Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en OvidiusToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.00 MB)

XML (3.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

(1934)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Q. Horatius Flakkus Toezangen.aant.

Aen Mecenas. Het eerste Gezang.

Hy wil Mecenas, treckende naer den Actiaschen oorloog, geleiden, niet om uit zijn tegenwoordigheit eenig genot te trecken, maer om min bekommeringe voor zijn behoudenis te hebben.Ga naar voetnoot+

1 Myn vrient Mecenas, ghy zult met een roeischuitje, tusschen de grooteGa naar voetnootr. 1 2 oorlooghschepen, henevaren, bereit al Cesars gevaer met het uwe te wagen.Ga naar voetnoot2 3 Wat zullen wy doen, wien 't leven lust zoo lange ghy behouden zijt, en u 4 dervende verdrietigh valt? Zullenwe op uw bevel onze rust houden, dieGa naar voetnoot4 5 zonder u onlustigh is? Of zullenwe dezen arbeit dragen, met zulck een ge-Ga naar voetnoot5 6 moedt als geenen teeren mannen betaemt? ja wy, en wy zullen u moedighGa naar voetnoot6

[pagina 340]
[p. 340]

7 over d'Alpische geberghten volgen, of over den ongastvryen Kaukasus, of 8 tot den uitersten boezem van 't Westen. Vraeghtge wat mijn arbeit denGa naar voetnoot8 9 uwen baeten zal, dewijl ick zoo zwack en weerloos ben? Ick zal in uweGa naar voetnoot9 10 tegenwoordigheit min dan in uw afwezen vreezen: gelijck een vogel, die 11 zijne ongevederde jongen broet, meer den aenval der slangen vreest, wan- 12 neer hy van honck is: hoewel hy daer by wezende hun niet meer hulpsGa naar voetnoot12 13 zoude kunnen bewijzen. Ick wil gaerne dezen en al den oorloogh helpen voe- 14 ren, op hope van uwe gunst; niet op dat ick veele ossen moght hebben, omze 15 in den ploegh te spannen; of dat mijn vee de Lukaensche voor de Kala-Ga naar voetnoot15-16 16 brische weide verwissele, eer de hontsdagen komen; niet op dat mijne mar- 17 mere hoeve zich uitstrecke tot aen de vesten van 't hooge Tuskulum, doorGa naar voetnoot17 18 den zoon van Circe gebouwt; uwe milddaedigheit heeftme aen rijckdomGa naar voetnoot18 19 genoegh geholpen. Ick zal niet staen naer het gene ick, gelijck de gierigeGa naar voetnoot19-20 20 Chremes, in der aerde begraeven, of als een ongebonden spilpenning ver- 21 slempen zal.

Het II. Gezang.

Hy prijst het leven des ackermans, inzonderheit om de matigheit, en gerustheit des gemoedts.

1 Geluckigh is hy, die verre van alle handeling, gelijck de eerste weerelt,Ga naar voetnootr. 1 2 de vaderlijcke ackers met zijn eigene ossen ploeght, die vry van allen woe- 3 cker is, en niet, als de soldaet, door de moorttrompet geweckt wort; dieGa naar voetnoot3 4 oock niet voor de verbolge zee yst; de vierschaer en hoovaerdige poortenGa naar voetnoot4 5 der rijcke fockeren schuwt, den hoogen populier aen den volwassen wijn-Ga naar voetnoot5 6 gaert huwt, en onnutte rancken met zijn snoeimes afsnijdende, vrucht- 7 baerder enten daer op ent; of in een boghtigh dal zijne loeiende koeienGa naar voetnoot7 8 dwaelen ziet, of gepijnden honigh in zuivere kruicken giet, of de teereGa naar voetnoot8 9 schapen scheert; of wanneer de herfst zijn hooft met rijpe appelen verciert,Ga naar voetnoot9 10 uit den acker opbeurt, zich verheught met ge-ente peeren te plucken,Ga naar voetnoot10 11 en druiven, die het purper tarten, waer mede hy u, o Priaep, en u, o vader

[pagina 341]
[p. 341]

12 Sylvaen, beschermer der hoven, vereert. Nu lust het hem onder eenenGa naar voetnoot12 13 ouden galnotenboom te leggen, nu in het lange gras: terwijl het water vanGa naar voetnoot13 14 de steile klippen afschiet. De vogels tierelieren, en de bronnen ruischenGa naar voetnoot14 15 met vlietende beecken; waer door hy gemackelijck in slaep valt. Maer wan-Ga naar voetnoot15 16 neer de donderende Jupijn des winters by beurte sneeuwt, en regen afstort, 17 dan jaegt hy hier en daer felle wilde zwijnen, met veele honden in de ge- 18 spanne netten, of hangt hier en daer stricken om de hongerige lysters teGa naar voetnoot18 19 vangen, of vangt eenen blooden haes, of overzeesche kraey, die in zijneGa naar voetnoot19 20 stricken gevallen is, een genoeghelijcke belooninge van zijnen arbeit. Wie 21 vergeet hier door de booze minnezorgen niet? Indien dan een kuische huis- 22 vrou, gelijck een Sabijnsche, of eene van de zon verbrande dochter eenes 23 wackeren Apulers mede huis en zoete kinders gade sla, en droogh houtGa naar voetnoot23 24 aen den gewyden haert leit, tegens de koomste van haren vermoeiden man, 25 en het vrolijcke vee met gevlochte horden afheinende, de gespanne uiersGa naar voetnoot25 26 melcke, en zoeten most uit een versch vat tappende, ongekochte spijzeGa naar voetnoot26 27 bereide; zoo zouden my geene Lukrijnsche oesters, noch tarrebotten, nochGa naar voetnoot27 28 scharren, indienze het wintersche onweêr uit de Oostersche baren in onzeGa naar voetnoot28 29 zee joegh, zoo wel smaecken, en geen Afrikaensche faisant zoo wel monden.Ga naar voetnoot29 30 Geen Jonisch patrijs smaeckt zoeter dan een olijf van den verschen tackGa naar voetnoot30 31 gepluckt; of liefelijcke surckel, die gaerne in de beemden groeit, en ma-Ga naar voetnoot31 32 luwe, gezont voor een kranck lichaem, of een lam, op de feest des acker-Ga naar voetnoot32 33 godts geslagen, of een bocksken, den wolf ontjaeght. Hoe genoegelijck isGa naar voetnoot33 34 het onder deze leckernyen de zatte schapen te zien naer huis spoeden; deGa naar voetnoot34 35 vermoeide ossen den omgekeerden ploegh met hunnen bezweten hals na-Ga naar voetnoot35 36 sleipen, en de rustende slaven, eenen zwarm van den rijcken huize, rontomGa naar voetnoot36-37 37 het vier aen den haert zitten. Na dat Alfius de woeckeraer dit gesproocken 38 hadde, heeft hy, als of hy datelijck een ackerman wilde worden, al zijn gelt 39 ter halve maent ingetrocken, en zoeckt het op den eersten dagh der nieuweGa naar voetnoot39 40 maent, weder uit te zetten.

[pagina 342]
[p. 342]

Aen Mecenas. Het III. Gezang.

Hy vervloeckt den knooploock.Ga naar voetnoot+

1 Wie eertijts, met een godlooze hant, zijn ouden vaders hals brack, die 2 eete loock, vergiftiger dan dolle kervel. O harde maeiers darmen! hoe woetGa naar voetnootr. 2 3 dit venijn in het ingewant! of heeft dit adderenbloet, in kruiden gekoockt,Ga naar voetnoot3 4 my bedrogen? Of Kanidia de spijze mishandelt? Gelijck Medea, die bovenGa naar voetnoot4 5 alle anderen op den blancken Vorst verslingert was, Jäson hier mede be-Ga naar voetnoot5 6 streeck, toen hy de stieren onder het onbekende juck zoude slaen; hierGa naar voetnoot6 7 mede door bestreecke geschencken wraeck nemende over zijne boel, ont-Ga naar voetnoot7 8 vlootze met vliegende draecken. Zoo groot een hitte der hontsdagen heeftGa naar voetnoot8 9 in het dorstige Apulie noit gebroeit: en de gifte van Dianier ontstack deGa naar voetnoot9 10 schouders des arbeitzamen Herkules noit krachtiger. Maer o boertige Me-Ga naar voetnoot10 11 cenas, indienge immermeer yet diergelijcks eet, laet het maeghdeke de hant 12 voor uwen kussenden mont houden, en in den wandt leggen.Ga naar voetnoot12

Tegens Menas, den vrygelaten slaef van den grooten Pompejus. Het IV. Gezang.

Hy hekelt zijn verwaentheit met de veranderinge van zijne gelegenheit.Ga naar voetnoot+

1 Tusschen u en my is zoo groot een haet, als 'er natuurlijck tusschenGa naar voetnootr. 1 2 wolven en schapen is. O ghy, wiens rugge door Spaensche bolpeezen, enGa naar voetnoot2 3 wiens scheenen door harde boeien geschonden zijn; hoewel ghy moedighGa naar voetnoot3 4 op uw geldt stapt, goet verandert geen bloet. Zietghe niet hoe de voorby-Ga naar voetnoot4 5 gaende luiden u de guigh nasteecken en nakijcken; wanneerghe met eenenGa naar voetnoot5 6 sleependen tabbaert naer het Kapitool treet? Dees, die van de tuchtmees-Ga naar voetnoot6 7 teren met zweepen vol stramen gegeesselt is, zoo dat'er de provoost afGa naar voetnoot7 8 walght, laat duizent bunderen lants te Falerne bouwen, en rijdt in de karros,Ga naar voetnoot8

[pagina 343]
[p. 343]

9 en zit, ter schande van Otto, boven aen in den schouburgh, gelijck eenGa naar voetnoot9 10 groot ridder. Wat baet het zoo veele zwaerwichtige galeien, en eenen hoopGa naar voetnoot10-11 11 slaeven, tegens de zeeroovers, toe te rusten, wanneer dees vogel kornel 12 zal wezen?

Tegens de Toveres Kanidia. Het V. Gezang.

1 O Goden, wieghe zijt, die in den hemel het aertrijck en menschelijckGa naar voetnootr. 1-6 2 geslacht beheerscht, wat wil dit gedrang? en waerom zijn aller aengezichtenGa naar voetnoot2 3 tegens my alleen ontstelt? Ick bidde u, om uwer kinderen wil, indiengheGa naar voetnoot3 4 oit kinders gebaert hebt; om deze ydele purpere pracht, om Jupijn, wienGa naar voetnoot4 5 dit mishaeght; waerom zietghe my aen, gelijck eene stiefmoeder, of als een 6 geschoten dier? Na dat het jongsken, zoo teer van lichaem, dat het een god-Ga naar voetnoot6 7 vergeten Tracisch hart vermurwen zoude, aldus met een bevende stemme 8 geklaeght hebbende, staen bleef, berooft van al zijn cieraet, zoo beval Ka- 9 nidia, korte adders in heur hair en ongetoide vlechten gevlochten hebbende, 10 met tovervier te verbranden wilde vijgeboomen uit den kerckhove geruckt, 11 en doodse cypressen, en eiers van eenen beslijmden vorsch, met bloet be-Ga naar voetnoot11 12 streecken, en veders van een vleermuis, en kruiden, gepluckt in Jolkos enGa naar voetnoot12 13 Iberie, vruchtbaer van vergift, en gebeenten, die eenen nuchteren hont ont-Ga naar voetnoot13-14 14 jaeght zijn: en de afgerechte Sagaen, het geheele huis met helsch wywater 15 besprengende, zoo rijst heur hair over ent, gelijck een zee-egel en de bor-Ga naar voetnoot15 16 stels van een vlughtigh wilt zwijn. Veia, door geen gewisse afgeschricktGa naar voetnoot16 17 wezende, groef al hygende met heure yzere schop eene grop in der aerde;Ga naar voetnoot17 18 op dat het begraven kint, door het aenschouwen der twee of driemael ver-Ga naar voetnoot18 19 anderde spijze, van langer hant moght sterven; terwijl het met den montGa naar voetnoot19 20 boven de aerde uitstack, gelijck een zwemmend lichaem met de kin uit den 21 water; op dat het uitgezogen mergh en de dorre lever een minnedranck 22 moghten verstrecken; terwijl de oogen eens op de verbode spijze starrendeGa naar voetnoot22

[pagina 344]
[p. 344]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

23 uitteerden. Het ledige Napels, en alle naburige steden gelooven dat deGa naar voetnoot23 24 Arminiumsche Folia, die heete teef, daer oock by was; die met TessalischeGa naar voetnoot24 25 vaerzen de starren betovert, en de maen van den hemel af doet stijgen. DeGa naar voetnoot25 26 felle Kanidia, bits op hare duimnagels bijtende, wat sprackze en wat sprackzeGa naar voetnoot26 27 niet? O nacht, en Diaen, getrouwe getuigen mijner zaecken, die gebodtGa naar voetnoot27 28 hebt over de stilte, wanneer de geheime offerhanden geschieden; weest nu, 29 weest nu tegenwoordigh. Keert nu uwe maght en gramschap tegens de 30 huizen der vyanden; terwijl de vervaerde dieren, door den zoeten slaepGa naar voetnoot30 31 bevangen, in het bosch schuilen. Laet de roffiaens honden, datzer alle omGa naar voetnoot31 32 lachen, den ouden overspeelder nabassen, die met zulck eenen nardus be-Ga naar voetnoot32 33 streecken is, hoedanigh ick noit met mijne handen gewerckt hebbe. WatGa naar voetnoot33 34 gebeurt'er? Waerom is mijn vervloeckt vergift onkrachtiger dan dat van 35 d'uitheemsche Medea? waer door zy, zich over de hoovaerdige boel, des 36 grooten Kreons dochter, gewroken hebbende, heenevloot; toen de mantel,Ga naar voetnoot36 37 een geschenck in vuilen bloede gedoopt, de nieugetroude door den brant 38 om het leven brogt. Ymmers heeftme kruit nochte wortel, die in ruige veldenGa naar voetnoot38 39 schuilt, niet onbekent geweest. Hy, alle zijne boelen vergeten hebbende,Ga naar voetnoot39 40 slaept in de bestreecke kamer. Och och, hy treet daer heene, bevrijt doorGa naar voetnoot40 41 de vaerzen eener kundiger toveresse. O Varus, wien noch groote zwarigheitGa naar voetnoot41 42 over het hooft hangt, ghy zult tot my komen door ongewoone drancken, 43 en het geroep der Marsen zal u niet weder by uwe zinnen brengen. Ick zalGa naar voetnoot43 44 wat sterckers toemaecken, en u eenen grooter beker toeschencken, hoewelGa naar voetnoot44 45 ghyer af walght: en de hemel zal eer lager dan de zee, en de aerde hoogerGa naar voetnoot45 46 dan de hemel wezen, eerghe niet zoo zeer in mijne minne blaeckt, gelijckGa naar voetnoot46 47 de smitskolen in het zwarte vier. Onder dit spreecken verzachte het jongskenGa naar voetnoot47 48 nu niet de goddeloozen met zoete woorden, gelijck te vore; maer twijfe- 49 lende wat het eerst zeggen zou, vloeckte het ysselijck: watghe doet of laet,Ga naar voetnoot49-50 50 geen vergift kan de menschelijcke natuur veranderen. Ick zal u met vloecken 51 plaegen. Een gruwelijcke vloeck wort met geenen offer verzoent. Wanneer

[pagina 345]
[p. 345]

52 ick door uw bedrijf mijnen geest gegeven hebbe, zal ick u, als een nacht-Ga naar voetnoot52-53 53 spoock, ontmoeten, en als een schim met kromme klaeuwen u in 't aenzicht 54 vliegen, waer in 't gewelt der gestorve zielen bestaet, en nestelende in uwGa naar voetnoot54 55 ongerust harte, zal ick door schrick uwen slaep steuren. Het volck van allenGa naar voetnoot55 56 kanten zal u, ongeschickte besjes, met steenen worpende, verpletten. DaerGa naar voetnoot56 57 na zullen de wolven en Esquilijnsche ravens uwe onbegrave lichamen ver-Ga naar voetnoot57 58 scheuren; en mijne ouders, na mijne doot, wee mijns! zullen dit schouspel zien.

Het VI. Gezang.

Op Cassius Seveer, een' lasterachtigh Dichter.

1 Ghy hont, waerom plaeghtghe d'onschuldige gasten, daerghe bloodeGa naar voetnootr. 1 2 tegens wolven zijt? waerom dreightghe my niet met vergeefs blaffen, in-Ga naar voetnoot2 3 dienghe de maght hebt, en rant my aen, die weder bijten kan? Want ick zal,Ga naar voetnoot3 4 gelijck een Molos, of rosse Lacedemonische hont, wiens kracht den harderenGa naar voetnoot4 5 dienstig is, met opgesteecke ooren al het voorvlughtigh wilt door het diepeGa naar voetnoot5 6 sneeu drijven. Wanneerghe het wout met een gevaerlijck gehuil vervult 7 hebt, dan snuffeltghe aen eenen voorgeworpen brock. Zie toe, zie toe: wantGa naar voetnoot7 8 op de boozen gebeeten zijnde, steeck ick mijn beide hoornen op: gelijckGa naar voetnoot8 9 als de verachte zwager tegens den trouweloozen Lykambe; of de bittre vyantGa naar voetnoot9 10 tegens Bupal. Zal ick ongewroken, als een kint, schreien, indien yemant my 11 gebeeten hebbe?Ga naar voetnoot11

Het VII. Gezang.

Op het burgerlijck oorlogh, tegens Brutus en Cassius gevoert.

1 Waer heene? waer heene, ghy booswichten? Waerom rucktghe heime-Ga naar voetnootr. 1-2 2 lijck den degen uit? Of is'er luttel Roomsch bloet te water en te lande ver- 3 gooten? Niet op dat de Romain de trotse sloten van het nijdige KartagoGa naar voetnoot3 5 zoude verbranden; of d'ongetemde Brit geboeit naer het Kapitool gesleiptGa naar voetnoot5 6 worden; maer deze stadt moght ondergaen, door hare eige hant, naer derGa naar voetnoot6

[pagina 346]
[p. 346]

7 Parten wensch. Wolven en leeuwen gebruickten noit deze gewoonte, dan 8 tegens dieren van eenen anderen aert. Vervoert u blinde dolligheit, of eeneGa naar voetnoot8 9 hooger drift, of uwe misdaet? Antwoort my. Zy zwijgen, en besterven inGa naar voetnoot9 10 het aenzicht, en staen verbaest voor 't hooft geslaegen. Zoo is 't. Het bittereGa naar voetnoot10 11 noodlot, en het schelmstuck des broedermoorts drijven de Roomsche bur- 12 gers voort, sedert des onschuldigen Remus bloet, tot der nakomelingen 13 vloeck, vergoten wert.

Het VIII. Gezang.

Op een geile oude best.

1 Wilt ghy, oude pry, al mede vragen, wat mijne krachten zoo heeft uit-Ga naar voetnootr. 1 2 geput; naerdien uwe tanden zoo zwart zijn, en uw voorhooft verschrompelt 3 van ouderdom, en uw vuil stinckvat, tusschen uwe verschroockte billen,Ga naar voetnoot3 4 gaept, gelijck een kuchende os? maer uw boezem en verrotte mammen, eenGa naar voetnoot4 5 merrienuier gelijck, prickelen my, en uw weecke buick, en dunne heup opGa naar voetnoot5 6 uw dicke bombeenen. Weest rijck, en laet de triomfbeelden voor uw lijckGa naar voetnoot6 7 gedraegen worden; nochte laet'er geene gehuwde wezen, die met ronder 8 parlen behangen zij: en of de Stoische boecken gemeenelijck al onder uweGa naar voetnoot8 9 fluweele kussens leggen, staen de ongeleerde zenuwen te minder? of hangtGa naar voetnoot9 10 het tuigh te slapper? zoo dat ghy, &c.Ga naar voetnoot10

Aen Mecenas. Het IX. Gezang.Ga naar voetnoot*

1 O geluckige Mecenas, wanneer zal ick met u in den hoogen hove wijnGa naar voetnootr. 1 2 drincken, die tot heilige bancketten gespaert is; verheught zijnde doorGa naar voetnoot2 3 Cesars overwinninge, die Jupijn behaeght: speelende een vaers op mijneGa naar voetnoot3 4 lier, onder de fluit, gestelt, dees op een uitheemsche, die op een GrieckscheGa naar voetnoot4 5 wijze? Gelijck onlangs, toen d'Amirael, op zee gedreven, met brandendeGa naar voetnoot5 6 schepen vlughte, na dat de stadt gedreigt was met de boeien van hem, 7 dieze den meineedigen slaven, daer hy het mede hiel, ontruckt hadde. EenGa naar voetnoot7

[pagina 347]
[p. 347]

8 Romain (och nakomelingen, ghy zult het niet geloven) vervooght van eenGa naar voetnoot8 9 vrou, draeght de palissade, en, als een soldaet, de wapens, en kan den ver- 10 schrompelden lubbelingen ten dienst staen; en de zon aenschout het schan-Ga naar voetnoot10 11 delijck vliegenet onder de vaendels. De Gallen, die stadigh Cesar roepen,Ga naar voetnoot11 12 zetten met twee duizend brieschende paerden op hem aen. De snelle zeilenGa naar voetnoot12 13 schuilen ter slincke zijde in de haven van 's vyants schepen. Jo triomf! ghyGa naar voetnoot13 14 behindert de gulde wagens, en ongerepte vaerzen. Jo triomf! ghy voert nuGa naar voetnoot14 15 geenen overste, als in den oorloogh van Jugurta; nochte Afrikaen, wiensGa naar voetnoot15 16 graf door de deught op Kartago gebout is. De vyant, te water en te landeGa naar voetnoot16 17 verwonnen, heeft voor den purperen wapenrock eenen routabbert aenge-Ga naar voetnoot17 18 schoten. Hy, zullende heenegaen tegens den wint op, zoeckt Kreten, om 19 zijne hondert steden vermaert, of de zantplaeten, daer de Noortsche baerenGa naar voetnoot19 20 op barnen, of drijft op der Goden genade. Jongen, breng hier grooter be-Ga naar voetnoot20 21 kers, en wijnen van Chios, of Lesbos, of schenck ons Kampanischen wijn, 22 die het walgen der mage belet. Het lustme de zorgh en vrees voor Cesars 23 zaecken met zoeten most te verdrijven.

Op Mevius. Het X. Gezang.

Hy wenscht hem eenen zeestorm en schipbreuck.

1 Het schip, dat den stinckenden Mevius in had, steeckt ter quader uureGa naar voetnootr. 1 2 af. O Zuidewint, passe tegens beide de zijden met ysselijcke baren aen teGa naar voetnoot2 3 slaen, en de donckere Oostewint smijte door d'onstuimige zee takels enGa naar voetnoot3 4 riemen in stucken. De Noordewint steke oock zoo heftigh op, gelijck hy 5 op het hoogh geberghte de bevende boomen ter aerde velt; en geen trooste- 6 lijcke star verschijne in dien duisteren nacht, waer in de droevige OrionGa naar voetnoot6 7 ondergaet; en hy werde met geenen stiller stroom gedreven; dan de triom- 8 feerende Griecksche vloot, toen Pallas hare gramschap van het verbrande 9 Troje wende tegens het godlooze schip van Ajax. O hoe zullen uwe schip- 10 pers moeten zweeten, en wat een dootverf zultghe zetten, en wat eenGa naar voetnoot10

[pagina 348]
[p. 348]

11 wijfachtigh misbaer en gekarm aen den vergramden Jupijn zal men hooren,Ga naar voetnoot11 12 wanneer de Jonische zee, loeiende door den vochtigen zuidenwint, de kiel 13 gebroken heeft? dat indien ghy, als een vette buit, op den boghtigen oeverGa naar voetnoot13 14 uitgestreckt, de duickers mest, zoo zal'er een geilen bock en een lammekenGa naar voetnoot14 15 opgeoffert worden.Ga naar voetnoot15

Aen Pettius. Het XI. Gezang.

Hy met minne bevangen, kan zich niet tot vaerzen beledigen.Ga naar voetnoot+

1 O Pettius, het lustme niet, gelijck eertijts, vaerzen te dichten, nu ick met 2 groote liefde bevangen ben; met liefde die my boven al om teere knechtjes 3 en maeghdekens doet blaken. Dees derde winter, sedert Inachia my nietGa naar voetnootr. 3 4 meer ontvonckte, schudt het loof van de boomen af. Wee mijns! want ickGa naar voetnoot4 5 schaem my over zoo groot eene misdaet: wat heb ick op de tong geloo-Ga naar voetnoot5 6 pen, door de geheele stadt! en my verdriet dier maeltijden, daer het quijnen,Ga naar voetnoot6 7 stilzwijgen, en diep zuchten my meldden dat ick vryde: ick klaegde uGa naar voetnoot7 8 met schreiende oogen, dat mijne oprechte inborstige armoede niet opmoghtGa naar voetnoot8-9 9 tegens den rijcken; zoo haest als d'onbeschaemde Godt ontdeckt hadde 10 het geheim van my, die door den heeten wijn verhit was. Indien de over-Ga naar voetnoot10 11 loopende gal om mijn hart ziedt, op datze deze stovingen, die de boozeGa naar voetnoot11 12 wonde niet verzachten, den winden ten buit geve; zoo zal de schaemte, 13 aen d'eene zijde gezet, ophouden te kampen tegens hen, die my ongelijckGa naar voetnoot13 14 zijn. Na dat ick voor u deze dingen ernstigh geprezen hadde, en ghy myGa naar voetnoot14 15 belaste t'huis te gaen, brogten my mijne twijfelachtige voeten by de onvriende-Ga naar voetnoot15 16 lijcke posten, en helaes harde drempels, waer op ick lijf en leden gebrokenGa naar voetnoot16 17 hebbe. Nu ben ick op Lycisk verslingert, die zich roemt aller vrouwenGa naar voetnoot17 18 dartelheit te overtreffen: waer uit my de trouhartige raden der vrienden enGa naar voetnoot18 19 harde scheltwoorden niet kunnen redden; maer een andere minne vanGa naar voetnoot19 20 een blanck maeghdeken, of eenen scheutigen jongeling, die zijne langeGa naar voetnoot20 21 locken vlecht.Ga naar voetnoot21

[pagina 349]
[p. 349]

Het XII. Gezang.

Op een stinckende out vel, dat hem aenzocht.Ga naar voetnoot+

1 Ghy vrou, die waerdigh zijt van olyfanten bereden te worden, wat be-Ga naar voetnootr. 1 2 geertghe? Waerom zentge geschencken en brieven aen my, die een zwack 3 jongeling, en noch te scherp van reuck ben? Want ick alleen rieck nauwerGa naar voetnoot3 4 of ghy een neusgezwel, of eenen bockestanck onder uwe borstelige ock- 5 selen hebt, als een snuffelende hont daer een zeuge leit. Wat zweet enGa naar voetnoot5 6 vuile stanck groeit'er over alle haere verschroockte leden, wanneerze pooghtGa naar voetnoot6 7 d'ongetemde dolheit te bedaeren met eene hangende zenuwe, en zy houdtGa naar voetnoot7 8 haer blancketsel niet, nochte de blozende verwe, uit krokodils dreck ge-Ga naar voetnoot8 9 puurt; en met het roeren van hare vellen breecktze de onderlaegen, en hetGa naar voetnoot9 10 gehemelte der ledekant; of als zy mijne walging met harde woorden hekelt.Ga naar voetnoot10 11 Ghy zijt hitsiger by Inachia dan by my. Driemael des nachts kuntghe InachiaGa naar voetnoot11 12 helpen, en altijt zijtghe af, wanneerghe het my maer eens gunt. De plaeghGa naar voetnoot12 13 hael Lesbia, die my, die eenen stier zocht, u gewezen heeft, die onbequaem 14 zijt, toen de Koösche Amyntas by my was, wiens zenu beter rees in het &c.Ga naar voetnoot14 15 als een nieu gewosse boom, die op de heuvels staet. Voor wien heb ick 16 de purpere kleederen tweemael in de wol geverft bereit? juist voor u? op 17 dat'er geen gast onder uwe mackers zou wezen, die meer bemint zou zijnGa naar voetnoot17 18 van zijne liefste, als ghy van my. O ick ongeluckige, voor wien ghy vlught, 19 gelijck een lam voor felle wolven, en de geit voor de leeuwen vreest.

Aen zyne vrienden. Het XIII. Gezang.

1 De hemel is betrocken, een gruwelijcke storm steeckt'er op: regen en 2 sneeu valt uit de lucht: zee en wouden ruischen van den Tracischen 3 Noordewint. O vrienden, laet ons de gelegenheit van dezen dagh waer- 4 nemen, terwijl het ons past, en wy noch wel te voet zijn. Laet ons het voor- 5 hooft ontrimpelen. Schenck ghy wijn, die onder het burgemeesterschapGa naar voetnootr. 5-6 6 van Torquaet geperst is. Laet andre praetjes vaeren. Misschien zal Godt 7 deze dingen genadigh te recht brengen. Nu lust het my met Achemeni-Ga naar voetnoot7 8 schen Nardus begoten te worden, en met Cyllenische snaren het hart vanGa naar voetnoot8

[pagina 350]
[p. 350]

9 benaude bekommeringen te verlichten; gelijck de edele Centaurus den 10 grootsten voesterkinde toezong: Onverwonnen jongeling, sterfelijcke zoonGa naar voetnoot10 11 der Godinne Tetis, het rijck van Assarakus, 't welck gedeelt wort door 12 den vliet des kleenen Scamanders, en den glibberigen Simois, wacht op u;Ga naar voetnoot12 13 daer het nootlot uwe wederkomste belet, door het zeker afsnijden van den 14 draet uwes levens: en uwe zeegroene moeder u niet weder zal kunnen 15 t'huis voeren. Verzacht daer alle rampen door zang en spel, een liefelijckeGa naar voetnoot15 16 vertroosting voor mismaeckte zwaermoedigheit.Ga naar voetnoot16

Aen Mecenas. Het XIV. Gezang.

Dat de minne van Fryne hem hindert de beloofde vaerzen te leveren.

1 Oprechte Mecenas, ghy dootme met dickwils te vragen; waerom deGa naar voetnootr. 1 2 teere minne het diepste mijner zinnen in zoo groot eene vergetenheit ge-Ga naar voetnoot2 3 dompelt heeft, als of ick met eene drooge keel den beker des dootslaepsGa naar voetnoot3 4 uitgezopen hadde: want een Godt, een Godt beletme de begonne jam-Ga naar voetnoot4 5 bische vaerzen, een eertijts belooft gedicht, te voltoien. Men zegt dat om 6 den Samoschen Batyl de Teische Anakreon aleveneens blaeckte; die dickwilsGa naar voetnoot6 7 op de kromme lier, met gezangen, niet naer de kunst doorwrocht, zijneGa naar voetnoot7-8 8 minne beschreide. Ghy zijt oock jammerlijck ontvonckt, indien geen schoo- 9 ner vier het belegerde Troje in brant stack, genoegh u met uw lot. De 10 vrygemaeckte Fryge, die met eenen niet te vrede is, doet my quijnen.Ga naar voetnoot10

Aen Neaera. Het XV. Gezang.

Hy klaeght over hare trouweloosheit.

1 Het was nacht, en de maen scheen onder de mindere starren helder aenGa naar voetnootr. 1 2 den hemel, toen ghy, willende der groote Goden maght schenden, op denGa naar voetnoot2 3 eet, dien ick u voorstaefde, zwoert, my met geslote armen omhelzende,Ga naar voetnoot3 4 vaster dan een eikelboom van het scheutige veil omvat wort, dat wy elc-Ga naar voetnoot4 5 kandere onderling zouden beminnen, zoo lang als de wolf op het schaep 6 gebeeten zal zijn; en Orion, een plaegh des zeemans, d'ongestuime zeeGa naar voetnoot6 7 omroeren; en een koeltje in Apolloos ongeschore locken speelen zal. OGa naar voetnoot7

[pagina 351]
[p. 351]

8 Neaera, mijn deught zal u noch smarten; want zoo in Flakkus yet manne-Ga naar voetnoot8 9 lijcks is, zal hy niet gedoogen datghe alle nachten zult slapen by eenen, 10 dienghe liever hebt; en vergramt zal hy zijns gelijcken zoecken; en zijneGa naar voetnoot10-12 11 stantvastigheit zal niet wijcken voor uwe schoonheit, die hem eens ver- 12 steurt heeft, wanneer zijn wrock eens gezet is. Maer ghy, die nu geluckiger 13 zijt, en om mijn ongeluck fier henetreet; hoewelghe rijck zijt van vee enGa naar voetnoot13 14 lant, en Pactool in uw kantoor vloeit, en ghy de geheimenis van den her-Ga naar voetnoot14-15 15 boren Pytagoras kent, en Nireus in schoonheit overtreft; helaes ghy zult 16 beklagen de liefde, die op een ander gezet is, en dan zal ick weder lachen.Ga naar voetnoot16

Het XVI. Gezang.

Hy klaeght dat de burgerlijcke oorlogen blijven duren.

1 Nu wort de tweede eeu met burgerlijcken oorloogh gesleten, en RomeGa naar voetnootr. 1 2 valt van zelf om zijn overwightigheit; het welck van den aengrenzendenGa naar voetnoot2 3 Marsen niet kon vernielt worden; nochte door de Hetrurische maght vanGa naar voetnoot3 4 den dreigenden Porsenne; nochte door de dapperheit van Kapua, dat naerGa naar voetnoot4 5 de kroon stack; nochte door den bitsen Spartakus, nochte door den Savojart,Ga naar voetnoot5 6 die trouweloos is in 't aenrechten van nieuwigheden: en 't welck oock hetGa naar voetnoot6 7 woeste Duitschlant met zijne blaeuooghde jeught, nochte Hannibal, derGa naar voetnoot7-9 8 ouderen vloeck, niet konden temmen; dat zullen wy goddeloozen van ver- 9 waeten bloede verwoesten, en wilde dieren zullen weder het lant beslaen. 10 Helaes! een uitheemsch overwinner zal d'assche treden; en de ruiter zal 11 door de stadt met zijnen klinckenden hoef rennen; en een baldadige zal, 12 een gruwel om te zien, Quirijns gebeente, van zon en lucht versteken, inGa naar voetnoot12 13 den wint stroien. Misschien vraeghtghe alle, of de besten onder u; wat 14 het ontbeeren dier zwarigheden u baten zal? Dit zy het beste besluit: ge-Ga naar voetnoot14 15 lijck de vervloeckte stadt der Focensen vlughte, laetende ackers, eigeneGa naar voetnoot15

[pagina 352]
[p. 352]

16 huizen, en de kercken, hunner Goden woonsteden, den wilden zwijnen en 17 grijpenden wolven; te gaen daer de voeten u dragen, de woeste winden 18 u over zee drijven zullen. Behaeght u dat? Of weet yemant wat beters by 19 te brengen? Waerom sammelen we ter goeder tijt in den schepe te treden?Ga naar voetnoot19 20 Maer laet ons zweeren, dat het vry zal staen weder te keeren, zoo ras de 21 gezoncke steenen weder boven komen drijven; en datwe weder naer huisGa naar voetnoot21 22 zullen zeilen, wanneer de Po de Matijnsche toppen gewasschen zal hebben;Ga naar voetnoot22 23 of de hooge Apenijn in zee loopen; en eene zeldsaeme minne het ongedierteGa naar voetnoot23 24 met eene nieuwe geilheit paeren; zoo dat het hart den tiger bespringe, enGa naar voetnoot24 25 de kieckendief de duif betrede, en het lichtgeloovige vee geene blondeGa naar voetnoot25 26 leeuwen vreeze, en de gladde bock zich in de zoute zee vermaecke. Wan- 27 neer de heele stadt, of het beste deel der zelve, ['t welck beter is dan alGa naar voetnoot27 28 de onleerzame hoop;] dit, en al het geen onze zoete wederkomste nochGa naar voetnoot28 29 zoude kunnen afsnijden, gezworen zal hebben, laet ons dan gaen, en de 30 suffer en hopelooze in hun vervloeckt nest blijven. Ghy, die deughtzaemGa naar voetnoot30 31 zijt, laet varen het vrouwelijck gekerm, en vlieght voorby den Tuskaenschen 32 oever. De groote zee, die om de geheele weerelt loopt, staet voor onsGa naar voetnoot32 33 open. Zeilenwe naer de landen, de geluckige landen, en rijcke eilanden; 34 daer d'ongeploeghde landou jaerlijcks koren voorbrengt, en d'ongesnoeide 35 wijngaert altijt bloeit; en de altijt vruchtbaere olijftack uitspruit, en de bruineGa naar voetnoot35 36 vijgh haren stam verciert; de honigh van den hollen eick afdruipt; en het 37 klare water, zachtelijck ruischende, van hooge bergen afschiet. Daer komen 38 de geiten ongelockt naer het melckvat; en de d'aengename kudde brengtGa naar voetnoot38 39 gespanne uiers t'huis; en de beer gromt des avonts om de schaepskoy 40 niet; en de gront zwelt niet op door de adders: en geluckighlijck zullenwe 41 ons over meer dingen verwonderen; hoe de waterige Oostewint d'ackersGa naar voetnoot41 42 niet door menighte van slaghregens schaeft, en het vette zaet niet in deGa naar voetnoot42 43 drooge klay verdort; dewijl de Koning der hemellieden het beide matight.Ga naar voetnoot43 44 Hier lande het pijnhout met Argosche roeiers niet; en d'onkuische MedeaGa naar voetnoot44 45 zette hier haeren voet noit. Sidonische zeelieden hebben hunne sprietenGa naar voetnoot45 46 niet herwaert gewent, nochte Ulysses gesolde gezelschap. Geene besmet-Ga naar voetnoot46 47 ting beschadight het vee. Geene blakende hitte der hontsdagen braet de

[pagina 353]
[p. 353]

48 kudde. Jupiter scheide die kusten af voor godvruchtige lieden, na dat hyGa naar voetnoot48 49 de goude eeuw door een kopere bedorven hadde: daer na veranderde hyGa naar voetnoot49 50 de eeuwen in yzer; welcke eeuwen de vroomen met eenen voorwint zullenGa naar voetnoot50 51 ontvlughten, indienze gelooven het geen ick spelle.Ga naar voetnoot51

Aen Kanidia. Het XVII. Gezang.Ga naar voetnoot*

Datze zich zelve eens genadigh zy.

1 Nu geef ick het u gewonnen met uwe krachtige wetenschap; en smeeckeGa naar voetnootr. 1 2 u by Proserpijns rijck, en by Diaens onverbiddelijcke Godheit, en by deGa naar voetnoot2 3 toverboecken, waer door ghy de vaste starren van den hemel kunt doen 4 afstijgen, o Kanidia, spaer eens uwe bezweeringen: helpme, helpme haestighGa naar voetnoot4-5 5 uit den toverkreits. Telef heeft Nereus neef bewogen, tegens wien hy ver-Ga naar voetnoot5 6 metelijck de Mysische benden hadde toegerust, en op wien hy met scherpe 7 pijlen mickte. De Trojaensche moeders hebben den manslaghtigen Hektor,Ga naar voetnoot7 8 die den wilden vogelen en honden ten aeze toegeëigent was, gebalssemt;Ga naar voetnoot8 9 na dat de Koning, zijne vesten verlaten hebbende, den halstarrigen Achilles 10 te voet gevallen was. Ulysses arbeitzame roeiers hebben, met Circes be-Ga naar voetnoot10 11 lieven, hunne borstelige huiden uitgetogen; toen kregenze hun verstantGa naar voetnoot11 12 en spraeck en eerste menschelijcke gedaente weder. Al te veel strafs hebGa naar voetnoot12 13 ick van u geleden; van u, die van maetroozen en kassiers vierigh bemintGa naar voetnoot13 14 wort. Mijne jeught glipt heene, en de blozende verwe heeft het geraemteGa naar voetnoot14 15 begeven, 't welck met eene doodse huit overtrocken is. Het hair is grijsGa naar voetnoot15 16 door uwe besmeeringen. Geene rust verlicht my van den arbeit. De nachtGa naar voetnoot16 17 plaeght den dagh, en de dagh den nacht, en ick kan van benautheit geenenGa naar voetnoot17 18 adem scheppen. Ick ellendige worde dan geperst het ontkende te gelooven,Ga naar voetnoot18 19 dat de Sabynsche Kanidia met haere tovervaerzen het gemoedt ontstellen,Ga naar voetnoot19 20 en door Marsische bezweeringen het hooft scheuren kan. Wat wiltghe 21 meer? O hemel en aerde, ick brande meer dan Hercules, met Nessus zwartGa naar voetnoot21 22 wondenbloet bestreken; en meer dan de heete vlam, die in den Siciliaen- 23 schen Etna gloeit: en ghy, o smisse, barnt van Kolchisch vergift, tot dat ickGa naar voetnoot23

[pagina 354]
[p. 354]

24 in drooge assche ten guigelspele der winden henestuive. Wat einde of watGa naar voetnoot24 25 loon heb ick te verwachten? Zegh op, ick zal d'opgeleide straf getrouwelijckGa naar voetnoot25 26 lijden; bereit die te boeten, schoon ofghe hondert vaerzen eischte; ofgheGa naar voetnoot26 27 van de logenachtige lier woudt geprezen worden: ghy kuische, ghy deught- 28 zaeme, zult als een gouden gestarnte, onder de starren gaen treden. Kastor, 29 om Heleens ongelijck gesteurt, en des grooten Kastors broeder, hebben,Ga naar voetnoot29 30 door gebeden bewogen, den poeet zijn berooft gezicht weder gegeven. GhyGa naar voetnoot30 31 dan (want het staet in uwe maght) verlos my van mijne dollicheit. O ghy,Ga naar voetnoot31 32 die door uw vaders oneerbaerheit niet bezoedelt, en geene best zijt, dieGa naar voetnoot32 33 tuck is, om de negendaegsche begrave assche in der armen graven te ver-Ga naar voetnoot33 34 stroien. Ghy zijt beleeft van aert en zuiver van handen; en uw buick waschtGa naar voetnoot34-35 35 een anders vrucht, en het vroetwijf de doecken, root van uwen bloede; zoo 36 dickwils ghy, als een stercke kraemvrou, ten bedde uitrijst.

Kanidia antwoort.Ga naar voetnoot*

1 Wat stortghe gebeden uit voor mijne [gestopte] ooren? De wintersche zee-Ga naar voetnootr. 1-3 2 storm beuckt met het grondelooze pekelschuim geene dovere rotsen voor den 3 naeckten zeelieden. Waentghe ongewroken de ontdeckte nachtgeheimenis, 4 des wuften Kupidoos heilligdom, te beschimpen? en ongestraft, als priester,Ga naar voetnoot4-5 5 over de Esquilijnsche vergiftmengers mijnen naem door de geheele stadt 6 te dragen? Wat baet het u datghe de Sabijnsche kollen verrijckt, en doot-Ga naar voetnoot6 7 lijck vergift gemengt hebt, indienghe langer leven moet dan ghy wenscht?Ga naar voetnoot7 8 Ghy ellendige zult een onrustigh leven leiden om altijt nieuwe smart [te] 9 lijden. Tantael, Pelops trouwelooze vader, altijt nooddruftigh by volheitGa naar voetnoot9 10 van spijze, wenscht om rust: Prometeus, aen den vogel geketent, wenscht'erGa naar voetnoot10-11 11 mede om. Sisyf wenscht zijnen steen op het opperste des berghs te rollen,

[pagina 355]
[p. 355]

12 maer Jupijns wet is'er tegen. Nu zultghe willen van den hoogsten torenGa naar voetnoot12 13 afspringen: dan weder een Norisch lemmer in uwe borst stooten, en ver- 14 geefs u willen verhangen, droevigh van walgende benautheit. Dan zalGa naar voetnoot14 15 ick op mijn vyants schouders rijden, en de aerde zal voor mijne baldadigheit 16 wijcken. Zal ick die (gelijck ghy op het nauste weet) wasse beelden buigen,Ga naar voetnoot16 17 de maen van den hemel door mijne tovervaerzen trecken, de verbrande 18 lijcken opwecken, en minnedrancken bereiden kan, my beklaegen, dat mijne 19 kunst op u geen vatten heeft?Ga naar voetnoot19

Eeugetyde.

Voor den welstant des Roomschen Rijcks.Ga naar voetnoot+

1 O Febus en Diaen, ghy woudvooghdes, blinckende eere des hemels, dieGa naar voetnootr. 1 2 ge-eert waert, en ge-eert zult blijven, verleent ons het geenwe bidden op 3 het heilige feest, waer op de vaerzen der Sybillen belasten aen d'uitgelezeGa naar voetnoot3 4 maeghden en kuische jongelingen, den goden, die lust scheppen in de 5 zeven heuvelen, een gedicht toe te zingen. O koesterende zon, die op uwenGa naar voetnoot5 6 blaeckenden wagen den dagh aen en afvoert; en altijt een andre schijnendeGa naar voetnoot6 7 de zelve blijft, nimmermeer moetghe yet grooters als Rome zien. O Ilitya,Ga naar voetnoot7 8 of het zy datghe liever Lucijn of voortteelster wilt genoemt worden; die 9 gewoon zijt, op zijnen tijt eenen zachten arbeit te verleenen, bescherm deGa naar voetnoot9 10 moeders. O Godin, breng de vrucht voort, en zegen der vaderen besluitGa naar voetnoot10 11 over het besteden der dochteren, en de huwelijckswet, die het geslachtGa naar voetnoot11 12 vermeert: dat na het verloop van hondert jaeren gezangen en spelen, drieGa naar voetnoot12 13 dagen en drie nachten lang, met grooten toeloop zekerlijck vernieuwt wer-Ga naar voetnoot13 14 den: en ghy, o Parken, die waerachtig in uw voorspellen zijt, laet het geeneGa naar voetnoot14 15 eenmael gezeit is eenen vasten voet grijpen, en schakelt het volgende aenGa naar voetnoot15 16 het voorige geluck, en de landou, vruchtbaer van vee en vruchten, vlechteGa naar voetnoot16

[pagina 356]
[p. 356]

17 Ceres een kroon van airen. Gezonde lucht en water moeten de zuigelingenGa naar voetnoot17-18 18 voeden. O Apollo, goedertieren en genadigh uwe pijlen weghgesteken heb- 19 bende, verhoor de smeeckende jongelingen. O gehoornde maen, KoninginGa naar voetnoot19 20 der starren, verhoor de maeghden. Indien Rome uw werckstuck is, en deGa naar voetnoot20 21 Trojaensche benden in Tuskanen gelant zijn; een schare aen wie belastGa naar voetnoot21 22 was huis en hof, op toezegginge van behoude reis, te verlaten: voor wieGa naar voetnoot22 23 de kuische Eneas, zijn vaderlant overlevende, door het brandende Troje 24 zonder bedrogh eenen vryen wegh gebaent heeft, om haer meer te gevenGa naar voetnoot24 25 danze verlaten hadden; O Goden, geeft de leerzaeme jeught goede zeden. 26 O Goden, geeft den stillen ouderdom ruste. Geeft den Roomschen volcke 27 goet, kinders, en allerleie heerlijckheit; en Anchises en Venus doorluchtighGa naar voetnoot27-29 28 bloet, het welck u sneeuwitte ossen opoffert, heersche triomfeerende in 29 den oorloogh, en genadigh over de verwonne vyanden. De Meed ontziet 30 alree, te water en te lande, hunnen dapperen arm en de Albaensche bijlen.Ga naar voetnoot30 31 De Scyten alree, en onlangs de hoovaerdige Indianen komen om wettenGa naar voetnoot31-32 32 te ontfangen. Alree durven vrede, en trou, en eere, en de oude eerbaerheit, 33 en de verwaerloosde deught wederkeeren; en de geluckige overvloet ver- 34 schijnt met vollen vruchthoren; en Febus de wichelaer, met zijnen blincken-Ga naar voetnoot34 35 den boogh verciert, en aengenaem by de negen Zanggodinnen, die door 36 heilzaeme kunst de maghtelooze lichaemen verlicht. Indien hy de Pala-Ga naar voetnoot36 37 tijnsche sloten gunstigh aenzie, zoo breide hy den Staet van Rome en hetGa naar voetnoot37 38 geluckige Italie uit tot in eene andere en altijt betere eeuwe: en Diaen,Ga naar voetnoot38 39 die den Aventijn en Algidus bezit, sla de gebeden der vijftien mannenGa naar voetnoot39 40 gade, en neige hare goedertiere ooren naer de beloften der jongelingen.Ga naar voetnoot40 41 Wy, een gezelschap, afgerecht om Febus en Diaens lof te zingen, dragenGa naar voetnoot41 42 een goede en zekere hope t'huis, dat Jupijn en alle Goden dit bestemmen.Ga naar voetnoot42

voetnoot+
In 't opschrift: Toezangen is een vertaling van Epoden; den Actiaschen oorloog: de oorlog tegen Antonius in Epirus gevoerd, onder leiding van Octavianus.
voetnootr. 1
een roeischuitje: vertaling van Liburna, zie Boek I, Gezang 37, regel 17.
voetnoot2
het uwe: uw gevaar, gevaar voor uw leven.
voetnoot4
u dervende: als wij u missen; valt: is.
voetnoot5
onlustigh: onaangenaam; arbeit: last; in dit verband: ontbering.
voetnoot6
gemoedt: gemoedsgesteldheid; geenen teeren: krachtige. In de uitgave van 1656 veranderd in: geene mannen betaemt, die niet teder zien?
voetnoot8
boezem: zeeboezem.
voetnoot9
weerloos: onkrijgshaftig.
voetnoot12
van honck: van huis, niet bij zijn nest.
voetnoot15-16
de Lukaensche weide: uit het hete Calabrië dreef men 's zomers het vee naar de koele weiden op de bergen van Lucanië.
voetnoot17
hoeve: landhuis.
voetnoot18
den zoon van Circe: nl. Telegonus, zie Boek III, Gezang 29, regel 5.
voetnoot19-20
genoegh: in 't Latijn: genoeg en meer dan dat; staen naer: trachten te verkrijgen; de gierige Chremes: een bekende vrek uit de Andria van Terentius, bewerkt naar een blijspel van Menander; ongebonden: losbandige; spilpenning: verkwister.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: in r. 10 heeft de eerste uitgave: die uit. In de uitgave van 1656 is dit verbeterd.

voetnootr. 1
handeling: zaken; de eerste weerelt: in 't Latijn: het vroegere geslacht der stervelingen.
voetnoot3
moorttrompet: trompetsignaal, dat tot de strijd oproept. In 't Latijn (classico truci) is bedoeld: met het rauwe trompetsignaal.
voetnoot4
verbolge: in de dubbele betekenis van vertoornd (iratus) en gezwollen; de vierschaer: de rechtbank (Lat. forum).
voetnoot5
fockeren: rijkaards (oorspr. rijke kooplieden, naar de geslachtsnaam Fugger; Ned. Wdb. III, 4609). In 't Latijn: de trotse wachtkamers der machtige burgers.
den hoogen populier: in 't Latijn begint hier een nieuwe zin: Dus huwt (verbindt) hij.
voetnoot7
boghtigh: Lat. reducta: afgelegen.
voetnoot8
gepijnden: uitgeperste (Ned. Wdb. XII, 1672).
voetnoot9
verciert is deelwoord.
voetnoot10
zich verheught: in 't Latijn staat: hoe verheugt hij zich dan.
voetnoot12
der hoven: der tuinen; in 't Latijn: der grenzen (nl. van de akkers).
voetnoot13
galnotenboom: Lat. ilex: steeneik; nu: dan weer; lange: Lat. tenax: veerkrachtig.
voetnoot14
van de steile klippen afschiet: In 't Latijn: stroomt tussen de hoge oevers. Na tierelieren is weggelaten: in de bossen.
voetnoot15
beecken: wateren.
voetnoot18
gespanne: Lat. obstantes: de weg versperrende; hangt: in 't Latijn: spant met gladde gaffel de wijdmazige netten.
voetnoot19
overzeesche kraey: uit den vreemde gekomen kraanvogel.
voetnoot23
zoete: lieftallige; gade sla: verzorgt.
voetnoot25
horden: rasterwerk.
voetnoot26
most: Lat. horna vina: wijn van hetzelfde jaar.
voetnoot27
Lukrijnsche: uit de lacus Lucrinus, aan de kust van Campanië.
voetnoot28
scharren: Lat. scari: brasems; onweêr: storm.
voetnoot29
monden: smaken.
voetnoot30
zoeter: lekkerder; versche: in 't Latijn: van de vetste takken.
voetnoot31
surckel: zuringkruid.
voetnoot32
maluwe: malve; de feest des ackergodts: de Terminalia, ter ere van Terminus, 23 Febr. gevierd.
voetnoot33
geslagen: geslacht; ontjaeght: ontrukt.
voetnoot34
zatte: verzadigde.
voetnoot35
bezweten: in 't Latijn: languido: vermoeide.
voetnoot36-37
rontom het vier aen den haert zitten: verhollandste vertaling van: bij de blank geschuurde Lares (ter maaltijd) te zien aanliggen.
voetnoot39
ingetrocken: geïnd.
voetnoot+
In 't opschrift: knooploock: knoflook, die Maecenas hem voor de grap opgedist had.
voetnootr. 2
maeiers: als liefhebbers van knoflook.
voetnoot3
dit adderenbloet: vertaling van viperinus hic. Een betere lezing is: his; heeft soms slangenbloed, in deze kruiden gekookt, mij bedrogen? De bedoeling is: Is soms slangenbloed buiten mijn weten met deze kruiden mee gekookt?
voetnoot4
Kanidia: een beruchte gifmengster te Rome; de spijze mishandelt: in 't Latijn: giftige spijzen bereid; Gelijck: lees Toen.... heeft zij.
voetnoot5
den blancken Vorst: de schitterend schone aanvoerder; verslingert: verliefd.
voetnoot6
onbekende: ongewende.
voetnoot7
bestreecke: met gif bestreken, nl. een bruidskleed, voor Glauce bestemd, hier zijn boel (minnares) genoemd.
voetnoot8
vliegende draecken: voor haar wagen gespannen, gevleugelde draken.
voetnoot9
gifte: geschenk, nl. een met vergiftigd bloed van Nessus doortrokken kleed, dat Deianira Hercules zond.
voetnoot10
arbeitzamen: Lat. efficax: veel tot stand brengende; krachtiger: Lat. gloeiender; boertige: grappen uithalende.
voetnoot12
in den wandt leggen: tegen de wand aan gaan liggen. In het Latijn: aan de uiterste kant van uw bed gaan liggen.

voetnoot+
In 't opschrift: gelegenheit: maatschappelike positie.
voetnootr. 1
natuurlijck: van nature.
voetnoot2
bolpeezen: gesels.
voetnoot3
moedigh: trots.
voetnoot4
goet verandert geen bloet: aardige vertaling van: fortuna non mutat genus: de voorspoed verandert de aard niet.
voetnoot5
de guigh nasteecken: een spottend of honend gebaar maken achter iemands rug (Ned. Wdb. V, 1213).
voetnoot6
sleependen tabbaert: vrije vertaling van: als gij met uw zes ellen wijde toga de via Appia op en af wandelt. Bij Dees begint de voorbijganger te spreken.
voetnoot7
stramen: striemen; provoost: rechtsbeambte; vertaling van praeco: uitroeper, die gedurende de voltrekking van de straf het misdrijf luid uitriep; er.... af: er van.
voetnoot8
rijdt in de karros: vrije vertaling van: verslijt de via Appia met zijn koetspaarden.
voetnoot9
ter schande van Otto: tot hoon van de volkstribuun L. Roscius Otho, die aan de rijksten het recht gegeven had in de schouwburg achter de rijen der senatoren te zitten. Daartoe moest men eques zijn (door Vondel vertaald als ridder, r. 10).
voetnoot10-11
zwaerwichtige: van zwaar gewicht; onvertaald bleef: van scheepsnebben voorziene; en eenen hoop slaeven: dit behoort te staan achter zeeroovers. Deze strijd voerde Octavianus in de winter van 37 op 36 v. Chr. tegen Sextus Pompeius zie Toez. 9, r. 5; dees vogel: met minachting: deze kerel. In 't Latijn alleen tweemaal hoc; kornel: kolonel; in 't Latijn: krijgstribuun.

voetnootr. 1-6
Klacht van de knaap die door de toverheksen doodgemarteld wordt.
voetnoot2
wil: betekent; aller: van de vier heksen.
voetnoot3
ontstelt: ontdaan, verbitterd.
voetnoot4
ydele pracht: ijdele tooi, nl. van zijn purpergerande toga.
voetnoot6
geschoten: aangeschoten en daardoor woedend.
voetnoot11
doodse cypressen: grafcypressen; lees: eieren bestreken met het bloed van een lelike kikvors.
voetnoot12
vleermuis: in 't Latijn nachtuil.
voetnoot13-14
ontjaeght: ontrukt; Sagaen: Sagana, Veia (r. 16) en Folia (r. 24) zijn de namen van de drie andere toverheksen; afgerecht: onjuiste vertaling van expedita: met opgeschort gewaad; helsch wywater: vertaling van Avernales aquas. Bij de lacus Avernus was, volgens het volksgeloof, de toegang tot de onderwereld.
voetnoot15
besprengende: besprenkelende.
voetnoot16
vlughtigh: wegijlend; gewisse: geweten.
voetnoot17
grop: greppel, kuil (Ned. Wdb. V, 1146).
voetnoot18
door: lees: bij.
voetnoot19
van langer hant: langzamerhand. Het Latijn heeft longo die: op de lange dag (behorende bij veranderde).
voetnoot22
verstrecken: verschaffen; terwijl de oogen eens: wanneer eenmaal de ogen; starrende: strak gericht op (Ned. Wdb. XV, 826); de uitgave van 1656 heeft: staerende.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK. De oude uitgave heeft als drukfouten: in r. 32 nalachen en in r. 33 gemerckt.
voetnoot23
uitteerden: wegkwijnden; ledige: leeglopende, luie.
voetnoot24
heete: wellustige.
voetnoot25
vaerzen: toverspreuken.
voetnoot26
bits op hare duimnagels bijtende: vrije vertaling van: met lijkkleurige tand bijtende op haar duim met onafgesneden nagel.
voetnoot27
Hier begint Kanidia's toverspreuk.
voetnoot30
vervaerde behoort (als huiveringwekkend) bij bosch in r. 31.
voetnoot31
roffiaens honden: bordeelhonden (Ned. Wdb. XIII, 860), vertaling van Suburanae canes, naar Subura, een beruchte buurt in Rome.
voetnoot32
den ouden overspeelder: de oude wellusteling Varus (r. 41), op wie haar toverdranken tot nu toe niets vermochten; nardus: zalf.
voetnoot33
hoedanigh: als; gewerckt: gemaakt.
voetnoot36
heenevloot: vluchtte (vgl. Toezang 3, r. 4-8).
voetnoot38
Ymmers: toch; ruige: ruwe.
voetnoot39
niet onbekent geweest: in 't Latijn: is mij niet ontgaan.
voetnoot40
bestreecke (nl. met zalf geparfumeerd); kamer: in 't Latijn: bed.
voetnoot41
vaerzen: vgl. r. 25.
voetnoot43
het geroep der Marsen: onbegrepen vertaling van vocibus Marsis: door Marsiese toverspreuken. De Marsi waren bekend als tovenaars. Er staat: uw geest, die niet geroepen (aangelokt) wordt door Marsiese toverspreuken, zal tot mij terugkeren.
voetnoot44
toemaecken: toebereiden.
voetnoot45
af: van.
voetnoot46
in mijne minne: van liefde voor mij.
voetnoot47
smitskolen: in 't Lat. pek; verzachte: trachtte te vermurwen.
voetnoot49-50
ysselijck: in 't Latijn: gelijk Thyestes (tegen Atreus); watghe doet enz. Geheel anders in het Latijn: Toverdranken kunnen recht noch onrecht veranderen en de menselike vergelding niet wijzigen.
voetnoot52-53
nachtspoock: nachtelike Furie; ontmoeten: tegemoet komen.
voetnoot54
't gewelt: de macht.
voetnoot55
ongerust: verontrust; steuren: verstoren.
voetnoot56
ongeschickte besjes: onkuise, ontuchtige oude wijven (Ned. Wed. X, 1656); worpende: werpende.
voetnoot57
Esquilijnsche: op de mons Esquilinus werden de lijken van terechtgestelden prijsgegeven aan de roofdieren; ravens: meerv. van raven: raaf.

voetnootr. 1
gasten: vreemdelingen, voorbijgangers; bloode: laf.
voetnoot2
Accent op my; vergeefs blaffen: in 't Latijn: ijdele bedreigingen.
voetnoot3
weder bijten: terugbijten.
voetnoot4
Molos: Molossiese hond; rosse: Lat. fulvus: geel; harderen: herders.
voetnoot5
voorvlughtigh: voor mij uit vluchtende.
voetnoot7
Dit slaat op zijn omkoopbaarheid.
voetnoot8
mijn beide hoornen: Lat. parata cornua: strijdvaardige horens.
voetnoot9
verachte zwager: versmade schoonzoon, nl. Archilochus, die met spotliederen wraak nam, toen Lycambes hem zijn dochter Neobule weigerde; de bittre vyant: de jambendichter Hipponax, die zich wreekte met verzen op de beeldhouwer Bupalus, die een karikatuurbeeld van hem gemaakt had.
voetnoot11
gebeeten: in 't Latijn nog: atro dente: met boze, afgunstige tand.

voetnootr. 1-2
rucktghe heimelijck den degen uit: vrije vertaling: worden de (in de schede) verborgen zwaarden ter hand genomen; luttel: te weinig; Roomsch: Romeins.
voetnoot3
sloten: burchten; nijdige: afgunstige.
voetnoot5
ongetemde: (tot heden) onbedwongen.
voetnoot6
maer (opdat).
voetnoot8
aert: soort; dolligheit: woede.
voetnoot9
hooger drift: vertaling van vis acrior, in dit verband: een hogere macht; misdaet: Lat. culpa: schuldige neiging (tot broedermoord); besterven: worden doodsbleek.
voetnoot10
verbaest: verbijsterd.

voetnootr. 1
pry: kreng. In 't Latijn: die verrot zijt van ouderdom.
voetnoot3
verschroockte: gerimpelde.
voetnoot4
kuchende os: in 't Latijn crudae bovis: van een onrijpe koe; mammen: borsten.
voetnoot5
heup: in 't Latijn: dij.
voetnoot6
bombeenen: opgezwollen, waterzuchtige benen (Ned. Wdb. III, 330; Vlaams woord; vgl. De Bo); triomfbeelden: wassen maskers der voorvaderen, vóór de lijkbaar gedragen.
voetnoot8
de Stoische boecken: beoefening der filosofie was bij dames in de mode.
voetnoot9
leggen: liggen; ongeleerde: niet filosofiese; zenuwen: Lat. nervus: mannelik lid.
voetnoot10
De twee laatste verzen liet Vondel opzettelik onvertaald.

voetnoot*
Dit Gezang is geschreven op het bericht van de overwinning bij Actium, in het jaar 31.
voetnootr. 1
in den hoogen hove: in uw hoog huis.
voetnoot2
heilige bancketten: feestmalen.
voetnoot3
die Jupijn behaeght: in 't Latijn, als tussenzin: want zo behaagt het Juppiter; vaers: lied.
voetnoot4
uitheemsche wijze: Lat. Doriese melodie, om de krijg te bezingen; Griecksche: Lat. Phrygiese, voor het drinklied.
voetnoot5
d'Amirael: Sextus Pompejus, in 36 bij Naulochus door Agrippa, vlootvoogd van Octavianus, verslagen; op zee gedreven: in 't Latijn: verdreven uit de zee; met brandende schepen: Lat.: na het verbranden van zijn schepen.
voetnoot7
daer hy het mede hiel: die hij vriendelik in zijn dienst genomen had; ontruckt: afgenomen. Hij bemande namelik zijn vloot met weggelopen slaven.
voetnoot8
vervooght: onder de heerschappij.
voetnoot10
verschrompelde lubbelingen: gerimpelde eunuchen, gunstelingen van Cleopatra.
voetnoot11
vliegenet: Lat. conopium, d.i. paviljoen ter bescherming van Cleopatra en Antonius tegen vliegen; vaendels: veldtekens, dus: te midden van de troepen; roepen: juichend toeroepen.
voetnoot12
Onjuiste vertaling. In 't Latijn: trillend van verontwaardiging hebben twee duizend Galliërs (Galatiërs) hun paarden omgewend. Deze troepen liepen vóór de slag bij Actium naar Octavianus over.
voetnoot13
Onjuiste vertaling. In 't Latijn: de snel naar links gewende achterstevens der vijandelike schepen liggen in de haven verborgen, d.w.z. nemen geen deel aan de slag.
voetnoot14
behindert: houdt terug; ongerepte vaerzen: niet onder het juk gebrachte koeien, die bij een triumftocht op het Capitool geofferd werden; voert: voert terug.
voetnoot15
Afrikaen: Scipio Africanus minor.
voetnoot16
wiens graf door de deught op Kartago gebout is: onbegrijpelike vertaling. In 't Latijn: wiens dapperheid voortleeft door de verovering van Carthago.
voetnoot17
voor: in plaats van; den purperen wapenrock: als veldheersmantel; routabbert: rouwgewaad.
voetnoot19
zantplaeten: in 't Latijn: de Syrten, geteisterd door de Zuidenwind.
voetnoot20
barnen: met branding breken.

voetnootr. 1
Mevius, een slecht dichter en vijand van Horatius en Vergilius, stond op het punt naar Griekenland te reizen; ter quader uure: in 't Latijn: met ongunstig voorteken.
voetnoot2
passe: zorg er voor.
voetnoot3
donckere: d.w.z. met donkere bewolking gepaarde.
voetnoot6
Orion: de ondergang van Orion voorspelt storm.
voetnoot10
dootverf zetten: doodsbleek worden.
voetnoot11
wijfachtigh: onmannelik; gekarm aen: smeekbeden tot.
voetnoot13
dat: Aldus in beide uitgaven; mogelik foutief voor en?
voetnoot14
de duickers mest: de watervogels tot voedsel strekt.
voetnoot15
opgeoffert: in 't Latijn: aan de Stormen geofferd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK. De oude uitgave heeft in r. 1 Pectius en in r. 8 schreienden. Verbeterd naar de uitgave van 1656.

voetnoot+
In 't opschrift: zich beledigen tot: vrije tijd vinden voor.
voetnootr. 3
Dees derde winter: d.w.z. Dit is de derde maal dat de winter. In 't Latijn: Desember.
voetnoot4
mijns: genitief, afhangende van Wee.
voetnoot5
misdaet: Lat. malum: onheil; op de tong geloopen: het onderwerp van praatjes geweest.
voetnoot6
my verdriet: ik heb spijt over. Daarvan hangt de genitief dier maeltijden af.
voetnoot7
meldden: verrieden; vryde: liefde koesterde.
voetnoot8-9
inborstige: vurige, hartstochtelike. Het Ned. Wdb. (VI, 1518) meent dat het hier synoniem is van oprechte, maar het Lat. heeft maar één adj. candidum; opmoght tegens: wedijveren kon met. In het Latijn staat hier de direkte rede: Geldt dan het eerlik hart van de arme niets tegen de rijkdom?; d'onbeschaemde Godt: Bacchus, omdat hij de geheimen niet eerbiedigt.
voetnoot10
heeten: vurige.
voetnoot11
ziedt: opbruist; op dat: bedoeld is: zodat; stovingen: verzachtende middelen (onvertaald Lat. ingrata: niet helpende).
voetnoot13
aen d'eene zijde: ter zijde.
voetnoot14
geprezen hadde: vertaling van laudaveram: een hoog woord gevoerd had.
voetnoot15
belaste: gelastte; twijfelachtige: onzekere, wankelende.
voetnoot16
posten: deuren.
voetnoot17
verslingert: verliefd (niet in ongunstige zin); vrouwen: in 't Latijn muliercula: vrouwtje, dat hier een ongunstige betekenis heeft.
voetnoot18
dartelheit: in 't Latijn: mollitia: zachtheid.
voetnoot19
scheltwoorden: Lat. contumeliae: beschimping, bittere verwijten; van: voor.
voetnoot20
scheutigen: slanke.
voetnoot21
vlecht: in 't Latijn: losknoopt, dus: laat hangen.
voetnoot+
In 't opschrift: vel: wijf (scheldwoord).
voetnootr. 1
van: door.
voetnoot3
scherp van reuck: in 't Latijn: verstopt van neus; nauwer: scherper.
voetnoot5
zeuge: Lat. sus: wild zwijn.
voetnoot6
verschroockte: gerimpelde.
voetnoot7
zenuwe: Lat. pene (vgl. Toezang 8, r. 9).
voetnoot8
blancketsel: in 't Latijn: vochtig (geworden) krijt; blozende verwe: rode kleurstof (rouge), als blanketsel.
voetnoot9
gepuurt: getrokken; met het roeren van hare vellen: in 't Latijn: in haar hartstocht; onderlaegen: in 't Latijn: tenta cubilia: het gespannen leger.
voetnoot10
hekelt: Lat agitat: opwekt.
voetnoot11
hitsiger: vuriger.
voetnoot12
af: afgemat; plaegh: pest.
voetnoot14
het woord inguen liet Vondel onvertaald uitvallen.
voetnoot17
gast: disgenoot.

voetnootr. 5-6
het burgemeesterschap van Torquaet: L. Manlius Torquatus, consul in 65, het geboortejaar van Horatius (Latijn: van myn T.), zie Boek III, Gezang 21, regel 1.
voetnoot7
deze dingen: dit slaat op de staatsaangelegenheden na de slag bij Philippi; Achemenischen: Perziese.
voetnoot8
Cyllenische: genoemd naar de berg Cyllene, in Arcadië, waar Mercurius geboren was.
voetnoot10
voesterkint: Achilles, die de Centaur Chiron als leermeester had.
voetnoot12
glibberigen: snel stromende.
voetnoot15
door zang en spel: in het Latijn: door wijn en gezang; in de uitgave van 1656: door zangen, en wijn.
voetnoot16
mismaeckte: Lat. deformis: lelike.

voetnootr. 1
doot: kwelt.
voetnoot2
teere minne: in 't Latijn: mollis inertia: weke traagheid; vergetenheit: vergetelheid.
voetnoot3
den beker des dootslaeps: in 't Latijn: de bekers die de slaap van Lethe teweeg brengen.
voetnoot4
uitgezopen: leeggedronken (zuipen had in Vondel's taal geen ongunstige klank).
voetnoot6
den Samoschen Batyl: Bathyllus uit Samos, een door Anakreon beminde knaap; Teische: uit Teos; aleveneens: eveneens; blaeckte: gloeide (van liefde).
voetnoot7-8
kromme: gewelfde; niet naer de kunst: d.w.z. in vrije versmaat; zijne minne beschreide: zijn liefdesmart bezong; indien enz.: onjuiste vertaling. Het Latijn heeft: aangezien de vlam, die het belegerde Troje in brand stak, niet schoner was.
voetnoot10
vrygemaeckte: vrijgelaten (slavin); met eenen (minnaar).

voetnootr. 1
mindere: kleinere.
voetnoot2
willende.... schenden: d.w.z. toen reeds voornemens uw eed te breken.
voetnoot3
voorstaefde: vóórzegde (zie Mnl. Wdb. VII, 1979 en IX, 1107); geslote: Lat. lentis: buigzame, zachte.
voetnoot4
eikelboom: eik (in 't Lat. steeneik); scheutige veil: ranke klimop.
voetnoot6
ongestuime: onstuimige.
voetnoot7
omroeren: in beroering brengen.
voetnoot8
deught: vertaling van virtus, in dit verband: kracht.
voetnoot10-12
zijns gelijcken: d.w.z. iemand die hem waardig is; uwe schoonheit, die hem eens versteurt heeft: de schoonheid van u, die hem eens beledigd hebt; vrije vertaling van Vondel voor: semel offensae formae; gezet is (Lat. intrarit): zich vastgezet heeft.
voetnoot13
om: over.
voetnoot14-15
Pactool: de Pactolus, een rivier in Lydië, voerde stofgoud mee; in uw kantoor: toevoeging van Vondel; in 't Latijn: tibi: voor u; den herboren Pytagoras: Pythagoras beweerde dat hij vroeger als Euphorbus, een Trojaanse held, geleefd had; Nireus: zie Boek III, Gez. 20, r. 9.
voetnoot16
weder: Lat. vicissim: op mijn beurt.

voetnootr. 1
de tweede eeu: (aetas): het tweede geslacht; gesleten: afgemat.
voetnoot2
overwightigheit: topzwaarheid (Ned. Wdb. XI, 2222); in 't Lat. alleen: door eigen gewicht (suis viribus); van: door.
voetnoot3
Marsen: Marsers.
voetnoot4
Porsenne: Porsena, koning van Clusium in Etrurië.
voetnoot5
bitsen: kwaadaardige; Spartakus: aanvoerder in de slavenoorlog; den Savojart: Lat. Allobrox.
voetnoot6
't aenrechten van nieuwigheden: bedoeld is: het verwekken van oproer (res novae).
voetnoot7-9
blaeuooghde: blauwogige; der ouderen vloeck: door onze voorvaderen verafschuwd; van verwaeten bloede: uit vervloekt geslacht; beslaen: bezetten, gaan bewonen (Ned. Wdb. II, 2020).
voetnoot12
Quirijns: van Romulus; versteken: verstoken, d.w.z. beveiligd tegen.
voetnoot14
wat het ontbeeren dier zwarigheden u baten zal: onjuiste vertaling. In 't Latijn: wat u helpen kan om bevrijd te worden van uw rampzalige kwellingen; besluit: uitkomst (Lat. sententia: uitspraak, mening).
voetnoot15
de vervloeckte stadt der Focensen: Lat.: Phocaeorum civitas: Vondel verwart de burgers van Phocaea, die, om aan de verdrukking der Perzen te ontkomen, naar Corsica verhuisden, met de Phocensen uit Phocis; het Lat. exsecrata behoort bij het volgende: hun akkers en Lares aan de wraak der goden opgedragen hebbende.
voetnoot19
by te brengen: aan te raden; sammelen: dralen; ter goeder tijt: Lat.: bij gunstig voorteken.
voetnoot21
gezoncke steenen: diep liggende rotsen.
voetnoot22
Matijnsche: de Matinus is een voorgebergte in Apulië.
voetnoot23
zeldsaeme: wonderlike; ongedierte: wilde dieren.
voetnoot24
nieuwe: ongehoorde; hart: hert.
voetnoot25
betrede: synoniem van bespringe (zeldzame betekenis: Ned. Wdb. II, 2244. vgl. treden); lichtgeloovige: goedgelovige.
voetnoot27
of het beste deel enz.: dit behoort te staan achter ons (r. 29).
voetnoot28
onleerzame (Lat. indocilis): onverbeterlike.
voetnoot30
suffer: verwekelikte; hopelooze (Lat. exspes): die geen vertrouwen in de toekomst heeft; nest: bed; deughtzaem: dapper, manmoedig.
voetnoot32
oever: kust.
voetnoot35
bruine: donkere.
voetnoot38
aengename: welgezinde.
voetnoot41
waterige: regen brengende.
voetnoot42
schaeft: afspoelt.
voetnoot43
hemellieden: hemelse goden.
voetnoot44
pijnhout: de Argo, van pijnbomenhout gebouwd.
voetnoot45
Sidonische zeelieden: de Phoeniciërs, zo genoemd naar de stad Sidon; sprieten: boegsprieten, dus: schepen.
voetnoot46
herwaert: hierheen; gesolde: heen en weer geslingerd (Lat. laboriosa: die veel doorstaan heeft).
voetnoot48
scheide af: heeft afgezonderd, bewaard.
voetnoot49
veranderde: in 't Latijn: verhardde.
voetnoot50
met eenen voorwint: voorspoedig.
voetnoot51
spelle: voorspel.

voetnoot*
Zie voor de tovenaarster Kanidia: Toezang V. Deze zang is ironies bedoeld.
voetnootr. 1
krachtige wetenschap: machtige toverkunst.
voetnoot2
Proserpijns rijck: de onderwereld; Diaens: Diana, als Hecate de beschermster der heksenkunsten.
voetnoot4-5
bezweeringen: toverspreuken; helpme uit den toverkreits: (getrokken kring): vrije vertaling van: breng het teruggedraaide toverrad tot rust. In een bepaalde richting gedraaid, met toverspreuken, kon het de geliefde vermurwen; teruggedraaid verloor het de tovermacht.
voetnoot5
Nereus neef (kleinzoon): Achilles, die Telephus, koning der Mysiërs wondde, maar volgens een orakelspreuk van Apollo hem ook weer genas.
voetnoot7
manslaghtigen: mannendodende (Homeries epitheton).
voetnoot8
toegeëigent: prijsgegeven.
voetnoot10
arbeitzame: vertaling van laboriosi, dat in 't Latijn bij Ulysses behoort, en betekent: de veelbeproefde.
voetnoot11
believen: goedvinden, wil.
voetnoot12
menschelijcke gedaente: in 't Latijn: de vroegere schoonheid van gelaat; straf: last.
voetnoot13
kassier: kantoor- of winkelbediende (Ned. Wdb. VII, 1731); Latijn: institor: leurder.
voetnoot14
de blozende verwe: Lat. verecundus color: de blos der schaamte.
voetnoot15
begeven: verlaten.
voetnoot16
besmeeringen: toverzalven.
voetnoot17
plaeght: Lat. urguet: verdringt.
voetnoot18
geperst: gedrongen.
voetnoot19
tovervaerzen: toverspreuken; ontstellen: van streek brengen.
voetnoot21
hemel: Lat. zee; Nessus: zie Toezang III, r. 9.
voetnoot23
smisse: (smids) werkplaats; barnt: brandt, gloeit.
voetnoot24
ten guigelspele: als speelbal, prooi (Ned. Wdb. V, 1218).
voetnoot25
loon: Lat. stipendium: zoengeld, boete.
voetnoot26
schoon of: al; vaerzen: jonge stieren.
voetnoot29
Heleens ongelijck: het onrecht, de belediging, Helena aangedaan; gesteurt: vertoornd.
voetnoot30
den poeet: nl. de dichter Stesichorus, door Castor en Pollux om deze reden van zijn ogen beroofd.
voetnoot31
dollicheit: waanzin.
voetnoot32
best: oude vrouw.
voetnoot33
tuck: belust op; negendaegsche: na negen dagen zag men niet meer naar het graf om, zodat Canidia de as kon roven voor haar toverkunsten.
voetnoot34-35
beleeft: vriendelik, menslievend; uw buick wascht een anders vrucht: onbegrijpelike zin, door een andere lezing van dit vers (partum ejus) ingegeven. In 't Latijn: Tuusque venter (buik, maar in dit verband: vrucht, zoon) Pactumeius: en uw zoon is Pactumejus. Waarschijnlik een hatelikheid op een door Canidia ondergeschoven zoon.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In r. 1 is gestopte ingevoegd naar de uitgave van 1656. Evenzo te in r. 9. In r. 17 staat in de eerste uitgave na buigen bij vergissing herhaald: gelijck ghy. Ook dit is later verbeterd.

voetnoot*
Opschrift ontbreekt in het origineel, waar de tekst doorloopt. Vondel begint in navolging van Joh. Bond bij vs. 53 van Horatius een nieuw gezang met nieuw opschrift.
voetnootr. 1-3
het grondelooze pekelschuim: Lat. alto sali, d.i. bij hoge zee; de bedoeling is: geen rotsen zijn dover voor de naakte zeelieden; nachtgeheimenis: in 't Latijn Cotyttia (sacra), d.z. de geheime, ontuchtige feesten ter ere van de Thraciese godin Cotytto.
voetnoot4-5
wuften: vrij, ongebonden rondzwervende; priester over de vergiftmengers: Horatius had in zijn Satiren (I, 8) beschreven hoe Canidia voor de Esquilijnse poort haar toverkunsten uitoefende.
voetnoot6
u datghe: foutief voor: mij dat ik; kollen: tovenaarsters, van wie Canidia tegen rijke beloning, haar kunsten geleerd had.
voetnoot7
indienghe langer leven moet: berustend op de Lat. lezing: si. Beter is de lezing: sed: ‘Maar een later noodlot dan gij wenst, wacht u’.
voetnoot9
trouwelooze: behoort in 't Latijn bij Pelops; nooddruftigh: gebrek lijdend.
voetnoot10-11
aen den vogel geketent: foutief. Latijn: geketend voor de vogel (opdat deze hem aan kan vallen); er om: naar rust.
voetnoot12
is'er tegen: heeft het verboden.
voetnoot14
van: door; walgende: die een walging van het leven geeft.
voetnoot16
op het nauste: nauwkeurig, zeer goed; wasse beelden: wassen beeldjes werden bij liefdesbezweringen driemaal om het altaar gedragen en dan verbrand; buigen: Lat. movere: menselik gevoel geven.
voetnoot19
vatten heeft: vat heeft.

voetnoot+
In 't opschrift: Eeugetyde: vertaling van Carmen saeculare, een lied door Horatius op verzoek van Augustus in 17 v. Chr. gedicht om bij de ‘ludi saeculares’ gezongen te worden door een koor van 27 knapen en 27 meisjes. In dit lied worden achtereenvolgens verschillende godheden aangeroepen, allereerst Apollo en Diana.
voetnootr. 1
woudvooghdes: heerseres over de wouden.
voetnoot3
vaerzen: de spreuken, uitspraken; belasten: gelasten.
voetnoot5
de zeven heuvelen: de stad der zeven heuvelen, Rome.
voetnoot6
blaeckenden: gloeiende.
voetnoot7
moetghe: moogt ge; Ilitya: Ilithyia, d.i. geboortegodin, Griekse bijnaam voor Hera; bij de Romeinen heette zij als zodanig Lucina.
voetnoot9
eenen zachten arbeit: een voorspoedige bevalling (arbeit: barensweeën).
voetnoot10
breng de vrucht voort: in 't Latijn: laat de nakomelingschap gedijen; vaderen: senatoren.
voetnoot11
besteden: uithuweliken.
voetnoot12
hondert: in 't Latijn: tienmaal elf, een Etruriese eeuw.
voetnoot13
zekerlijck vernieuwt werden: stellig opnieuw gevierd mogen worden.
voetnoot14
Parken: Parcen, de Schikgodinnen; in de uitgave van 1656: Godinnen van het noodlot. In het Latijn: in het voorspellen van wat eens voorgoed is vastgesteld.
voetnoot15
eenen vasten voet grijpen: werkelik tot stand komen. In 't Latijn relatief: en die de vaststaande grens der dingen handhaaft.
voetnoot16
geluck: vertaling van fata: lot.
voetnoot17-18
lucht en water: in 't Latijn: regen en wind; moeten: mogen; de zuigelingen voeden: vertaling van fetus nutriant: de vrucht (van het land en van het vee) opkweken; weghgesteken: weggestoken, opgeborgen.
voetnoot19
O enz.: in 't Latijn: tweehoornige koningin der sterren, Luna.
voetnoot20
werckstuck: werk, d.w.z. door u tot stand gebracht is.
voetnoot21
belast: bevolen.
voetnoot22
op toezegginge van: met de belofte van.
voetnoot24
zonder bedrogh: vertaling van sine fraude d.i. zonder dat iemand schade leed.
voetnoot27-29
In 't Latijn staat: En wat de doorluchtige afstammeling (bloet) van A. en V. - d.i. Augustus - u met (een offer van) witte stieren afsmeekt, dat moge hij verkrijgen, die... Vondel had een tekst met imperet; de bedoeling is evenwel impetret.
voetnoot30
bijlen: als symbool van macht en majesteit van het Romeinse volk.
voetnoot31-32
om wetten te ontfangen: Lat. responsa petunt: vragen om antwoord, d.i. zenden gezanten.
voetnoot34
vruchthoren: de horen des overvloeds; en Febus: hier begint in het Latijn een nieuwe zin, die doorloopt met de zin van regel 36-38; wichelaer: vertaling van augur: ziener.
voetnoot36
maghtelooze: vermoeide, zieke. Apollo was ook de god der geneeskunde.
voetnoot37
sloten: burcht. Bedoeld is de Apollo-tempel op de mons Palatinus, waar dit Carmen gezongen werd; gunstigh: genadig.
voetnoot38
eeuwe: vertaling van lustrum.
voetnoot39
Aventijn en Algidus: twee bergen met heiligdommen van Diana; bezit: bewoont; sla gade: geef acht, verhoor; vijftien. Een priester-college van vijftien droeg zorg voor de Apollo-cultus en regelde de ludi saeculares.
voetnoot40
beloften: geloften.
voetnoot41
gezelschap: koor; afgerecht om (Lat. doctus): dat geleerd heeft.
voetnoot42
dit bestemmen: hiermede instemmen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius