen weiden voor het vee; vgl. Aen. VII, r. 521.
margenoot+
[Randschrift:] Euryalus mist,
voetnoot427
kermen: weeklagen, jammeren.
voetnoot545
hier is onjuist of misleidend; Vondel bedoelt waarschijnlik met voor de sterckte hier: voor het legerkamp der Trojanen; Vergilius spreekt over een 'keurbende' die buiten Latinus' stad (vers 548) Laurentum ligt.
voetnoot546
d'andre ruitery; zie de aant. bij r. 406-409 der proza-vert.
voetnoot548
gestoffeert met: voorzien van.
voetnoot549
Zie de proza-vert.
voetnoot550
het heir is de weergave van leger (castra) = legerkamp uit de proza-vert.
voetnoot553
by 't scheemren; vgl. de proza-vert. met aant., r. 412.
voetnoot556
staet vast, hier met de betekenis: sta stil, halt.
voetnoot561
sluiten: met wachtposten bezetten, afsluiten.
voetnoot562
streeck en spoor: het terrein, met de wegen die er door lopen.
voetnoot563
vreeslijck: vreesaanjagend (wild en somber).
voetnoot563-64
geplant.... van: begroeid met.
voetnoot565
eick en schaduwe: donkere eiken; laet.... open: geeft nergens een doorkijk.
voetnoot568
nadocht: bezorgdheid.
voetnoot571
heel veer: die ver achter-gebleven is. 576 naer Nisus is hier wel een zonderlinge vergissing; Nisus ziet terug naar Euryalus (zie het volgende vers).
voetnoot577
straet: weg.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 445 roos is in de druk van 1659 vervangen door slotroos (vlg. de vert. in verzen, vs. 604).
voetnoot428
waer langs volgh ick u (qua sequar): welke weg moet ik volgen om u te treffen.
voetnoot428-29
al de verbysterde baen (perplexum iter omne): de hele wirwar van wegen.
margenoot+
[Randschrift:] en te rugge keerende,
voetnoot430
voorgaende: te voren gezette.
voetnoot431
heggen: kreupelhout.
voetnoot431-32
tekens, dat hy gevolgt wort, ter vert. van: signa sequentum: geluid van vervolgers, van mannen, die iemand (hier Euryalus) achtervolgen.
voetnoot432
verwijlen: duren.
voetnoot433-35
door.... opstack: in verwarring gebracht door de hem op een dwaalspoor leidende wegen en het zo plotseling bij nacht opgestoken (vijandelik) rumoer (Vondels vert. is niet geheel juist).
margenoot+
[Randschrift:] hem in 's vyants handen vervallen ziet:
voetnoot436
om hun t'ontworstelen: om zich aan hen te ontworstelen.
voetnoot437
gewelt: kracht (welke kracht staat hem ten dienste....).
margenoot+
[Randschrift:] dies hy zich schrap zet,
voetnoot439
eerlijck: op eervolle wijze.
voetnoot441
Hij roept de maan aan als Diana, dochter van Latona.
voetnoot443-44
mijnenthalve: te mijnen behoeve; wiltvangk: jachtbuit.
voetnoot445
de roos (tholus): roosvormig ornament of knop, waarin de gewelfde lijnen van het koepeldak van een tempel samenlopen; hieraan werden wijgeschenken opgehangen.
voetnoot446
aen 't gewijde dack (ad fastigia sacra): aan de buitenzijde, boven de ingang.
voetnoot447
verstrojen (turbare): verwarring brengen onder; uiteendrijven.
margenoot+
[Randschrift:] en onder den hoop schiet.
voetnoot448
dies: zodat.
voetnoot450
daer: waer.
voetnoot451
voort: voorts, vervolgens; ingewant, met ruimer betekenis dan in hedendaagse taal; een warme beeck (flumen calidum): een golf van warm bloed.
voetnoot582
achter hoort denke men: dan, vervolgens; tekens enz.; vgl. de proza-vert., aant. bij r. 431-32.
voetnoot585
het onderwerp bij ziet ligt opgesloten in het voorafgaande hem (584).
voetnoot587
verbaest: geheel ontdaan, in verwarring gebracht.
voetnoot588
Construeer: en ziet E. poogen.
voetnoot589
ontworstelen: zich losrukken.
voetnoot590
stijven: steunen, bijstaan.
voetnoot593
van zelf: uit eigen beweging, vrijwillig.
voetnoot594
dit verlies; nl. van zijn vriend.
voetnoot600
u toebetrout: die gij als godin kunt geven, waarover gij beschikt.
voetnoot602
door mijn driften: gedreven door mijn liefde tot u, door vrome eerbied.
voetnoot604
het slot: de sluitsteen; zie de proza-vert., r. 445 met aant. en vgl. in de Tekstkritiek slotroos: sluitsteen met roosvormige versiering.
voetnoot605
rechtschapen: op kranige, vaardige wijze.
voetnoot606
voorjagen: op de vlucht drijven.
voetnoot608
schoot... met der vlught: schoot af en deed voortvliegen.
voetnoot611
borstrondas: schild (om de borst te beschermen).
voetnoot614
als: (toen) terwijl.
voetnoot615
door 't licht; voorzover de nacht het toelaat (vgl. vs. 553).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 472-73 al stervende quijnt is in de druk van 1659 vervangen door: al quijnende vergaet. - 473-74 hals en hooft.... is is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door: by geval doornat beregent, hals en hooft laet hangen; in de druk van 1659 is by geval uitgelaten.
voetnoot454
van zijn oortip (lett. vert. van summa ab aure); schilderachtige uitdrukking om aan te duiden, tot hoever de hand met de werpspies wordt uitgehaald; sidderen, minder juiste vert. van trepidare: in rep en roer zijn; besluiteloos heen en weer rennen.
voetnoot455
vlieght... van wederzijde...: doorboort beide slapen (it per utrumque tempus).
voetnoot456
dat het kraeckt: met snorrend geweld (hasta stridens).
margenoot+
[Randschrift:] Volscens, vol wraecks,
voetnoot457
fors (atrox): grimmig.
voetnoot458
nochte... niet, dubbele ontk.
voetnoot459-60
Ghy zultze... my beide met uwen bloede... boeten: met uw bloed zult gij mij de dood van mijn beide makkers betalen (interea, voegt de Lat. tekst er aan toe: al vast, tot de dader ontdekt en gegrepen is); op heeter daet: op staande voet (onmiddellik nadat deze moord gepleegd is); de Lat. tekst zegt: calido sanguine: met uw warme bloed.
margenoot+
[Randschrift:] vaert hierom Euryalus toe, dies Nisus, voor den dagb komende, zijnen macker ontschuldight, zich zelven beschuldight; In het Randschrift bij r. 460: toevaeren: toetreden op; dies: weshalve.
voetnoot460
Euryalus is datief-object.
voetnoot461
verschrickt en zinneloos: waanzinnig van angst.
voetnoot464
past.... te raken: raakt; Rutulers, zegt Nisus die niet weet dat de vijanden Latijnen zijn; vgl. echter ook r. 487.
voetnoot465
bedrogh, ter vert. van fraus: aanslag, misdaad:
voetnoot466
nochte kon zoo veel; omdat hij nog zo jong is; hier van bewust: die het weten.
voetnoot467
zoo zeer... vrient is een onjuiste vert. Nisus zegt als laatste woorden: hij heeft alleen zijn ongelukkige vriend te lief gehad (tantum infelicem nimium dilexit amicum); d.w.z.: zijn enige schuld is dat hij uit grote liefde voor mij, mij heeft willen vergezellen. Misschien heeft Vondel in zijn proza-vertaling de woorden: zoo zeer.... vrient nog door Nisus willen laten zeggen; maar toen hij zijn proza overbracht in rijm, heeft hij ze opgevat als een uiting van de dichter - wat onjuist is.
margenoot+
[Randschrift:] doch Euryalus kleeft 'er 468 kleven: blijven, sneuvelen.
margenoot+
[Randschrift:] en leit gelijck een bloem door den ploegh afgesneden, of mankop, dat zijn hooft laet hangen. Nisus vlieght Volscens toe, 471 toevlieghen; vgl. toevaeren in 't randschrift bij r. 460.
voetnoot473
quijnt: wegkwijnt, verflenst; mankop: papaver.
voetnoot476
geladen: gemunt.
voetnoot617
zie de proza-vert., r. 454 met aant.
voetnoot620
dat (bij hoofd) kraeckt; vgl. evenwel de aant. bij de proza-vert., r. 456; misschien is het beter dat op te vatten als dat 't.
voetnoot622
niet: niets (weet niet, wat hij....).
voetnoot623
nergens niet; dubb. ontk.
voetnoot629-30
voor dit tergen der wraecke: door deze heftige uitbarsting van wraakzucht (de wraakzucht prikkelt Volcens tot moord).
voetnoot631
last: benauwenis, ellende.
voetnoot633
gekuischt: geleverd; hier: met betrekking tot Euryalus.
voetnoot638
buigen: vermurwen.
voetnoot643
hartsteeck doot: morsdood (volgens 't Ndl. Wdb. zal de uitdrukking oorspronkelik geluid hebben: bi hartsteke doot: dood door een steek in 't hart); stijf: gutsend, onstuimig.
voetnoot644
lijf: lichaam.
voetnoot645
beneden: benedenwaarts.
voetnoot647
mankop met zijn zaet: de (reeds zaad schietende?) papaver.
voetnoot652
hem alleen: hem die alleen is.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 485 huis is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door afkomst. - 496 saffrane is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door oranje. - 498-99 wanneer... aenschoot is in dezelfde druk vervangen door: en gaf alle dingen hun verwe (toevoeging), wanneer Turnus zelf al gewapent de mannen en gewapenden ten strijt aenmaende (iam sole infuso, iam rebus luce retectis, Turnus in arma viros, armis circumdatis ipse, suscitat.)
margenoot+
[Randschrift:] houwt hem neder, en sterft op zijnen macker.
voetnoot477
daerom niet flaeuwer: des te vuriger.
voetnoot478
om en wederom: naar alle zijden (zò dat de degen flikkert).
voetnoot479
roepend (clamans): schreeuwend.
voetnoot482
gerust: vredig (tevreden, omdat hij vóór zijn dood nog Euryalus had gewroken).
margenoot+
[Randschrift:] De dichter belooft hun eenen eewigen naem.
voetnoot484
de volgende eeuwe: de komende eeuwen; Vergilius zegt: nooit zal de dag aanbreken, die u ontrooft aan de herinnering van het nageslacht.
voetnoot485
Eneas huis: de Romeinen; onbeweeghlijck (immobile), hier met de bijgedachte: de eeuwen trotserend.
voetnoot486
de Roomsche vader (pater Romanus); hiermee zal Vergilius bedoelen: het Rom. volk, dat hier dus aangeduid wordt met de naam die aan de senatoren toekomt (patres).
voetnoot487
strijcken: zich meester maken van.
voetnoot490
braef: voornaam, aanzienlik; torn: houw of slag (jaap).
voetnoot491
Hier... toeloop: hier zag men, hoe een dichte menigte uitliep en zich verdrong om....
voetnoot494
Zy kennen stracks dien roof: zij herkennen aanstonds die buit (door de mannen van Volcens aan Euryalus ontnomen; zie r. 487).
voetnoot495
met den hals: met verlies van mensenlevens (heroverd); Lat.: receptas multo sudore.
margenoot+
[Randschrift:] Toen de dagh op quam dringen In het Randschrift bij r. 496: opdringen: rijzen.
voetnoot496-97
Vgl. Aen. IV, r. 663-65.
voetnoot498
het harnas aenschoot; zie de Tekstkritiek.
voetnoot499
hunne gramschap: de woede der onder hen staande soldaten.
margenoot+
[Randschrift:] stackmen Nisus en Euryalus hoofden op spietsen.
voetnoot500
door allerhande geruchten (variis rumoribus): door allerlei geruchten te verspreiden over de nachtelike aanval.
voetnoot658
van liefde en vroomheit aengedreven: gedreven door een heilige liefde.
voetnoot664
en wat aen zijn telgen hang: en degenen die uit zijn telgen zullen spruiten; de nakomelingen zijner nakomelingen.
voetnoot667
rot: afdeling, schaar, bende.
voetnoot670-71
geleien, en doot zien leggen; prothusteron: dood zien neerliggen en (jammerend) wegvoeren (vergezellen); zy zijn de Rutuliërs in het 'leger' (vs. 669).
voetnoot672
torn: slag of houw (jaap).
voetnoot675
vallen: plaats grijpen, geschieden.
voetnoot677
met schroomen: met angst en vrees.
voetnoot678
hun: aan Nisus en Euryalus.
voetnoot679-80
Vgl. Aen. IV, vs. 833-35; ledekant, vroeger ook vrouwl.; frisch: vers, nieuw.
voetnoot685
vermanen: opwekken.
voetnoot686
voor aenprickelen is quam te herhalen (hooft is subject).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 524 in wat lant is in de druk van 1659 vervangen door: op wat plaets (aut quae nunc artus avulsaque membra et funus lacerum tellus habet).
voetnoot502
met een groot veltgeschrey: onder luide kreten, krijgsgeschreeuw.
margenoot+
[Randschrift:] d'Eneadynen vernemen dit, In het Randschrift bij r. 503: vernemen: waarnemen met de ogen, zien.
voetnoot505
bedruckt: bedroefd.
voetnoot506
stracks (simul): meteen.
voetnoot506-7
hun ellendigen al te kenbaer: die zij, ongelukkigen, maar al te goed herkenden; vloeien: druipen.
margenoot+
[Randschrift:] oock Euryalus moeder, die valt aen 't misbaer en klagen.
voetnoot508
verbaest: beangst.
voetnoot509
doorglippen: door de lucht voortglijden.
voetnoot510
ellendig: rampzalig.
voetnoot511
spoel: weefspoel; huilen: luide jammerkreten uitstoten.
voetnoot512
plaghten, met de betekenis van de tegenw. tijd: plegen (steeds gewoon waren en nog zijn); treckt is ook te denken bij op (r. 513): zij vliegt aanstonds de wallen op.
voetnoot513-14
niet aenzien: zich niet storen aan; zich niet laten weerhouden door.
voetnoot514-15
zy klaeght.... waeght: zij vervult de lucht met.... (caelum dehinc questibus implet); rust, ter vert. van requies, hier: steun, troost.
voetnoot518
voor 't allerjongste: voor de allerlaatste maal (nog één laatste keer).
voetnoot520-21
droegh.... niet uit: heb.... geen uitvaart (begrafenis) gegeven; of: noch.
voetnoot523
be-yveren (urgere): met vlijt werken aan; (dat ik met zoveel vlijt.... trachtte af te weven).
voetnoot523-24
en trooste.... met dit werck (een niet meer gebruikelike zinsconstructie): met welke taak ik....
voetnoot525
leden.... ledematen.... lichaem; Latijn: artus... membra... funus; artus: armen en benen; membra: leden, delen; funus: lijk.
voetnoot526
zoo, nl. als datgene wat mijn ogen van u zien; als afgeslagen, op een piek rondgedragen, hoofd; hierom: om dit te moeten beleven.
voetnoot690
verhit (brandend van begeerte) om zich te wreecken is een bijv. bep. bij geschrey in de betekenis: luid schreeuwende krijgsmenigte.
voetnoot694
vast: reeds.
voetnoot695
voort: aanstonds.
voetnoot698
postin: vrouwelike vorm van post: (post-)bode; aen 't roeien met haere vleugelen; vgl. Aen. VI, vs. 26.
voetnoot700
ontdecken: openbaar maken.
voetnoot701
in rouwe: hierdoor tot droefheid en rouw gebracht.
voetnoot704
van kant tot kant: alle kanten uit.
voetnoot705
voort.... uitgetogen: trekt aanstonds haar haren uit.
voetnoot708
heel belaên: wanhopig bedroefd.
voetnoot712-13
alleen verlaeten, contaminatie uit: verlaten en alleen (achter-)laten.
voetnoot716
schenden (vroeger zwak): verminken.
voetnoot718
naer de wijze: zoals de heilige gewoonte het eist.
voetnoot722
een arbeid die de troost van mijn oude dag was.
voetnoot725
overmande: overweldigde.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 538 gekrijsch is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door gekrijt (clamor sequitur). - 545 harde kloetstocken is in de druk van 1659 vervangen door: scherpe morgenstarren (zie de aant. bij r. 545).
voetnoot528
eerst: als eerste (der nu toch ten dode gedoemde belegerde Trojanen).
voetnoot530
rampzaligh dier (wezen, schepsel; zie voor deze betekenis Ned. Wdb. i.v.) ter vertaling van: caput invisum; ter helle: sub Tartara.
voetnoot532
een bedruckt gesteen: een droevig geweeklaag.
voetnoot533
ongekneust is een onjuiste vert. van (vires) infractae (part. perf. pass. bij infringo): gebroken; Vondel heeft infractus opgevat als on-gebroken. De vertaling moet luiden: hun strijdkracht is gebroken en verslapt (torpent infractae ad proelia vires).
voetnoot534
aenmanen: bevelen, opdragen.
voetnoot535
die.... maeckte: die het volk in jammerklachten deed uitbarsten (illam incendentum luctus).
margenoot+
[Randschrift:] Volscen en Rutulen bestormen den wal:
voetnoot537
van verre, ter vert. van procul, hier: ver in het rond.
voetnoot539
met de schiltpadt (testudine acta): met een schilddak dat de nauwaaneengesloten soldaten (zie te gelijck) vormden door allen hun schilden boven het hoofd te houden (vgl. verder Aen. II, r. 475); reetschap: aanstalten.
voetnoot540
den wal (vallum), hier: de palissadering op de wal.
voetnoot541
toegangk: een geschikte (zonder veel gevaar te bereiken) plaats; om de vesten te beladderen: om de vestingmuren met ladders te beklimmen.
voetnoot542
de ringk des volcks: de linie (kringlijn) der verdedigers (corona); gapende (Vergilius heeft hier 't werkw. interlucere: doorzichtig zijn): niet gesloten (zijnde), of: niet enige rijen dik zijnde (vgl. vs. 750).
margenoot+
[Randschrift:] de Trojanen verweeren zich.
voetnoot543-44
gewoon.... beschermen (adsueti longo muros defendere bello): (die.... er aan gewend waren geraakt....) die in een lange oorlog geleerd hadden muren te verdedigen.
voetnoot545
kloetstock (contus): vaarboom; hier: zware, lange stang; vgl. de wijziging van 1659 (zie Tekstkritiek): morgenster. Een morgenster was een knots, waarvan de kop met ijzeren punten was bezet.
voetnoot546
gevaerlijck: de vijand met gevaar dreigend; dood en verderf brengend (saxa pondere infesto).
voetnoot547
de bedeckte slaghorden; zie r. 539 en 548; kosten: konden.
voetnoot547-48
zich niet ontzien: niet schromen (en hoewel de anderen.... alles durven trotseren).
voetnoot548
het niet maghtigh zijn: daartoe niet bij machte, onmachtig zijn; alreede (iam): weldra.
voetnoot549-50
stormdrom, ter vert. van globus: opeengepakte klomp van stormtroepen.
voetnoot733
weien: weiden, zich verzadigen (worden overstelpt door droefheid).
voetnoot736
knap: fluks.
voetnoot739
weemoedigh drukt een dieper en heftiger gemoedsbeweging uit dan in hedendaagse taal.
voetnoot742
veltgeschrey: krijgsgeschreeuw.
voetnoot744
al teffens: allen tegelijk.
voetnoot745
reetschap: materiaal.
voetnoot747
brugge: valbrug (een toestel waarmee men op de muren trachtte te komen).
voetnoot750
soldaeten, in hun wapen: gewapende (en geharnaste) soldaten.
voetnoot751
voorstaen: beschermen.
voetnoot752
aen 't worpen: (gaan) werpen; getuigh: oorlogstuig; werptuigen.
voetnoot753
stijf: met kracht.
voetnoot754-55
onder 't wrocken des vyants: terwijl de vijand met woede aanvalt (vgl. Aen. VII, vs. 757).
voetnoot755
met zorghelijck gevaer: (stenen) die een dreigend gevaar vormen voor de vijand? (saxa quoque infesto volvebant pondere) of: (rollen) met groot levensgevaar voor hen (de Trojanen) zelf?
voetnoot756
het stormdack en zijne orden: de rijen aaneengesloten soldaten, die met de schilden boven hun hoofd het stormdak vormen.
voetnoot757
zy slaat op orden (slagorde; groep van stormlopende krijgers); of zij misschien ergens van boven af een breuk zouden kunnen maken in de onder hun schilden gedekte krijgers.
voetnoot760
opgaen: (stormenderhand) oprukken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 552-53 het beschutsel der schilden ontsnoert is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door: de schiltpadt, hun beschutsel, ontsnoert; in 1659 is ontsnoert veranderd in scheurt. - 553-54 zijn niet meer bekommert om bedecktelijck te stormen is in 1659 vervangen door: poogen niet meer bedecktelijck te stormen (Lat.: immanem Teucri molem volvuntque ruuntque, quae stravit Rutulos late armorumque resolvit tegmina. nec curant caeco contendere Marte amplius audaces Rutuli; vgl. r. 550-54). - 564-65 en by.... toren is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door: stont een toren, boven met bruggen voorzien, en....
voetnoot551
het onmenschelijck gevaerte, ter vert. van immanem molem: een geweldig (rots-)gevaarte.
voetnoot552-53
het beschutsel der schilden ontsnoert: het beschermende schilddak openrijt (zie de Tekstkritiek).
voetnoot553-54
zijn.... te stormen: zoeken niet langer onder dekking storm te lopen.
voetnoot555-56
afgrijsselijck van opzicht: schrikkelik om aan te zien.
voetnoot558
te paerde afgerecht (equum domitor): een volleerd ruiter; vgl. Aen. VII, r. 722; wal; zie r. 540.
margenoot+
[Randschrift:] De Dichter roept Kalliope aen, op datze hem dit gevecht ontvouwe.
voetnoot560
Kalliope: de muze der dichtkunst (vgl. r. 115); geef... in, ter vert. van aspirate; neerlaegh: slachting, bloedbad.
voetnoot564
ter bequame plaetse (opportuna loco): op een gunstige plaats.
voetnoot565
een toren; deze toren behoort tot de voorwerken, staat vóór de muren en is daarmee verbonden door bruggen (zie de Tekstkritiek): ysselijck om 'er tegens op te zien (vasto suspectu, lett.: waar men hoog tegen op moest zien; die zich heel hoog verhief; Vondel heeft vastus weer verkeerd opgevat).
voetnoot566
d'Italianen, hier: de bondgenoten van Turnus.
voetnoot567-68
in het tegendeel: daar tegenover; van hun kant; uit ope vensteren: uit de openingen in de wanden van de toren.
voetnoot569
prins: vorst (Lat. princeps.... Turnus: Turnus als eerste).
margenoot+
[Randschrift:] Turnus slingert met vierwerck den toren in brant.
voetnoot570
klitsteze.... in....: wierp ze zó dat ze bleef hangen (vastzitten) aan (adfixit).
voetnoot571
vatten: zich meester maken van; vgl. Aen. VII, r. 104.
voetnoot572
aengaen: vuur vatten, in brand raken; die van binnen: de belegerden; ontstelt: in verwarring gebracht; beginnen te beven, minder juiste vert. van trepidare: angstig heen en weer lopen.
voetnoot761
naeren: benauwen, bedreigen.
voetnoot762
lang ervaeren; zie vs. 751.
voetnoot764
ruimte: gaping.
voetnoot765-66
onder dit rumoeren en stormen: onder het krijgsrumoer der stormtroepen.
voetnoot766
het gewelt der schiltpadt: de stevige schildpad.
voetnoot767
zich bemoeien: zich toeleggen op, streven naar.
voetnoot770
om Pergamum te plaegen: om de Trojanen afbreuk te doen.
voetnoot772
Hetrusch: Etruskies.
voetnoot780
hooft voor hooft, syn. van ieder.
voetnoot782
't oorlogh; Vondel gebruikt oorlog m. en o.; op zijn ryen: in zijn beloop.
voetnoot785
op zijne stede: op de plaats die daarvoor geschikt was.
voetnoot790
heel: geheel.
voetnoot792
te dienen tot een stut: te beschermen, te verdedigen.
voetnoot794
ontsteecke: in brand gestoken, brandend.
voetnoot796
vatten vinden: houvast vinden, vat krijgen op, zich meester maken van.
voetnoot797
daer: terwijl.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 581 verbodt is in de druk van 1659 vervangen door: de wet. - 590 om.... te dencken is in 1659 vervangen door: op.... te passen.
voetnoot573-74
terwijlze rontom loopen, ter vert. van dum se glomerant: terwijl ze zich (tot een kluwen) opeenpakken, opeendringen.
voetnoot575
om zijn zwaerte, ter vert. van pondere: door de overbelasting (aan de ene zijde); snel: plotseling (waarschijnlik bedoelt Vergilius: door de plotselinge overbelasting op één punt).
voetnoot576-77
onmenschelijck gevaerte (immani mole): ontzaglik, geweldig gevaarte; dat hen volght (secuta): ze worden dus begraven onder de met (na) hen neerstortende balken.
voetnoot578
doorsteken is te verbinden met hun eigen geweer; doorregen van stijve stangen; Vergilius zegt: transfossi pectora ligno duro: de borst doorboord met het harde hout (der versplinterde balken).
voetnoot579
d'eenige: als enige(n); waer van: van welke twee.
voetnoot579-81
waer van Helenor d'outste.... Licymnie is een verkeerde weergave van: quorum primaevus Helenor, Maeonio regi quem serva Licymnia furtim sustulerat; versta: van welke H. een onechte zoon was van de koning van Meonië (Lydië), hem gebaard en heimelik grootgebracht door de slavin Licymnia, die hem in de bloei zijner jaren....
voetnoot581
tegens verbodt....; armis vetitis zegt Vergilius; dat wil zeggen: tegen de wil van zijn vader, of misschien: hoewel de krijgsdienst hem ontzegd was (de zoon ener slavin mocht, volgens Rom. begrippen, niet in de krijg trekken); vgl. de Tekstkritiek.
voetnoot582
Helenor's eenvoudige bewapening is in verband te brengen met zijn onaanzienlike geboorte; degen (ensis): zwaard.
voetnoot583
van geen aenzien is de vert. van inglorius: als gewoon krijger.
voetnoot584-85
zich.... vont: bemerkte dat hij zich.... bevond; en.... zagh: en zich van alle kanten omringd zag door Latijnse (Rutuliese) soldaten.
margenoot+
[Randschrift:] Helenor vliegt onder den vyant, om te sterven; gelijck een wilt dier onder de jagers.
voetnoot587
passen.... op: geven om, zich bekommeren om; allerdichtst: het allerdichtst (qua tela videt densissima).
voetnoot589
in den ringk: binnen de kring (omsingeling); tegens het geweer aenraest (furit contra tela): in woede brult tegen de wapenen der jagers.
margenoot+
[Randschrift:] Lykus pooght t'ontglippen,
voetnoot591
over.... henespringt (saltu supra venabula fertur); versta: met een sprong zich in de jachtsprieten stort.
voetnoot591-92
ongelijck beter te voet: veel sneller kunnende lopen; met der vlught: al vluchtend.
voetnoot593
boven aen het dack; versta: de bovenrand van de muur (altaque certat prendere tecta manu).
voetnoot594
en zijne mackers.... reicken; de vertaling van: sociumque attingere dextras: de (reddende) hand van zijn makkers (binnen de wallen) te grijpen. De vert. in verzen, vs. 829, is wel onjuist; zeeghaftig: overwinnend.
voetnoot801
overwightigh: (aan die zijde) te zwaar belast.
voetnoot802
al t' onvoorzichtigh (bij last): (tengevolge van de zware belasting met manschappen) die daar te onvoorzichtig zich hebben opeengehoopt.
voetnoot804
dat op hen leunt (drukt) wordt nader verklaard in vs. 805.
voetnoot805
voort: aanstonds.
voetnoot806
hunne spits: hun eigen scherpe wapenen.
voetnoot809
als een vrye, hoewel hij de zoon ener slavin was.
voetnoot810
am (amme): min, voedster.
voetnoot811
stil: heimelik.
voetnoot812
rot: legerschaar; legerafdeling.
voetnoot813
zijn slechte houwer: zijn eenvoudig zwaard.
voetnoot814-15
Hij is L. ongelijk in jaren, ouder dan L.
voetnoot818
hier geroepen: die hier op toe was geschoten.
voetnoot822
in 't geweer: tegen de wapenen (aan).
voetnoot825
kloet: polsstok (vaarboom); jaghtspiet (daarnaast jachtspriet): jachtspeer.
voetnoot829
tot noothulp; de zin eist: om in de nood geholpen te worden (stelt Vondel zich hier voor dat Lykus nog tracht Helenoor te helpen? dat is tegen Vergilius' bedoeling; Helenoor heeft reeds de dood gevonden in de lansen zijner vijanden).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 595-96 te gelijck.... was is in 1659 vervangen door: met zijn snel geweer hem achterhaelde. - 606 Tussen Asilas en Chorineus is in de gewijzigde druk van 1646 velt ingevoegd. - 616 yzerroest is in de druk van 1659 vervangen door yzerkleur.
voetnoot595
met een snelheit: met snelle schreden; Turnus achterhaalt hem tegelijk met zijn snelheid en zijn vooruitgestrekte speer; vgl. de Tekstkritiek.
voetnoot596
begraeuwen: toesnauwen.
margenoot+
[Randschrift:] doch Turnus vat hem, gelijck d'arent eenen haes of zwaen; of de wolf een lam.
voetnoot598-99
Jupijns schiltknaep: de adelaar; vgl. Aen. V, regel 295-96.
voetnoot601
waer na.... zoecken; Vergilius bedoeling is: waarnaar de moeder, al blatende, tevergeefs (na de roof) zal zoeken; stal: omheinde weideplaats (vgl. Aen. VIII, r. 227).
voetnoot602
men.... op: aan alle kanten gingen kreten op.
margenoot+
[Randschrift:] D'een wil de graften dempen, d'ander belet dit, en men vecht vreesselijck van wederzijde. In het Randschrift bij r. 603: d'een.... d'ander: de belegeraars.... de belegerden.
voetnoot603
met den wal is een minder juiste weergave van aggere: met aarde.
voetnoot604
in top: op en over de muren.
voetnoot605
opkomen: naderen.
voetnoot606
fix op: bedreven met; d'een slaat op Liger; d'ander op Asilas.
voetnoot609
die.... verdedighde: die als verdediger boven op de toren stond.
voetnoot611
geschrabt: geschampt, geschramd.
voetnoot612
weshalve.... toesnorde: en zo kon.... toesnorren; vlug: gevleugeld.
voetnoot614
de long, den waeier van het hart, ter vert. van spiramenta animae: de levensadem (concreet gedacht: de long); Vondel stelt zich (waarschijnlik wel onder invloed van een commentaar) voor, dat de functie van de long is het hart door toestuwing, toewaaiiering van lucht koel te houden; zie ook vs. 858.
voetnoot615
braef in zijn rusting: in zijn prachtige wapenrusting (trots op....).
voetnoot615-16
helder van Iberisch yzerroest is de lett. vert. van ferrugine clarus Hibera: schitterend van Iberies (donker-) blauw purper; het Spaanse purper had de kleur van donker ijzerroest.
voetnoot617-18
in het woudt van Mars: Vondel heeft gelezen in zijn tekst: Martis luco; een betere lezing is: matris luco: in het heilige woud van zijn moeder, (de Symaethiese stroomnimf?) de Symaethus is een rivier in Oost-Sicilië; vet: druipend van het vet der offerdieren.
voetnoot830
tot.... teiken (teeken): om zijn overwinning te bewijzen, zich overwinnaar voelend.
voetnoot831
involgen: volgend achterhalen.
voetnoot832
benaeut: in het nauw gebracht.
voetnoot840-41
bestaet.... te dempen: begint te dempen.
voetnoot843
vernielen: ombrengen, doden.
voetnoot845-46
A. is overwinnaar (in het gevecht) waar C. sneuvelt.
voetnoot850
heet in 't praemen: vurig in de aanval, in het bestoken van de vijand.
voetnoot851
moedigh en getroost: met vaardige moed.
voetnoot855
reuckeloos: onbedacht, onberaden; zonder last: zonder bezwaar; onbekommerd; luchthartig.
voetnoot857
haer: de hand.
voetnoot858-59
die 't hart bevryde met koelen; bevrijden: beschermen; zie verder de proza-vert. met aant., r. 614.
voetnoot861
yzerroest: uitheems purper; Pontus: landschap aan de Zwarte Zee (maar vgl. de proza-vert., r. 615-16 met aant.); Vondels toevoeging stamt uit een commentaar, die ferrugo Hibera verklaart als purperstof uit Iberië, een landstreek in Pontus.
voetnoot862
welbehaegen: verlangen, wil.
voetnoot865
heet in 't wreecken: wraakgierig; hier: bloedige mensenoffers eisend.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 638 leeren.... harden is in de druk van 1659 vervangen door: gewennenze ijs en sneeuw te verdraegen (natos.... duramus gelu saevo et undis). - 641 Vóór jeught is in de gewijzigde druk van 1646 volwasse ingevoegd (Lat. iuventus).
voetnoot619
Palikus; volgens de sage waren er twee Palici, tweelingzonen van Jupiter, vereerd bij de stad Palica op Sicilië; hun eredienst zou eerst mensenoffers geëist hebben, later werd een minder wrede vorm van offeren ingesteld; vandaar bij Vergilius: placabilis ara: 'verzoenbaar' altaar (vreedzaam).
geweer, hier: lansen.
voetnoot620
met het snoer is de vert. van adducta habena: met (door het slingeren) gespannen riem.
voetnoot621
kloven: splijten, doorboren; gloeiend; men meende dat de loden kogel, uit de slinger geworpen, door zijn vaart gloeiend werd (en smolt; Lat.: plumbo liquefacto).
margenoot+
[Randschrift:] Askaen deed hier zijn eerste proef, en doorschoot Numaen, In het Randschrift bij r. 624: proef: proefstuk.
voetnoot624
vlughtig: vluchtend, schichtig.
voetnoot625
in den oorloogh, tegenover: op de jacht (r. 624).
voetnoot628
braveeren: prikkelen.
voetnoot629-30
opgeblazen van geest op zijn nieuw Rijck (tumidus novo praecordia regno); versta: vol opgeblazen trots door de pas verworven machtspositie (tengevolge van zijn huwelik).
voetnoot630
vermat.... dingen: snoefde al zijn best.
voetnoot631
tweewerf gevange Frygianen; de eerste maal waren de Trojanen door de Grieken overwonnen en gevangen genomen; Numanus loopt de gebeurtenissen vooruit en denkt ze zich ook nu reeds als gevangenen.
voetnoot632
binnen.... te blijven; iterum, voegt Vergilius er aan toe: ten tweeden male (net als bij 't beleg der Grieken).
voetnoot634
onze vorstin: de aan (mijn zwager) Turnus beloofde vrouw, Lavinia.
voetnoot635
ontzinnigheit: verdwazing.
voetnoot636
voor.... hebben: voor u hebben, te doen hebben met; geen.... Ulysses: geen Ulysses met bedriegelike leugentaal.
voetnoot637-38
aen den stroom; vul aan: en dompelen ze daarin.
voetnoot639
be-yveren: zich met ijver toeleggen op; zich afrennen: zich moe rennen (Lat. fatigant silvas: doorkruisen onvermoeid de bossen).
voetnoot639-40
achten.... berijden is de vert. van: flectere ludus equos: hun spel is paarden te temmen (te buigen naar hun wil); handelen: hanteren.
voetnoot641
onze jeught: de jonge mannen (die uit zulke 'jonge knapen', r. 638, zijn opgegroeid); zie de Tekstkr.; armelijck: met weinig.
voetnoot866
gezoent: verzoend; de mensen niet meer vijandig gezind; wraecke: wraakzucht.
voetnoot870
onmaghtigh: van levenskracht beroofd.
voetnoot872
afgerecht op: ervaren in, (door oefening) bedreven in.
voetnoot873
voorjaegen: op de vlucht drijven (achterna zitten).
voetnoot874
oorloghslaeg (niet in 't Ndl. Wdb.): krijgsbende? vgl. Mnl. Wdb. i.v. lage 6 (IV, kol. 57); oorloghslaegen: gelederen?
voetnoot877
korts: kort te voren; door Junoos zegen; Juno is de godin van het huwelik.
voetnoot880
met zijnen lastermont: met zijn beledigende, honende woorden.
voetnoot881
wulpsch: jeugdig-overmoedig.
voetnoot885
niet eens: in 't geheel niet.
voetnoot886
verr' van rustigh uit te vallen: u verre houdend van een dappere uitval; een kloekmoedige uitval vermijdend.
voetnoot887
in 't slot van uwen muur: binnen de omsluiting uwer muren.
voetnoot888
door wapenavontuur: de krijgskans aanvaardend; met de wapenen.
voetnoot889
hiet (heette): beval; streven, nl. naar Italië.
voetnoot892
schalck: listig; op 't wapenspoor: op een veldtocht; op 't oorlogsveld.
voetnoot896
jaghtgezint: jachtlievend.
voetnoot898
streng: straf, strak.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 643-44 geven.... neck is in de druk van 1659 vervangen door: drijven de ploeghossen met een spietsyzer voort (versaque iuvencum terga fatigamus hasta); vgl. de vert. in verzen. - 647 zijn.... geverft is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door: gloejen van saffraen en purper (vobis picta croco et fulgenti murice vestis). - 651-52 de pijp.... pijpen is in de druk van 1659 veranderd in: hooge en lage fluiten te hooren. - 657 paertshaire pees is in de druk van 1659 veranderd in paertspees. - 658 stont.... Jupijn is in de druk van 1659 vervangen door: badt ootmoedigh Jupijn. - 659 uwen tempel wordt in 1659 uwe kercke. - 661 een jongk wit kalf is in dezelfde dr. vervangen door: een witte vaers (iuvencum candentem); zijne in r. 662 wordt dan haere; dat: die.
voetnoot643-44
geven.... neck is een onjuiste vertaling, verbeterd in de druk van 1659; zie de Tekstkritiek. Vondels oorspr. vert. jonge gasten doet vermoeden, dat hij iuvencum uit de Lat. tekst heeft opgevat als iuvenum.
voetnoot645
het hart en den moedt; bij Vergilius: vires animi et vigorem: geestkracht en energie.
voetnoot646
vgl. Aen. VII, r. 780.
voetnoot648
uw wellust is....: gij schept behagen in....; dansen stond in kwade reuk bij de Romeinen.
voetnoot649
rocken (tunica's) met lange mouwen (Lat.: manica) droegen te Rome slechts ijdele dwazen en wekelingen; myters met keelbanden (mytrae habent redimicula): Phrygiese mutsen, met kinbanden; een dracht voor verwijfden; vgl. Aen. IV, r. 264.
voetnoot650
rechtschape: echte, rechte; geen Frygianen: geen Trojaanse mannen.
voetnoot651
Dindyma (de eigennaam hier in acc. neutr. plur.; in overeenstemming met het Grieks); op de berg Dindymus in Phrygië werden de luidruchtige feesten ter ere van Cybele gevierd.
voetnoot651-52
de pijp met twee gaten (ubi tibia dat assuetis cantum biforem); de Phrygiese fluit bestaat uit de vereniging van de tibia dextra, de basfluit en de tibia sinistra, de discantfluit, die door middel van een lederen mondstuk tegelijk kunnen worden geblazen; zie de Tekstkr.
voetnoot652
Berecyntisch: tot Cybele behorend; bij Cybele's eredienst behorend; vgl. Aen. VI, r. 821; boschboome: uit buksbomenhout vervaardigd.
voetnoot653
bom: rinkelbom, tamboerijn; de Ideesche moeder is Cybele, die bij voorkeur verblijf hield op de berg Ida in Phrygië.
voetnoot655
lijden: dulden, verdragen; braveeren: schimpend zwetsen en snoeven.
voetnoot657
met de paertshaire pees (nervo equino); later veranderd in met de paertspees; d.i. (zie vs. 627): de boogpees die gemaakt is van een paardezenuw; de Lat. tekst laat beide opvattingen toe; en de armen van een halende (diversaque bracchia ducens); door de pees zo sterk mogelik aan te trekken brengt hij de armen wijd van een.
voetnoot658
stont eerst ootmoedigh: bleef in die stand even (alvorens te schieten) als smekeling staan; zie vers 928-29.
voetnoot660
plechtig ter vertaling van sollemnis: jaarliks (ieder jaar) of gebruikelik.
voetnoot661
met een vergulde star (fronte aurato); beter: met vergulde horens; voor star zie Aen. V, 525.
voetnoot901
des ackers vruchtbaerheden; de vruchtbare akker.
voetnoot903
daer: terwijl (met het bloedige zwaard te hanteren).
voetnoot904
vgl. de proza-vert. en de Tekstkritiek.
voetnoot905
bezwijcken: begeven.
voetnoot906
d'oude: de grijsaard (of misschien: de ouderdom = het oude geslacht).
voetnoot907
uit te zien (op vrybuit): gelegenheid te vinden voor strooptochten; strooptochten te organiseren.
voetnoot909
dertel (dartel): weelderig.
voetnoot910
moeien: verzoeken; aanzoeken.
voetnoot912
op zijn joffers (op de wijze der dames): damesachtig, verwijfd.
voetnoot916
naer de steên: naar de plaatsen.
voetnoot917
gewoon: gewend.
voetnoot919
't luchtoor: de klep of opening in de fluit, waardoor lucht in- en uit kan treden; daarbij is met ongelijcken toon bijv. bep. (Lat.: ubi adsuetis biforem dat tibia cantum: waar de fluit u, die dat gewend zijt, muziek geeft door twee openingen; waar de fluit u de u bekende muziek door middel van twee 'luchtooren' geeft).
voetnoot920
de moeder; zie de proza-vert., r. 653.
voetnoot921
fijn en grover: die hogere en die lagere tonen kunnen geven.
voetnoot928
voor dit bestaen: voordat hij zijn schot laat gaan.
voetnoot931
naer de wijs: in overeenstemming met het godsdienstig gebruik.
voetnoot932
opoffren: offeren.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 675 o jong kint wordt in 1659: o jonge knaep (r. 689 jongske: knaep). - 683 hofkapelaen wordt in 1659 kerckmeester.
voetnoot662-63
Vgl. blz. 120, r. 88-89; een jongk wit kalf; zie de Tekstkritiek.
voetnoot664
wat van links kwam, gold als een gunstig voorteken; donder bij heldere hemel eveneens.
voetnoot665
rammelen (sonare): gonzen; die... dreighde; Lat.: fatifer arcus.
voetnoot668
vromicheit: dapperheid.
voetnoot669
tweewerf gevange; vgl. r. 631.
voetnoot670
Dit sprack Askaen; dit was al wat hij zeide, zegt Vergilius; krioelen en tieren van blijschap: een mengeling van vreugdekreten doen horen.
voetnoot671
moedigheit: moed.
voetnoot672
Apollo met zijn gekrolt hooft (crinitus Apollo): Apollo met zijn krullende, lange lokken.
voetnoot673
heirspits: legerschaar.
margenoot+
[Randschrift:] waer op Apollo Iulus zijn geluck voorspelde;
voetnoot675-76
zoo gaet men naer de sterren toe; sic itur ad astra; goddelijcke afkomst; Ascanius' vader Aeneas is een zoon van Venus; die Goden zult teelen; uit Ascanius zullen de na hun dood vergoddelikte Julius Caesar en Augustus voortkomen.
voetnoot677-78
met recht, ter vert. van jure: op de grondslagen van het recht, bedoelt Vergilius misschien; willen.... uit hebben: zullen een einde nemen; by nootlot oprijzende: die krachtens het Noodlot moeten ontstaan (komen); Assarakus (vgl. r. 301): een van de oude koningen en stamvaders der Trojanen.
voetnoot679
stracks: aanstonds.
voetnoot680
verdrijft den adem der winden, ter vert. van spirantis dimovet auras: klieft de winden.
voetnoot683
hofkapelaen (zie de Tekstkritiek) is de vert. van ad limina custos, dat poort- of deurwachter betekent; het Ndl. koster (= Lat. custor, custos) met zijn speciale betekenis zal Vondel wel tot zijn weergave: hofkapelaen, kerckmeester hebben gebracht; toen: vervolgens.
voetnoot684
byzetten: toevoegen (als metgezel, als begeleider).
er hene treden: zich bewegen, gaan.
voetnoot685
verwe: gelaatskleur.
voetnoot934
varre: (jonge) stier.
voetnoot936
smijten: slaan, schrabben.
voetnoot940
den vermeeten: de vermetele; van omhoogh, nl. van de muur.
voetnoot942
bij het staele punt kan men snort als gezegde denken.
voetnoot944-45
beschimper van 't gemein (gemeen) en onze vromicheit: gij die ons allen en onze dapperheid beschimpt.
voetnoot952
bij 't Ausonisch oorloghsvolck is zagh als gezegde te denken.
voetnoot953
zeegachtigh: triomfantelik, zegevierend.
voetnoot954
vroom: moedig.
voetnoot959
't gebit; in verband met temmen is gebit wel op te vatten als mondstuk, breidel van een paard; ooreloge is dan als personificatie te denken: het oorlogspaard, het oorlogsmonster (het oorlogsmonster zal onder Assaracus' nakomelingen beteugeld, gebreideld zijn).
voetnoot961
uw vermogen: uw kunnen, uw macht.
voetnoot964
verkeeren: veranderen.
voetnoot966
by Anchises uitgelezen: door Anchises daartoe gekozen, aangewezen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 697 gerucht wordt in de druk van 1659 vervangen door geschreeu (it clamor ....).
margenoot+
[Randschrift:] en riet het gevecht te staken.
voetnoot687-88
de groote Apollo.... toe: deze eerste roemrijke daad gunt u Apollo.
voetnoot688-89
en benijt het geweer niet: en is niet jaloers op het (uw) wapen (Apollo was beroemd als boogschutter; vgl. Aen. III, r. 117-18); vry: gerust.
voetnoot692
kennen: herkennen.
voetnoot693
in de vlught: terwijl hij wegvloog.
voetnoot695
heet op vechten: blakend van strijdlust.
voetnoot696
in merckelijck gevaer, ter vert. van: in aperta pericula.
voetnoot697
Het gerucht (clamor); een krijgsgeschreeuw, bedoelt Vergilius; zie de Tekstkritiek.
voetnoot698
hun strenge bogen (acris arcus): vgl. Aen. VII, r. 193 en in dit boek vs. 927; draeien.... lijf, ter vert. van: torquent amenta: zij slingeren speren met de riemen (op de vijand af); de werpspies was voorzien van een slingerriem om hem meer vaart te geven.
voetnoot699
de grond ligt bedekt met pijlen, zegt Vergilius.
margenoot+
[Randschrift:] Hier na nam de strijt zoo heftigh toe, gelijck een felle stortregen en hagelbuy.
voetnoot700
van den slagh: van de neerkomende slagen.
voetnoot701
uit de regenachtige Bocken (pluvialibus Haedis): twee sterren in het sterrebeeld van de Voerman (vgl. Lantged. I, r. 207).
voetnoot704
in de lucht uitberst: (met de bliksem) door de wolken breekt; het onweer op het water slingert; Vergilius zegt: torquet aquosam hiemem: wervelwinden met regen gemengd neerdrijft.
margenoot+
[Randschrift:] Pandarus en Bitias zetten de poort open,
voetnoot705
van.... geteelt: zonen van Alcanor, die van het Idagebergte kwam; by: door.
voetnoot706
de wilde Hiera, ter vert. van silvestris Iaera: de bos- of bergnimf Iaera; in Jupijns woudt: in het aan Jupiter gewijde bos op het Ida-gebergte.
voetnoot706-7
hun vaders bergen; Vergilius zegt: (aequos) montibus patriis: (groot als) de bergen van hun vaderland.
voetnoot708
bevolen: toevertrouwd (quae ducis imperio commissa, heeft de Lat. tekst).
voetnoot709
troonen: lokken.
voetnoot710
voor de torens is de vertaling van pro turribus, dat beter wordt weergegeven door: als twee torens.
voetnoot972
die moedigh stont naer prijs: die blaakte om oorlogsroem te behalen, die dorstte naar roem.
voetnoot973
door Godts gehengen: met toestemming der godheid, met goddelike hulp.
voetnoot976
den overdwaelschen: de vermetele dwaas.
voetnoot977
zoo fix als Febus zelf: even knap als Phoebus' pijl dat had kunnen doen.
voetnoot978
onder dit berechten: bij deze vermaning.
voetnoot981
sammelen: (op aarde) dralen.
voetnoot1000
verzocht: ervaren, beproefd (in de krijg); vgl. Oudemans V, 504 en Mnl. Wdb. i.v.
voetnoot1001
Jovis: genitief van Jupiter.
voetnoot1003
tot 's vollex wijck: om een toevlucht, toeverlaat des volks te zijn.
voetnoot1007
spits: houw- of steekwapen.
voetnoot1009
toornen: torens.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 716 Achter Quercens is in de druk van 1652 ingevoegd: die op den Platbergh woont; Equicolus is weggelaten; in 1659 schrijft Vondel: Quercens, en Equicolus, braef enz. (de juiste vertaling).
margenoot+
[Randschrift:] en zijn zoo hoogh, gelijck een paer eicken.
voetnoot711
de kam: de helmkam, de pluimbos.
voetnoot712
langs de Liquentische vlieten is de vertaling van circum flumina liquentia: langs stromende rivieren; op gezag van zijn commentaar (Servius) heeft Vondel liquentia (liquetia) opgevat als eigennaam, als de naam van een riviertje in de buurt van Venetië (de Livenza); de Padus: de Po.
voetnoot713
de genoeghelijcke Athesis: de bekoorlike A. (= de Adige of Etsch); ongeschore: onbesnoeid.
voetnoot714
met.... knicken: met hun kruinen wuiven.
margenoot+
[Randschrift:] De Rutulers bersten 'er op in,
voetnoot716
braef in 't harnas (pulcher armis): in schitterende rusting; oploopende van zinnen (praeceps animi: onstuimig); Vondel bedoelt: oplopend van aard; lichtgeraakt (zie de vert. in verzen, vs. 1019).
voetnoot717
zetten.... loop: vluchten (al ras) met hun gehele legerschaar.
voetnoot719
in de tweedraghtige harten (animis discordibus): bij Trojanen en Rutulers.
voetnoot720
drommel: drom; samengedrongen menigte.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus
voetnoot722
die vast... toestreeft is een onjuiste vert. van diversa in parte furenti: die op een andere plaats aan het woeden is, die elders onstuimig strijdt.
voetnoot723
aenbicken op: loshouwen op.
voetnoot723-24
hoe... verhit is de vert. van: .... hostem fervere caede nova: hoe de vijand heet is op nieuwe slachting; nieuw (= een ander soort van), omdat de Trojanen zich tot dusver binnen hun wallen hadden gehouden.
margenoot+
[Randschrift:] schiet derwaert,
voetnoot726-27
tijen: trekken; zijne moedige spitsbroeders (fratres superbos); de twee vermetele, dolkoene broeders (zie r. 705) bedoelt Vergilius.
margenoot+
[Randschrift:] velt Antifates,
voetnoot728
want.... op: want die ontmoette hem het eerst op zijn weg.
voetnoot729
Sarpedon; zie Aen. I, r. 134.
voetnoot730
kornoeljestang: speerschacht uit kornoeljehout.
voetnoot730-31
door de maag; de Lat. tekst heeft stomachus, hier: slokdarm.
voetnoot731-32
het gapen... uit; lett. vert.: reddit specus atri vulneris undam spumantem: uit de diepe donkere wonde schuimt een golf van bloed.
margenoot+
[Randschrift:] Merops, Erymanth, Afidnus, oock Bitias, met eenen schacht, die, gelijk een blixem uit een blijde, aendrong, en eenen slagh gaf, gelijck een steenen hooft, te Bajen op het strant, instort.
voetnoot1010
recht als hoornen: als horens van een stier? dan is in verband met schitteren te denken aan de vergulde horens van een offerstier (vgl. r. 661).
voetnoot1011
De bedoeling kan natuurlik niet zijn, dat de kammen schitteren als eicken; men denke dus achter vs. 1009 een komma en leze 1010 als tussen haakjes staande; vgl. de prozavert.; den Liquentschen vliet; vgl. de prozatekst met aant.
voetnoot1015
door hunne overwightigheit: door hun te zwaar gewicht (aan bebladerde takken en twijgen).
voetnoot1017
de rechtschapen: de wakkere (krijgsman).
voetnoot1018
de Platteberger is een poging om de naam Equikolus (r. 716) te verhollandsen; de Lat. tekst heeft Aquiculus (Aquicolus); een variant is Equicolus. Vondel heeft de naam in verband gebracht met Aequiculi (zie Aen. VII, r. 778 met Tekstkritiek), welke volksnaam naar hij meende, betekende: bewoners van de 'Platberg'; zie ook de Tekstkritiek bij r. 716; braef.... wapen: een dapper krijgsman.
voetnoot1019
korsel: lichtgeraakt, opvliegend.
voetnoot1020-21
de zin is deze: zodra ze de poort binnendringen, worden ze gedood of weer teruggedreven en op de vlucht gejaagd.
voetnoot1022
in onvereende harten; vgl. de proza-vert.
voetnoot1023
en nu sluiten de Trojanen zich aaneen.
voetnoot1024
hant aen hant: man tegen man.
voetnoot1028
op een nieuw; vgl. de prozavert., r. 723-24.
voetnoot1029
in.... verhit; blijkens de interpunctie is verhit hier verl. deelw. (zo heet op moorden is geworden, dat hij....).
voetnoot1030
beletten: een eind maken aan.
voetnoot1031
aengevoert van: gedreven door.
voetnoot1033
in dit gemoeten: in dit (vijandelike) treffen.
voetnoot1034
groeten: aanvallen, te lijf gaan.
voetnoot1035
groot geacht: in groot aanzien staande (bijv. bep. bij Sarpedon); groot van naam.
voetnoot1036
in onecht: in buitenechtelike gemeenschap.
voetnoot1037
Hesperyen (Hesperijen, met de klemtoon op ij): Italië.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 754 draeide is in de gewijzigde dr. van 1646 vervangen door drong (portam vi magna converso cardine torquet).
voetnoot736
een snorrende en barnende boom is de vertaling van (stridens) phalarica; de gewone betekenis van phalarica is brandpijl, een lang met werk en pek omgeven werptuig, dat uit een catapulta werd geschoten; hier heeft men te denken aan een zwaar (brandend?) werptuig, een geweldige speer, door Turnus' hand geslingerd; maar vgl. Vondels opvatting in r. 739.
voetnoot737
stiershuiden dienden als overtrek van de (houten) schilden.
voetnoot738
op trouw gewrocht: zo gemaakt dat men zich er op verliet; zo gemaakt dat het betrouwbaar scheen; de Lat. tekst heeft: lorica fidelis; bestaen: stand houden; het uithouden.
voetnoot739
blijde: ouderwets belegeringswerktuig, waaruit stenen projectielen werden afgeschoten (Lat. phalarica.... fulminis acta modo); heeft Vondel aan een echte phalarica gedacht? dan is blijde begrijpelik; vgl. de aant. bij r. 736; onbeschoft: geweldig groot.
voetnoot741
te Bajen, op 't Eubeesche strant; Baiae, in Campanië (niet ver van Napels) was een luxebadplaats der Romeinen; het lag dicht bij Cumae, een Euboeïese kolonie (vgl. Aen. VI, r. 34); vandaar: op 't Eubeesche strant; Vergilius vergelijkt hier de val van Bitias met die van een geweldig stenen blok, dat in zee geworpen wordt om als fondament, grondslag (bij Vondel 'een steenen hooft') te dienen voor een in zee uitbouwd landhuis of terras; Vondel denkt aan het instorten van een stenen hoofd.
voetnoot742
louter: sterk, krachtig.
voetnoot743
al wat 'er aen vast hangt: al wat met kalk en cement er tot versterking aan vastgehecht is.
voetnoot744
zich in het wadde zet: in de zeebodem wegzinkt.
voetnoot746
Prochyte: een eilandje bij Baiae, evenals Inarime.
voetnoot747
Tyfeus: Thyphoeus, een honderdarmige reus, die zich van de heerschappij des hemels trachtte meester te maken en door Jupiters bliksem gedood, onder het eiland Inarime werd begraven (volgens een andere sage is Typhoeus in de Tartarus geworpen; zie Aen. VIII, r. 321; en vgl. ook Aen. I, r. 282).
voetnoot748
de Wapenvooght (armipotens): de oorlogsgod; byzetten: verlenen.
voetnoot750
schroomte: angst; bleecke vrees, ter vert. van: atrum timorem: duistere, nare vrees; zy: de Latijnen, de Rutuliërs.
margenoot+
[Randschrift:] Pandarus sluit de poort, zijn eigen volck buiten, en vele Rutulen en Turnus zelf binnen,
voetnoot753
verloopen: gekeerd.
voetnoot756
laten steken: laten blijven, achterlaten (zonder zich verder te bekommeren om ....).
voetnoot1044
bij sne denke men hier aan de snede van een zwaard; wiens stekende, priemende ogen....
voetnoot1046
iemand verbazen: iemand van zijn stuk brengen, een geweldige schrik geven.
voetnoot1048
vroom: deugdelik, stevig.
voetnoot1049-50
schelpen en.... schub: schelpvormige schubben.
voetnoot1051
kort: plotseling.
voetnoot1052
schijnt wel een gedachteloze weergave van den proza-vert., die - ook niet geheel duidelik is. Wat men moet denken bij een 'hout', dat zo snel komt aansnorren, als een bliksemstraal uit een blijde, is mij niet duidelik; waarschijnlik is er contaminatie in het spel.
voetnoot1055
eer: weleer (past hier niet; zie de aant. bij de proza-vertaling; soms?).
voetnoot1056
kanten, lett.: met zijn kant zetten of werpen tegen; syn. van: als zeewering opwerpen.
voetnoot1057
voor: tegen (het geweld van); te mortel vervallen: in puin vallen, verbrijzeld worden.
voetnoot1058
wat vast is aan den wortel: wat aan zijn kern, grondstuk is vastgehecht; vgl. de proza-vert., r. 743.
voetnoot1062
zich ontstellen: in beroering komen, schokken.
voetnoot1063
dat harde deckbed behoort als bijstelling bij Inarime.
voetnoot1066
de zijnen: zijn gunstelingen, de Rutulers (Latijnen).
voetnoot1067
met yver: heftig, ontstuimig; den Frygh: de Trojanen; een schroomte en nadocht (vgl. vs. 568): angst en vrees.
voetnoot1070
moedigen: aanvuren.
voetnoot1075
den inbreuck: het binnendringen; voor: buiten de stadspoort.
voetnoot1076
verlegen: hulpeloos, van hulp verstoken; gemat: uitgeput; van kracht beroofd (of: in 't nauw gebracht; zonder kans op redding).
voetnoot757-58
en ontfingkze die mede instreefden: en liet binnen al diegenen, die verder nog de poort binnenstormden (waaronder ook Turnus).
margenoot+
[Randschrift:] gelijck een tiger onder het vee.
voetnoot763
knarssen: kletteren.
margenoot+
[Randschrift:] De Trojanen kennen hem,
voetnoot764
stracks: aanstonds; dien groflijvigen: die reuzengestalte.
voetnoot765
kennen: herkennen.
voetnoot766
hof: paleis.
voetnoot767
van: door.
voetnoot768-69
nochte.... niet: dubb. ontk. (en evenmin is Turnus hier ....); Ardea; zie Aen. VII, r. 449; leger: kamp.
voetnoot770
hem.... aengrenickende: hem met een grimlach aanziende zonder zijn kalmte te verliezen (in volkomen gemoedsrust).
voetnoot771
reppen tegens: uitsteken, opheffen tegen.
voetnoot772
overdragen: het bericht overbrengen; vertellen; oock eenen Achilles; vergelijk Aen. VI, r. 128.
voetnoot774
quast: knoest.
voetnoot775
by der hant komende: toesnellende (Turnus te hulp komende).
voetnoot778
past.... te raken: zorgt er voor te raken; schutter, ter vert. van auctor teli; hier zwaardvoerder, wapenzwaaier.
voetnoot779
degen: zwaard.
voetnoot781
en wondde.... vreesselijck; versta: en kliefde hem de baardeloze wangen vaneen; de slag gaat dus recht door het hoofd van boven naar beneden (zie r. 784).
voetnoot782
dat het kraeckte (sonus fit): dat de beenderen kraakten.
voetnoot783
bekladden (vroeger ook in hogere stijl in gebruik): bevlekken.
voetnoot1078
als zonder zinnen: in zij nverdwazing niet beseffend wat hij deed.
voetnoot1079
van ontbreekt in de tekst.
voetnoot1080
met een' loop: tegelijkertijd (met de anderen mee).
voetnoot1085-86
door 't ververssen van zijn verbolgenheit: door het weer oplaaien van woede.
voetnoot1087-88
waeraen.... staan: en dat alles is voor de Trojanen een duidelike aanwijzing, dat....
voetnoot1089
van groot vermogen: (een man) van geweldige lichaamskracht.
voetnoot1090
vreeslijck: vervaarlik; op angst aanjagende wijze; vertoogen: tonen.
voetnoot1096
op de wacht moeten blijven; misschien enigszins ironiese uitdrukking voor: vastgehouden en opgesloten worden.
voetnoot1097
loegh: lachte; met koele zinnen: met onverschillige, rustige kalmte.
voetnoot1106-8
schicht.... toegestreecken.... schutter; vgl. de proza-vert. met aant. r. 778.
voetnoot1111
en juist: herhaling en verduideliking bij: recht midden door.
voetnoot1112
wont d'ongebaerde wang is onjuist; begruist: bemorst (die.... met bloed bevlekt wordt).
voetnoot1113
zoo ras het kraeckt: zodra de beenderen kraken van de slag.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 798 toezette is in de druk van 1659 vervangen door toezetten.
voetnoot784
net.... gedeelt: precies doormidden gehouwen.
margenoot+
[Randschrift:] en wijcken:
voetnoot785-86
den rugh bieden: vluchten.
voetnoot787
gepast, vgl. r. 778.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus achter hen her. In het Randschrift bij r. 789: achter hen her: (zit) hen na.
voetnoot790
moedt: verbolgenheid; onthaelen (excipere): aantasten, achterhalen ('opvangen, te pakken nemen'); Vergilius bedoelt: hij slaat F. neer en G., aan wie de kniepees wordt doorgehouwen, ontrukt hun, als ze nog willen vluchten, hun lansen, die hij hun in de rug stoot.
voetnoot793-94
zette.... by, en Fegeus.... was is een onjuiste vert.: aan die slachtoffers voegt hij (Turnus) toe Halys en Fegeus, die dwars door zijn schild (waarmee hij vluchtend de rug beschermt) getroffen wordt; vgl. de vert. in verzen, vs. 1132 vlg.
voetnoot794-98
Vondels vert. is, in hoofdzaak tengevolge van verkeerde interpunctie, niet geheel juist. Vergilius zegt: En vervolgens (voegt hij er als slachtoffers bij) A., H., N. en P., die, zich geen onraad bewust zijnde, zich op de muur bevinden en daar de mannen ten strijde opwekken. Lynceus die hem tegemoet komt en zijn makkers te hulp roept, treft hij, staande op de wal, van rechts (Vondels geluckelijck, r. 796; Lat. dexter) krachtig met uitgehaald zwaard, hem vòòrzijnde. Lat,: ignaros deinde in muris Martemque cientis Alcandrumque Haliumque, Noëmonaque, Prytanimque. Lyncea tendentem contra sociosque vocantem vibranti gladio conixus ab aggere dexter occupat.
voetnoot800
wiltschut (vastator ferarum): jager.
voetnoot801
bestrijcken, nl. met gif.
voetnoot802-03
Klytius uit Eolie, ter vert. van Clytium Aeoliden: Cl. de zoon van Aeolus (een Trojaan; zie Boek XII); der Zanggodinnen vrient: de lieveling der Muzen.
voetnoot804
snaren te stellen (numeros intendere nervis; lett. de tonen spannen op de snaren): de snaren te spannen, te tokkelen.
voetnoot1116
gekloven: gekloofd (Van Helten § 43); in dien gloet: in deze hete strijd.
voetnoot1118
by tijde: bijtijds; voor het hun geldt.
voetnoot1122
staeten: macht.
voetnoot1123
zinnelooze wraeck: dolzinnige wraaklust.
voetnoot1125
hitsen aen: aanhitsen tegen.
voetnoot1126
met zijn geweer en spitsen: met zijn blanke wapen, zijn zwaard.
voetnoot1127
stijf: met kracht.
voetnoot1128
zeissens, meerv. van zeissen: zeis; vgl. voor vs. 1126-30 de proza-vert.
voetnoot1130
stofeeren (hier ongeveer sterken) wordt nader verklaard in vs. 1131.
voetnoot1131
aen zijne zy (bij Juno): door zich naast hem te voegen, door zich aan zijn zijde te stellen.
voetnoot1132
by, nl. bij de andere gesneuvelden; vgl. de opm. bij de proza-vert. r. 793-94.
voetnoot1133
boeten (beschermen): keren.
voetnoot1136-37
die.... gevecht enz. is lijdende voorwerpszin bij treft (vs. 1135); hen, die, niet bekend met zijn binnendringen, de strijd met wisselende kansen voortzetten.
voetnoot1139
wat hy magh: uit alle macht.
voetnoot1140
klincken: treffen, slaan.
voetnoot1142
voor.... opgetogen: als jager opgevoed.
voetnoot1143
door snoode drift: gedreven door een misdadige geest.
voetnoot1145
eer.... winnen: krijgsroem behalen.
voetnoot1147
doorgaens: steeds.
voetnoot1148
gerust: als onbevreesd krijger.
voetnoot1149
Vgl. de proza-vertaling, r. 804-5.
voetnoot1151
En Troischen Oversten, op te vatten als bijstelling bij Mnestheus en Serestus.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 812 vergeefs is in de dr. van 1659 vervangen door heelshuits. - 813 nochte is in de gewijzigde druk van 1646 uitgelaten.
margenoot+
[Randschrift:] De Trojaensche Oversten komen by een:
voetnoot806
gestreng; vgl. r. 209.
voetnoot807-8
heen en weer loopen, ter vert. van (vident socios) palantis: naar alle kanten vluchten.
voetnoot811
neerlaegh: slachting.
voetnoot812
vergeefs (impune): straffeloos; zie de Tekstkritiek; zoo vele voornaemste jongelingen (iuvenum primos tot): zoveel van onze beste krijgers.
voetnoot813
suffaert (segnis): lafhartige; nochte.... niet; dubb. ontk.
margenoot+
[Randschrift:] zoo begint men stant te houden: Turnus naer den stroom te deinzen;
voetnoot815
d'oude Goden: de vaderlandse, uit de vlammen geredde Goden; verhit: aangevuurd; worden gesterckt: vatten weer moed.
voetnoot816
dick: dicht (in gesloten gelid).
voetnoot816-17
Turnus.... aen 't wijcken; lett. vert. van Turnus.... excedere (T. wijkt stap voor stap).
voetnoot817
dien oort: dat gedeelte van het legerkamp.
voetnoot819
verzamelen te hoop: sluiten zich dicht aaneen.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck een benaeude leeuw:
voetnoot820
benaeuwt: in het nauw gebracht.
voetnoot821
verbaestheit: schrik; razernij.
voetnoot822
maghtigh: bij machte, in staat.
voetnoot823
al wil hy schoon: ofschoon hij het wenst; door den drang en het spits: door de dicht opeengedrongen jagers, die de speren op hem gericht houden.
voetnoot824
al twijfelend: aarzelend, besluiteloos.
voetnoot825
wallen: zieden.
voetnoot826-27
versta: ja, zelfs toen hij achteruitweek, vloog hij nog tweemaal midden onder zijn vijanden, en joeg tweemaal hun in verwarring gebrachte troepen langs de muren op de vlucht (quin etiam bis tum medios invaserat hostis, bis confusa fuga per muros agmina vertit).
voetnoot829
byzetten: verlenen.
voetnoot830-31
met eenen verdrietigen last (tenzy); de Lat. tekst zegt: (Jupiter demisit caelo Irim.... ferentem) jussa haud mollia (ni): (met) dreigementen, (voor 't geval.... niet....); aen zijne zuster (germanae): aan zijn zuster Juno (die tevens zijn gade was).
voetnoot1152
voor de vuist: in een gevecht van man tegen man; van vlakbij.
voetnoot1153
uit alle hoopen: uit de verschillende legerafdelingen, waar ze zich bevonden.
voetnoot1160
heelshuids: zo dat hij er ongedeerd afkomt; zonder dat het hem betaald wordt gezet; vgl. de proza-vertaling, r. 812 met aant.; zulck een brave jongkheit: zulk een getal voortreffelike jongelingen.
voetnoot1163
eenmael: eindelik eens; in dien stant: u zo gedragende.
voetnoot1166
heet: vurig.
voetnoot1168
dezen stercken oort (naar) dat versterkte deel van de legerplaats.
voetnoot1172
overstreên van overstrijden: in de strijd overwinnen; hier syn. van in 't nauw drijven.
voetnoot1173
lalijck: dialectiese (Fries-Hollandse) bijvorm van lelijk.
voetnoot1174
deizen: terugdeinzen.
voetnoot1179-80
had hy zich geredt is een onjuiste weergave van Vergilius' tekst; de volt. verl. tijd is te verklaren in verband met het Lat. invaserat; zie verder voor de zin de aant. bij r. 826-27 van de prozatekst.
voetnoot1181
zijn heeft betrekking op vyant.
voetnoot1183
stercken: steunen.
voetnoot1184
in een' bedroefden schijn: in droevige houding; als droevige bode.
voetnoot1185
zuur: onaangenaam, verdrietig; vgl. de proza-vert. met aant.; gestoord: verstoord (hier prolepties gebruikt).
voetnoot1186
gerust: kalm.
voetnoot1187
ontslaen: loslaten, met rust laten.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 842 rustinge is in de gewijzigde dr. van 1646 vervangen door geweer (sese omnibus armis in fluvium dedit).
margenoot+
[Randschrift:] en van allen kanten aengevochten,
voetnoot832
weshalve.... is: En dientengevolge (doordat hij nu de steun van Juno mist) is de jongeling alleen niet in staat.
voetnoot833
bestaen: stand houden; zoo: zo hevig.
voetnoot834
klinckt, van de worpen die hem treffen.
voetnoot835
vast: stevig (het soliede, harde koper van de helm).
voetnoot836
klincken: slaan.
voetnoot837-38
blixemende Mnestheus (fulmineus Mnestheus): de onstuimig aanvallende M.
margenoot+
[Randschrift:] loopt hem het zweet, gelijck modderigh water, af: hy springt in den stroom, en zwemt behouden over.
voetnoot840
gelijck modderigh water (flumen piceum); het zweet vermengt zich met het stof en vuil dat aan zijn lichaam kleeft.
voetnoot840-41
en hy flaeuw.... sprong heeft de woordschikking van een bijzin; heeft en hier enigszins de kracht van zodat? flaeuw: uitgeput.
voetnoot842-43
in zijn blonde wielinge (suo cum gurgite flavo); vgl. Aen. VII, r. 63; wielinge: maalstroom.
voetnoot844
vrolijck: verheugd over zijn wapenfeiten; wederleveren: terugbrengen.
voetnoot1189
hen allen te verduuren: tegen hen allen stand te houden.
voetnoot1192
kan.... weerstaen: kan geen weerstand bieden aan de keien die worden geworpen.
voetnoot1194
het smijten: de slagen; noch niet: dubb. ontk.
voetnoot1195
blixemen: felle aanvallen doen (met flikkerende wapens).
voetnoot1201
in volle wapen: in volle wapenrusting.
voetnoot1202-3
als een' rechtschapen verweerder: als een wakkere verdediger (hem, die zo braaf tegenstand had geboden).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius