Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en OvidiusToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.00 MB)

XML (3.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

(1934)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 263]
[p. 263]

De Gezangen van Q. Horatius Flakkus.
Uit Latijn in proze vertaelt.

Het eerste boeck.aant.

Aen Maecenas. Het eerste Gezang.

Andere staen naer wat anders, Horatius staet of steekt naer den naem van Dichter, voornamelijck van Lierdichter.

1 O Mecenas! die uit Koninglijcke Voorouderen gesproten, mijn bescher- 2 mer en waerde roem zijt; zommigen scheppen lust het Olympische stof met 3 den wagen om hunne oren te doen stuiven, en den perkpael met barnendeGa naar voetnootr. 3 4 wielen te mijden, om door den edelen palm van lantsheren tot Goden ver-Ga naar voetnoot4 5 heven te worden. Dezen, indien de schare der wispeltuirige gemeente hemGa naar voetnoot5 6 pooge te verheffen tot de hoogste Eerampten; dien, indien hy zoldert al hetGa naar voetnoot6 7 koren dat in Lybie gedorst wort, vermaekt met zijne erfakkers te bouwen,Ga naar voetnoot7 8 zoudge met al het goet van de wereld niet daer toe brengen, dat hy, beangst 9 voor schipbreuk, zich ter zee begeve. De Koopman, beducht voor den 10 Noorden wint, die met de Jönische baren worstelt, looft de rust en hetGa naar voetnoot10 11 lantleven, t'hans geen kommer kunnende lijden, kalfatert zijne lekke kiel.Ga naar voetnoot11 12 Men vindt'er die geerne vernen wijn drinken, en daer eenen halven dagGa naar voetnoot12 13 mede konnen doorbrengen; nu met uitgestrekte leden onder een groene 14 linde, dan het hooft zachtjens op den kant van een ruischende beek leggende.Ga naar voetnoot14 15 Veele hebben zin in den oorlogh, en het gemengde geluit van trommels en 16 trompetten, en de wapens, een gruwel voor een moeders hart. De Jager

[pagina 264]
[p. 264]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

17 onthout zich onder den blauwen hemel, en denkt niet eens om zijn lieveGa naar voetnoot17 18 vrou, het zy zijn trouwe honden een hinde op spoor hebben; het zy het 19 wilde zwijn het gespande net doorboore.Ga naar voetnoot19

20 Het veil, een belooninge van geleerde harssenen zet my onder deGa naar voetnoot20 21 Goden. Het koele woudt en de huppelende reien van Nymfen en Saters 22 scheiden my van 't gemeene volck, overmits Euterp my op hare fluit, enGa naar voetnoot22 23 Polymnia op hare luit spelen laten. Indienge my onder de Lyrische PoëtenGa naar voetnoot23 24 rekent, zoo zal ick met opgeheve kruin de starren stooten.Ga naar voetnoot24

Aen Augustus. Het II. Gezang.

Veel onweers en stormen uitgestort over 't Roomsche volck, tot wrake des vermoorden J. Caesars. 's Rijcx eenige hope rust op de gezontheit van Augustus.

1 Jupijn heeft nu lang genoeg tot een waarschouwing vervloekte sneeuwGa naar voetnootr. 1-3 2 en hagel op ons neergestort, en met zijn gloeiende vuist de RoomscheGa naar voetnoot2 3 sloten beschietende, de Stadt vervaert. Het verbaesde volk vreesde dat dieGa naar voetnoot3 4 benaeude tijd van Pyrrha, over nieuwe gedroghten kermende, wederomGa naar voetnoot4 5 voor handen was; waer in Proteus al zijn vee op de hooge bergen terGa naar voetnoot5 6 weide dreef, en de visschen aen de hooge olmen hangen bleven, waer in 7 te vore de duiven nestelden, en de blode dassen over de verdronkenGa naar voetnoot7 8 landen zwommen. Wy zagen den blonden Tiber, met kracht van denGa naar voetnoot8 9 Hetrurischen oever te rugge gedreven, het Koningklijke slot en de kerkenGa naar voetnoot9 10 van Vesta overstulpen; terwijl hy tegens de jammerende Ilia stoft haerGa naar voetnoot10 11 ongelijk te willen wreken: en die stroom, ter liefde zijner vrouwe, over- 12 lopende, bevloeit Stadts slinke zijde, om dat Jupijn vertorent is. Het kleeneGa naar voetnoot12Ga naar voetnoot12-13 13 overschot der Jongelingen zal ter ooren komen dat de burgers tegen elkan- 14 deren den degen geslepen hebben, waer door het nutter waer dat de

[pagina 265]
[p. 265]

15 Persianen sneefden. Hun zal ook ter ooren komen, dat hunne ouders oor-Ga naar voetnoot15 16 zaak waren van dit gevecht. Welken Godt zal het volk aenroepen, om den 17 vallenden staat des Rijks te stutten? met wat gebeden zullen de heilige 18 Nonnen aenhouden by Vesta, die naer geene lofzangen luistert? door wienGa naar voetnoot18 19 zal Jupijn dit schelmstuk verzoenen? Koom ghy dan eens, dat bidden wy 20 u, ô waerzeggende Apollo! wiens schouders met een witte wolk behangen 21 zijn: of liever gy, ô lachende Venus! om wie scharssende MinnegodekensGa naar voetnoot21 22 zweven: of indien gy uw verwaerloost geslacht [en nakomelingen] gade 23 slaet, ô Vader Mars! die dit al te langdurige spel wars zijt, en lust schept in 24 veldtgeschrey en gladde helmen, en in 't barsse gezicht des MauritaenschenGa naar voetnoot24-25 25 Soldaets, tegens den bloedigen vyant. Of gy, ô gevlerkte Godt! zoon der 26 koesterende Maja, die den naem van Caesars wreker wilt dragen, en desGa naar voetnoot26-27 27 Jongelings gedaente nabootst; vaer spader ten hemel, en verkeer langen tijdt 28 vrolijk onder het Roomsche Volk, en laet een snellen wint u, die over onzeGa naar voetnoot28 29 boosheyt vergramt zijt, niet van ons wech nemen. Verlustig u liever hier in 30 treffelijke triomfen, en in vader en vorst genoemt te worden; en, ô Caesar,Ga naar voetnoot30 31 gedoogh niet dat de Medische ruiterye, onder uwe veldtheerschappye, on-Ga naar voetnoot31 32 gewroken op onzen bodem kome draven.

Aen het schip. Het III. Gezang.

De Poëet wenscht het Scheepken, waerin Virgilius naer Athenen vaart, behoude reis: Voort haelt hy der menschen vermetenheyt en stoutheit dapper over.Ga naar voetnoot+

1 Ik bidde, ô Schip! 't welk gezonden zijt te leveren Virgiel, die u toe- 2 betrout is, dat de Godin, die Cyprus beheerscht, en de Gebroeders vanGa naar voetnootr. 2 3 Heleen, die blinkende gestarrenten, en den Windvoogd alle andre windenGa naar voetnoot3 4 gekluistert houdende, behalve den Westenwint, u zoo sture, dat gy mijneGa naar voetnoot4

[pagina 266]
[p. 266]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

5 halve ziele behoed, en hem behouden overvoert aen de Attische kusten.Ga naar voetnoot5 6 Hy was een hardvochtig en onvertsaagt man, die allereerst de brosse kielGa naar voetnoot6 7 de felle zee betroude; en niet vreesde de hollende zuider stormen, die metGa naar voetnoot7 8 de Noortsche buien worstelen, nochte de mottige Hyades, nochte deGa naar voetnoot8 9 dollicheit des Zuyden wints, boven wien geen storm meer gewelts heeftGa naar voetnoot9 10 over de Adriatische baren; het zy dat hyze beroeren of stillen wil. Wat 11 slagh van sterven heeft hy gevreest, die met drooge oogen de zwemmendeGa naar voetnoot11 12 gedroghten, de gezwolle zee, en de beruchte rotsen van Albanie aenschoude?Ga naar voetnoot12 13 De voorzichtige Godt scheide vergeefs de aerde van d'onbuurlijke zee,Ga naar voetnoot13 14 indien evenwel reuckelooze kielen over de gevaerlijke zanden heene vlooten.Ga naar voetnoot14 15 Het vermeten menschelijck geslacht, alles durvende bestaen, slaet den onweghGa naar voetnoot15 16 in. De stoute zoon van Japeet heeft den menschen het vier diefachtighGa naar voetnoot16 17 toegestopt: na dat het vier den hemel ontdragen was, is de weerelt over-Ga naar voetnoot17 18 vallen van tering, en eene bende van nieuwe koortsen; en de noodzakelijkeGa naar voetnoot18 19 doot, die te vore lang aenquam, heeft zich sedert verylt. Dedael heeftGa naar voetnoot19 20 d'ydele lucht doorsneden met wieken, die den mensche oneigen zijn. Her-Ga naar voetnoot20 21 kules arbeitzaamheit doorboorde den afgront. Niets valt den menschen teGa naar voetnoot21 22 lastigh. Uit verwaentheyt beklimmenwe den hemel. Onze schelmery gedooghtGa naar voetnoot22 23 niet, dat Jupijn zijne vergramde blixems uyt de handen legge.

Aen L. Sextius. Het IV. Gezang.

De lieflijkheit der lente beschreven, en 's levens algemeene brosheit voorgestelt hebbende, vermaent hy Sextius tot een wellustigh leven.Ga naar voetnoot+

1 De felle winter ontdoit, door d'aengename aenkomste der lente en des 2 weklevens, en men wind de drooge kielen uit de haven: het vee is de stal-Ga naar voetnoot r. 2 3 len moe, en de boer den haert, en de weiden zijn niet meer wit van rijp. 4 De Cyterische Venus heft alree met de nieuwe maen de reien aen. DeGa naar voetnoot4 5 bevallige Gratien trippelen met de Nymfen hant aen hant dat het dreunt:

[pagina 267]
[p. 267]

6 terwijl de nyvere Vulkaen de logge Reusesmis gloeiende maekt. Nu is hetGa naar voetnoot6 7 tijt de blinkende pruik met eenen groenen myrt, of een bloem, die vanGa naar voetnoot7 8 d'ontlate landouwe voortgebroght wort, te bekransen. Nu is het tijt datmenGa naar voetnoot8 9 Pan offere in de lommerige bosschagien; het zy hy een lammeken of een 10 boksken eischt. ô zalige harsenen. De bleke doodt klopt zoo wel aen derGa naar voetnoot10 11 Koningen hoven, als aen der armen hutten. O zalige Sextius, 's levens oogen-Ga naar voetnoot11-12 12 blik leert ons het lange leven mistrouwen. Terstont zal u de nacht overvallen, 13 en de logenachtige hel, en Plutoos nare huis, alwaer eens geraekt wezende,Ga naar voetnoot13 14 zultge daer met lekkeren wijn gene gezontheden instellen, nochte denGa naar voetnoot14 15 teeren Jongeling belonken, daer nu alle de jeugt om blaekt, en die kortsGa naar voetnoot15 16 de maegden zal ontfonken.

Aen Pyrrha. Het V. Gezang.

Horatius de verlockingen van Pyrrha als een schipbreuk ontswommen, schat zulke ellendig, die in hare minne verstrikt zijn.

1 O Pyrrha! wat ranke Jongeling, stinkende van Civet en muskeljaet, om-Ga naar voetnootr. 1 2 helst u op gestroide roozen, in een genoegelijk prieel? ghy pronkstertje,Ga naar voetnoot2 3 voor wien snoertge uwe blonde vlechten! ô hoe menighmaal zal hy be- 4 schreien uwe trouweloosheit en lichtvaardige eeden, en als een onervarenGa naar voetnoot4 5 zich verwonderen over de harde buien van uwe norsse hevigheit, die uw 6 blanketsel nu te lichtgelovich liefkoost; die, niet kennende uwe bedriege-Ga naar voetnoot6 7 lijke gunst, altijt hoopt u eens alleen en vriendelijk te vinden. EllendighGa naar voetnoot7 8 zijnze, dien gy onverzocht schoon in 't oogh schijnt. De kerkmuur getuightGa naar voetnoot8 9 met het gewyde tafereel dat ick mijne natte kleederen ter eere des magh- 10 tigen Zeegodts opgehangen hebbe.

[pagina 268]
[p. 268]

Aen Agrippa. Het VI. Gezang.

De treurspeler Varius zal Agrippaes oorlogen zingen. Horatius voelt zich slechts bequaem tot beschrijvinge van banketten en minneworstelingen.

1 O Agrip! ghy manhaftige overwinner der vyanden, Varius zal beschrij-Ga naar voetnootr. 1 2 ven, met een hoogdravende dichters pen, al wat de forsse soldaet te waterGa naar voetnoot2 3 en te lande onder uw beleit, bedreven heeft. Wy lage verstanden onder-Ga naar voetnoot3-4 4 winden ons niet zulke treffelijke zaken te verhalen, nochte de groote ver-Ga naar voetnoot4 5 bolgenheit van Achilles, die niet te verzetten was, nochte het zwerven over 6 zee van den dubbelen Ulysses, nochte Pelops wraekgierigheit; overmitsGa naar voetnoot6 7 schaemte en de Zanggodin, alleen op de weerloze luit afgerecht, belettenGa naar voetnoot7 8 uwen en Caesars voortreffelijken lof, door vernufts gebrek, t'ontluisteren.Ga naar voetnoot8 9 Wie kan Mars met zijn diamanten harnas naer waardye beschrijven? of 10 Merion, van het Troyaensche stof bekrozen? of Diomedes, door hulp vanGa naar voetnoot10 11 Pallas, den Goden gelijk? wy ledigen zingen banketten, en stoeyingen vanGa naar voetnoot11 12 vrysters tegens vryers dapper in de weer, met gekorte nagelen; het zy datwe 13 koel zijn, of blaken, niet lichtvaerdigh buiten gewoonte.Ga naar voetnoot13

Aen Munatius Plancus. Het VII. Gezang.

Boven alle andere steden en lantschappen, prijst hy Tibur, de geboorteplaets van Plancus, welken hy vermaent met wijn de zorgen af te spoelen.Ga naar voetnoot+

1 Andere zullen het doorluchtige Rhodes loven, of Myliteen, of Efesus, ofGa naar voetnootr. 1-2 2 de vesten van Korintus, van wederzijde met zee bespoelt, of Tebes, door 3 Bacchus, of Delfis, door Appollo vermaert, of de Tessalische Tempe. Men 4 vint'er die al hun werk maken stadigh met vaerzen te verheffen de stadt 5 der ongerepte Pallas, en den olijf boven alle andere bomen te achten. VeleGa naar voetnoot5 6 prijzen, Juno ter eere, Argos te paerde afgerecht, en het rijke Mycenen.Ga naar voetnoot6 7 Ik hebbe tot het geduldigh Lacedemon, nochte tot de vette weiden vanGa naar voetnoot7

[pagina 269]
[p. 269]

8 Larisse, zulk eenen trek niet, als tot de woonstede der ruischende Albunea,Ga naar voetnoot8 9 en den waterval Anio, en het wout van Tiburnus, en de boomgaerdenGa naar voetnoot9 10 bewatert met stromende beken. Gelijk de heldere Zuiden wint dikwils de 11 nevels van den duisteren hemel afvaeght, en niet altijdt tot regen genegen 12 is, zoo zijt, ô Plancus, verdacht, wijselijk uwe droefheit en 's levens moeie-Ga naar voetnoot12 13 lijkheden met een molligh wijntjen te verdrijven; het zy datge u onthoutGa naar voetnoot13 14 in een leger, dat van wapens schittert, of rust onder het dichte lommerGa naar voetnoot14 15 uwes Tiburs. Hoewel Teucer, Salamin, en zijnen vader ontweek, nochtansGa naar voetnoot15 16 zeitmen, dat hy zijne harsens, zat van wijn, met eenen populierkrans be-Ga naar voetnoot16 17 vlechtende, zijne droevige vrienden aldus aansprak: O makkers en spits-Ga naar voetnoot17 18 broeders, werwaert Fortuin, die ons gunstiger als vader is, ons voeren zal, 19 daer zullenwe gaen. Onder Teucers beleit en raet hoevenwe niet te vrezen, 20 want Apollo belooft ons zekerlijk een ander Salamin, in een nieuw landt.Ga naar voetnoot20 21 O ghy dappere mannen, die dikwils meer gevaers met my uitstondt, verdrijft 22 nu de zorgen met wijn, morgen zullenwe ons weder op de wilde zee begeven.

Aen Lydia. Het VIII. Gezang.

Hy roskamt den Jongeling Sybaris, bedorven door de minne van Lydia, en in wellusten versmolten.Ga naar voetnoot+

1 O Lydia! ik bid u, om Gods wil, zeghme eens: waerom yltge zoo om 2 Sybaris, die op u verslingert is, te bederven? waerom schuwt hy, die wederGa naar voetnootr. 2 3 en wint verduren kan, het worstelperk? waerom rijd hy niet ridderlijk met 4 zijns gelijken? waerom temt hy niet Fransche paerden met den muilprang?Ga naar voetnoot4 5 waerom durf hy den blonden Tiber niet genaken? waerom vliet hy denGa naar voetnoot5 6 worsteloli, omzichtiger als adderen bloet? waerom draegt hy niet zijneGa naar voetnoot6 7 armen blaeuw van de wapenen, die dikwils meesterlijk de schijf en den 8 worppiek voorby den merkpael geworpen heeft? waerom verberght hy zich, 9 gelijck men zeit, dat de zoon der Zeegodinne Tetis voor de beschreielijkeGa naar voetnoot9Ga naar voetnoot9-10 10 uitvaert van Troje dede, op dat het mannelijke kleet hem niet mede zoude 11 slepen, in de neerlaeg der Frygiaensche benden?Ga naar voetnoot11

[pagina 270]
[p. 270]

Aen Taliarchus. Het IX. Gezang.

Hy maent hem op tot een lustig winter-leven.Ga naar voetnoot+

1 Gy ziet hoe blank en dik Sorakte van sneeuw leit, en dat de bosschenGa naar voetnootr. 1 2 nu schier onder dien last bezwijken, en alle vlieten dicht toegevrozen zijn. 3 Verdrijf de koude, en leg lustig hout aen den haert, en schenk, ô Taliarch, 4 rustig vernen wijn uit Sabynsche kruiken. Beveel de rest den Goden, die,Ga naar voetnoot4 5 zoo haast zy de winden, in de barnende zee worstelende, gestilt hebben, zooGa naar voetnoot5 6 worden cypressen en oude olmen niet meer bewogen. Onderzoek niet wat 7 morgen gebeuren zal; en reken elcken dach, die u Fortuin verleent, voor winste; 8 En terwijlge jong zijt, speen u niet van zoete vryagien, en dansen, zoo lang 9 gy bloeiende van gemelijke grijsheit vry zijt: laet nu het worstelperk, enGa naar voetnoot9 10 andere oeffenplaetsen weder verzocht, en de zachte fluisteringen ter gezetteGa naar voetnoot10 11 avontuure hervat worden, en ook het aengename lachen, meldende uit eenGa naar voetnoot11 12 schuylhoekje het verborgen meisken, en den armring tot pant van den arm,Ga naar voetnoot12-13 13 of eenen ring van den quansuis weygerenden vinger afgerukt.

Aen Merkuur. Het X. Gezang.

Dien hy verheft wegens zijne welsprekentheit, afkomste, worstelkunste, en vindinge der liere; oock om zijne loosheyt in 't stelen, en om d'ampten die hy bedient.Ga naar voetnoot+

1 O welsprekende Merkuur, Atlas neef, die schrander door uwe stem enGa naar voetnootr. 1 2 het heerlijke worstelspel, de zeden der eerste menschen besnoeide; u zalGa naar voetnoot2 3 ik loven, die des grooten Jupijn, en der Goden gezant, en vinder der rondeGa naar voetnoot3 4 luite zijt, doortrapt om boertige diefte naer uwen lust te heelen. ApolloGa naar voetnoot4 5 eertijdts, terwijl hy u, in Jongskens gestalte, dreigde te quetsen, indiengeGa naar voetnoot5-7 6 hem de gestole ossen niet wederleverde, most lachen, om dat hy zich van 7 pijlkoker berooft vondt. De rijke Priaem oock, uit Ilium gaende, verschalkteGa naar voetnoot7-9 8 mede door uw beleit, de groote zonen van Atreus, en de Tessalische schilt-

[pagina 271]
[p. 271]

9 wachten, en 's vyands leger voor Troje: En ghy, bemindt van Goden enGa naar voetnoot9 10 ongoden, zet de godtvruchtige zielen in vrolijke rustplaetsen, en geleit deGa naar voetnoot10 11 zwevende schaer met uwe goude roede.Ga naar voetnoot11

Aen Leuconoe. Het XI. Gezang.

Hy verbiet Leuconoë voor 't aenstaende te zorgen, gebiet haer vrolijck te zijn, nemende zijn bewijs van de snelheit en kortheit des levens.Ga naar voetnoot+

1 O Leukonoë, onderzoek niet eens (want 't is ongeoorloft te weten) watGa naar voetnootr. 1 2 einde de Goden u of my beschoren hebben; ende en laet uwe planeet nietGa naar voetnoot2 3 lezen, op datge te beter leert verduren alles wat u overkomen zal; het zy u 4 Jupiter meer jaren toeleit, of dat dees winter de leste zy, waer in de Tyr-Ga naar voetnoot4 5 renische zee gebroken wort op de uitstekende rotsen. Laet den wijn vloeien.Ga naar voetnoot5 6 Laet varen de lange hoop om eenen oogenblik levens. Al pratende verlooptGa naar voetnoot6 7 de nijdige tijdt. Neem den huidigen dagh waer, minst betrouwende denGa naar voetnoot7 8 dagh van morgen.

Aen Augustus. Het XII. Gezang.

De Goden, Helden en doorluchtige mannen geprezen hebbende, treet hy endelijck tot den lof van Augustus.

1 O Klio! welken man of helt neemtge voor op uwe luit of schelle fluit teGa naar voetnootr. 1 2 loven? of welken Godt, wiens naem van den oubolligen weergalm nagebautGa naar voetnoot2 3 wort, in het beschaduwde geweste van Helikon, of op Pindus, of op denGa naar voetnoot3 4 killen Hemus? van waer de bosschagien van zelfs den zangerigen OrfeusGa naar voetnoot4 5 navolgden, die met moederlijke kunste snelle watervallen en vlugge windenGa naar voetnoot5 6 stuite, en al vleiende scherp luisterende eiken, door zijne luidende snaren 7 leide. Wat zal ik best eerst verhalen, tot gewoonen lof des Vaders, die denGa naar voetnoot7

[pagina 272]
[p. 272]

8 staet van menschen en Goden, die zee en aerdtrijk, en de werelt door 9 verscheide Jaertijden bestiert? uit wien niet groters geboren wort als hy zelf, 10 nochte niets bloeit dat hem gelijkt, of by hem halen magh. Pallas evenwel 11 is de naeste by hem in eere. U zal ik ook niet verzwijgen, ô Bacchus, die 12 stout ten oorlog zijt, en u niet, ô Maegt, die een vyandin der wilde dierenGa naar voetnoot12 13 zijt, nochte u, ô Phebus, ontzichtelijk door uwe fixe pijlen. Ik zal ook vanGa naar voetnoot13 14 Alcides spreken, en Ledaes kinderen, van welken d'een een vermaertGa naar voetnoot14 15 meester te paerde, d'ander in het kampvechten is: wier heldere starre, zoo 16 ras zy den zeelieden verschijnt, het gedreven vocht van de klippen doetGa naar voetnoot16 17 afschieten, de winden gaen leggen, en het zwerk drijft wech, en de drei- 18 gende golven, om dat het hun belieft, bedaren op zee. Ik twijffel of ik naGa naar voetnoot18 19 dezen eerst Romulus of het geruste Rijk van Numa, of de trotse bijlen vanGa naar voetnoot19 20 Tarquyn of Katoos doorluchtige doot zal gedenken. Ik zal Regulus en deGa naar voetnoot20 21 Scauren, en Paulus, die vermeestert van den Peen, zijn groote ziel ten besteGa naar voetnoot21 22 gaf, en Fabricius dankbaerlijk ophalen, in een hoogdravende gedicht. DeGa naar voetnoot22 23 bittere armoe, en het vaderlijk erf, met een beknopte woning teelden dezenGa naar voetnoot23 24 man, en Curius ongehavent van hair, en Kamil, alleen bequaam ten oorlogh.Ga naar voetnoot24 25 Marcels faem groeit, als een boom stilzwijgende met der tijt op, en hetGa naar voetnoot25 26 gestarnte van Julius glinstert onder allen, gelijk de maan onder de mindereGa naar voetnoot26 27 lichten. ô Vader en wachter des menschelijken geslachts, die van Saturnus 28 gesproten zijt, het nootlot beveelt u de zorge van den grooten Caesar:Ga naar voetnoot28 29 Caesar sal neffens u heerschen, het zy hy de Parten, die Latium op den halsGa naar voetnoot29 30 leggen, als een verwinner in eenen rechtvaerdige zegestaci omvoert, of deGa naar voetnoot30 31 Seres en Indianen, ingezetenen van 't Oosten, hy, zeg ick, zal minder alsGa naar voetnoot31 32 ghy de wijde werelt rechtvaerdelijk regeeren. Gy zult den hemel doen 33 daveren met uwen zwaren wagen. Gy zult den Blixem slingeren, die ver- 34 bolgen is over de besmette woudautaren.Ga naar voetnoot34

[pagina 273]
[p. 273]

Aen Lydia. Het XIII. Gezang.

Hy kan het niet verduwen, dat Telefus zijnen medevryer, van Lydia boven hem gestelt wort.Ga naar voetnoot+

1 O Lydia! wanneerge Telefs roosverwigen nek, Telefs wasse Armen looft,Ga naar voetnootr. 1 2 zeker dan zwilt mijne blakende lever van overlopende galle; dan ontsteltGa naar voetnoot2 3 mijn brein en bloet; dan biggelen my de tranen schielijk langs de wangen;Ga naar voetnoot3 4 meldende, door hoe langsaem een vier ik geheel verteer. Ik blaek, het zy 5 een vinnig dronkemans gevecht uwe blancke schouders geschent hebbe:Ga naar voetnoot5 6 het zy die dolle jongeling een lidteken in uwe lippen gebeten hebbe. 7 Indienge naer my luisteren wilt, denck niet dat zijn liefde eeuwigh duren 8 zal, die onbeschoft de liefelijcke kuskens schendt, welke Venus in het eelsteGa naar voetnoot8 9 van haren Nektar gedoopt heeft. Drie en vierwerf geluckigh zijnze, die 10 verknocht zijn door eenen onverbroken bant, en welcker liefde, niet ge- 11 scheurt door booze krackeelen, voor den sterfdagh eindight.Ga naar voetnoot11

Het XIV. Gezang.

Op Brutus, zich toerustende tot den burgerlijcken oorloogh.

1 O Schip, een nieu onweder zal u weder in zee jagen. Och wat gaetgeGa naar voetnootr. 1 2 aen? hou met kracht de haven in. Zietge niet datge zonder riemen drijft?Ga naar voetnoot2 3 en de mast, door den fellen storm, eenen krack wegh heeft? en de raenGa naar voetnoot3 4 kraken, en de kielen zonder takels naulijks het gewelt der zee verdurenGa naar voetnoot4 5 konnen? Gy hebt niet een zeil heel. Gy hebt uit by de goden, diege, vanGa naar voetnoot5 6 noot geparst wezende, zoud mogen aenroepen. Hoewel gy PontischeGa naar voetnoot6-7 7 pijnboom, dochter van het edele bosch, op uwe afkomste en ydelen naem 8 stoft. De bloode zeeman betrout zich niet op geschilderde jaghten. ZieGa naar voetnoot8 9 voor u, indienge den winden niet ten guigelspele wilt strecken: ghy die myGa naar voetnoot9 10 onlanghs tot hartzeer diende, en nu tot blijschap, en geen kleene zorgeGa naar voetnoot10 11 gedijt. Schuw de barningen, die tusschen uitsteeckende Cyklades storten.Ga naar voetnoot11

[pagina 274]
[p. 274]

Het XV. Gezang.

Nereus voorspellinge van den ondergang van Troje.

1 Toen de trouwlooze harder, met Ideesche schepen, zijne huyswaerdinGa naar voetnootr. 1 2 Heleen over zee medesleepte, heeft Nereus de snelle winden tegens hunnen 3 danck ingebonden, op dat hy het wrede nootlot aldus zoude spellen: TerGa naar voetnoot3 4 quader uure voert ghyze t'huis, die met een maghtigh heir weder geeischt 5 zal worden van Grieken, het welck met eede verbonden is uwe bruiloft en 6 het oude Rijk van Priaem te steuren. Och! hoe zweten ruiters en knechten?Ga naar voetnoot6 7 wat haeltge den Dardanischen volcke al neerlaeg op den hals? Pallas rustGa naar voetnoot7 8 alree helm, beukelaer en wagen toe, en geraeckt aen het woeden. Ver-Ga naar voetnoot8 9 geefs, op Venus hulp moedt dragende, zultge uw perruick kemmen, enGa naar voetnoot9 10 spelende op uwe weerlooze luit aengename wijzen voor de jofferen daerGa naar voetnoot10 11 onder zingen: vergeefs in uwe kamer vlieden de zware spietsen, en de 12 punten der Knossische pijlen, en het gedruisch van Ajax, die u kort op deGa naar voetnoot12 13 hielen is. Maer helaes! ten leste zultghe uw overspeeligh hair met stof be- 14 gruizen. Zietge niet om naer Ulysses, den verdelger van uwen huize, nochteGa naar voetnoot14 15 naer Nestor van Pylus? d'Onvertzaegde Teucer van Salamin, en StenelusGa naar voetnoot15 16 ten strijde afgerecht, en die, als het op 't paerdemennen aenkoomt, geenGa naar voetnoot16-17 17 logh wagenaer is, zijn u op de hielen. Merion zultge ook leeren kennen. 18 Zie den forssen Diomedes, die zijnen vader overtreft, raest om u te vinden;Ga naar voetnoot18 19 voor wien gy suffert al hijgende vlughten zult, gelijk een hart, dat ter zijdenGa naar voetnoot19 20 af, in het dal, den wolf verneemende, zijn grazen vergeet. Dit is 't niet,Ga naar voetnoot20 21 datge uwe liefste beloofde. Achilles verbolgen vloot zal Iliums beleg, enGa naar voetnoot21 22 der Frygiaensche joffrouwen leven verlengen. Na zekere jaeren zal het 23 Achaische vier de Trojaensche huizen verbranden.Ga naar voetnoot23

Het XVI. Gezang.

Hy bidt het meisken, door zijn lasterdicht tweemael gequest, om vergiffenis.Ga naar voetnoot+

1 O Dochter, schooner dan uwe schoone moeder, gy moogt met mijne 2 lastervaerzen leven, zooghe wilt; het zy gy lust hebt die te branden, of inGa naar voetnootr. 2 3 de Adriatische zee te drencken. Cybele noch de Pytische Apollo, nochteGa naar voetnoot3

[pagina 275]
[p. 275]

4 ook Bacchus schudden de papeharssens zoo niet in ingewijde plaetsen.Ga naar voetnoot4 5 De Koribanten verdubbelen zoo 't geklanck van hun luidende beckens niet,Ga naar voetnoot5 6 als droeve gramschap, die niet schrikt voor Norische lemmers, nochteGa naar voetnoot6 7 schipbrekende zee, nochte verteerende vier, nochte Jupijn zelf, die met 8 eenen sidderenden donder van boven schiet. Men zeit dat PrometheusGa naar voetnoot8 9 genootzaeckt was een stucksken alsins afgesneden, tot zijn eerste klay teGa naar voetnoot9 10 voegen, en de kracht eenes dullen leeus in onzen boezem gesteken heeft.Ga naar voetnoot10 11 De toorne heeft Tyëstes ten zwaren val gebrogt, en was hooftoorzaeckGa naar voetnoot11 12 dat treffelijcke steden in den gront verdelgt wierden, en het uitgelaten legerGa naar voetnoot12 13 den vyandelijcken ploegh door de vesten liet gaen. Bedaer wat: d'op-Ga naar voetnoot13-14 14 loopentheit der zinnen heeftme mede in mijn zoete jeugt verruckt, en uit 15 dolligheit tot reuckelooze vaerzen vervoert. Nu zoeck ick die hardigheitGa naar voetnoot15 16 te verzachten, mits ghy uwe scheltwoorden in den hals halende, my wederGa naar voetnoot16 17 vriendtschap toont, en moedt geeft.Ga naar voetnoot17

Aen Tyndaris. Het XVII. Gezang.

Hy noodightze op zijn hoeve by Lucretilis.

1 De gezwinde Faunus verwisselt dikwils den genoegelijken Lukretil omGa naar voetnootr. 1 2 Lyceus, en beschut mijne geiten altijt voor het steecken der zonne en 3 regenachtighe buien. De verdwaelde wijfkens der stinckende mannekens 4 zoeken onbeschadigt, door het veilige wout, dichte laeningen en tijm: enGa naar voetnoot4 5 de boeken schromen niet meer groene slangen, en bijtende wolven, daer,Ga naar voetnoot5 6 o Tyndaer, dalen en gladde rotsen van den lenenden Ustika op de zoeteGa naar voetnoot6 7 fluit wedergalmen. De Goden beschermen my. Mijn godtvruchtigheit en 8 zanggodin gaet den Goden ter harte. Van hier zal u vol op toevloeien uytGa naar voetnoot8 9 eenen milden hoorne, de rijcke vloet der ackerglori. Hier zultge, in eenGa naar voetnoot9 10 afgescheiden dal, de hitte der hontsdagen ontwijcken, en speelen op eene 11 Teische snaer van Peneloop, en de glazige Circe, beide, om eenen man,Ga naar voetnoot11

[pagina 276]
[p. 276]

12 even verlegen. Hier zultge, in schaduwe, een licht wijntjen van LesbiumGa naar voetnoot12 13 leppen: en Tioneus, Semeles zoon, zal met Mars niet vechten, en ghy zult,Ga naar voetnoot13 14 hier verdacht, niet hoeven te vreezen, dat de dartele Cyrus onbeschoft zijnGa naar voetnoot14 15 baldadige handen sla aen u, die zijns gelijck niet en zijt, en hy den om hetGa naar voetnoot15 16 hooft gevlochten krans, en het onnozele kleedt scheure.Ga naar voetnoot16

Aen Quintilius Varus. Het XVIII. Gezang.

Het matigh gebruick des wijns verheught den geest; het onmatigh drincken verweckt krackeel.Ga naar voetnoot+

1 O Vare, plant voor alle boomen den heiligen wijnstock, op den zachtenGa naar voetnootr. 1 2 gront van Tybur, en by de vesten van Katilus: want het leven valt nuchtereGa naar voetnoot2 3 keelen zuur, en knaegende zorgen willen op gene andere wijze verschoien.Ga naar voetnoot3 4 Wie klaagt dat oorlogh of armoe lastig valt, wanneer hy beschoncken is?Ga naar voetnoot4 5 wie spreeckt niet liever van u, o Vader Bacchus, en van u, o bevallige 6 Venus? maer het Centaurische krackeel met den Lapiten, door den wijnGa naar voetnoot6 7 ontstaen, vermaent ons de maet van drincken niet te buiten te gaen: dat 8 vermaent ons oock Evius, niet weinig gesteurt op de Sitonen: toen zy, vanGa naar voetnoot8 9 geilheit blakende, luttel onderscheits tusschen eer en schande maeckten. 10 O blanke Bassareus, ick zal u niet tegens heugh en meugh inslorpen, nochteGa naar voetnoot10-11 11 't geheim, dat onder veelerley leet schuilt, aen den dag brengen. Bedwing 12 de dolle bommen, en den Berecintischen hoorne; dien blinde eigeliefdeGa naar voetnoot12 13 navolgt, en verwaentheit, die d'ydele kruin al te hoogh in de lucht steekt;Ga naar voetnoot13 14 en trouwe, de geheimmeltster, doorluchtiger dan glas.Ga naar voetnoot14

[pagina 277]
[p. 277]

Van Glycera. Het XIX. Gezang.

Hy klaeght dat hy van hare minne blaeckt.

1 De wrede moeder der minnegodekens, en de jongen der ThebaenscheGa naar voetnootr. 1 2 Semele, en dartele ongebondenheit, belasten my de verkoude vryagienGa naar voetnoot2 3 wederom te ontfonken. My blaeckt de luister van Glyceer, zuiverder glin-Ga naar voetnoot3 4 sterende als Parischen marmer: my blaeckt aengename dartelheit, en het 5 aenschijn, dat al te glibberig in 't oog is. Venus, my met gewelt op 't lijfGa naar voetnoot5 6 vallende, heeft Cyprus verlaten, en gedoogt niet, dat ik dichte van Scyten 7 en Parten, moedigh op deizende paerden; en van 't geen ter zaecke nietGa naar voetnoot7 8 dienstig is. O jongers brengt hier een groene zode: brengt offerkruit enGa naar voetnoot8 9 wierroock, en eenen beker met tweejarigen wijn, na het slaghten der offer-Ga naar voetnoot9 10 handen zalze leeniger worden.Ga naar voetnoot10

Aen Maecenas. Het XX. Gezang.

Hy noodight hem op een onkostelijck gastmael.Ga naar voetnoot+

1 Gy zult uit kleene kroezen kleenen Sabijnschen wijn drinken, dien ickGa naar voetnootr. 1 2 in een Griecksche kruick met peck toegestopt hebbe, toen, o waerde Mecenas, 3 de schouburg, met een hantgeklap u zoo voor ridder uitriep, dat de oeverGa naar voetnoot3 4 des vaderlijcken vliets, en met eenen de boertige nabauwer van den bergGa naar voetnoot4 5 Vatikaen uwen lof weergalmden. Ghy zult Kampanischen wijn drincken,Ga naar voetnoot5-7 6 en druiven die te Kalene geparst zijn. Tot mijnent drincktmen geenen wijn 7 van Falernische wijngaerden, nochte Formiaensche heuvelen.

Aen Diane, en Apollo. Het XXI. Gezang.

Eeuwdicht.Ga naar voetnoot+

1 Ghy teere joffertjes, zingt Diaen; ghy jongelingen, zingt den ongeschorenGa naar voetnootr. 1 2 Cyntius, en Latoon, daer d'opperste Jupijn zoo zeer op verslingert is. GyGa naar voetnoot2 3 vrysters verheft met lofzangen haer, die vermaeck schept in vlieten en 4 boschloof, 't welck uitpuilt op den killen Algidus, of in de bruine woudenGa naar voetnoot4

[pagina 278]
[p. 278]

5 van Erymant, of groenen Kraeg. Ghy vryers, looft niet min Tempe, Delos,Ga naar voetnoot5 6 Apolloos geboorteplaets, en zijn schouders, doorzijnen pijlkoker en broeder-Ga naar voetnoot6-7 7 lijke lier vermaert. Dees, door uwe gebeden bewogen, zal beschreielijken 8 oorloogh, erbarmelijken honger en pest, van den volcke en Caesar denGa naar voetnoot8 9 vorst, den Persianen en Britten toedrijven.Ga naar voetnoot9

Aen Aristius. Het XXII. Gezang.

Onnozelheit en trouw zijn over al veiligh.

1 O Fuskus, die oprecht van handel en wandel is, behoeft schicht nochteGa naar voetnootr. 1 2 boogh van Mooren, nochte koker, zwanger van vergiftige pijlen; het zy hyGa naar voetnoot2 3 doorreize de heete en zandige woestijnen van Lybie of den ongastvryenGa naar voetnoot3 4 Kaukasus, of de plaetsen, die geleckt worden van den Hydasp, daermenGa naar voetnoot4-5 5 veele sproockjes van verziert: want terwijl ick van mijne Lalage zing, en 6 onbekommert omzwerve, buiten mijnen hoefslagh, zoo vlught in 't SabynscheGa naar voetnoot6 7 bosch voor my, die weerloos ben, een wolf, hoedanigh een gedroght vanGa naar voetnoot7 8 het strijdbare Daunia niet in de wijde eekelbosschen gevoed wort: nochteGa naar voetnoot8 9 hoedanig Jubaes landouwe, de dorre leeuwenvoester, niet voortbrengt.Ga naar voetnoot9 10 Zetme daer geen boom op de dorre velden door een zomerluchje verfrischt 11 wort; welck gewest van nevels en quade luchten geplaegt wordt: zetme 12 in een onbewoont lant, onder de middellijn, noch zal ick Lalage, dat lache-Ga naar voetnoot12 13 beckje, dat zoet praetstertje, beminnen.Ga naar voetnoot13

Aen Chloe. Het XXIII. Gezang.

Naerdienze huwbaer is, heeftze geenen man te schuwen.

1 O Chloë, gy vlughtme, als een hindeken dat zijn bevende moeder zoekt, 2 op ongebaende bergen, niet zonder ydele vreeze van windekens en loof:Ga naar voetnootr. 2 3 want het zy dat de bladen door de aenkomende lente trillen; het zy groeneGa naar voetnoot3 4 haeghdissen door de bremhage booren, het harte jaeght en de beentjes 5 knicken: en ick nochtans vervolgh u niet, als een wrede tiger, of GetulischGa naar voetnoot5 6 leeu, om u te verscheuren. Nughe eens huwbaer geworden zijt, laet af vanGa naar voetnoot6 7 moeder na te loopen.

[pagina 279]
[p. 279]

Aen Virgilius. Het XXIV. Gezang.

Hy beschreit de doot van Quinctilius Varo.Ga naar voetnoot+

1 O Melpomen, godin der treurzangen, aen wie de vader een liefelijckeGa naar voetnoot r. 1 2 stem en cyter vereerde, leer ons wanneer wy ophouden zullen uit schaemte 3 te verlangen naer zoo waert een hooft. Zal dan een eeuwige slaep Quincti- 4 lius oogen luicken? wanneer zal schaemte en onomgekochte trou, eenGa naar voetnoot4 5 zuster van rechtvaerdigheit en naeckte waerheit yemant zijns gelijck vinden? 6 hy is gesneuvelt, dat beklaghelijck is voor veele vroomen: maer voor nie-Ga naar voetnoot6 7 mant beklaeghelijcker, o Virgijl, als voor u. Helaes! vergeefs eischt ghy den 8 godvruchtigen Quinctilius van den goden, die maer geleent was. Al kontgheGa naar voetnoot8 9 vleiender als de Tracische Orfeus speelen, op de snaren, daer de boomen 10 naer luisterden; nochtans zou de ziel niet weder in het ydele beelt keren,Ga naar voetnoot10 11 het welck van Merkuur (door geene gebeden vermorwt, om het noodlot teGa naar voetnoot11 12 ontsluiten) eens, met zijne ysselijcke roede, by de zwarte schare gedreven 13 is. Hardt valt het, doch watmen niet beteren kan, valt lichter door gedult.Ga naar voetnoot13

Aen Lydia. Het XXV. Gezang.

Hy beschimptze, die nu out en afgesolt, wederom van de jeught versmaet wort.Ga naar voetnoot+

1 Dartele vryers kloppen zeldener op de geslote vensters, en steuren uwen 2 slaep niet, en de deur is altijt dicht toe, die te vore den meesten tijt op deGa naar voetnootr. 2-3 3 klinck stont: ghy hoort nu hoe langher hoe min. Slaeptge, o Lydia, den 4 heelen nacht over, terwijl ick, uw lief, vast verloren ga? hier tegens zultGa naar voetnoot4 5 ghy ritse best, in een eensaem slopje, om de verwaende overspeelders,Ga naar voetnoot5 6 schreien, terwijl het Tracische onweder meer by donckere maen buldert;Ga naar voetnoot6 7 wanneer blaeckende minne en geilheit, die de merrien pleegh hengstigh teGa naar voetnoot7 8 maecken, de verrotte lever zal koocken, niet zonder hartzeer, om dat deGa naar voetnoot8 9 vrolijcke jeugt vermaeckt is, met den bloeienden veilkrans en donckergroenenGa naar voetnoot9 10 myrt, en wijdt het dorre loof den Hebrus, een spitsbroeder van den winter, toe.Ga naar voetnoot10

[pagina 280]
[p. 280]

Van Elius Lamia. Het XXVI. Gezang.

Hy begeert Lamia uit een rustigh en lustigh hart te prijzen.Ga naar voetnoot+

1 Ick, een vrient der Zanggodinnen, zal den onstuimigen winden bevelenGa naar voetnootr. 1 2 droefheit en vrees in de Kretenser zee te storten, en my gants niet be- 3 kreunen wat Koning onder de kille Noorder as gevreest wort: watGa naar voetnoot3 4 Tiridates vervaert. O zoete Zanggodes, die in onbesmette bronnen uwenGa naar voetnoot4 5 lust schept, vlecht bescheene bloemen: vlecht eenen krans voor mijnenGa naar voetnoot5 6 Lamia: mijn glori isme zonder u ondienstigh. Het voeght u en uwe zusteren 7 dezen op nieuwe snaren, dezen met lierdichten in te wyen.Ga naar voetnoot7

Aen zyne spitsbroeders. Het XXVII. Gezang.

Hy verbietze, onder het gelagh, met woorden of kroezen, als Barbaren te krackeelen, of te vechten.

1 De Traciers zijn gewoon met kroezen te vechten, die alleen tot vrolijck- 2 heit gemaeckt zijn. Wegh met die uitheemsche wijze, en verweckt geenGa naar voetnootr. 2 3 bloedigh krackeel, in een eerlijck gelagh. Hoe qualijck passen MedischeGa naar voetnoot3 4 sabel en gastmalen by elckanderen. O spitsbroeders, stilt dat godtloos ge-Ga naar voetnoot4 5 bulder, en blijft aen den disch. Wiltghe dat ick mede eens eenen kroes 6 strengen Falernischen wijn drincke? laet den broeder van Megille vanGa naar voetnoot6 7 Lokris zeggen, door welcke wonde, door wiens minnepijl hy ter goederGa naar voetnoot7-8 8 uure geschoten is. Wil hy 't niet zeggen? ick zal anders niet drincken. Wat 9 vryster u quelt, zy blaeckt u met geen minnevier, daerghe schaemroot omGa naar voetnoot9 10 hoeft te worden; en altijt zetghe uwe zinnen op eene vrygeboorne. ZeghGa naar voetnoot10 11 op hoe het daer mede gelegen is, ghy mooght het my vry betrouwen: het 12 zal by ons beide blijven. Och! elendige jongeling, die hooger behoorde teGa naar voetnoot12 13 zien, in hoe groot een gevaer steecktghe? Wat kol, wat tovenaer, wat GodtGa naar voetnoot13 14 kunnen u door Tessalisch vergif bevrijden? Pegaes zou u, die aen eeneGa naar voetnoot14 15 drievormige Chimeer gekoppelt zijt, naulicks konnen redden.

[pagina 281]
[p. 281]

Op Archytas. Het XXVIII. Gezang.

De Geest van Archytas eenen zeeman antwoordende, zeit dat alle menschen sterflijck zijn, en bidt dat men hem niet onbegraven late, maer zijn lichaem de aerde of het zant bevele.Ga naar voetnoot+

1 O Archyta, een gering loon van luttel stofs besluit u, die by den Mati-Ga naar voetnootr. 1 2 nischen oever een meester van zee en ontelbaer lant en zant zijt; en hetGa naar voetnoot2 3 baet u na uwe doot niet, datghe in de starren keeckt, en uw geest den 4 ronden hemel doorzweefde. Pelops vader, der Goden gast, is mede gesneeft,Ga naar voetnoot4 5 Titon in lucht verdweenen, Minos in Jupijns geheimraet toegelaten, en PlutoGa naar voetnoot5 6 heeft den zoon van Pantois, die eens ter helle uitgelaten was, weder in zijnGa naar voetnoot6 7 gewoudt: hoewel hy met opgehangen beuckelaer aenwees, dat hy ten tijdeGa naar voetnoot7 8 van Troje geleeft, en niet als huit en zenuwen de zwarte Doot ten besteGa naar voetnoot8-9 9 gegeven had; naer uw oordeel geen onaerdigh doorsnuffelaer van natuur 10 en waerheit. Maer een zelve nacht hangtze allen over 't hooft, en het padt 11 der doot moet eens betreden zijn. De Razeryen geven zommigen den barssen 12 krijgh ten schouspele over. De zee verslint de gierige zeeluiden. Der jonge-Ga naar voetnoot12 13 lingen en oulingen lijcken liggen door elckanderen opgehoopt. De felleGa naar voetnoot13 14 Proserpijn verschoont niemants hooft. De gezwinde zuidewint, macker vanGa naar voetnoot14 15 den ondergaenden Orion, overstulpteme mede in de Ilyrische baren. MaerGa naar voetnoot15 16 ghy, o zeeman, laet, u boosaerdigheit, mijn gebeente, en onbegraven rif geenGa naar voetnoot16 17 aerde gebreck hebben. Laet alzoo, ghy behouden wezende, de VenusijnscheGa naar voetnoot17 18 bosschen boeten al het geene Eurus den Hesperischen golven dreight. EenGa naar voetnoot18 19 groot loon vloeie u toe van den rechtvaerdigen Jupiter, die het vermagh,Ga naar voetnoot19 20 en van Neptuin, den wachter van 't heilige Tarente. Verzuimtghe dat, zooGa naar voetnoot20 21 zultghe een bedrogh begaen, het welck namaels uwen onschuldigen na-Ga naar voetnoot21 22 komelingen nadeeligh zal wezen. Misschien zal u zelf een verdiende strafGa naar voetnoot22 23 wel dapper te beurt vallen. Mijn gebeden zullen niet onverhoort, en ickGa naar voetnoot23

[pagina 282]
[p. 282]

24 niet ongewroken blijven, en geen zoenoffer zal u bevrijden. Hoewelghe uGa naar voetnoot24-25 25 haest, ghy zult niet lange opgehouden worden. Ghy moogt vry t'zeil gaen,Ga naar voetnoot26 26 indienge maer drie schoppen aerde op my worpt.

Aen Iccius. Het XXIX. Gezang.

Het dunckt hem vreemt dat Iccius zijn boecken en de schoolgeleertheit aen wapens en oorlogh verwisselt.Ga naar voetnoot+

1 O Iccius, ghy vlamt nu op geluckige Arabische schatten: ghy reedt eenenGa naar voetnootr. 1-2 2 gestrengen oorloogh toe, tegens d'onverwonne koningen van Saba, en 3 smeet ketens voor den ysselijcken Meed. Wat uitheemsche maeght zal uwGa naar voetnoot3 4 slaevin wezen, na haeren bruidegoms moort? wat hoofsche pagie, afgerecht,Ga naar voetnoot4 5 naer zijn vaderlands wijze, op Serische pijlen te schieten, zal met zijn wel-Ga naar voetnoot5 6 rieckende hair u voor dischschencker dienen. Wie kan lochenen dat vlieten, 7 van hooge bergen afstortende, te rugge keeren, en de Tiber deizen kan?Ga naar voetnoot7 8 Dewijl ghy alsins de vermaerde boecken van Panetius en het SokratischeGa naar voetnoot8 9 gezelschap opgekocht hebbende, die pooght te verwisselen voor SpaenscheGa naar voetnoot9 10 pantsers, daerghe ons wat beters belooft had.

Aen Venus. Het XXX. Gezang.

Hy bidt Venus datze zich gewaerdige ter kapelle van Glycere te laten vinden.

1 O Venus, Koningin van Knidus en Pafos, verlaet het beminde Cyprus, 2 en vervaer in de heerlijcke kappel van Gliceer, die u veel wieroocks opoffert.Ga naar voetnootr. 2 3 Laet het blaeckende jongsken, en de bevalligheden met ongegorden ge-Ga naar voetnoot3 4 waede, en de nymfen, en de Godin der Jeugt, luttel in haer' schick zonder 5 u, en Merkuur zich herwaert spoeden.

Het XXXI. Gezang.

De Dichter bidt Apollo niet om rijckdom, maer een rustigh en lustigh leven.

1 Wat eischt de poeet van den ingewyden Apollo? waerom bidt hy, dieGa naar voetnootr. 1 2 nieuwen wijn in de schale giet? niet om het vette gewas van 't vruchtbaereGa naar voetnoot2

[pagina 283]
[p. 283]

3 Sardinie; niet om aengename runders van het heete Kalabrie; niet om 4 Indiaensch gout of yvoir; niet om ackers, die van Liris, dien gerusten vliet,Ga naar voetnoot4 5 met eenen stillen stroom, gekabbelt worden. Laet hun, wien natuur met wijn- 6 stock begaefde, den wijn parssen, die met een Kaleensch snoeimes gesnedenGa naar voetnoot6 7 is, en laet de rijcke koopman, die den Goden zelfs lieftalligh is, als een dieGa naar voetnoot7 8 drie of viermael 's jaers d'Atlantische zee schadeloos bevaert, uit verguldeGa naar voetnoot8-9 9 glazen wijn drincken, die voor Syrische waeren vermangelt zijn. Laet olyven 10 my voeden, cikoren en lichte maluwe, en, o Latoe, ick bidde verleenme datGa naar voetnoot10 11 ick, gezonts lijfs, en met vollen verstande, mijn eigen gewas nuttige, en geenenGa naar voetnoot11 12 oneerlijcken ouderdom bereicke, nochte mijn cyter derve.Ga naar voetnoot12

Het XXXII. Gezang.

Hy prijst zijne lier en lierdichten.

1 Wy verzoecken, indienwe in schaduwe yet op u gespeelt hebben, datGa naar voetnootr. 1 2 het dit jaer en noch veele jaren leve. Wel op, zegh ons een Latijnsch ge-Ga naar voetnoot2 3 dicht, o mijn lier, waer op de Lesbische burger eerst gespeelt heeft; dieGa naar voetnoot3 4 gestreng ten oorloogh, het zy onder de wapens, het zy hy zijn gesolt schipGa naar voetnoot4 5 aen den natten oever meerde, altijt zong van Bacchus, en de Zanggodinnen, 6 en Venus, en het wicht, dat aen haren riem hangt, en Lykus, die schoonGa naar voetnoot6 7 is, door zijn bruine oogen, en zwart hair. Zijt gegroet, o luit, Apolloos glori,Ga naar voetnoot7 8 en aengenaem op het bancket van den hooghsten Jupiter. O zoete verzach- 9 tinge der zwarigheden, zoo menighmael ick u roep, daer het te passe komt.Ga naar voetnoot9

Aen Albius Tibullus. Het XXXIII. Gezang.

Hy wil dat Albius zich niet belge een jonger te zien boven hem in de gunste van Glycere.Ga naar voetnoot+

1 O Albius, bedroef u niet te zeer, door het gedencken aen d'onvermorwe-Ga naar voetnootr. 1 2 lijcke Glyceer, en zing geen jammerklaghten, om dat een jonger by dieGa naar voetnoot2-3 3 trouwelooze, meer als ghy, gezien is. Cyrus minne ontvonckt Lykoor, die

[pagina 284]
[p. 284]

4 schoon is, door haer laegh voorhooft. Cyrus heeft treck tot die spijtige Foloë:Ga naar voetnoot4 5 maer eer zullen de geitkens paeren met Appulische wolven, dan Foloë zich 6 zal verloopen met dien vuilen overspeelder. Zoo belieft het Venus en denGa naar voetnoot6-7 7 fellen minnegodt, die lust scheppen ongelijcke gedaenten en gemoeden 8 onder een yzeren juck te koppelen. Toen een aerdiger vryster naer my stont,Ga naar voetnoot8 9 hielme de vrygelate Myrtale, die wreeger is als de Adriatische zee, welckeGa naar voetnoot9 10 den boght van Kalabrie afspoelt, vrywilligh geboeit.Ga naar voetnoot10

Het XXXIV. Gezang.

Het berouwt hem dat hy, Epikuur volgende, de godtvruchtigheit verwaerloosde.

1 Terwijl ick, ervaren in raezende wijsheit, en een koel kerckyveraer, vastGa naar voetnootr. 1 2 omdwaele, zoo word ick nu geparst te rug te zeilen, en den ouden koers aenGa naar voetnoot2 3 te gaen: want Jupijn, die gemeenelijck met schitterende vier door de wolcken 4 breeckt, dreef zijn donderende paerden en vluggen wagen door den helderen 5 hemel; waer door het logge aerdrijck en stroomende vlieten, waer door Styx 6 en de ysselijcke zetel des gehaten afgronts [en de kaap van Atlas] daverden.Ga naar voetnoot6 7 Godt kan het onderste boven keeren, en het duistere voor den dagh halende, 8 verkleent de grooten. De horrende Fortuyn is vermaeckt met hier het zeilGa naar voetnoot8-9 9 in top te halen, en daer te strijcken.

Aen de Fortuin. Het XXXV. Gezang.

Hy bidt haer datze Cesar, zich ten oorloogh tegens Britanie toerustende, toch behoede.

1 O Godin, die het aengename Antium beheerscht, maghtigh zijt de men-Ga naar voetnootr. 1-2 2 schen, uit het stof, in top te verheffen, of trotse triomfen in lijcken te ver- 3 anderen; de arme landman smeeckt u zeer bekommert, en alle die de 4 Karpatische zee met Bytynische kielen kruissen, bidden u, o Zeegodes,Ga naar voetnoot4 5 oock aen. De strenge Dakus, de omzwervende Scyten, en steden, en volcken,Ga naar voetnoot5 6 en het forsse Latium, en de moeders der uitheemsche Koningen, en ge-Ga naar voetnoot6

[pagina 285]
[p. 285]

7 purperde dwingelanden ontzien u. Schop met eenen nijdigen voet de staendeGa naar voetnoot7-8 8 zuil niet om verre. Laet het te zamenrottende volck, de genen, die de wapens 9 nedergeleit hebben, niet tot de wapens opruien, en het rijck verwoesten.Ga naar voetnoot9 10 De felle noot stapt voor u heene, draegende, in hare yzere handen, boutenGa naar voetnoot10-11 11 en beitels, en den wreeden klavier met het gesmolten loot. Hope en zeld- 12 saeme trou, met wit laken omhangen, eeren u, en weigeren u haer gezel-Ga naar voetnoot12 13 schap niet: hoewel ghy een vyandin geworden zijnde, met verwisseldenGa naar voetnoot14 15 kleede, de maghtige huizen verlaet. Maer het trouwelooze graeu en de mein- 16 eedige boel deist. Bedriegelijcke vrienden bezwijcken om het juck teGa naar voetnoot16 17 helpen dragen, zoo haest de vaten op het hef lopen. Behoe Cesar, die naerGa naar voetnoot17 18 de Britten, op het einde der weerelt, trecken zal; en den frisschen zwarmGa naar voetnoot18 19 van jongelingen, daer het Oostersch geweste en de roode zee voor schrickt. 20 Och, ick schaem my der lidtekenen en schelmeryen en gesneuvelde broe-Ga naar voetnoot20-21 21 deren. Wy menschen van eenen zueren tijdt, wat ontzienwe ons? wat laten 22 wy heiloozen ongeschent? Waer heeft de jeught, uit godtvruchtigheit, deGa naar voetnoot22 23 handen afgehouden? Wat autaeren heeftze verschoont? Och, of ghe uw 24 stomp lemmer op een nieu anbeelt tegens Arabiers en Massageten smeede.Ga naar voetnoot24

Ter eere van Pomponius van Numidie. Het XXXVI. Gezang.

Hy verheught zich om zijn wederkomst uit Numidie.

1 Het lustme met wierroock en snaren, en belooft kalverbloet de Goden,Ga naar voetnootr. 1 2 behoeders van Pompoon, te paeien; die nu behouden wedergekeert zijnde,Ga naar voetnoot2 3 van 't uiterste geweste van Spanje, veele kuskens aen zijne waerde mackers 4 omdeelt; doch aen niemant meer als aen de zoete Lamia; indachtigh datze,Ga naar voetnoot4 5 onder eenen meester, hare kintsheit doorgebroght en tabbert verwisseltGa naar voetnoot5-6 6 hebben. Laet dezen blijden dagh niet ongetekent. Laet de kruicken vol 7 tappen. Laet de voeten trippelen gelijck de Priesters van Mars. De TracischeGa naar voetnoot7 8 Damalis, die veel wijns stuwen kan, Bassus, met eenen snirs te drincken,Ga naar voetnoot8

[pagina 286]
[p. 286]

9 niet overtreffen: en laet over het bancket geene roozen, nochte groeneGa naar voetnoot9 10 petercelie, nocht licht verflenste lelien gebreck zijn. Alle slaenze hunneGa naar voetnoot10 11 puilende oogen op Damalis: maer Damalis, die weeldiger kringkelt danGa naar voetnoot11 12 dartel veil, zal van haren nieuwen pol niet af te rucken zijn.Ga naar voetnoot12

Aen zyne spitsbroeders. Het XXXVII. Gezang.

Datmen zich verheuge over den zeestrijt en Actiaschen zege.

1 O Spitsbroeders, nu gedroncken: nu eens lustigh omgesprongen: nu metGa naar voetnootr. 1 2 priesterlijcke bancketten den disch der Goden aengerecht. Voor dezen wasGa naar voetnoot2 3 het ongeoorlooft Kampanischen vernen wijn te tappen; toen de koninginGa naar voetnoot3 4 het Kapitool 't uiterste bederf, en den rijcke een lijck toereede, met dienGa naar voetnoot4 5 vuilen bezoedelden hoop, die alles dorst bestaen, en door haren voorspoetGa naar voetnoot5 6 droncken was: maer naulicks een schip uit den brant geborgen, is hareGa naar voetnoot6 7 dolligheit gestuit; en de harssens, door Mareotischen wijn, aen't hollenGa naar voetnoot7 8 geraeckt, zijn tot bedaren gebrogt, door Cesar, die haer, van Italie vliegende,Ga naar voetnoot8 9 met riemen nazette, gelijck een havick de teere duiven, of een gezwint 10 jager den haes, op de velden van 't besneeude AEmonie; op dat hy het lant-Ga naar voetnoot10-11 11 bederffelijck gedroght zoude ketenen; het welck groothartiger zoeckende 12 te sterven, niet wijfachtigh voor het lemmer geschrickt, nocht met de ge-Ga naar voetnoot12 13 zwinde vlote zich naer heure kusten begeven heeft, om daer te schuilen; 14 maer zy durf onbeschroomt, met een blygeestigh gelaet, het vervallen hofGa naar voetnoot14 15 bezichtigen, en de felle slangen aengrijpen; op datze het zwart vergift in 16 het lijf zoude drincken, forsser door een opgezette doot; als die den fellenGa naar voetnoot16 17 Liburnischen schepen benijde, dat zy, geen geringe vrou, gelijck eeneGa naar voetnoot17 18 staetelooze in den trotsen triomf omgevoert zoude worden.Ga naar voetnoot18

[pagina 287]
[p. 287]

Aen zynen knaep. Het XXXVIII. Gezang.

Dat hy met weinighs toestels best gedient is.Ga naar voetnoot+

1 O Jongeling, Persiaensche gerechten haet ick: hunne gevlochte kranssenGa naar voetnootr. 1 2 mishagen my. Onderzoeck niet waer de spade roozen groeien. Ick bekommer-Ga naar voetnoot2-3 3 me ernstigh datge slechs myrten alleen weeft: want nadienge een dienaer 4 zijt, zoo voeght u de myrt niet qualijck, nochte oock my, die in wijngarts 5 schaduwe drincke.

voetnootr. 3
perkpael: eindpaal van de renbaan; barnende: vertaling van fervidus: gloeiend, hier: snel draaiend.
voetnoot4
van lantsheren: het Latijnse terrarum dominos (beheersers der wereld) is appositie bij Goden.
voetnoot5
Dezen en dien zijn hier objekt bij r. 8. In het Latijn zijn het zelfstandige zinnen: Dezen (scheppen lust)...; gemeente: volk.
voetnoot6
tot: in het Latijn: door; zoldert:: op zijn zolders bergt.
voetnoot7
vermaekt met: vermaak scheppend in.
voetnoot10
de Jönische baren: in het Latijn: de Icariese zee.
voetnoot11
t'hans: (maar) straks; geen kommer kunnende lijden: niet geneigd in bekrompen omstandigheden te leven.
voetnoot12
vernen wijn: wijn van het vorige jaar (Mnl. Wdb. VIII, 2178); het Latijn heeft: oude Massiese wijn, nl. van de berg Massicus in Campanië.
voetnoot14
linde: in 't Lat.: haagappelboom; hooft enz.: geheel onjuist voor Lat.: ad aquae lene caput sacrae: bij de ruiselende bron van een heilige beek; caput is hier bron, niet hoofd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 20 De eerste uitg. heeft: zetten, waarschijnlik veroorzaakt door 't Lat. meervoud hederae.
voetnoot17
onthout zich: vertoeft; blauwen: in het Latijn frigido: koelen.
voetnoot19
gespande: in het Latijn: teretes, d.i. met dichte mazen.
voetnoot20
veil: klimop; geleerde harssenen: vertaling van ‘doctarum frontium’: van dichter-hoofden.
voetnoot22
overmits: daar; Euterp: Euterpe, muze van het lierdicht, uitvindster van de fluit.
voetnoot23
Polymnia: Polyhymnia, muze van de hymnen, uitvindster van de lier.
voetnoot24
de starren stooten (in de uitgaaf van 1656: raecken): het toppunt van roem en geluk bereiken.

voetnootr. 1-3
Deze natuurverschijnselen werden als boze voortekenen beschouwd.
voetnoot2
met zijn gloeiende vuist slingerde Jupiter de bliksem naar Rome's tempels en het Capitool (de Roomsche sloten: vertaling van arces, d.w.z. heuvels).
voetnoot3
verbaesde: ontstelde.
voetnoot4
benaeude tijd van Pyrrha: de tijd van de zondvloed, waarbij alleen Pyrrha en haar gemaal, koning Deucalion, gespaard werden; gedroghten: vertaling van monstra: tegennatuurlike verschijnselen.
voetnoot5
Proteus: zeegod, onder wiens hoede de zeedieren stonden (zijn vee).
voetnoot7
de blode dassen: vertaling van pavidae dammae: de schuwe damherten.
voetnoot8
blonden: (Lat. flavus) aldus genoemd, omdat hij door het zand dat hij meevoert, geelachtig gekleurd is; vgl. de blonde Rijn (Olijftack van G.A. vs. 10 en Maeghden, vs. 158). Ook de overstroming van de Tiber werd als een slecht voorteken beschouwd.
voetnoot9
Hetrurischen: d.i. de rechteroever van de Tiber; Rome lag voornamelik aan de linkeroever (zie r. 12); kerken: tempels.
voetnoot10
overstulpen: overstromen, overweldigen; de jammerende Ilia: Rea Silvia, de moeder van Romulus en Remus. Zij zou in de Tiber geworpen zijn en door de stroomgod als gemalin aangenomen; stoft: pocht; haer ongelijk: het haar aangedane onrecht.
voetnoot12
slinke: linker; om dat Jupijn vertorent is: onjuiste vertaling van ‘Iove non probante’: hoewel Jupiter (de beschermer van Rome) het niet goedkeurt.
voetnoot12-13
Het kleene overschot der Jongelingen (Lat. rara iuventus) is in 't Lat. verbonden met ‘gedund door de schuld der ouderen’; door V. weergegeven in de volzin: ‘Hun ... gevecht’ (r.15-16).
voetnoot15
Persianen: met deze Perzen bedoelt Horatius de Parthen, de gevreesde vijanden der Romeinen.
voetnoot18
Nonnen: de Vestaalse maagden, die voor het welzijn der burgers baden. Vesta was vertoornd wegens de vermoording van Julius Caesar, die Pontifex Maximus was.
voetnoot21
scharssende: dartelende (?) De vereenzelviging met schertsende (Ned. Wdb. XIV, 521) is twijfelachtig. Veeleer is verband mogelik met scharren (scharrelen) scharten: tastende, zoekende bewegingen maken.
voetnoot24-25
des Mauritaenschen Soldaets: van de Mauritaanse d.i. Afrikaanse, Puniese voetknecht; bloedigen: met bloed bespatte; gevlerkte Godt: Mercurius, zoon van Maja en Jupiter.
voetnoot26-27
des Jongelings: nl. van Augustus, toen 34 jaar; de voorafgaande zin met die behoort bij jongeling; spader: later.
voetnoot28
vrolijk: Lat. laetus, dat hier: ‘genegen’ betekent; Roomsche: Romeinse.
voetnoot30
triomfen: de drie verwachte triumfen van Augustus, die inderdaad in 29 v. Chr. plaats hadden.
voetnoot31
de Medische ruiterye: hiermee zijn weer de Parthen bedoeld, die invallen deden in Syrië; onder uwe veldtheerschappye: terwijl gij het opperbevel voert.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 1 gezonden is in 1656 verbeterd in: gehouden (d.i. verplicht). - 2 In de oude uitg. staat Cypres.

voetnoot+
In 't opschrift: haelt over: laakt (Ned. Wdb. XI, 1730).
voetnootr. 2
de Godin, die Cyprus beheerscht: De Venus-dienst was o.a. op het eiland Cyprus inheems; Venus wordt daar aangeroepen als Venus marina, de godin die een voorspoedige zeevaart verleende; de Gebroeders van Heleen: Castor en Pollux, als de Tweelingen aan de hemel geplaatst, een gunstig voorteken voor de schippers.
voetnoot3
den Windvoogd: Aeolus.
voetnoot4
den Westenwint: omdat deze gunstig was voor de vaart naar Griekenland.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 19 lang is in 1656 verbeterd in: langzaem.
voetnoot5
mijne halve ziele (animae dimidium meae): mijn dierbare vriend; overvoert: terugvoert.
voetnoot6
hardvochtig: koelbloedig, kordaat (Ned. Wdb. V, 2197); vrije vertaling. Het Latijn heeft: met eikenhout en drievoudig metaal was de borst bekleed; brosse: broze.
voetnoot7
betroude: toevertrouwde aan.
voetnoot8
mottige: vochtige (Ned. Wdb. XI, 1179); Hyades: de op- en ondergang der zeven Hyaden (het regengesternte) ging gewoonlik met regen gepaard.
voetnoot9
meer gewelts: meer kracht.
voetnoot11
slagh van sterven: soort van dood. 't Lat. heeft mortis gradum: naderende stap van de dood.
voetnoot12
rotsen van Albanië: in het Latijn: Acroceraunia: voorgebergte aan de Westkust van Epirus.
voetnoot13
voorzichtige: voorzienige; aerde: landen; d'onbuurlijke zee: ongeschikt om er als buur mede te leven (Ned. Wdb. X, 1177). Zo vertaalt Vondel dissociabilis, dat tegenwoordig wordt opgevat als: waarmee men geen verkeer heeft, die afgezonderd ligt.
voetnoot14
reuckelooze: roekeloze; vlooten: drijven, varen.
voetnoot15
vermeten: vermetele; onwegh: verkeerde, ongeoorloofde weg.
voetnoot16
De stoute zoon van Japeet (Japetus): Prometheus.
voetnoot17
ontdragen: ontroofd.
voetnoot18
tering: verval van krachten.
voetnoot19
verylt: verhaast; Dedael: Daedalus ontsnapte uit het Labyrinth op wassen vleugels.
voetnoot20
ydele: ijle, dunne; oneigen: onnatuurlik voor.
voetnoot21
den afgront: de Hades (om daaruit de Cerberus te halen).
voetnoot22
lastigh: zwaer; verwaentheyt: Lat. stultitia: dwaasheid.

voetnoot+
In 't opschrift: L. Sextius: consul in het jaar 23 en vriend van Horatius; wellustigh: genotvol, genietend.
voetnoot r. 2
wekleven: bijnaam voor de Westenwind; men wind: nl. door middel van machinae d.z. rolhouten; uit de haven: nl. in de zee.
voetnoot4
Cyterische: naar het eilandje Cythera op de kust van Laconië, waar Venus vereerd werd; met de nieuwe maen: Lat.: imminente luna, d.i. terwijl de maan hoog aan de hemel staat.
voetnoot6
Reusesmis: de smidse, de werkplaats van de Cyclopen.
voetnoot7
blinkende pruik: glanzende haardos.
voetnoot8
ontlate: ontdooide.
voetnoot10
ô zalige harsenen: deze woorden ontbreken in het origineel en zijn in de volgende uitgave weggelaten.
voetnoot11-12
's levens oogenblik: de korte duur van het leven; lange: lang schijnende. Anders in 't Latijn: spem vetat longam inchoare: verbiedt een lange hoop te koesteren (vatten).
voetnoot13
logenachtige: vertaling van fabulae, d.i. spookachtig; hel: het schimmenrijk; nare: sombere, angstwekkende; geraekt: aangeland.
voetnoot14
gezontheden instellen: vrije vertaling voor: door het lot het voorzitterschap van het drinkgelag bekleden.
voetnoot15
om blaekt: in liefde ontgloeit; korts: binnenkort, spoedig.

voetnootr. 1
stinkende: geurende (zonder ongunstige bijbetekenis); Civet: een reukwerk, van de civetkat afkomstig; muskeljaet: muscus (Ned. Wdb. IX, 1272).
voetnoot2
prieel: in het Latijn: grot; pronkstertje: het Latijn heeft: simplex munditiis, d.i. eenvoudig in uw tooi.
voetnoot4
en lichtvaardige eeden: in de Latijnse tekst staat: en dat de goden zich van hem hebben afgekeerd (mutatosque deos); als een onervaren is de vertaling van insolens: met bevreemding.
voetnoot6
uw blanketsel liefkoost staat niet in de Lat. tekst, waar men leest: die u lichtgelovig voor een gulden wezen (d.i. met blonde haren) houdt.
voetnoot7
gunst: liefde (in de Lat. tekst: aura, d.i. gril, luim).
voetnoot8
onverzocht: zonder dat ze u hebben leren kennen, op de proef hebben gesteld (Ned. Wdb. X, 2159); De kerkmuur: de tempelwand. Schipbreukelingen hingen, uit dankbaarheid voor hun redding, een votiefschilderij, waarop die redding was afgebeeld, en hun kleren aan de tempelwand. De dichter bedoelt, dat hij, evenals die schipbreukelingen, aan het dreigend gevaar ontkomen is.
voetnootr. 1
L. Varius Rufus was een beroemd epies en tragies dichter; M. Vipsanius Agrippa was de boezem vriend van keizer Augustus, als staatsman en veldheer uitmuntend. Blijkbaar had hij Horatius verzocht, zijn krijgsdaden in een epos te verheerliken.
voetnoot2
hoogdravende: verheven. Het Latijn heeft Maeonii d.i. Homeries.
voetnoot3-4
onderwinden ons niet: wagen het niet te ondernemen.
voetnoot4
treffelijke: voorname.
voetnoot6
dubbelen: dubbelhartige, listige.
voetnoot7
schaemte en de Zanggodin: mijn schroom en (de aard van) mijn talent; weerloze: vredelievende.
voetnoot8
Caesars: van Augustus; door vernufts gebrek: bij gebrek aan talent.
voetnoot10
Merion: Meriones, een der helden voor Troie, vriend en wagenmenner van Idomeneus; bekrozen: bezoedeld; Diomedes, Grieks strijder voor Troje, gunsteling van Athene.
voetnoot11
ledigen: vertaling van vacui d.i. vrij van liefde.
voetnoot13
niet lichtvaerdigh buiten gewoonte: onjuiste vertaling. De bedoeling is: luchthartig, volgens onze gewoonte.

voetnoot+
In 't opschrift: Lucius Munatius Plancus, gunsteling van Augustus, schijnt in een aanval van droefgeestigheid besloten te hebben Italië te verlaten en naar Griekenland te verhuizen. Horatius spoort hem aan, liever van Tibur te genieten, waar hij een villa bezat, en, evenals Teucer, zijn zorgen bij de wijn te vergeten.
voetnootr. 1-2
Rhodes: het eiland Rhodus; Mytilene (hoofdstad van Lesbos), Ephesus en Korinthe waren wegens de schone ligging beroemd; Tebes: Thebe.
voetnoot5
ongerepte: maagdelike; den olijf: de olijfboom was aan Athene gewijd. Onjuiste vertaling. Er staat: en zichzelf een krans van olijfblad, van alle kanten geplukt, op het hoofd te hechten; de dichters zetten zichzelf een krans op; met olijfblad werd bedoeld de Attiese stof.
voetnoot6
te paerde afgerecht: zich toeleggend op paarden.
voetnoot7
geduldigh: vertaling van patiens, in dit verband: gehard.
voetnoot8
Larisse: Larisa, stad in een vlakte van Thessalië; Albunea: bronnimf, te Tibur vereerd.
voetnoot9
Anio: rivier, die in Tibur watervallen vormt; Tiburnus: stichter van Tibur, het lievelingsoord van Horatius.
voetnoot12
zijt verdacht: wees er op bedacht.
voetnoot13
molligh: zacht, ook van dranken gezegd (Ned. Wdb. IX, 1039, 5); u onthout: vertoeft.
voetnoot14
leger: legerplaats.
voetnoot15
Teucer was door zijn vader Telamon uit Salamis verbannen, en stichtte toen op Cyprus een nieuw Salamis; Salamin: accusatief van Salamis.
voetnoot16
harsens: in 't Latijn: tempora, de slapen, die als zetel van dronkenschap golden; populierkrans: de populier was gewijd aan Hercules, als beschermer der reizigers.
voetnoot17
spitsbroeders: krijgsmakkers.
voetnoot20
zekerlijk: (Lat. certus) onbedrieglik, behoort als adjektief bij Apollo.

voetnoot+
In 't opschrift: bedorven: ongelukkig gemaakt (vgl. bederven in r. 2).
voetnootr. 2
verslingert: verliefd. In het Lat. staat: amando: door hem lief te hebben.
voetnoot4
Fransche: Galliese; muilprang: gebit (Ned. Wdb. IX, 1200). In 't Latijn: wolfsgebit, d.i. een gebit met ijzeren tanden.
voetnoot5
durf: durft.
voetnoot6
worsteloli: de olijfolie waarmede de worstelaars zich insmeerden; omzichtiger: behoedzamer.
voetnoot9
Thetis, de moeder van Achilles, wetende dat zijn leven in de Trojaanse oorlog gevaar zou lopen, liet hem, als meisje verkleed, in het verborgen opgroeien.
voetnoot9-10
beschreielijke uitvaert: vertaling van lacrimosa funera: de tranenwekkende ondergang.
voetnoot11
neerlaeg: vertaling van caedes: bloedbad; Frygiaensche: Trojaanse.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 5 heeft als drukfout barnde, in de uitgave van 1656 verbeterd in barnende.

voetnoot+
In 't opschrift: maent op: wekt op.
voetnootr. 1
Sorakte: berg in Etrurië, vijf mijlen ten N. van Rome.
voetnoot4
rustig: flink, in dit verband: mild; vernen wijn: wijn van het vorige jaar (vgl. Gez. I, r. 12). In het Latijn staat: vierjarige wijn; Beveel: laat over.
voetnoot5
barnende: bruisende, onstuimige.
voetnoot9
gemelijke: knorrige.
voetnoot10
verzocht: opgezocht.
voetnoot11
avontuure: waarschijnlik woordspeling van avond-uur met avontuur. In 't Latijn: sub noctem: tegen de nacht.
voetnoot12-13
armring en ring worden verduidelikend toegevoegd. Het Latijn heeft alleen pignus: pand.

voetnoot+
In 't opschrift: d'ampten die hy bedient: de funkties die hij vervult.
voetnootr. 1
neef: kleinzoon. Mercurius was zoon van Atlas' dochter Maja en Jupiter.
voetnoot2
besnoeide: beschaafde.
voetnoot3
vinder: uitvinder. Volgens de overlevering spande hij snaren over het schild van de schildpad en vond zo de lier uit.
voetnoot4
doortrapt: volleerd (niet in ongunstige zin); boertige diefte: guitige diefstal.
voetnoot5-7
Mercurius ontroofde Apollo zijn runderen en toen deze hem hierover berispte, ontstal hij de god ook zijn pijlkoker.
voetnoot7-9
Na Hector's dood ging zijn vader 's nachts, op bevel van Jupiter door Mercurius geleid, naar de tent van Achilles om het lijk van zijn zoon met goud los te kopen; de zonen van Atreus: Agamemnon en Menelaus; schiltwachten: in 't Lat. ignes, d.i. wachtvuren.
voetnoot9
van: door.
voetnoot10
ongoden: de goden van de onderwereld.
voetnoot11
de zwevende schaer: nl. van de schimmen, door Mercurius begeleid.

voetnoot+
In 't opschrift: 't aenstaende: het toekomstig lot; nemende van: ontlenende aan.
voetnootr. 1
niet eens: volstrekt niet.
voetnoot2
laet uwe planeet niet lezen: vrije vertaling van: beproef geen Babyloniese (d.w.z. astrologiese) berekeningen. In de volgende uitgave is planeet vervangen door geboortestar.
voetnoot4
toeleit: toebedeelt.
voetnoot5
Laet vloeien: het Latijnse liquare betekent eigenlik het zeven of zuiveren van de wijn.
voetnoot6
lange: op een verre toekomst betrekking hebbende; om eenen oogenblik levens: om van het ogenblik te genieten.
voetnoot7
nijdige: afgunstige.

voetnootr. 1
Klio: muze der geschiedenis, bij Horatius van de lyriese poëzie; schelle: helder klinkende.
voetnoot2
oubolligen: grappige (Lat. jocosa: schertsend, plaagziek).
voetnoot3
geweste: Lat. oris d.i. grenzen (bedoeling: eenzame streken).
voetnoot4
Hemus: Haemus, oude naam voor de Balkan; van zelfs: uit eigen beweging.
voetnoot5
moederlijke kunste: Orpheus' moeder was Kalliope, de muze van het heldendicht.
voetnoot7
tot gewoonen lof: in 't Latijn staat: dan de gewone lofprijzingen; des Vaders: van Jupiter.
voetnoot12
ten oorlog: nl. tegen de giganten; Maegt: Artemis.
voetnoot13
ontzichtelijk: ontzagwekkend, te vrezen; fixe: krachtige (Ned. Wdb. III, 4482).
voetnoot14
Alcides: Hercules; Ledaes kinderen: Castor en Pollux (vgl. Gez. III, r. 2).
voetnoot16
gedreven: vertaling van agitatus: opgejaagde.
voetnoot18
hun: nl. de Tweelingen.
voetnoot19
Romulus en Numa Pompilius, de twee eerste koningen van Rome; geruste: vreedzame; bijlen: als symbool van zijn waardigheid.
voetnoot20
Tarquyn: Tarquinius Superbus, de laatste koning; Kato: M. Porcius Cato (minor) doodde zich na de slag bij Thapsus, in 46; Regulus: bekend uit de eerste Puniese oorlog.
voetnoot21
de Scauren: mannen als de consul Scaurus (116); Paulus: L. Aemilius Paullus, gesneuveld in de slag bij Cannae (216); den Peen (Latijn Poenus): de Puniër; ziel: geest, leven.
voetnoot22
Fabricius (278), bekend uit de oorlog tegen Pyrrhus; ophalen: vermelden; hoogdravende: verheven.
voetnoot23
teelden dezen man: in het Latijn: hebben hem bekwaam ten oorlog gemaakt.
voetnoot24
ongehavent: onverzorgd. M. Curius Dentatus is bekend uit de derde Samnitiese oorlog en de oorlog tegen Pyrrhus; Kamil: M. Furius Camillus, veroveraar van Veji.
voetnoot25
Marcels faem: M. Claudius Marcellus, overwinnaar van Syracuse (212). Dit slaat tegelijk op de gelijknamige zoon van Augustus' zuster (zie deel 3, blz. 398); stilzwijgende: Lat. occulto, d.i. in 't verborgen.
voetnoot26
Julius: Augustus.
voetnoot28
beveelt: vertrouwt toe.
voetnoot29
op den hals leggen: bedreigen.
voetnoot30
zegestaci: triomftocht; omvoert: rondvoert.
voetnoot31
Seres: volk in Westelik China; minder als ghy: d.w.z. als uw onderdaan.
voetnoot34
de besmette woudautaren: de door misdaden ontwijde heilige wouden, die volgens de Romeinen dientengevolge door de bliksem getroffen werden.
voetnoot+
In 't opschrift: van: door.
voetnootr. 1
roosverwigen: rooskleurige; wasse: was-blanke.
voetnoot2
ontstelt: komt in beroering.
voetnoot3
schielijk: het Latijn heeft furtim: tersluiks.
voetnoot5
geschent: bezoedeld.
voetnoot8
onbeschoft: op ruwe wijze (minder ongunstig dan in hedendaags taalgebruik); het eelste: in het Latijn: de quintessens.
voetnoot11
De bedoeling is: niet voor de sterfdag eindigt. Door het voorafgaande niet is dit woord hier achterwege gebleven.

voetnootr. 1
onweder: storm. Het Latijn heeft novi fluctus: nieuwe vloeden; gaetge aen: begint ge.
voetnoot2
hou de haven in: blijf in de haven. Het Ned. Wdb. (VI, 1691) kent slechts, van schepen gezegd, inhouden: binnengaats doen blijven.
voetnoot3
wegh heeft: beet heeft; raen: raas.
voetnoot4
takels: Het Lat. funes betekent hier: noodtouwen.
voetnoot5
Gy hebt uit: het is met u gedaan, gij hebt de gunst verbeurd.
voetnoot6-7
mogen: kunnen; Pontische pijnboom: omschrijving van het schip. De Pontus was rijk aan scheepstimmerhout; ydelen: vertaling van inutile: die u niet baat.
voetnoot8
stoft: u laat voorstaan op; bloode: angstige; jaghten: het Lat. heeft: achterstevens.
voetnoot9
ten guigelspele: tot speelbal (eigenl. bespotting; Ned. Wdb. V, 1218).
voetnoot10
blijschap: in het Latijn: desiderium: verlangen.
voetnoot11
barningen: de bewogen, woeste wateren; in het Lat. slechts aequora: wateren; uitsteeckende: Lat. nitentes: blinkende, n.l. door hun marmer; Vondels vertaling berust op een aantekening van Bondius, die nitentes opvat als longe apparentes d.i. ver zichtbaar zijnde; storten: zich uitstorten.
voetnootr. 1
harder: Paris; Ideesche: Trojaanse; huyswaerdin: gastvrouw.
voetnoot3
danck: wil; spellen: voorspellen, verkondigen, - van Grieken: door Griekenland.
voetnoot6
steuren: vernietigen.
voetnoot7
neerlaeg: slachting.
voetnoot8
beukelaer: schild.
voetnoot9
moedt dragende: vertrouwende: perruick: haar.
voetnoot10
weerlooze: vreedzame.
voetnoot12
Knossische: Cretenzer (Cnosos is de oude hoofdstad van Creta); die u kort op de hielen is: in 't Latijn als epitheton: die snel in het nazetten is.
voetnoot14
begruizen: bezoedelen (Ned. Wdb. II, 1447) nl. als zijn lijk weggesleept wordt.
voetnoot15
van Pylus: geboortig uit Pylus; Salamin: zie aant. bij VII, r. 15.
voetnoot16-17
geen logh (litotes): een vlug.
voetnoot18
forssen: woeste, wrede.
voetnoot19
suffert: lafaard.
voetnoot20
verneemende: bemerkende.
voetnoot21
Achilles verbolgen vloot: de werkeloosheid van de vloot wegens de toorn van Achilles. In het Latijn staat: zal de noodlottige dag voor Troje en de Trojaanse vrouwen uitstellen.
voetnoot23
Achaische vier: Griekse vuur.

voetnoot+
In 't opschrift: Het overbodige tweemael berust op een fout in de door Vondel geraadpleegde tekst, waar in plaats van jambis (door zijn gedichten) stond: jam bis.
voetnootr. 2
lastervaerzen: hekeldicht; leven met: ruw omgaan met (Ned. Wdb. VIII, 1719).
voetnoot3
drencken: verdrinken; Cybele, als, ‘magna mater’ in Klein-Azië vereerd.
voetnoot4
schudden: schokken; papeharssens: de hersenen der priesters; ingewijde plaetsen: binnenste heiligdom, alleen door priesters te betreden.
voetnoot5
Koribanten: Corybanten, priesters van Cybele, die haar eerden met woeste dansen en bekkenslagen.
voetnoot6
Norische lemmers: zwaarden uit Noricum, beroemd op zijn hard ijzer.
voetnoot8
sidderende: daverende; Prometheus vormde de mens uit klei en deed hem leven.
voetnoot9
alsins: van alle kanten, nl. van allerlei dieren, aan wie hij eigenschappen ontleende.
voetnoot10
gesteken: oudere vorm naast: gestoken.
voetnoot11
Tyëstes zette uit haat tegen zijn broeder Atreus hem zijn eigen kinderen als maaltijd voor.
voetnoot12
treffelijcke: voorname; uitgelaten: overmoedig.
voetnoot13-14
oploopentheit: drift; verruckt: meegesleept.
voetnoot15
reuckelooze: roekeloze, ondoordachte.
voetnoot16
in den hals halende: terugnemende, herroepende.
voetnoot17
moedt geeft: het Latijn heeft: animum reddas d.i. uw liefde schenkt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: in r. 6 van de oude uitgave staat: levenden. De verbetering wordt bevestigd door leunenden in de uitgave van 1656.

voetnootr. 1
Faunus: hier vereenzelvigd met Pan, op de berg Lycaeus, in Arcadië vereerd, die hij vaak verlaat voor de berg Lucretilis in het Sabijnse land, dicht bij het landgoed van Horatius; om: in ruil voor.
voetnoot4
onbeschadigt: vertaling van inpune: ongestraft; laeningen: lanen; in 't Latijn: arbutos latentes: verborgen haagappelbomen.
voetnoot5
bijtende geldt als vertaling van martiales, d.i. aan Mars geheiligd, omdat een wolvin de zonen van Mars, Romulus en Remus, gezoogd had; daer: Lat. utcumque: telkens wanneer.
voetnoot6
den lenenden Ustika: in 't Latijn Usticae cubantis, d.i. de liggende (zacht glooiende) Ustica, een nabijzijnde heuvel.
voetnoot8
zanggodin: dichtkunst.
voetnoot9
ackerglori: de bloemen en vruchten van het land.
voetnoot11
op een Teische snaer: in een minnelied. In Teos, in Klein-Azië, was de minnedichter Anacreon geboren; glazige: vertaling van vitrea: de kristalheldere (naar haar element, de zee); eenen: eenzelfde.
voetnoot12
verlegen om: gekweld door liefde voor.
voetnoot13
leppen: genietend drinken; Tioneus: Bacchus, zoon van Thyone, bijnaam van Semele.
voetnoot14
hier verdacht is bedoeld als vertaling van suspecta, dat evenwel wantrouwend betekent; Cyrus was een veel voorkomende naam voor slaven en vrijgelatenen; onbeschoft: ruw.
voetnoot15
zijns gelijck: tegen hem opgewassen.
voetnoot16
onnozele: schuldeloze.

voetnoot+
In 't opschrift: Quinctilius Varus, vriend van Horatius en Vergilius, stierf 24 v. Chr.
voetnootr. 1
Vare: vocatief van Varus; heiligen: als goddelik geschenk; zachten: vertaling van mitis: vruchtbaar.
voetnoot2
Katilus (Cátilus bij Horatius wegens de maat): Catillus, een der stichters van Tibur; nuchtere keelen: in 't Latijn sicci, d.i. drogen, geen wijn-drinkenden.
voetnoot3
verschoien: vluchten.
voetnoot4
lastig: zwaar, drukkend; beschoncken: te sterke uitdrukking voor het Latijnse post vina: na de wijn.
voetnoot6
het Centaurische krackeel: de bloedige strijd van Centauren en Lapithen, op de bruiloft van Pirithous en Hippodamia, was door de wijn ontstaan.
voetnoot8
Evius: Euhius, d.i. Bacchus; gesteurt op: vertoornd op; Sitonen: een Thraciese volksstam, berucht wegens de drinkgelagen. In het Latijn staat: de voor de Sithoniërs verderfelike (non levis) Euhius.
voetnoot10-11
blanke: Lat. candidus: jeugdig-schoon; Bassareus: Bacchus, zo genoemd naar de vossenhuid waarmee de Bacchanten bekleed waren. Vondel heeft dit woord opgevat als naam voor de wijn; vandaar dat hij de volgende passage niet begreep. In het Latijn staat: ‘ik zal u niet tegen uw zin uittarten, noch zal ik wat met verschillend loof bedekt is, aan het licht brengen’. Bij de Bacchanalia droegen de priesters heilige voorwerpen in een met loof bedekte kist. Wie deze opende, werd waanzinnig.
voetnoot12
dolle bommen: opwindende rinkelbommen, die bij de orgieën gezwaaid werden; Berecintischen: naar de berg Berecyntus genoemd, waar de godin Cybele met uitgelatenheid gevierd werd.
voetnoot13
d'ydele kruin: het lege hoofd.
voetnoot14
trouwe: het Latijnse fides is een vox media, hier: trouweloosheid; geheimmeltster: die de geheimen verklapt; doorluchtiger: doorzichtiger.
voetnootr. 1
jongen: zoon, nl. Bacchus.
voetnoot2
belasten: gelasten; verkoude vryagien: verkoelde liefde.
voetnoot3
blaeckt: doet (in liefde) ontgloeien.
voetnoot5
glibberig: vertaling van lubricus, figuurlik: verleidelik.
voetnoot7
moedigh op: trots op; deizende paerden: in 't Latijn staat: omgewende paarden. De Parthen schoten, op de vlucht zich omwendend, op de vervolgende vijanden.
voetnoot8
jongers: knapen.
voetnoot9
het slaghten: deze vertaling berust op misverstand: er is hier sprake van het plengen van de wijn.
voetnoot10
leeniger: vertaling van lenior: zachter gestemd.

voetnoot+
In 't opschrift: onkostelijck: niet kostbaar.
voetnootr. 1
kleenen: ordinaire. De Sabijnse wijn was van mindere soort.
voetnoot3
voor ridder uitriep: onjuiste vertaling: ridder behoort als epitheton bij Mecenas. Volgens sommigen werd hij toegejuicht, omdat hij van een zware ziekte hersteld was, volgens anderen, omdat hij alle door Augustus aangeboden onderscheidingen terugwees en alleen met de titel van eques (ridder) tevreden was.
voetnoot4
des vaderlijcken vliets: van de Tiber; de boertige nabauwer: de grappige echo.
voetnoot5-7
Deze wijnsoorten, uit Latium en Campanië, golden als de beste.

voetnoot+
In 't opschrift: Eeuwdicht, aldus genoemd omdat deze opwekking tot een lofzang ter eere van Diana en Apollo door de verklaarders (die de opschriften maakten) werd opgevat als een voorstudie of voorloper van het Carmen Saeculare, dat onder de titel Eeugetyde hierachter volgt, aan het slot der Toezangen.
voetnootr. 1
ongeschoren: vertaling van intonsus: weelderig gelokt.
voetnoot2
Cyntius: Apollo (zo genoemd naar de berg Cynthus op Delos); verslingert: verliefd.
voetnoot4
uitpuilt: ontspruit; Algidus: een ruw, maar bosrijk gebergte, met een aloude eredienst van Diana; bruine: donkere.
voetnoot5
groene Kraeg: Cragus, een berg in Lycië, groen genoemd wegens de loof bossen.
voetnoot6-7
broederlijke lier: de lier werd door zijn broeder Mercurius uitgevonden en aan Apollo geschonken; vermaert: vertaling van insignis: versierd door; beschreielijken: vertaling van lacrimosus: tranen wekkend.
voetnoot8
erbarmelijken: jammerlike.
voetnoot9
toedrijven: zenden naar.

voetnootr. 1
Fuskus: Aristius Fuscus, dichter en grammaticus, boezemvriend van Horatius; oprecht: rechtschapen.
voetnoot2
Mooren: Mauritanen, zie Gezang II, regel 24.
voetnoot3
woestijnen van Lybië: in 't Latijn Syrtes.
voetnoot4-5
geleckt: bespoeld; Hydasp: Hydaspes, bijrivier van de Indus; daermen veele sproockjes van verziert (verzint): omschrijving van Lat. fabulosus: rijk aan overleveringen.
voetnoot6
buiten mijnen hoefslagh: vertaling van ultra terminum: buiten de grenzen van mijn grondbezit.
voetnoot7
hoedanigh een gedroght: een zodanig monster als...; van: door.
voetnoot8
Daunia (n.l. terra): het Dauniese d.i. Apuliese land, afgeleid, evenals het door Horatius hier gebruikte Daunias, van Daunus, mythologiese koning van Apulië, dat flinke strijdkrachten leverde; eekelbosschen: eikebossen.
voetnoot9
Jubaes landouwe: de landstreek van Juba II, door Augustus als koning van Mauretanië en een deel van Numidië en Gaetulië aangesteld.
voetnoot12
onbewoont: in 't Lat.: onbewoonbaar; de middellijn: de aequator. In 't Latijn: onder de wagen der al te nabije zon.
voetnoot13
zoet: lief.

voetnootr. 2
ongebaende: in 't Latijn: afgelegen, eenzaam.
voetnoot3
bladen: het adj. beweeglik blijft hierbij onvertaald.
voetnoot5
Getulisch: Gaetulië ligt in het binnenland van N.-Afrika.
voetnoot6
laet af van: schei uit met.
voetnoot+
In 't opschrift: Quinctilius Varo (foutieve vorm van Vondel voor Varus), zie het 18de Gezang.
De aanhef is onjuist vertaald. Bij Horatius luidt deze: Welke schaamte of matiging zou er kunnen zijn voor het verlangen naar een zo dierbaar hoofd? Leer mij treurzangen, o Melpomene.
voetnoot r. 1
de vader: de vader van de Muzen was Jupiter.
voetnoot4
luicken: sluiten.
voetnoot6
beklaghelijck: betreurenswaardig; vroomen: rechtschapenen.
voetnoot8
godvruchtigen: in het Latijn is pius bijstelling bij ghy: in uw vroomheid, al zijt ge vroom; geleent is een vrije vertaling van: heu non ita creditum: helaas, niet zó aan u toevertrouwd (dat ge hem kunt terugvorderen).
voetnoot10
het ydele beelt: het lege, ontzielde lichaam.
voetnoot11
Merkuur: Mercurius geleidde de schimmen (de zwarte schare) met zijn staf naar de onderwereld; het noodlot: letterlike vertaling van fata, dat in dit verband betekent: de noodlottige plaats, de Hades.
voetnoot13
gedult: lijdzaamheid.

voetnoot+
In 't opschrift: afgesolt: door stoeien uitgeput (Ned. Wdb. I, 1481).
voetnootr. 2-3
op de klinck stont: in 't Lat.: de scharnieren bewoog; na min volgen de aangehaalde woorden van de ‘dartele vryers’.
voetnoot4
den heelen nacht over: in 't Latijn behoort longas noctes bij vast (intussen) verloren ga (wegkwijn).
voetnoot5
ritse best: wulpse oude vrouw; verwaende: vertaling van arrogantes d.i. trotse, (u) versmadende.
voetnoot6
het Tracische onweder: vertaling van Thracius ventus, d.i. de Noordenwind; meer: heftiger.
voetnoot7
hengstigh: verlangend naar de hengst.
voetnoot8
de verrotte lever zal koocken: in 't Lat.: in de zwerige lever zal woeden; hartzeer: smart; in 't Latijn: jammerklacht.
voetnoot9
bloeiende: Lat. virenti, door Horatius adjectivies gebruikt voor viridis; d.i. lichtgroene (Vondel heeft dit niet begrepen); veilkrans: krans van klimop.
voetnoot10
Hebrus: rivier in Thracië, berucht om de koude die zijn stroom meebrengt; spitsbroeder: metgezel.
voetnoot+
In 't opschrift: L. Aelius Lamia: een bevriend ridder, aan wie Horatius ook de 17de Ode van het derde boek wijdde; rustigh en lustigh: krachtig (opgewekt) en vrolik.
voetnootr. 1
bevelen: toevertrouwen.
voetnoot3
onder de kille Noorder as: Lat.: onder de grote Beer, dus: in het Noorden.
voetnoot4
Tiridates, koning der Parthen, was in 30 v. Chr. naar Rome gevlucht om steun te zoeken; vervaert: schrik aanjaagt.
voetnoot5
bescheene: vertaling van apricos, d.i. in de zonneschijn ontloken.
voetnoot7
in te wyen: nl. in de onsterfelikheid, dus: onsterfelik te maken.

voetnootr. 2
uitheemsche wijze: barbaarse zede; de vlg. uitgave heeft: wilde ongebondenheit.
voetnoot3
eerlijck: fatsoenlik. Het Latijn heeft: en beschermt de achtenswaardige Bacchus voor bloedige twisten.
voetnoot4
gastmalen: in het Latijn: wijn en lampen.
voetnoot6
strengen: zware.
voetnoot7-8
wiens: wier; ter goeder uure: tot zijn geluk.
voetnoot9
vryster: meisje; blaeckt: doet ontgloeien.
voetnoot10
altijt: in elk geval. In 't Latijn: gij zondigt in elk geval door edele liefde.
voetnoot12
by ons beide: onder ons. Deze zin ontbreekt in alle geraadpleegde Latijnse uitgaven. Na deze woorden fluistert de vriend hem de naam van zijn geliefde in; elendige: ongelukkige; die hooger behoorde te zien: in het Latijn: die een betere liefde waard zijt.
voetnoot13
in hoe groot gevaer: in 't Latijn: in Charybdi (zinspeling op de hebzucht van het meisje); kol: toverkol; in het Latijn saga: waarzegster.
voetnoot14
door Tessalisch (lees Thessalisch) vergif: de bedoeling is: van het Thessalies vergif, d.i. de toverdrank; Pegaes: Pegasus, het gevleugelde paard dat Bellerophon bereed, toen hij de Chimaera doodde, het vuurspuwende monster, drievormig, omdat het van voren leeuw, in het midden geit, van achteren draak was.
voetnoot+
In 't opschrift: bevele: toevertrouwe.
voetnootr. 1
Archytas, een beroemd filosoof uit de school van Pythagoras, was bij een schipbreuk omgekomen. Doordat zijn lijk onbegraven bleef, kon zijn geest geen rust vinden en de onderwereld niet bereiken. Deze ode bevat een dialoog tussen zijn geest en een voorbijvarende schipper; loon: Lat. munera: geschenk; besluit: omsluit (als graf); Matinischen: de Matinus is een berg en voorgebergte in Apulië.
voetnoot2
meester: Lat. mensor. Te verbeteren in meter?
voetnoot4
Onvertaald bleef het woord morituro: daar ge toch moest sterven; Pelops vader: Tantalus; gast: disgenoot; mede gesneeft: ook gevallen (gestorven).
voetnoot5
Titon: Tithonus, door Aurora naar de hemel gevoerd, was daar gestorven; geheimraet: collectief: de geheime raad (Ned. Wdb. IV, 845).
voetnoot6
den zoon van Pantois (lees Panthous): Euphorbus, een held in de Trojaanse oorlog.
voetnoot7
gewoudt: macht; beuckelaer: schild. In plaats van opgehangen heeft het Latijn: afgenomen (refixus). Op dit schild stond zijn naam.
voetnoot8-9
niet als: niets dan; zenuwen: spieren, vlees; ten beste gegeven: prijs gegeven; geen onaerdigh: een voortreffelik.
voetnoot12
krijgh: vertaling van Mars, hier als god bedoeld; gierige: (op winst) beluste.
voetnoot13
oulingen: grijzaards (Z. Ned. ouderling).
voetnoot14
Proserpijn: Proserpina, godin van de onderwereld. In deze regel begint de schim van Archytas te spreken.
voetnoot15
overstulpte: bedolf; de Ilyrische baren: de Adriatiese zee.
voetnoot16
u boosaerdigheit: vertaling van malignus, dus: gij uit boosaardigheid.
voetnoot17
aerde gebreck hebben: gebrek hebben aan aarde; ghy behouden wezende: absolute constructie: terwijl gij ongedeerd blijft.
voetnoot18
Eurus: de Z.O.-wind; den Hesperischen golven: de Italiaanse zee.
voetnoot19
die het vermagh: die daartoe de macht heeft.
voetnoot20
Verzuimtghe enz.: onjuiste vertaling. Het Latijn heeft: acht gij het gering, een bedrog te begaan.
voetnoot21
bedrogh: vertaling van fraus, dat hier eer: zonde betekent.
voetnoot22
straf: in 't Lat. volgt nog: en onverbiddelike vergelding.
voetnoot23
dapper: in hoge mate, op geduchte wijze (Ned. Wdb. III, 2295).
voetnoot24-25
Hoewelghe u haest: beter: al hebt ge haast; t'zeil gaen: verder varen.
voetnoot26
drie schoppen: vrije vertaling van ter: driemaal; worpt: oude vorm naast werpt.

voetnoot+
In 't opschrift: aen: voor. - Iccius, filosoof, met Horatius bevriend, nam in 24 v. Chr. deel aan bij een expeditie tegen Gelukkig Arabië.
voetnootr. 1-2
vlamt op: verlangt vurig naar; reedt toe: maakt toebereidselen voor; gestrengen: geweldige; Saba: een landschap in Arabië.
voetnoot3
Meed: Mediër.
voetnoot4
afgerecht op: geoefend in.
voetnoot5
naer zijn vaderlands wijze: in het Latijn: met de vaderlandse boog; Serische: de Seres waren ervaren boogschutters.
voetnoot7
deizen: terugstromen. Na het vraagteken loopt de zin door.
voetnoot8
alsins: van alle kanten; Panetius (lees: Panaetius): een beroemd Stoïcijn.
voetnoot9
gezelschap: school.

voetnootr. 2
vervaer: verplaats u naar, neem uw intrek; kappel: het Latijnse aedes betekent hier woning.
voetnoot3
het blaeckende (vurige) jongsken: Amor; de bevalligheden: de Gratiën.

voetnootr. 1
ingewyden: vertaling van dedicatus: door wijding (van heiligdommen) geëerd.
voetnoot2
in de schale: de bedoeling is: uit de schaal, nl. om te plengen voor de goden.
voetnoot4
van Liris: door Liris, grensrivier van Campanië en Latium; gerusten: kalm stromende.
voetnoot6
begaefde: begiftigde.
voetnoot7
zelfs: zelf; lieftalligh: geliefd bij.
voetnoot8-9
schadeloos: ongestraft, ongedeerd; vergulde glazen: in 't Latijn: gouden bekers; vermangelt: verruild.
voetnoot10
cikoren: cichorei of andijvie (Ned. Wdb. III, 2031); maluwe: malve; Latoe: vokatief van Latous: zoon van Latona, Apollo.
voetnoot11
gezonts lijfs: oude absolute genitief: in volle gezondheid.
voetnoot12
oneerlijcken: niet geacht door zijn medeburgers (Ned. Wdb. X, 1557: aanhaling uit Hooft); cyter: dichtkunst.

voetnootr. 1
Wy verzoecken: vertaling van Poscimus, dat Vondel in zijn editie aantrof, maar dat geen goede zin geeft. Een betere lezing is Poscimur: wij worden gedrongen (tot dichten). Daarachter moet dan een punt staan.
voetnoot2
Wel op: Welaan.
voetnoot3
de Lesbische burger: de dichter Alcaeus (± 600 v. Chr.).
voetnoot4
gesolt: heen en weer geslingerd.
voetnoot6
het wicht: Cupido, die Venus altijd begeleidt; Lycus: een schone jongeling, door Alcaeus bezongen.
voetnoot7
bruine: donkere.
voetnoot9
daer het te passe komt: minder juiste vertaling van Lat. rite: met gepaste eerbied.

voetnoot+
In 't opschrift: Albius Tibullus, de bekende lierdichter en vriend van Horatius; zich belge: boos wordt.
voetnootr. 1
te zeer is in 't Latijn te verbinden met memor: door al te zeer te denken aan; onvermorwelijcke: onvermurwbare.
voetnoot2-3
by die trouwelooze: vrije vertaling van: na verbroken trouw; Cyrus minne: de liefde voor Cyrus.
voetnoot4
heeft treck tot: voelt zich aangetrokken tot; spijtige: vertaling van aspera: stuurse.
voetnoot6-7
zich verloopen: zich vergeten, zondigen; en den fellen minnegodt: deze woorden ontbreken in het Latijn; gemoeden: gemoederen, karakters.
voetnoot8
een aerdiger vryster: vertaling van melior Venus: een waardiger liefde; naer my stont: mijn gunst trachtte te verwerven.
voetnoot9
wreeger: het woord wreeg, in geen woordenboek aangetroffen, zou uit wredig samengetrokken kunnen zijn (vgl. sneeg uit snedig) en als synoniem van wreed betekenen: bars, onvriendelik.
voetnoot10
afspoelt: uitspoelt (Lat. curvantis: doende inbuigen).

voetnootr. 1
raezende wijsheit: vertaling van insaniens sapientia: onzinnige filosofie, nl. het Epicurisme, dat de invloed der goden op het wereldgebeuren lochent; een koel kerckyveraer: onverschillig voor het vereren van de godin; vast: voortdurend.
voetnoot2
geparst: gedrongen.
voetnoot6
kaap van Atlas (ingevoegd naar de uitgave van 1656): vertaling van Lat. Atlanteusque finis, d.i. de grens van de Atlantiese oceaan.
voetnoot8-9
horrende: een gonzend, snorrend geluid gevende (Ned. Wdb. VI, 1122); het zeil in top te halen: met volle kracht te zeilen. Aardig heeft Vondel de beeldspraak vernederlandst; in het Latijn staat: van hier een diadeem weggenomen, daar er een geplaatst.

voetnootr. 1-2
Antium, stad in Latium, bezat een beroemde tempel van Fortuna; de menschen, uitg. 1656: de sterflijcke menschen; lijcken: vertaling van funera: begrafenissen.
voetnoot4
Karpatische: Aegaeïese; Bytynische: Bithynia had levendig handelsverkeer met Italië; kruissen: Lat. lacessit, d.i. trotseert.
voetnoot5
Dakus: Daciër.
voetnoot6
forsse: onversaagde.
voetnoot7-8
nijdigen: afgunstige; de staende zuil: symbool van de gevestige macht.
voetnoot9
tot de wapens: tot wapening.
voetnoot10-11
noot: vertaling van necessitas, de noodzakelikheid, het Noodlot; bouten (ijzeren pinnen) en beitels veraanschouweliken de hechtheid van de bouw, de onwrikbaarheid van de beslissingen; klavier of klauwier: haakspijker (Ned. Wdb. VII, 3600).
voetnoot12
met wit laken omhangen: gelijk de priesters van Fides, die bij het offeren een witte band om de hand gewikkeld hadden.
voetnoot14
hoewel: in 't Lat. utcumque: zodra slechts.
voetnoot16
deist: trekt zich terug, wendt zich van u af; de zin loopt hier door; bezwijcken: worden afvallig (Ned. Wdb. II, 2521); het juck, nl. van de tegenspoed.
voetnoot17
op het hef lopen: leeg gaan worden (hef: droesem; Ned. Wdb. VI, 418); in 't Latijn: als de kannen met de droesem verdroogd zijn.
voetnoot18
zwarm: schaar.
voetnoot20-21
gesneuvelde broederen: nl. in de burgeroorlogen; zueren: harde, zonder ontferming.
voetnoot22
heiloozen: vertaling van nefasti: onheil verspreidend; ongeschent: ongeschonden, ongerept.
voetnoot24
lemmer: vertaling van ferrum: ijzer, zwaard; Massageten: een Scyties volk, ten O. van de Zwarte zee.

voetnootr. 1
belooft kalverbloet: het verschuldigde offer.
voetnoot2
paeien: tevreden stellen (uitg. 1656: verzoenen).
voetnoot4
omdeelt: ronddeelt; Lamia: vgl. Ode 26 van Boek I.
voetnoot5-6
eenen: eenzelfde. Met de meester is de gekozen koning bij het spel bedoeld; tabbert verwisselt hebben: volwassen geworden zijn. Op 16-jarige leeftijd wisselde de jongeling de toga praetexta voor de toga virilis; niet ongetekent: geluksdagen worden met krijt aangetekend.
voetnoot7
Voor De denke men: Laet.
voetnoot8
stuwen: naar binnen werken; met eenen snirs: in één teug; bij Bredero: met een snaers (Ned. Wdb. op snars, XIV, 2264); in het Latijn is sprake van een Thraciese dronk.
voetnoot9
over: aan.
voetnoot10
licht verflenste: vertaling van brevis: kort durende.
voetnoot11
puilende: het Latijn heeft putres: smachtende; weelderig kringkelt: de bedoeling is: hem vaster omslingert.
voetnoot12
veil, klimop; pol: minnaar.

voetnootr. 1
Spitsbroeders: makkers; omgesprongen: rondgedanst.
voetnoot2
priesterlijcke bancketten: bij deze feestmalen werden de borstbeelden der goden op de rustbedden geplaatst.
voetnoot3
vernen: van het vorige jaar; de koningin: Cleopatra, die door haar verhouding tot Antonius de hoop had opgevat, koningin van Rome te worden, wat voor de stad noodlottig kon zijn.
voetnoot4
't uiterste bederf: volledig verderf (in 't Lat. dementis, d.i. waanzinnig); den rijcke een lijck: voor het rijk de ondergang (Lat. funus: begrafenis); toereede: bereidde.
voetnoot5
die slaat op koningin (r. 3).
voetnoot6
geborgen: gered. De gehele vloot van Antonius werd in de slag bij Actium (31 v. Chr.) verbrand, behalve één schip, waarop hij ontkwam. Het vervolg van de zin moet zijn: stuitte haar voorspoed.
voetnoot7
Mareotischen: naar Mareotis, groot meer bij Alexandrië, aan welks oever wijnstokken groeiden.
voetnoot8
tot bedaren: in 't Lat. in veros timores: tot de werkelikheid van de schrik; vliegende: wegijlende.
voetnoot10-11
Aemonie: Haemonia, dichterlike naam voor Thessalië; lantbederffelijck gedroght: monster, verderfelik voor het land; groothartiger: moediger.
voetnoot12
wijfachtigh: naar vrouwelike aard.
voetnoot14
durf: durft.
voetnoot16
forsser: dapperder; opgezette: opzettelike, vrijwillig gezochte.
voetnoot17
Liburnischen schepen: een bepaald soort van schepen, die de Romeinen van de Liburniërs, d.z. Illyriese zeerovers, hadden nagemaakt; benijde: niet gunde; geen geringe vrou: een vrouw van hoge afkomst.
voetnoot18
staetelooze: privaat persoon (staet: hoge stand); triomf: de triomftocht (te Rome); omgevoert: rondgeleid.
voetnoot+
In 't opschrift: toestel: voorbereidselen, omslag.
voetnootr. 1
gerechten: het Latijn heeft adparatus: toebereidselen.
voetnoot2-3
Ick bekommerme ernstigh: ik verlang nadrukkelik; nadien: omdat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius