Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en OvidiusToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.00 MB)

XML (3.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

(1934)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 326]
[p. 326]

Q. Horatius flakkus Gezangen.
Het vierde boeck.aant.

Aen Venus. Het eerste Gezang.

Dat hy nu een oude bereickt hebbe, waer in zijn gemoedt zich van Venus behoort te spanen.Ga naar voetnoot+

1 O lang gevierde Venus, ghy roert alweer de trommel. Och, och, ver-Ga naar voetnootr. 1 2 schoonme: ick ben nu zulck een man in het velt niet, als toen ick diendeGa naar voetnoot2-3 3 onder de goetaerdige Cynara. O ghy wreede moeder der zoete minnego- 4 dekens, staeck my, die nu out en kout in het vijftigste jaer ga, tot uwe lief-Ga naar voetnoot4-5 5 koozeryen te buigen. Ga daer de vleiende gebeden der jongelingen u noo- 6 digen. Ghy, die gezwint van purpere zwanen gevoert wort, zult ten huizeGa naar voetnoot6 7 van Paulus Maximus beter onthaelt worden; indienge een bequaem hartGa naar voetnoot7 8 zoeckt te ontvoncken: want een edel en schoon jongeling, en welspree- 9 ckende voor de bekommerde misdaedigen, en in veelerleie kunsten geleert,Ga naar voetnoot9 10 zal uwe oorloogsvaenen wijt laeten vliegen: en wanneer hy lacht, om dat 11 hy meer by haar vermagh dan de medevryer, met zijn milde geschencken, 12 zal hy u, neffens het Albaensche leck, een marmoren beeldt oprechten, inGa naar voetnoot12 13 uwe cypresse kerck. Daer zultge veel wierroocks riecken, en u vermaeckenGa naar voetnoot13 14 met gezangen, vermengt met spel van lier, Berecyntischen kromhoren, enGa naar voetnoot14 15 fluite. Hier zullen de jongelingen met de tangere maeghdekens, tweemaelGa naar voetnoot15 16 's daeghs, uwe Godheit loven, en drimael trippelende met hare blancke 17 voetjens de aerde doen daveren, gelijck de priesters van Mars. Ick schep 18 nu geenen lust in vrouwen, jongelingen, nochte lichtgeloovige hope vanGa naar voetnoot18 19 weerliefde, nochte om strijt wijn te drincken, nochte de hooftslapen met 20 frissche bloemen te kranssen. Maer och, Ligurin och, waerom biggelen de 21 tranen langs mijne wangen? Waerom hapert mijn welspreeckende tong,Ga naar voetnoot21

[pagina 327]
[p. 327]

22 midden in mijn rede. My dunckt dat ick u 's nachts in mijnen droom om- 23 helze. O ghy harde, nu duncktme dat ick u voorvlughtige volgh, over veldenGa naar voetnoot23 24 en vlietende stroomen.Ga naar voetnoot24

Aen Antonius Julus. Het II. Gezang.

Hy looft Pindarus, en zeit dat het gevaerlijck zy hem naer te streven.

1 O Julus, wie toeleit Pindarus naer zijn kroon te steecken, die weeght zichGa naar voetnootr. 1 2 op wasse vleugels, op zijn Dedaels, om de glaze zee te vernoemen. Pin-Ga naar voetnoot2-3 3 darus bruist, gelijck een vliet ten bergh afschietende, dien de plasregens op 4 de vermaerde oevers hebben doen aengroejen; en stroomt en barnt metGa naar voetnoot4 5 eenen diepen boezem; waerdigh om met Apolloos laurier vereert te worden,Ga naar voetnoot5 6 het zy hy nieuwe woorden door zijn trotse vaerzen rolt, of op rijmeloose 7 voeten treet; het zy hy van Goden zinge, of Koningen van goddelijckenGa naar voetnoot7 8 bloede; waer door de Centauren rechtvaerdigh omgekomen zijn, en deGa naar voetnoot8 9 ysselijcke vierbraeckende Chimeer sneefde; het zy hy prijze die vergodet,Ga naar voetnoot9 10 met den palm by Elis verkregen, te huis komen; of worstelaer, of renstrijder, 11 en beschencktze met een gave, die beter is dan hondert pronckbeelden;Ga naar voetnoot11 12 het zy hy beschreie den bruidegom, die de bedruckte bruit ontschaeckt is;Ga naar voetnoot12 13 en de krachten, en gemoeden, en goude zeden hemelhoogh verheffe, enGa naar voetnoot13 14 haer den duisteren afgront benijde. De Tebaensche zwaen vliegt hooghGa naar voetnoot14 15 in de lucht, zoo menighmael, o Antoni, als hy verheven door de wolcken 16 streeft. Ick geringer dichte mijn vaerze met moeite; gelijck de Matijnsche bie,Ga naar voetnoot16 17 lezende aengenamen tijm, met veel arbeits, ontrent het wout en den oever 18 van het vochtige Tivoli. Ghy poeet, zult met eenen hooghdravender stijl 19 van Cesar zingen, wanneer hy, met den verdienden laurier verciert, de 20 forsse Gelderschen in triomf naer het Kapitool sleept; boven wien hetGa naar voetnoot20 21 nootlot en de goede Goden noit yet grooters of beters ter weerelt voort- 22 gebrogt hebben, nochte voortbrengen zullen, schoon de goude eeuwenGa naar voetnoot22 23 weder te voorschijn quamen. Oock zultge zingen de feesten en gemeeneGa naar voetnoot23-24 24 stadts blijschap over de verkrege wederkomste van den dapperen August; 25 en de vierschaer, die van pleiten viert. Indien ick wat zeggen kan, dat hoo-Ga naar voetnoot25

[pagina 328]
[p. 328]

26 rens waerdigh is, zoo zullen mijne vaerzen mede daer by komen, en geluckighGa naar voetnoot26 27 door het wederkeeren van Cesar zal ick zingen: o schoone zon: o loflijck 28 licht! en terwijl de veltheer voortga, zullenwe dickwils zingen: Jö triomfe! 29 De heele stadt zal Jö triomfe! roepen; en wy zullen den genadigen Goden 30 wierroock opofferen. Tien stieren, en zoo veele koeien zullen u van uweGa naar voetnoot30 31 bedeloften bevryen, my een teer gespeent kalf, het welck in de ruime beem-Ga naar voetnoot31 32 den groeit: dat met zijne star (waerin het een sneeuwitte blaer voert, en voortGa naar voetnoot32 33 ros over het heele lijf is) het gehoornde licht der nieuwe mane nabootst.Ga naar voetnoot33

Aen Melpomen. Het III. Gezang.

Dat hy door de dichtkunst eenen onsterflijcken naem zal bereicken.

1 O Melpomen, dienghe in zijne geboorte eens met gunstigen oogen toe-Ga naar voetnootr. 1 2 gelonckt hebt, die zal geen doorluchtigh worstelaer worden: geen gezwintGa naar voetnoot2 3 paert zal hem triomfeerende op den Grieckschen renwagen omvoeren: 4 nochte de oorloogh zal hem, als veltoverste, met Delfische laurieren ver-Ga naar voetnoot4 5 ciert, niet aen het Kapitool toonen, om dat hy der Koningen opgeblaze 6 dreigementen kneusde: maer de wateren, die door het vruchtbare TivoliGa naar voetnoot6 7 vloeien, en het dicke woudtloof zullen hem edel maecken, door Eolische 8 vaerzen. Het volck van Rome, de hooftstadt der werelt, kent my waerdighGa naar voetnoot8 9 onder de beminde reien der poëten gezet te worden: en nu ben ick den 10 nijt te boven geraekt. O Zanggodin, die liefelijk op de goude luite slaet:Ga naar voetnoot10 11 o ghy die, indien 't u luste, oock de stomme visschen zoudt kunnen zingen 12 leeren, als een zwaen, dat men in 't voorby gaen my met vingeren nawijst: 13 zie daer gaet de Roomsche lierspeelder; dat heb ick alleen door u: dat ickGa naar voetnoot13 14 leef en gewilt worde, zoo ick gewilt worde, dat magh ick u dancken.Ga naar voetnoot14

Drusus lof. Het IV. Gezang.

Hy viert over zijn zege, op Graubunders en Zwaven behaelt.Ga naar voetnoot+

1 Hoedanigh eenen vogel, schiltknaep des blixems (wien Jupiter, de KoningGa naar voetnootr. 1-8Ga naar voetnoot1 2 der Goden, heerschappy over de wufte vogels gaf, om dat hy hem getrouGa naar voetnoot2 3 bevondt, in het schaecken van den blonden Ganimedes) de vaderlijckeGa naar voetnoot3 4 kracht en jeught eertijts, eer hy vlugh was, uit het nest joegen, de lente-Ga naar voetnoot4

[pagina 329]
[p. 329]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

5 winden, toen de winter voorby was, het vliegen, 't welck hy ongewoon 6 was, al bevende leerden; de levendige kracht flus, als eenen vyant, naer deGa naar voetnoot6 7 schaepskoyen stierde, en de lust tot aes en gevecht nu tegens de weerendeGa naar voetnoot7-8 8 draecken aendreef: of hoedanigh een leeu, onlangs van zijn moeders rosse 9 speen afgeruckt, van het geitken, grazende op de weeldige weide, gereet omGa naar voetnoot9 10 met de eerste tanden verslonden te worden; gezien wert, zoodanigh zaegenGa naar voetnoot10 11 de Graubunders, en edele Zwaben Drusus beneden de Alpes oorloogen; 12 van welcken ick niet wil onderzoecken, door wienze een bijl tot geweerGa naar voetnoot12 13 leerden bezigen, gelijck de Amazonen: oock is 't onmogelijck alles te weeten. 14 Maer de wijt en zijt overwinnende benden, door zijnen raet weder over-Ga naar voetnoot14 15 wonnen, gevoelden wat geest en vernuft, in een geluckigh hof wel opge-Ga naar voetnoot15-16 16 voedt, en wat Augustus vaderlijck hart over de jonge Neronen vermoghten. 17 Vromen worden van vromen, goeden van goeden geboren. In kalvers enGa naar voetnoot17 18 veulens blijckt des vaders deught, en fiere adelaers teelen geene weerlooze 19 duif: maer leering drijft den ingeboren aert uit, en goede opvoeding stercktGa naar voetnoot19 20 het gemoedt. Waer de zeden afneemen daer onteeren de ondeughden de 21 goede inborst. Wat ghy, o Rome, den Neronen schuldigh zijt, dat getuight 22 de vliet Metaurus, en de vrome Asdrubal, en die heldere dagh, op wienGa naar voetnoot22 23 de duisternis uit Latie verdreven is; die allereerst ons toeloegh met eenenGa naar voetnoot23 24 vruchtbaren zege, toen de vervloeckte Afrikaen door d'Italiaensche steden 25 vlughte, als een vlam langs de fackels, of de Oosten wint over de Siciliaen-Ga naar voetnoot25 26 sche zee. Hier na groeide de Roomsche jeugt door voorspoedige toghtenGa naar voetnoot26 27 altijt aen; en de kerckbeelden, door het goddeloos oproer der Penen, ver-Ga naar voetnoot27 28 woest, raeckten weder over ent; en de meineedige Hannibal borst ten lesteGa naar voetnoot28 29 aldus uit: [Wy harten, een roof van verscheurende wolven, volgen vanGa naar voetnoot29 30 zelfs hen, die, door ons te leiden en t'ontvlughten, heerlijck triomferen.] 31 Dit volck het welck kloeckhartigh, uit het verbrande Troje, het heiligh-Ga naar voetnoot31-32 32 dom, gesolt op de Tuskaensche zee, kinders, en afgeleefde vaders binnen 33 d'Ausonische vesten gedraegen heeft, is gelijck een galnotenboom, dieGa naar voetnoot33 34 met scherpe bijlen afgeknot, op Algidus, vruchtbaer van bruin loof, doorGa naar voetnoot34 35 het verlies en afhouwen zijner tacken, oock na het snoeien, meer bot, enGa naar voetnoot35

[pagina 330]
[p. 330]

36 uitspruit. Hydra, door het onthoofden, groeide niet stercker aen, tegensGa naar voetnoot36 37 den onverwinnelijcken Herkules: en Kolchis, nochte het Echionische TebenGa naar voetnoot37 38 hebben geen grooter ondier gedempt. Dompelt het in zee, het zal schoonerGa naar voetnoot38 39 worden: kampt ghy 'er tegens, het zal den overwinner, die noch in zijn 40 volle kracht is, met grooten lof ter aerde vellen, en oorlogen voeren, daer 41 de vrouwen den mont vol af zullen hebben. Ick zal nu geen hoovaerdigeGa naar voetnoot41 42 gezanten naer Kartago mogen zenden. Alle onze hope en het geluck onzesGa naar voetnoot42 43 naems leit 'er toe, nu Asdrubel gesneuvelt is. Niets is 'er dat der KlaudienGa naar voetnoot43 44 armen niet volvoeren konnen, die van Jupijns goedertiere godtheit be- 45 schermt, en door hunne doortrapte treken in allerlei oorlooghsgevaerGa naar voetnoot45 46 gered worden.

Aen Augustus. Het V. Gezang.

Dat hy zich naer Rome spoede.

1 O allerbeste wachter van 't Romulische volck, gesproten uit den goeder-Ga naar voetnootr. 1 2 tieren goden, te lang blijftge wech. Koom weder, ghy die den heiligen 3 Raet der Vaderen een spoedige wederkomste belooft hebt. O goede Vorst,Ga naar voetnoot3 4 verlicht het vaderlant met uwen glans: want waer u aenschijn, als een lente, 5 den volcke bestraelt, daer daeght het liefelijcker op, en de zon schijnt 'erGa naar voetnoot5 6 schooner. Gelijck een moeder altijt het oogh naer den boghtigen oever 7 heeft, en met bedeloften, gebeden, en geluckwenschen om haren zoonGa naar voetnoot7 8 roept, die aen de overzijde der Karpatische zee te lange vertoeft, naerdien 9 hem Noortsche buien met tegenwint over het jaer buiten 's lants ophouden;Ga naar voetnoot9 10 zoo verlangt het vaderlant, aengeport door getrouwe begeerten, oock naerGa naar voetnoot10 11 Cesar: want dan gaet de os veilig door de beemden weiden: Ceres en hetGa naar voetnoot11 12 vruchtbare geluck voeden de velden: de zeeluiden kruissen gerustelijckGa naar voetnoot12 13 de zee: de Trou is ang voor laster: het kuische huis wort niet bevlecktGa naar voetnoot13 14 door schennis: gewoonte en wet hebben het smettelijck overspel getemt:Ga naar voetnoot14 15 de kraemvrou wort door haer kroost geprezen: straf volght de misdaet opGa naar voetnoot15

[pagina 331]
[p. 331]

16 de hielen. Wie vreest voor den Parth? Wie voor den killen Scyth? WieGa naar voetnoot16 17 voor het ysselijck Duitsche bloet nu Cesar noch leeft? Wie past op denGa naar voetnoot17 18 oorloogh des fellen Spanjaerts? Elck brengt den dagh ten avont op zijne 19 heuvels, en huwt den wijnstock aen den olm. Van daer gaet hy vrolijckGa naar voetnoot19 20 ter maeltijt, en wanneer het tweede gerecht opgezet is, drinckt hy ter eereGa naar voetnoot20 21 van u, zijnen Heiligh: voor u stort hy lange gebeden, en wijn, en stelt uweGa naar voetnoot21-22 22 godheit onder zijne huisgoden; gelijck Griecken de gedachtenis van Kastor 23 en den grooten Herkules houdt. O goede Vorst, och ofge Italie eenen lang-Ga naar voetnoot23 24 duurigen vrede beschafte. Aldus spreeckenwe nuchteren vroegh morgens:Ga naar voetnoot24Ga naar voetnoot24-25 25 aldus spreeckenwe beschoncken zijnde, wanneer de zon onder is.

Aen Apollo en Diane. Het VI. Gezang.

Eeuwgedicht.Ga naar voetnoot+

1 O Godt, die Tityus, den schaecker, en Niobes vermete tong aen haereGa naar voetnootr. 1 2 kinders gewroken hebt; wiens wraeck oock de Tessalische Achilles ge- 3 voelde, die bykans overwinner van 't hooge Troje, en grooter dan anderen, 4 maer tegens u een ongelijck kamper was: hoewel hy, een strijtbaer zoon der 5 zeegodinne Tetis, de Dardanische torens met zijne drillende speer schudde.Ga naar voetnoot5 6 Hy plofte ter aerde, gelijck een pijnboom, van de scharpe bijl getroffen; 7 of cypres, van den Oosten wint gedreven, en viel op zijnen mont in hetGa naar voetnoot7 8 Trojaensche stof. Hy zoude, besloten in den paerde, het welck MinerveGa naar voetnoot8 9 geveinsdelijck toegeheilight was, de t'ontijdt vierende Trojanen, en PriamsGa naar voetnoot9 10 vrolijck danssende hof niet bedrogen hebben; maer op de verwonne men-Ga naar voetnoot10 11 schen gebeten, voor de vuist, de zuigelingen, oock de vruchten, daer deGa naar voetnoot11 12 moeders noch van zwanger waren, o gruwel, door het Griecksche vier ver- 13 teert hebben; 't en ware de vader der Goden, bewogen door uwe en Venus 14 aengename gebeden, Eneas zaecken begunstigende, bestemt hadde dat deGa naar voetnoot14 15 vesten met een beter geluck zouden opgebout worden. O Febus, ghy lier-Ga naar voetnoot15 16 speelder, ghy leermeester der schrandere Talye, die uw hair in den vliet 17 Xantus dompelt: O ongebaerde Apollo, bescherm de eere der Latijnsche 18 Zanggodinne. Febus heeftme den geest der dichtkunste, en den naem van

[pagina 332]
[p. 332]

19 poeet gegeven. O ghy puick der maeghden en jongelingen uit doorluchtigeGa naar voetnoot19 20 vaders gesproten, die onder de beschuttinge der Delische Diane staet, die 21 door haren boogh vlugtende losschen en harten temt; bewaer de LesbischeGa naar voetnoot21 22 dichtmaete, en mijn vingerspel, die naer gewoonte loven Latonaes zoon,Ga naar voetnoot22 23 en de maen, op haren tijt wassende, het welck de vruchten voorspoedigh 24 doet groeien, en de rollende maenden gezwint voortrolt. Wanneerghe ge-Ga naar voetnoot24 25 trout zijt, zultghe zeggen: ick, die de maet van den Poeet Horatius leerde, 26 hebbe op de hondertjarige feest een liet gezongen, dat den Goden aen-Ga naar voetnoot26 27 genaem is.

Aen Torquatus. Het VII. Gezang.

Na het voorstellen van d'aenkomste der lente, noodight hy hem tot een vrolijck leven.Ga naar voetnoot+

1 De sneeu is gesmolten: het velt krijgt weder gras, en 't geboomte loof. 2 De landou is verandert, en d'afloopende vlieten glyen langs de oevers.Ga naar voetnootr. 2 3 De Bevallijckheit met de Nymfen en beide haere zusters heffen naeckt deGa naar voetnoot3-4 4 reien aen. Het jaer en de uur, die met den koesterenden dagh heneglipt, 5 vermanen u op geene onsterflijckheit te hoopen. De westewinden ver- 6 zachten de koude: de zomer, die zoo haest vergaet als d'ooftijt vruchtenGa naar voetnoot6 7 draeght, verdrijft de lente: en korts daer na komt de logge winter weder:Ga naar voetnoot7 8 nochtans vergoeden de snelle maenden de schade van 't jaer: wy, eens 9 nedergedaelt, by den godtvruchtigen Eneas, den rijcken Tullus, en Ankus,Ga naar voetnoot9 10 zijn stof, en schaduwe. Wie weet of de Goden daer boven den dagh van 11 morgen aen den dagh van huiden knoopen zullen. Alles watghe met eenGa naar voetnoot11-13 12 vriendelijck hart gegeven hebt, dat zal uw verlangende erfgenaem ont- 13 beeren. Wanneerghe eens gestorven zijt, en Minos eens een deftigh vonnis 14 over u gesproken heeft, dan zal, o Torquaet, uw geslacht, welspreeckent- 15 heit, uw godvruchtigheit u het leven niet wedergeven: want Diane zelf 16 verlost haren kuischen Hippolijt uit de duisternis des afgronts niet, enGa naar voetnoot16 17 Teseus is niet maghtigh zijnen vrient Piritous uit de ketenen des DootsGa naar voetnoot17 18 te verlossen.

[pagina 333]
[p. 333]

Aen Martius Censoryn. Het VIII. Gezang.

Niets krachtiger dan gedichten, om zijnen naem en faem de vergetenisse t'ontrucken.

1 O Censorijn, ick zoude gewilligh schaelen schencken, en bekers, dieGa naar voetnootr. 1 2 mijnen spitsbroederen aengenaem zijn; oock drievoetstoelen, een belooninge 3 der dappere Griecken: en ghy zoudt de allerslimste gaeven niet genieten,Ga naar voetnoot3 4 waer ick gestoffeert van kunst, door Parrasius gewrocht, of Scopas; deesGa naar voetnoot4 5 vernuftigh, om nu eenen mensch dan eenen Godt in steen te houwen; die,Ga naar voetnoot5 6 in 't schilderen met vloeiende verwen: maer ick hebbe die maght niet, en 7 ghy maeckt'er geen werck af, en uwe zinnelijckheit streckt tot die fraeicheitGa naar voetnoot7 8 niet. Ghy zijt met vaerzen vermaeckt; vaerzen kan ick u bestellen, en dieGa naar voetnoot8 9 gifte waerdeeren. Geene uitgehouwe marmorsteenen, van het gemeene-Ga naar voetnoot9 10 beste opgerecht, waer door vroome helden naer hunne doot herleven;Ga naar voetnoot10 11 geene gezwinde vlught, en Hannibals te rugh gedreve dreigementen, nochteGa naar voetnoot11 12 de brant van het godlooze Kartago, maecken den lof van hem, die Afrika 13 dwingende, den bynaem van Afrikaner kreegh, niet doorluchtiger dan deGa naar voetnoot13 14 Zanggodin van Kalabrie: nochte ghy zult geenen loon van uwe braeveGa naar voetnoot14 15 daden genieten, indien de schriften zwijgen. Wat waer Mavors, en IliaesGa naar voetnoot15-16 16 zoon, indien het nijdige stilzwijgen Romulus verdiensten hinderlijck waer? 17 Gunst, en deught, en de tong der maghtige poeeten rucken Eakus uit denGa naar voetnoot17 18 vergetelpoel, en dragen hem den Elysiaenschen velden op. De Poëzy laetGa naar voetnoot18 19 niet toe dat den lofwaerdigen man sterve. De Poëzy verheft hem ten hemel. 20 Zoo is de wackere Herkules aen Jupijns disch gezeten. De klare Twee-Ga naar voetnoot20-21 21 lingstar ontruckt de diepe zee de lecke kielen. Bacchus, zijne hooftslaepen 22 met groene wijngaerdrancken bekranst hebbende, brengt de bedeloftenGa naar voetnoot22 23 tot een goet einde.

Aen Lollius. Het IX. Gezang.

Dat zijne nochte de vaerzen van andere Poëten nimmermeer vergaen zullen.

1 Op datghe misschien niet gelooft dat de woorden, waerdigh om onderGa naar voetnootr. 1 2 de lier te zingen, die ick, geboren by den luit ruischenden Aufidus, doorGa naar voetnoot2-3

[pagina 334]
[p. 334]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

3 noit gehoorde kunsten, spreeck, vergaen zullen, hoewel de Meonische 4 Homeer boven aen zit; nochtans leit de Pindarische en Ceesche Poëzy,Ga naar voetnoot4 5 nochte het dreigende gedicht van Alcëus, en het deftige van StesichoorGa naar voetnoot5 6 niet achter de banck: en de tijt heeft niet uitgewischt hetgeen AnakreonGa naar voetnoot6 7 eertijts speelde. De minne schept noch adem, en de blaeckende liefde, deGa naar voetnoot7 8 snaren der Eolische jongkvrouwe toevertrout, is noch in 't leven. De Lacede-Ga naar voetnoot8 9 monische Heleen blaeckte niet alleen door de getoide perruick des over-Ga naar voetnoot9 10 speelers, en verwonderde zich niet alleen over kleeders met gout gebor-Ga naar voetnoot10 11 duurt, en de koningklijcke gewaeden, en zijnen stoet. Teucer heeft oockGa naar voetnoot11 12 niet eerst met zijnen Cydonischen boogh geschoten. Troje is niet maerGa naar voetnoot12 13 eenmael besprongen. De groote Idomeneus, of Stenelus hebben niet alleenGa naar voetnoot13 14 een oorloogh gevoert, waerdigh om van Poëten gezongen te worden. De 15 forsse Hecktor, en dappere Deifobus zijn niet eerst gewont geweest omGa naar voetnoot15 16 hunne kuische vrouw en kinders te beschutten. Veele groothartige man-Ga naar voetnoot16 17 nen zijn 'er voor Agamemnon geweest; maer zy worden alle onbeweent 18 en onbekent in eenen langdurigen nacht van vergetenheit gedompelt, om 19 dat het hun aen heilige poëten ontbrack. De ongepreze deugt scheelt luttel 20 van een begrave vadzigheit. O Lollius, ick zal u in mijne schriften nietGa naar voetnoot20 21 onvereert laten, nochte gedogen dat de nijdige vergetenheit ondanckbaer- 22 lijck alle uwe braeve daden vermindere. Ghy zijt voorzichtigh in uwe zaecken,Ga naar voetnoot22 23 en evenmoedigh in voor en tegenspoet; een verfoeier van bedriegelijckeGa naar voetnoot23 24 gierigheit, en een vyant van het gelt, dat alles naer zich sleipt; en geenGa naar voetnoot24 25 Burgemeester van een jaer, maer zoo menighmael ghy, als een goet en getrouGa naar voetnoot25 26 rechter, het eerlijck boven het oirbare stelde, en groothartigh de geschen-Ga naar voetnoot26 27 cken der misdadigen verfoeide, en als een triomfeerder de vaendels lietGa naar voetnoot27 28 vliegen door de aendringende schaeren. Men magh met recht hem nietGa naar voetnoot28 29 geluckigh noemen, die veel bezit. Beter voert hy den naem van geluckigh, 30 die wijsselijck de gaven der Goden gebruicken, en bittere armoede dragen 31 kan, en banger voor een schelmstuck dan voor de doot is. Zulck een schroomt 32 niet voor zijn lieve vrienden en het vaderlant te sterven.

[pagina 335]
[p. 335]

Aen Liguryn. Het X. Gezang.

1 O die dus lange wreet en krachtigh waert door Venus gaven, wanneerGa naar voetnootr. 1 2 u hoovaerdige, eerghe het waent, de baert eerst zal uitbreecken, en het 3 hair, dat nu om uwe schouders waeit, uitgevallen is, en de verwe, die nuGa naar voetnoot3 4 de roode rooze overtreft, Ligurius aenzicht in borstelen verandert hebben;Ga naar voetnoot4 5 dan zultghe zeggen, wanneerghe u zoo in den spiegel verandert ziet: och 6 hadde ick in mijne jeught dat verstant gehad, 't welck ick nu hebbe! of 7 waerom krijgh ick die gladde kaecken niet weder, nu ick van zinnen ver-Ga naar voetnoot7 8 andert ben.

Aen Fyllis. Het XI. Gezang.

Hy noodightze ter maeltijt.

1 O Fyllis, ick hebbe een vaetje vol Albaenschen wijn, die over de negenGa naar voetnootr. 1 2 jaren out is. In mijnen hof is petercelie genoegh om kranssen te vlechten,Ga naar voetnoot2 3 en menighte van veil, om uw blinckende hair te omringen. Mijn huis blincktGa naar voetnoot3 4 van zilver. Het autaer, met kuisch yzerkruit bevlochten, verlangt om metGa naar voetnoot4 5 den bloede eenes offerlams besprengt te worden. Alle handen reppen zich.Ga naar voetnoot5 6 Maeghdekens en knechtjens onder een loopen herwaert en derwaert. DeGa naar voetnoot6 7 vlam, den vuilen roock boven uitwentelende, beeft vast. Op datghe nochtansGa naar voetnoot7 8 weet tot wat blijschap ghy geroepen wort: de Iden moetghe vieren, welckeGa naar voetnoot8 9 dagh April, de maent der zeegodinne Venus, midden doorklooft; dien ick 10 met recht alle jaren houde, en bykans heiliger acht dan mijnen eigen ge-Ga naar voetnoot10 11 boortedagh, om dat mijn Mecenas, van dezen dagh af, zijne groeiende jaren 12 op eene rye telt. Een rijcke en dartele dochter heeft Telefus aen haer snoer,Ga naar voetnoot12 13 daer ghy zelf naer staet, een jongman niet naer uwen staet, en zy houdGa naar voetnoot13 14 hem met zijnen wille geboeit. De verbrande Faëton leert u yzen van uweGa naar voetnoot14-15 15 gierige hope. De vlugge Pegaes, die Bellerofon den zandruiter noode wou 16 ophebben, streckt tot eenen deftigen spiegel, op datghe altijt staet naerGa naar voetnoot16 17 het gene u past; en achtende ongeoorlooft iet hoogers te hopen dan u 18 betaemt, u onthout van eene die u ongelijck is. Wel aen dan, o einde mijnerGa naar voetnoot18-19 19 vryagie (want ick zal na dezen door geene andere vrou ontvonckt worden) 20 leer wijzen, om die liefelijck na te zingen: het zingen zal de zwaermoedig-Ga naar voetnoot20-21 21 heit minderen.

[pagina 336]
[p. 336]

Aen Virgilius. Het XII. Gezang.

Hy schildert d'aenkomste der lente af.

1 De Tracische wecklevens, lentegezellen, die de zee bezadigen, drijvenGa naar voetnootr. 1 2 nu de zeilen voort. De beemden zijn nu niet bevrozen, en de hooge vlieten,Ga naar voetnoot2 3 van wintersneeu gezwollen ruischen niet. De rampsalige vogel droevighGa naar voetnoot3-5 4 Itys beschreiende, en de eeuwige schande van den Cekropischen huize, om 5 dat het zijner Koningen vuile lusten qualijck gewroken heeft, bouwt zijnen 6 nest. De harders der vette schapen speelen in het teere gras, op hun fluitje, 7 en vermaecken den godt, die lust schept in vee en de bruine heuvelen vanGa naar voetnoot7 8 Arkadie. O Virgijl, een dronck begint nu al te smaken. Indien ghy, die eenGa naar voetnoot8 9 pagie der edele jongelingen zijt, druiven wilt drincken, die te Kalene geperstGa naar voetnoot9 10 zijn, by my kuntghe wijn voor nardus koopen. Voor een kleen pottekenGa naar voetnoot10 11 nardus, kuntghe bekomen een vaetje wijns, 't welck nu in Galbaes schurenGa naar voetnoot11 12 leit, en milt is om nieuwe hoop te verwecken, en maghtigh om droeve be-Ga naar voetnoot12 13 kommeringen te verdrijven. Indienghe naer deze blyschap haeckt, koom 14 haestigh met uwe waren. Ick meen u, zooghe met ledige handen koomt,Ga naar voetnoot14-15 15 niet op te vullen, gelijck de rijcken in hunne huizen, daer het vol op is, 16 gewoon zijn. Maer laet het sammelen en uwe baetzucht vaeren: en, op hetGa naar voetnoot16 17 lijckvier denckende, terwijl het u gebeuren magh, meng uwe ernstige zaec-Ga naar voetnoot17 18 ken met een korte boerterye: het is zoet mallen, wanneer het pas geeft.Ga naar voetnoot18

Tegens Lyce. Het XIII. Gezang.

Hy beschimpt Lyce, die, nu een oude best, en noch even geil, van de jonge jeught veracht wort.Ga naar voetnoot+

1 Lyce, de Goden hebben verhoort, de Goden, Lyce, hebben mijne bede-Ga naar voetnootr. 1-2 2 loften verhoort. Ghy wort een oude best, en wilt nochtans schoon schijnen, 3 en ghy speelt en drinckt onbeschaemt, en droncken zijnde, prickeltgheGa naar voetnoot3 4 den verstorven minnegodt met een bevende keel. Hy houdt schiltwacht opGa naar voetnoot4 5 de schoone kaecken van de bloeiende en zangkundige Chia: want wispel-Ga naar voetnoot5-6

[pagina 337]
[p. 337]

6 turigh vlieght hy over dorre eicken, en schuwt u, om dat uwe slijmige tandenGa naar voetnoot6 7 en grijze hairen u leelijck maecken. Het purper van Koös, nochte de koste-Ga naar voetnoot7-8 8 lijcke gesteenten zullen u den verstreecken tijt niet wederom brengen, die 9 van den vluggen dagh eens in stadts kronijcken geschreven is. Waer is uweGa naar voetnoot9 10 schoonheit gebleven? och waer is die schoone verwe? waer uwe wacker-Ga naar voetnoot10-11 11 heit? wat schiet'er over van dat schoon, van dat schoon, het welck de liefde 12 verweckte, en my buiten my zelven voerde? Dat geluckige, naest Cynara;Ga naar voetnoot12 13 dat bekende en bekoorlijcke aenschijn? Maer het noodlot nam Cynara rasGa naar voetnoot13 14 wegh, willende Lyce zoo lange sparen, als een oude kraey leven kan; op 15 dat de vierige jongelingen moghten, niet zonder veel lachens, den glansGa naar voetnoot15-16 16 der schoonheit zien in d'asschen gevallen.

Aen Augustus. Het XIV. Gezang.

Hy zeit dat de Raet en het Roomsche volck Augustus geene eer kunnen opdragen, gelijck zijne deught en dapperheit vereischen. Hy verheft de triomfen, by Augustus stiefzonen, tegens verscheide volcken gewonnen, als mede te gelijck aen 's Keizers geluck en lof gehecht, naerdienze onder zijn gezagh en beleit deze oorlogen volvoerden. Endelijck sluit hy dat allerhande volcken, oock in de verregelegenste gewesten des aerdtbodems gezeten, zijn heerschappye kennen, en eeren.Ga naar voetnoot+

1 O August, wat vader of burgers zullen bezorgen dat uwe deughden metGa naar voetnootr. 1 2 overvloedige eergiften door byschriften en kronijcken in eeuwige gedach-Ga naar voetnoot2 3 tenis blijven? O allergrootste Vorst van de Vorsten der bewoonbare weerelt, 4 de Zwaben, de Roomsche wetten niet onderworpen, hebben onlangs geleertGa naar voetnoot4 5 wat ghy in den oorloogh vermooght: want de gestrenge Drusus heeft meer 6 dan eens door uw heir de Lombarden, een onverzoenelijck slagh van men-Ga naar voetnoot6 7 schen, en de gezwinde Brennen, en de ysselijcke sloten op de Alpes ver-Ga naar voetnoot7 8 delght. Terstont daer na heeft d'outste der Neronen eenen geweldigenGa naar voetnoot8 9 slagh geslagen, en verdreef, door eenen geluckigen toght, de onmensche-Ga naar voetnoot9

[pagina 338]
[p. 338]

10 lijcke Graubunders; hy die waerdigh was dat men in den strijt zagh, metGa naar voetnoot10 11 hoe groote neerlagen zijn volck afmatte de harten, die zich getroosten voor 12 de vryheit te sterven: bykans gelijck de Zuidenwint de wilde zee aen 'tGa naar voetnoot12-13 13 hollen helpt; wanneer de rey der Pleiaden het zwerck scheurt: zoo plaeghde 14 die wackere helt de benden der vyanden, en rende met zijn brieschende 15 paert midden door het vier. Gelijck de gehoornde Aufidus bruist, die doorGa naar voetnoot15 16 het gebiet van den Apulischen Daunus stroomt, wanneer hy woet, en de 17 geploeghde ackers met eenen schrickelijcken watervloet dreight; alzoo 18 velde Klaudius, met eenen woesten aenval, de yzere drommels der vyanden;Ga naar voetnoot18 19 en, als een overwinner, de voorsten en achtersten ter neêr maeiende, be- 20 deckte de aerde, zonder verlies der zijnen; naerdien ghy uwe maght, raetGa naar voetnoot20 21 en Goden daer toe beschafte: want op den zelven dagh, toen de havenGa naar voetnoot21 22 van Alexandrye u te voet viel, en het ledige hof opende, heeft de gunstigeGa naar voetnoot22 23 Fortuin, na vijftien jaren, u eenen geluckigen uitgang des oorloogs en den 24 prijs wedergegeven, en in 't einde der veldheerschappye u de gewenschteGa naar voetnoot24 25 eere toegeigent. De noit getemde Spanjaert, Meed, Indiaen, en wilde ScythGa naar voetnoot25 26 verwonderen zich over u, o tegenwoordige beschermer van Italie, en hetGa naar voetnoot26 27 heerschende Rome. Naer u luisteren de Nijl, die zijnen oirsprong verberght, 28 de Ister, de snelle Tigris, d'Oceaen vol gedroghten, die d'afgescheideGa naar voetnoot28 29 Britten bespoelt, de Vrancken, onvervaert voor de doot, en de harde Span-Ga naar voetnoot29 30 jaert; de Gelderschen, die lust in moorden scheppen, eeren u met neer-Ga naar voetnoot30 31 geleide wapenen.

Augustus lof. Het XV. Gezang.

Hoewel Apollo hem van oorlogen hebbe afgeschrickt, nochtans wil hy in dit gezang Augustus lof ophalen, voornamelijck om het herstellen van den vrede, en de bedorve zeden, en wetenschappen, waer door de voorouders de palen van het rijck wijder uitbreiden.Ga naar voetnoot+

1 Toen ick op mijne lier veltslagen en veroverde steden wou spelen, be-Ga naar voetnootr. 1-2 2 lette my Febus dat ick met kleene zeiltjes niet door de Tyrrenische zee zou 3 vaeren. O Cesar, uwe eeuw verleent onze ackers overvloedige vruchten, en 4 hangt in onzen Jupijns kercke weder het wapentuigh op, het welck wederGa naar voetnoot4

[pagina 339]
[p. 339]

5 der Parten hoovaerdige posten ontruckt is; sluit Janus tempel te Rome, vanGa naar voetnoot5 6 oorloogh ontlast; toomt en tuchtight de woeste ongebondenheit; verjaeght 7 de boosheit, en haelt weder de voorige deughden in, waer door de maghtGa naar voetnoot7 8 van Italie groeide; en de majesteit en faem des rijcks bereicken Oosten enGa naar voetnoot8 9 Westen. Onder Cesars beleit zal de dolle burgertwist, nochte gewelt de 10 rust niet steuren; nochte de gramschap, die zwaerden smeet, en de stedenGa naar voetnoot10 11 jammerlijck tegens een ophitst. Die den diepen Donau drincken, geeneGa naar voetnoot11 12 Goten, geene Seres, geene trouweloose Persianen, geene, die by den vliet 13 Tanais geboren zijn, zullen Augustus plackaten afscheuren; en wy zullen opGa naar voetnoot13 14 werck en heilige dagen, na datwe de Goden naer behooren aengebedenGa naar voetnoot14 15 hebben, by den genoegelijcken wijn, met onze vrouwen en kinderen, metGa naar voetnoot15 16 zang en spel, naer der voorvaderen wijze, de dappere veldoversten, Troje,Ga naar voetnoot16 17 Anchises, en de afkomst der koesterende Venus verheffen.Ga naar voetnoot17

voetnoot+
In 't opschrift: oude: ouderdom, leeftijd; spanen: onthouden.
voetnootr. 1
gevierde: met rust gelaten (van vieren; zie Mnl. Wdb. IX, 447). In 't Latijn behoort dit woord (intermissa) niet bij Venus, maar bij bella: Waarom verwekt gij weer de lang onderbroken oorlogen? In de volgende druk verving Vondel gevierd door onbezochte.
voetnoot2-3
diende onder: de onderdanige dienaar (minnaar) was; goetaerdige: goed (van karakter).
voetnoot4-5
staeck: houd op (in de uitgave van 1656 vervangen door: hou op); tot uwe liefkoozeryen: in 't Latijn: door uw zachte heerschappij.
voetnoot6
purpere: het Lat. purpureus betekent hier: schitterend (wit).
voetnoot7
onthaelt: ontvangen; bequaem: geschikt; hart: in 't Lat. iecur: lever, beschouwd als zetel van de hartstochten.
voetnoot9
misdaedigen: in 't Lat. aangeklaagden.
voetnoot12
neffens: naast, aan; leck: meer.
voetnoot13
cypresse kerck: in 't Lat. sub trabe Cypria: onder een Cypries dak. Volgens latere lezing citrea: onder een dak van citroenhout.
voetnoot14
Berecyntischen: Phrygiese.
voetnoot15
tangere: slanke.
voetnoot18
lichtgeloovige: ongegronde.
voetnoot21
de tranen: Lat. rara lacrima: een enkele traan; achter tong bleef onvertaald: met een weinig passend stilzwijgen.
voetnoot23
harde: wrede; voorvlughtige: terwijl gij mij ontvlucht; velden: in 't Latijn: de grasvelden van de Campus Martii.
voetnoot24
vlietende stroomen: vertaling van aquas volubiles: wentelende golven.

voetnootr. 1
toeleit: poogt; weeght zich: houdt zich in evenwicht.
voetnoot2-3
op zijn Dedaels: volgens de kunst van Daedalus, die voor Icarus deze vleugels maakte; glaze: kristalheldere; vernoemen: zijn naam te geven (nl. de Icariese zee); Pindarus: Grieks lierdichter (522-442), om zijn hartstochtelike vaart met een bergstroom vergeleken.
voetnoot4
vermaerde: Lat. notas: de bekende, gewone; barnt: kookt.
voetnoot5
boezem: bedding.
voetnoot7
voeten: maat, ritme (met woordspeling).
voetnoot8
rechtvaerdigh: gelijk ze verdienden.
voetnoot9
vergodet: als goden verheerlikt, door hun overwinning in Elis, bij de Olympiese spelen.
voetnoot11
pronckbeelden: standbeelden.
voetnoot12
bedruckte: bedroefde; ontschaeckt: ontroofd.
voetnoot13
krachten: Lat. vires, d.i. dapperheid; gemoeden: gemoederen; in 't Lat. animum: moed.
voetnoot14
den duisteren afgront benijt: niet gunt aan de donkere Orcus, d.w.z. ze onsterfelik maakt; De Tebaensche zwaen: Pindarus.
voetnoot16
de Matijnsche bie: de bij van de Matinus (gebergte in Apulië).
voetnoot20
forsse: woeste; Gelderschen: Sygambriërs, die in het latere Gelderland woonden.
voetnoot22
schoon: zelfs al kwam de gouden eeuw terug.
voetnoot23-24
gemeene stadts blijschap: vertaling van Urbis publicum ludum, d.i. de openlike feestspelen te Rome.
voetnoot25
vierschaer: de rechtbank; van pleiten viert: vakantie neemt van rechtspleging; let op het woordspel.
voetnoot26
mijne vaerzen mede daer by komen: in 't Lat.: mijn stem aan kracht winnen.
voetnoot30
u: nl. de aangesproken Antonius.
voetnoot31
bedeloften: plechtige geloften.
voetnoot32
star: voorhoofd; blaer: witte plek op het voorhoofd van runderen (Ned. Wdb. II, 2757).
voetnoot33
ros: Lat. fulvus: rosachtig geel.

voetnootr. 1
gunstige: toegenegen.
voetnoot2
doorluchtigh: beroemd.
voetnoot4
nochte.... niet: dubbele, versterkende ontkenning.
voetnoot6
kneusde: krachteloos maakte.
voetnoot8
volck: Lat. suboles, d.i. kinderen, jeugd; kent: acht.
voetnoot10
nijt: afgunst.
voetnoot13
door u: aan u te danken.
voetnoot14
leef: vertaling van spiro: met dichtgeest bezield ben; gewilt: geliefd.

voetnoot+
In 't opschrift: viert over: verkondigt de lof van, dicht een triomflied; Graubunders en Zwaven: gemoderniseerde namen voor Raeti en Vindelici.
voetnootr. 1-8
De ingewikkelde zin met Hoedanigh, evenals 8-10, zijn voorzinnen bij de hoofdzin met zoodanigh (r. 10). Drusus wordt daarin vergeleken met een arend en met een leeuw.
voetnoot1
des blixems: van de bliksemende Jupiter.
voetnoot2
wufte: rondzwevende.
voetnoot3
vaderlijcke: van zijn vader geërfde.
voetnoot4
vlugh: geschikt om uit het nest te vliegen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 29-30, uitgevallen in de eerste uitgave, zijn ingevoegd naar de uitgave van 1656.
voetnoot6
flus: weldra.
voetnoot7-8
aes: prooi (eig. spijs); weerende draecken: tegenworstelende slangen; rosse: Lat. flavus: geelachtige.
voetnoot9
van: door.
voetnoot10
eerste: jonge.
voetnoot12
geweer: wapen.
voetnoot14
raet: krijgsplan, krijgsbeleid.
voetnoot15-16
vernuft: natuurlike aanleg; in een geluckigh hof: in het Latijn: onder gunstige gezindheid der huisgoden; opgevoedt: aangekweekt; de jonge Neronen: Drusus en Tiberius, zonen van Tib. Claudius Nero, en stiefzonen van Augustus.
voetnoot17
Vromen: dapperen.
voetnoot19
drijft uit: openbaart; in de uitgave van 1656: verweckt; het Latijn heeft promovet, d.i. bevordert.
voetnoot22
Metaurus: bij de rivier de Metaurus, in Umbrië, werd Hasdrubal, Hannibal's broeder, in 207 door de Romeinen onder C. Claudius Nero verslagen; vrome: Lat. devictus: geheel overwonnen. Hier niet, gelijk bij Bk. II, Gez. 9, r. 12, in de uitg. v. 1656 verbeterd in verwonnen; heldere: luisterrijke.
voetnoot23
toeloegh: toelachte.
voetnoot25
langs de fackels: Lat. per taedas: door de dennebossen.
voetnoot26
Roomsche: Romeinse.
voetnoot27
kerckbeelden: godenbeelden in de tempels; Penen: Puniërs.
voetnoot28
borst uit: riep uit.
voetnoot29
volgen enz. Onduidelike vertaling. Het Latijn heeft: vervolgen vergeefs hen, die het de schoonste triumf zou zijn, te bedriegen, zelf ontkomende.
voetnoot31-32
heilighdom: Lat. sacra: heilige beelden; gesolt: heen en weer geslingerd; kinders en afgeleefde vaders: zinspeling op Ascanius en Anchises, door Aeneas meegevoerd.
voetnoot33
Ausonische: Italiese; galnotenboom: Lat. ilex: steeneik.
voetnoot34
bruin: donker.
voetnoot35
meer: des te meer. Vrij vertaald. In het Latijn: ontleent aan het ijzer zelf kracht en moed.
voetnoot36
Hydra: het veelkoppige monster, door Hercules bestreden.
voetnoot37
onverwinnelijcken: in 't Latijn: vinci dolentem: d.i. die het smart overwonnen te worden; Kolchis: dit slaat op de drakentanden die Jason zaaide, welke veranderden in geharnaste mannen; Echionische: Echion onstond uit de drakentanden die Cadmus zaaide, en stichtte met hem Thebe.
voetnoot38
gedempt: overwonnen. Het Lat. submisere betekent hier: hebben voortgebracht.
voetnoot41
af: van; hoovaerdige: trotse (wegens de tijding van overwinningen).
voetnoot42
mogen: kunnen.
voetnoot43
leit 'er toe: is vernietigd.
voetnoot45
doortrapte treken: vertaling van curae sagaces: schrander beleid. Doortrapt heeft in Vondel's taal geen ongunstige kleur.

voetnootr. 1
Romulische: van Romulus, dus: de Romeinen.
voetnoot3
Raet der Vaderen: de Senaat.
voetnoot5
den volcke bestraelt: deze onjuiste Datief komt voort uit het Latijnse: adfulsit populo; daeght het: verrijst het daglicht. In 't Latijn: glijdt de dag schoner voort.
voetnoot7
bedeloften: plechtige geloften; geluckwenschen: in 't Latijn: ominibus: met (gelukkige) voortekens.
voetnoot9
Noortsche buien: in 't Latijn: de Zuidenwint; met tegenwint: in 't Latijn: met nijdig blazen.
voetnoot10
aengeport door getrouwe begeerten: bezield door een trouw verlangen.
voetnoot11
weiden: grazen.
voetnoot12
het vruchtbare geluck: vertaling van alma Faustitas d.i. de voedende vruchtbaarheid.
voetnoot13
is ang (bevreesd) voor laster: in 't Latijn metuit culpari: vermijdt beschuldigd te worden.
voetnoot14
het smettelijck overspel: in 't Latijn: maculosum nefas: de vuile zonde.
voetnoot15
door haer kroost: onjuiste vertaling. Het Latijn heeft: wegens de gelijkenis van haar kroost (nl. met de wettelike vader).
voetnoot16
killen: koude, nl. koude streken bewonende.
voetnoot17
Duitsche bloet: Germanengeslacht. Het Latijn heeft fetus: gebroed. Is bloet wellicht een drukfout voor broet?; past op: bekommert zich om.
voetnoot19
olm: in 't Latijn: ad viduas arbores: aan de leegstaande bomen.
voetnoot20
drinckt hy enz.: vrij vertaald. De bedoeling van het Latijn is: plengt hij aan u als aan een god.
voetnoot21-22
uwe godheit: een als god vereerd beeldje van Augustus; Griecken: Griekenland.
voetnoot23
houdt: in ere houdt, vereert.
voetnoot24
beschafte: schonkt.
voetnoot24-25
nuchteren: vertaling van sicci: droog, dus: voordat wij gedronken hebben, tegenover uvidi: nat: aan het avondgelag, dat Vondel weergeeft met beschoncken.

voetnoot+
In 't opschrift: Deze Ode is de voorzang voor de koorzang van het Eeuwfeest.
voetnootr. 1
schaecker: rover, nl. van Latona's eer; vermete: overmoedige. Zij had zich beroemd tegenover Apollo en Diana op haar groot aantal kinderen, en werd daarvoor wreed gestraft.
voetnoot5
drillende: Lat. tremenda: vreselike.
voetnoot7
gedreven: in 't Latijn: omgeworpen; op zijnen mont: in 't Latijn: met zijn hals.
voetnoot8
besloten: opgesloten.
voetnoot9
geveinsdelijck toegeheilight: valselik als wijgeschenk bestemd voor; t'ontijdt: te onzaliger ure; vierende: feest vierende.
voetnoot10
bedrogen hebben: het Lat. falleret betekent in dit verband: heimelik binnengedrongen zijn.
voetnoot11
voor de vuist: openlik.
voetnoot14
zaecken: belangen; bestemt: besloten.
voetnoot15
met een beter geluck: Lat. potiore alite, d.i. onder gunstiger voorteken.
voetnoot19
ghy: de dichter richt zich hier tot de schaar van jongelingen en maagden, die het Carmen Saeculare (het Eeuwlied) zongen.
voetnoot21
losschen en harten: lynxen en herten; bewaer: onderhoud; Lesbische: de Sapphiese versmaat.
voetnoot22
vingerspel: melodie; naer gewoonte: Lat. rite, d.i. naar behoren; Latona's zoon: Apollo.
voetnoot24
rollende: wegijlende.
voetnoot26
op de hondertjarige feest: vrije vertaling van saeculo festas referente luces: toen de eeuw de feestdagen terugbracht.

voetnoot+
In 't opschrift: voorstellen: vooropstellen.
voetnootr. 2
afloopende: Lat. decrescentia: afnemende, niet langer gezwollen.
voetnoot3-4
Bevallijckheit: Gratia; heffen aen: in 't Latijn: wagen het weer aan te heffen; koesterenden: vertaling van almus (liefelik), een vast epitheton.
voetnoot6
zoo haest als: zodra; ooftijt: spelling voor oofttijt, gelijk de uitgave van 1656 heeft.
voetnoot7
draeght: in 't Latijn: heeft afgeschud; logge: lome, niets voortbrengende.
voetnoot9
d.w.z. in het rijk der afgestorvenen.
voetnoot11-13
aen den dagh van huiden: vrije vertaling. Lat.: aan de som (der dagen); huiden: heden; met een vriendelijck hart: onjuiste vertaling van amico animo: aan uw eigen dierbaar ik; ontbeeren: onjuiste vertaling. In 't Latijn: zal ijlings komen in de begerige handen van uw erfgenaam; deftigh: behoorlik, rechtvaardig. In 't Latijn slaat splendida: schitterend, op de gouden scepter van Minos.
voetnoot16
de duisternis des afgronts: de duistere onderwereld.
voetnoot17
maghtigh: in staat.
voetnootr. 1
bekers: Lat. aera: kunstvoorwerpen, in 't biezonder vazen.
voetnoot3
de allerslimste niet: niet de minste, dus: de schoonste.
voetnoot4
gestoffeert van kunst: rijk aan kunstvoorwerpen; Parrasius: beroemd Atheens schilder; Scopas: beroemd beeldhouwer, tijdgenoot van Praxiteles.
voetnoot5
vernuftigh: met talent begaafd.
voetnoot7
ghy maeckt'er geen werck af: in 't Latijn: uw rijkdom heeft er geen behoefte aan; uw zinnelijckheit streckt niet tot: uw lust gaat niet uit naar; fraeicheit is in de uitgave van 1656 vervangen door: geestigheit.
voetnoot8
zijt vermaeckt: houdt van; bestellen: verschaffen.
voetnoot9
waerdeeren: de waarde bepalen; van: door.
voetnoot10
naer: na.
voetnoot11
te rugh gedreve: afgeslagen.
voetnoot13
dwingende: bedwingende; Afrikaner: P. Corn. Scipio nam de bijnaam Africanus aan.
voetnoot14
de Zanggodin van Kalabrie: de gedichten van Ennius (239-169), die in zijn Annales de Romeinse geschiedenis in verzen beschreef; braeve: dappere.
voetnoot15-16
Mavors: Mars; Iliaes zoon: Romulus; nijdige: afgunstige, d.w.z. de roem niet gunnende; hinderlijck waer: in de weg stond.
voetnoot17
Eakus: Aeacus, zoon van Jupiter, koning van Aegina.
voetnoot18
vergetelpoel: de Styx; dragen hem op: wijden hem aan, d.i. bestemmen hem voor; den Elysiaenschen velden: het verblijf der zaligen.
voetnoot20-21
Tweelingstar: de Dioskuren, Castor en Pollux; de lecke kielen: de lek geslagen schepen, in gevaar van schipbreuk.
voetnoot22
bedeloften: plechtige geloften.

voetnootr. 1
De aanhef is een te letterlike vertaling van Ne forte credas: Geloof toch niet.
voetnoot2-3
door noit gehoorde kunsten: volgens vroeger niet (in Italië) verbreide kunstregelen; hoewel: het verband eist: zolang; Meonische: afkomstig uit Maeonië (Lydië).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 21 van de oude uitgave heeft: nijdge; in de uitgave van 1656: nijdige.
voetnoot4
boven aen zit: de voorrang behoudt; Ceesche: van Simonides (559-469), geboren te Ceos.
voetnoot5
dreigende: tegen de tyrannen gerichte; Alcëus: lyries dichter (± 600); deftige: ernstige; Stesichoor: Stesichorus, lyries dichter uit Himera op Sicilië (± 632-± 550).
voetnoot6
leit achter de banck: is in vergetelheid geraakt (Ned. Wdb. II, 978).
voetnoot7
speelde: schertsend bezong.
voetnoot8
Eolische jongkvrouwe: Sappho.
voetnoot9
De bedoeling is: vóór Homerus leefden er ook beroemde vorsten, maar zij vonden geen dichters om hun lotgevallen te bezingen; getoide perruick: versierde haren.
voetnoot10
verwonderde zich over: bewonderde.
voetnoot11
Teucer: zoon van Telamon, halfbroeder van Aiax, door Homerus geroemd als boogschutter.
voetnoot12
Cydonischen: Cydonia is een stad op Creta.
voetnoot13
besprongen: aangevallen; Idomeneus: koning van Creta; Stenelus: Sthenelus, wagenmenner van Diomedes, beide Homeriese figuren.
voetnoot15
Deifobus: broeder van Hector; gewont geweest: in 't Latijn: hebben de zware slag opgevangen.
voetnoot16
groothartige: dappere.
voetnoot20
begrave vadzigheit: vertaling van sepulta inertia. Met vadzigheit is bedoeld de traagheid, die de mens afhoudt van het goede; Lollius: M. Lollius, consul in 26, in de gunst bij Augustus.
voetnoot22
voorzichtigh: beleidvol.
voetnoot23
evenmoedigh: gelijkmoedig. In 't Latijn rectus: onwrikbaar.
voetnoot24
gierigheit: hebzucht.
voetnoot25
Burgemeester: consul.
voetnoot26
eerlijck: eervolle; oirbare: nuttige; groothartigh: fier.
voetnoot27
misdadigen: Lat. nocentium: schuldigen.
voetnoot28
hem niet: accent op hem. De bedoeling is: niet hem.
voetnootr. 1
dus: zo.
voetnoot3
uitgevallen: in 't Latijn: neergevallen. Als de jongeling volwassen werd, sneed men de lange golvende haren af; verwe: kleur.
voetnoot4
Ligurius: slordigheid voor Ligurinus, zie opschrift; in borstelen verandert hebben: aardige vrije vertaling van Lat.: in een harig aangezicht is overgegaan.
voetnoot7
kaecken: wangen.

voetnootr. 1
vaetje: in 't Latijn: aarden kruik.
voetnoot2
petercelie: Lat. apium: eppe, selderij.
voetnoot3
veil: klimop.
voetnoot4
met kuisch yzerkruit: Lat. castis verbenis: met heilige takken; bevlochten: omwonden.
voetnoot5
besprengt: besprenkeld.
voetnoot6
onder een: gemengd.
voetnoot7
vast: voortdurend.
voetnoot8
de Iden: de Idus, d.i. 13 April, de verjaardag van Maecenas.
voetnoot10
houde: vier.
voetnoot12
dochter: meisje; aen haer snoer: voor zich gewonnen.
voetnoot13
daer ghy zelf naer staet: die gij voor u zelf begeert; niet naer uwen staet: niet van uw stand.
voetnoot14-15
yzen van gierige hope: een afschrik te hebben van begerige verwachtingen, d.w.z. niet te vertrouwen op ongegronde, egoïstiese verlangens; zandruiter: in 't Latijn terrenum equitem: de aardse ruiter, in tegenstelling met Pegasus, van goddelike oorsprong.
voetnoot16
ophebben: op zijn rug dulden; deftigen spiegel: ernstige waarschuwing; staet naer: streeft naar.
voetnoot18-19
o einde mijner vryagie: vertaling van meorum finis amorum: laatste van mijn geliefden.
voetnoot20-21
zwaermoedigheit: evenals in boek III, zang XIV, r. 9 vertaling van atrae curae: sombere zorgen.
voetnootr. 1
wecklevens: zoele voorjaarswinden; bezadigen: tot kalmte brengen.
voetnoot2
niet: in 't Latijn: niet langer.
voetnoot3-5
De rampsalige vogel: de zwaluw. Zinspeling op de sage van Procne, die haar zoontje Itys doodde, om het uit wraak aan haar gemaal Tereus als spijs voor te zetten (vgl. Elektra, vs. 156 in Deel 3, blz. 651).
voetnoot7
den godt: Pan; bruine: donkere, beboste.
voetnoot8
Virgijl: lijfarts van Augustus' stiefzonen (niet de dichter Virgilius).
voetnoot9
pagie: vertaling van cliens: beschermeling.
voetnoot10
by my: staat niet bij Horatius. De bedoeling is: dan zult ge moeten kopen; nardus: een soort balsem.
voetnoot11
Galbaes: Sulpicius Galba bezat grote wijnpakhuizen.
voetnoot12
milt is om: volop vermag; maghtigh: in staat.
voetnoot14-15
meen: ben van plan; u op te vullen: het lichaam overmatig vullen met spijs en drank (Ned. Wdb. XI, 1353). In 't Latijn uitvoeriger: u gratis met mijn bekers te drenken.
voetnoot16
sammelen: treuzelen, wegblijven; baetzucht: winstbejag: de artsen verlangden hoge bezoldiging.
voetnoot17
lijckvier: in 't Latijn: de zwarte vuren, nl. van de brandstapel, dus denkende aan uw dood; terwijl: zolang.
voetnoot18
boerterye: scherts; het is zoet mallen: het is aangenaam, dwaas te zijn.

voetnoot+
In 't opschrift: geil: wellustig; van: door.
voetnootr. 1-2
bedeloften: geloften.
voetnoot3
speelt: Lat. ludis, in dit verband: danst.
voetnoot4
verstorven: Lat. lentum: weerstrevend. Door Vondel opgevat als: machteloos geworden; keel: d.w.z. gezang; houdt schiltwacht op: heeft zich blijvend neergezet op. Horatius bedoelt met excubat: loert (op buit).
voetnoot5-6
zangkundige: in 't Latijn: ervaren in het cyterspel; wispelturigh: Lat. importunus: onverbiddelik.
voetnoot6
slijmige: Lat. luridi vergeelde, eig. lijkkleurige.
voetnoot7-8
grijze hairen; hiervóór in het Lat. rugae: rimpels; purper: d.i. purperen gewaden; kostelijcke: kostbare.
voetnoot9
van: door; vluggen: vluchtige; stadts kronijcken: Lat. in de bekende jaarboeken; geschreven: in 't Latijn: opgeborgen en weggesloten.
voetnoot10-11
verwe: gelaatskleur; wackerheit: levendigheid. In 't Lat.: sierlik gebaar; van dat schoon: vrije vertaling van illius: van haar (nl. de jeugdige Lyce).
voetnoot12
Dat geluckige: die gelukkig was (aansluitend bij haar); naest (Lat. post): na. Cynara was de vroegere geliefde, zie Boek IV, Gezang I, regel 3.
voetnoot13
aenschijn: Lat. facies; in dit verband: schoonheid.
voetnoot15-16
den glans der schoonheit: Lat. facem: het liefdevuur.

voetnoot+
In 't opschrift: opdragen: bewijzen; by Augustus stiefzonen: door A's stiefzonen, nl. Tiberius en Drusus; gehecht aen: toegevoegd aan; sluit hy: zegt hij als besluit.
voetnootr. 1
vader: Senator; bezorgen: zorg dragen.
voetnoot2
eergiften: eerbewijzen; byschriften: opschriften.
voetnoot4
Zwaben: Vindelici.
voetnoot6
Lombarden: Lat. Genauni.
voetnoot7
Brennen: Breuni (in de uitgave die Vondel gebruikte, stond (Brenni). Beide stammen woonden in het Inn-dal; sloten: burchten; ysselijcke (tremendis) behoort in het Latijn bij Alpes.
voetnoot8
d'outste: Tiberius.
voetnoot9
door eenen geluckigen toght: in 't Latijn: auspiciis secundis: onder uw voorspoedige leiding.
voetnoot10
Graubunders: Raeti; hy die waerdigh was: in 't Latijn: terwijl het een merkwaardig schouwspel was, te zien.
voetnoot12-13
aen 't hollen helpt: woest voortjaagt; Pleiaden: de ondergang van het zevengesternte, begin November, brengt de winterstormen.
voetnoot15
het vier: de vurige strijd; gehoornde: Lat. tauriformis: met stiervormige horens (wegens woestheid zo voorgesteld).
voetnoot18
drommels: drommen.
voetnoot20
raet: plan.
voetnoot21
Goden: de begunstigende goden; beschafte: verschafte; de haven: behoort in 't Latijn ook bij opende (r. 22); bij Alexandrye staat nog: het smekende. Alexandrië werd in 30 v. Chr. ingenomen; de overwinning op de Vindelici had plaats in de zelfde maand 15 v. Chr.
voetnoot22
hof: paleis.
voetnoot24
prijs wedergegeven: roem geschonken.
voetnoot25
toegeigent: toebedeeld.
voetnoot26
verwonderen zich over: bewonderen; tegenwoordige: vertaling van praesens, in dit verband: machtige.
voetnoot28
Ister: Donau; afgescheide: veraf wonende.
voetnoot29
Vrancken: Galliërs; harde: in de strijd geharde.
voetnoot30
Gelderschen: Sygambriërs, zie Boek IV, Gezang II, regel 20.

voetnoot+
In 't opschrift: palen: grenzen.
voetnootr. 1-2
spelen: bezingen; belette my: hield mij tegen, d.i. waarschuwde mij; met kleene zeiltjes: vergelijking met zijn kleine lierzangen.
voetnoot4
onzen Jupijns kercke: de tempel van Jupiter Capitolinus; het wapentuigh: de veldtekenen, door de Parthen aan Crassus ontnomen, in 20 v. Chr. door Phrahates teruggegeven.
voetnoot5
sluit Janus tempel: als teken dat overal vrede heerst (in 29 en 25 v. Chr.)
voetnoot7
haelt in: haalt binnen, voert terug.
voetnoot8
en de majesteit: in 't Latijn bedoeld als afhankelike zin: en waardoor de majesteit
voetnoot10
steuren: vernietigen.
voetnoot11
tegens een: tegen elkaar.
voetnoot13
Tanais: Don; plackaten afscheuren: vrije vertaling van edicta rumpent; zullen de vredesverordeningen verbreken.
voetnoot14
werck: te verbinden met dagen.
voetnoot15
den genoegelijcken wijn: vrije vertaling van iocosi munera Liberi: de gaven van de schertsende Bacchus.
voetnoot16
met zang en spel: vrije vertaling. Lat.: met een lied onder begeleiding van Lydiese fluiten.
voetnoot17
de afkomst: het nageslacht. Augustus behoorde tot de gens Julia, die haar geslacht opvoerde tot Aeneas als stamvader.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius