Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en OvidiusToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.00 MB)

XML (3.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

(1934)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 779]
[p. 779]

P. Ovidius Nazoos Herscheppinge.
Het elfde boek.Ga naar voetnoot*



illustratie

Inhout.

1 De Traciaensche wijnpaepinnen verscheuren Orfeus, en veranderen in verscheide 2 boomen. Bacchus scheide hierom uit Tracie, en Midas, Sileen weder t'huis brengende, 3 wert op zijnen wensch met de goutkunst beschonken, het welk hem berouwende, zooGa naar voetnootr. 3 4 ging hy zijn lichaem afwasschen in Paktool, wiens zantgront in gout verkeerde. Hierna 5 veranderde Febus Midas ooren in ezels ooren, ter straffe van zijn onrechtvaerdigh vonnis. 6 Apollo ging van hier in menschengedaente de muuren van Troie bouwen. Herkules deze 7 stadt winnende, huwde Hezione aen Telamon, hoewel Peleus, de broeder, na zijne me-Ga naar voetnoot7-8
[pagina 780]
[p. 780]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
8 nighvuldige herscheppingen, alreede aen Tetis gehuwt was. Peleus sedert naer Ceïx 9 gereist, hoorde en zagh zelf Dedalion in eenen havik, en den wolf in steen hervormt. NaGa naar voetnoot9 10 dezen tijt verscheen Ceïx geest, na gelede schipbreuk, in Morfeus gedaente, Alcione in 11 den droom, en zy en haer man veranderen in zeevogels. Deze beide in de lucht vliegende,Ga naar voetnoot11-12 12 vernamen hier by geval Ezakus, voorheene in een' duiker herschapen.
 
Terwyl de Tracische waerzanger met dien zangGa naar margenoot+Ga naar voetnootvs. 1
 
Geboomte, en dier, en rots, hem nagevolght dus lang,
 
Bekoorde, zagen in het ent Cikoonsche vrouwen,Ga naar voetnoot3
 
Die dol in 't panters vel het heiligh wynfeest houwen,
5[regelnummer]
Hem van een' heuveltop den gallem van zyn keelGa naar voetnoot5
 
Eendraghtigh huwen aen de liefelyke veêl.Ga naar voetnoot6
 
Een dronke wynpaepin, die 't haer om 't hooft liet vliegen,
 
Zegt: ziet hier is de man, die afgerecht op liegen,
 
De vrouwen durf versmaên. zy schoot hierme terstontGa naar voetnoot9a
10[regelnummer]
Een' stok, met blaên bekleet, den speelman langs den mont,Ga naar voetnoot10
 
En raekt, doch wont hem niet. een andere, gestevenGa naar margenoot+
 
Van dolheit, smakt een' kay, die door de lucht gedreven,
 
Verzacht wort van de stem, gepaert met Orfeus lier,
 
En voor zyn voeten viel, zoo zacht, als of dees hier
15[regelnummer]
Gena zong om 't bestaen van zulk een dolle boosheit.Ga naar voetnoot15
 
Verwilderen wint velt, en alle reukeloosheit.Ga naar voetnoot16
 
Zy raemen geene maet. de razerny kryght maght.Ga naar voetnoot17
 
De zang hadde al 't geweer gelenight en verzacht:Ga naar voetnoot18
 
Maer 't schrikkelyk geschrey nooptze aen, gelyk met spooren.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
De Berecintsche pyp, het steeken van den horen,Ga naar voetnoot20
 
De keteltrom, de bom, en 't vreeslyk hantgebaerGa naar voetnoot21
 
Van 's wyngodts dronke jaght verdoofden zang en snaer.Ga naar voetnoot22
 
Toen werden endelyk de rotsen root door 't bloeden
 
Van godt Apolloos zoon en zanger: want in 't woeden
25[regelnummer]
Gaf niemant hem gehoor. de wynpaepinnen slaen
[pagina 781]
[p. 781]
 
Den groenen schouburgh, daer ontelbre vogels staen,Ga naar voetnoot26
 
En slang, en dieren, om naer Orfeus zang te hooren,Ga naar voetnoot27
 
In stukken op een' sprong. nu randenze van toren
 
Met bloênde vuisten zelf den vroomen lierman aen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En rukken al te hoop, door 't ruisschen van de blaên:Ga naar voetnoot30
 
Gelyk de vogels, van ontzinden wrok gedreven,
 
By lichten dage naer den dootschen nachtuil streven.
 
Hy zit, gelyk een hart, dat midden in het loof
 
Van 't ronde vechtperk treurt, en als een morgenroof
35[regelnummer]
Des jaghthonts, sterven zal. nu toevenze niet langer,Ga naar voetnoot33-35
 
Maer komen overhoop gevallen op dien zanger,Ga naar voetnoot36
 
En slaen in 't hondert met de wyngertstokken toe,
 
Geensins hierom bereit. dees worpt zich nimmer moeGa naar voetnoot38
 
Met kluiten: d'andre smyt met afgescheurde takken,
40[regelnummer]
Die met een' kay, op dat den dollen hoop in 't smakken,
 
Geweer noch wapen in dees buie ontbreeken zou.Ga naar voetnoot40-41
 
Groflyvige akkermans staen bezigh in den bou,
 
Om zweetende den ploeg door d'akkers heen te jaegen,
 
En andren spitten 't lant, opdat het zaet magh draegen,
45[regelnummer]
Met hunne spaden om; en ziende dezen hoop
 
Aan 't hollen, zetten 't flux te lande in op den loop,
 
Verlaeten 't akkertuigh, en laeten spade en eggen,
 
Gespreit langs 't ledigh velt, hier luy en ledigh leggen.Ga naar voetnoot48
 
Het wilde vrouvolk grypt dit reetschap in de vuist,
50[regelnummer]
En rukt'er d'ossen af, die vuil van stof begruist,Ga naar voetnoot50
 
Met hoornen dreigen: en nu komenze aengestoven,
 
Om Orfeus, daer hy zit, van 't leven te berooven,
 
Die bey de handen vout, en om genade bidt,
 
Maer och te vruchteloos: want al de hoop, verhitGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Op moort, acht geene be. geen heilighschenders achten
 
Op zyne woorden, en bedrukte jammerklaghten,
[pagina 782]
[p. 782]
 
Maer helpen hem van kant: en och Jupyn, die mont,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot55-57
 
Gehoort van steenrots, en van dier, dat hem verstont
 
En zyne schoone stem; die mont is toegelooken.
60[regelnummer]
De bange ziel [want 's mans gezicht was lang gebroken]Ga naar voetnoot60
 
Voer langkzaem uit, gelyk een waessem in de lucht.
 
Och Orfeus, vogel, dier, en harde steenklip zucht.
 
De bosschen schreien, lang gewoon uw' zang te hooren.Ga naar voetnoot63
 
De boomen treuren, met hun lok van 't hooft geschoren.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
De stroom ryst hooger door de traenen, hier geweent.Ga naar voetnoot65
 
De velt- en boomgodin, bedrukt in rouwe, steent.Ga naar voetnoot66
 
Den zwarten sluier hangtze om 't haer, dat ongebondenGa naar voetnoot67
 
Om hooft en ooren vlieght. waer wort Godts tolk gevonden!
 
De leden leggen hier en daer gespreit op 't lant,
70[regelnummer]
De beenen, armen, hier een voet, en daer de hant:
 
En u, o Hebrus, is zyn lier ten deel gevallen,Ga naar voetnoot71
 
Terwylze in uwen stroom geplompt, langs bey de wallen
 
Een droevigh klaeghliet klaeght, doch ydel en te spa.
 
Uw tonge mompelt flaeu, en baeut iet droevighs na.
75[regelnummer]
De galm der oevren melt iet droevighs en gedreven
 
In zee, verlaetenze den moortkant, daer hy 't levenGa naar voetnoot76
 
Verloor, en koomen by Metimne in Lesbos aen.Ga naar voetnoot77
 
Een wreede waterslang quam hier de tanden slaen
 
In 't hooft, en lekte 't haer, van koelen dau bedropen,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En gaepte om Orfeus mont, ten zang voor ieder open,
 
Te scheuren. Febus quam ten leste herrewaert,Ga naar voetnoot80-81
 
En dwong het dier, gereet te byten, wreet van aert,Ga naar voetnoot82
 
Veranderde 't serpent, het welk in steen herschapen,Ga naar margenoot+
 
Met een' bevrozen bek in eeuwigheit blyft gaepen.
85[regelnummer]
De schim daelt hellewaert, en kent uit onzen daghGa naar voetnoot85
 
Terstont de streek, die hy in 't nederdaelen zagh,Ga naar voetnoot86
 
En zoekende Euridys in der godtvruchten kampen,Ga naar voetnoot87
[pagina 783]
[p. 783]
 
Vernamze, en vontze, na zoo veel gelede rampen,
 
En nam haer in den arm. hier alle bey gepaert,
90[regelnummer]
Liefkoozenze onderling, en hy niet meer bezwaert,
 
Treet voor en achter haer, belonktze, vry van schenden.Ga naar voetnoot91
 
Nochtans leedt Bacchus niet dit schelmstuk van zyn benden:
 
En droevigh, om 't verlies van zyn waerzangers toon
 
En zangen, knevelt flux. ter wraeke van dien hoon,Ga naar margenoot+
95[regelnummer]
Den Traciaenschen hoop, die 't gruwelstuk aenschoude,Ga naar voetnoot95
 
Met kromme wortelen in 't bosch aen ongeboude
 
En harde gronden vast. hy sleepte, fel gestoort,
 
Zoo veele voeten en zoo veele teenen voort,
 
En poot de nagels vast in d'aerde, daerze bleven:Ga naar voetnoot97-99
100[regelnummer]
En als een vogel, die zyn beenen hecht voelt kleven
 
Aen 's voglaers loozen strik, vast jammert van verdriet,
 
En aen de strikken trekt en tokkelt, doch om niet;
 
Zoo poogen razenden, die hier aen d'aerde hangen,Ga naar voetnoot103
 
Vergeefs te vlugten; maer zy blyven vast gevangen
105[regelnummer]
Aen taeie wortels, daer het hupplen haest vergaet.Ga naar voetnoot105
 
Terwyl elk naer zyn been en vinger nu te laetGa naar voetnoot106
 
Wil zoeken, zienze 't been in eenen stam herboren.Ga naar voetnoot107
 
Zy poogen met de hant de heup, dan och verloren,Ga naar voetnoot108
 
In haeren noot te slaen, en treffen niet dan hout,
110[regelnummer]
Daer borst en schouders in veranderen. gy zout
 
Gelooven datze om hoogh den arm, als takken, boogen,
 
En 't bleeven takken, die het snoeimes noit bedroogen.Ga naar voetnoot112b
 
De Wyngodt liet zich niet verzoenen met dees straf.
 
Zyn offerzangers doot en bloedigh treurspel gaf
115[regelnummer]
Hem nieuwe stof tot wraek. zoo veele Edonsche wyvenGa naar voetnoot115
[pagina 784]
[p. 784]
 
Als schuldigh aen dien moort, dit gruwelstuk bedryven,Ga naar voetnoot116
 
Verkeerde hy in bosch, en hechteze terstont
 
Met taeie wortelen en struiken aen den gront.
 
Hy sleept de teenen en de voeten der veraerde,
120[regelnummer]
Die hem vervolghde, pootse en plantse diep in d'aerde.Ga naar voetnoot119-20
 
Gelyk de vogel piept, en bevende verschrikt,
 
Als hy, in 't garen van den vogelaer verstrikt,
 
Vast trekt en tokkelt: zoo beproeven dees verlegen,Ga naar voetnoot123
 
Aen d'aerde vast gehecht, bekommert en verslegen,
125[regelnummer]
Zich zelfs te redden, maer de wortel houtze vast,Ga naar voetnoot125
 
En 't hupplen is vergeefs. terwyl elk vraeght in lastGa naar voetnoot126
 
Waer nagel, waer de voet, waer teen, en hielen bleven,
 
Verneemtze flux hoe hout en schors de kuit beweven,
 
En poogende op de heup te kloppen met misbaer,
130[regelnummer]
Zoo beuktze op enkel hout. de hant wort niet gewaer
 
Op borst, en schouders dan het hout, en taeie basten,
 
En d'arrem is een tak in 't voelen en betasten,Ga naar voetnoot132
 
Die 't snoeimes niet bedrieght. noch laet het Bacchus nietGa naar voetnoot113-133a
 
Hier by berusten. hy vertrekt van groot verdrietGa naar voetnoot134
135[regelnummer]
Met eenen vroomer rey ten wynbergh van Timole,Ga naar voetnoot135
 
Een weeligh lantschap, daer het water van PaktoleGa naar voetnoot136
 
Door heenevloeit: hoewel het gout in dezen tyt
 
Hier ver te zoeken was, en 't zant noch onbenyt.Ga naar voetnoot138
 
Hier komt de wyngodt met zyn' sleep en wynpaepinnen.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Silenus is'er niet. de Frygen, die hem minnen,
 
En lantliên brogten hem [die out, en van het natGa naar voetnoot140-41
 
Bestoven, struikelde, en op stroie beenen tradt,Ga naar voetnoot141-42
 
Met eenen krans om 't hooft] in koning Midas hoven,Ga naar voetnoot143
 
Die d'eerste reis Eumolp en Orfeus hoorde loven
145[regelnummer]
En leerde vieren 't feest van Bacchus ommegang.Ga naar voetnoot144-45
[pagina 785]
[p. 785]
 
Hy kende daetelyk den spitsbroêr van 't gezangGa naar voetnoot146
 
Der wyngertfeesten, en versleet met wellekoomen
 
Van zynen waerden gast, op 't wynvat niet te toomen,Ga naar voetnoot148
 
Tien etmael achtereen: en d'elfste morgenstont
150[regelnummer]
Had 's hemels starlicht heir met haeren roozemont
 
Alree verdreven, als de koning in 't geweste
 
Van Lidië geraekte, en gaf Sileen ten leste
 
Zyn' jongen voesterling, godt Bacchus, die hem zocht.
 
De wyngodt bly dat hy zyn' schiltknaep wederbrogt
155[regelnummer]
En vont, beloofde hem te schenken en vereeren
 
Wat hy uit al zyn hart zou wenschen en begeeren.
 
Maer Midas laes verblint, als een goutzuchtigh mensch,Ga naar margenoot+
 
Misgreep zich jammerlyk in zulk een' grooten wensch,
 
En zeide: want hy kon dien keur niet wys gebruiken:Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Verleenme, o zegenaer der vruchtbre wyngertstruiken,
 
Dat alles wat ik raeke in louter gout verkeer'.
 
De wyngodt stont het toe, beschonk hem met deze eer,
 
Een schadelyk geschenk, dat Bacchus smert met reden,
 
Dewyl hy hem niet om wat beters had gebeden.
165[regelnummer]
De trouwe aenhanger van der goden moeder gaetGa naar voetnoot165
 
Verblyt ten hove heen, met een verheught gelaet,
 
Om dien verkeerden wensch, en proeft, voor alle zaeken,Ga naar voetnoot167
 
Of 't ook verandren zou al wat hy quaem te raeken,
 
Gelyk hem was belooft, en in 't geloove zwak,
170[regelnummer]
Trekt eene telgh, die laegh hangt van den eiken tak:
 
De telgh verkeert in gout. hy grypt den steen van d'aerde:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot171
 
De steen verkeert in gout, zoo dier geschat in waerde.
 
Hy raekt een' aerden kluit: de kluit verkeert door kracht
 
Van 't raeken daetlyk in een' goutklomp, hoogh geacht.
[pagina 786]
[p. 786]
175[regelnummer]
Hy plukt een korenaer, om zynen lust te paeien,
 
En komt door Bacchus gaef een' ryken oogst te maeien.Ga naar voetnoot176
 
Hy plukt een' appel in den boomgaert, en gy zout
 
Gelooven dat het kroost van d'avontstar dit goutGa naar voetnoot178
 
Den koning had vereert. hy grypt de hofkolommen.
180[regelnummer]
Die schynen klinklaer gout, en schoon als gout te brommen.Ga naar voetnoot180
 
Hy wascht de handen rein, om aen den disch te treên,
 
En 't water drupt, als gout, door zyne vingers heen,
 
En zou gelyk Jupyn, een Danaë bekooren.Ga naar voetnoot183
 
De dienaer van den heer, zoo blyde als noit te voren,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Discht kostelyke spys en heerlyk wiltbraet aen.Ga naar voetnoot185
 
Maer als de koning zich met spyze zal verzaên,Ga naar voetnoot186
 
Verandert broot in gout, te hardt om op te teeren.Ga naar voetnoot187
 
Hy voelt in 't kaeuwen strax de spys in gout verkeeren,
 
En eene goude plaet. indien hy klaeren wynGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
Met water menge, en drinke uit kelk en kristalyn;Ga naar voetnoot190
 
De wyn verkeert in gout, en gouden drank, die weder
 
Ten monde uitloopt, en vloeit langs kin en knevel neder.
 
De koning kan het gout niet zwelgen door de keel.
 
Verbaest om dit geval, en ryk genoegh door 't eêl
195[regelnummer]
En kostelyk metael, is arrem en elendigh,
 
Vervloekt den schat, en haet den rykdom, daer hy schendighGa naar voetnoot196
 
Noch flus om wenschte, mits geen overvloet verzaet.
 
De drooge keel verbrant: want gout geen' dorst verslaet.
 
Hy haet het glinstrent gout dat hem niet kan beschermen,
200[regelnummer]
Maer pynight, en heft droef de handen en zyne armen
 
Ten hemel op, en zegt: o vader Bacchus, och,
 
Wy zondighden, helaes, te zwaer. vergeef het toch:
 
Ontferm u: red ons uit dees kostlyke ongelukken.Ga naar voetnoot203
 
Godt Bacchus, vol genade, om hem den noot t'ontrukken,Ga naar voetnoot204
[pagina 787]
[p. 787]
205[regelnummer]
Vergeeft den schreienden, die zyne schult belyt,
 
En gode trou belooft, zyn schult, en stilt den stryt
 
Der gave, en op dat dees niet langer bleef bestreekenGa naar voetnoot205-207
 
Met gout, waerom hy wenschte uit gierige gebreeken,Ga naar voetnoot208
 
Zegt Bacchus: ga flux heen naer Sardis naesten vliet.Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Tre tegens stroom op, daer hy sterkst van boven schiet
 
Langs d'oevers. spoe u flux ten bergh op naer 't geklater
 
En schuimende geruisch, den oorsprong van dit water,
 
Daer 't diepste is. dompel hier uw hooft en lokken in,Ga naar voetnoot213
 
En spoel de misdaet af. de koning, nu van zin
215[regelnummer]
Verandert, gaet terstont te water op het raeden
 
Des wyngodts: en de kracht des gouts vergult in 't waedenGa naar margenoot+
 
Den breeden stroom, en 't gout vloeit van zyn lichaem af.Ga naar voetnoot216-17
 
Nu staet hier d'akker, wien de vliet voorheene gafGa naar voetnoot218
 
Het zaet der goutaêr, styf van gout en gulde bladen,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
En 't natte en vruchtbre klay is met vergult geladen.
 
Hy haete na dien tyd den rykdom, en het gout,
 
En eerde sedert velt, en akker, bosch, en wout,
 
Ook veegodt Pan, gedient met bergen en spelonken,Ga naar voetnoot223
 
Maer bleef al even grof en plomp, en onbeschonken
225[regelnummer]
Van oordeel, 't welk hem zelf tot grooter scha gedyt:Ga naar voetnoot224-25
 
Want Tmolus, hoogh van kruin, van waer men breet en wytGa naar voetnoot226
 
De golven over ziet, en die zich van weêrzye
 
Met heuvlen uitstrekt tot aen Sardis heerschappye,
 
Komt buuren met Hipeep, een kleine dootsche stadt.Ga naar voetnoot227-29
230[regelnummer]
Pan, die hier met zyn fluit op groene zoden zatGa naar voetnoot230
 
En speelde voor de tangre en blanke veltgodinnen,Ga naar voetnoot231
 
Durf stoffen dat Apol den zangstryt niet zou winnen
 
In 't speelen tegens hem. dus trat men tot den stryt,
[pagina 788]
[p. 788]
 
Daer Tmolus op den bergh tot rechter wert gewyt,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Om twee, al t'ongelyk in 't speelen, aen te hooren.
 
De berghgodt schuift de blaên en takken van zyne ooren,
 
En d'eekels wapperen alleen om 't blaeuwe haer.Ga naar voetnoot237
 
Hy ziet den veegodt aen, en zegt: wy zyn al klaer.
 
De rechter zit gereet om u gehoor te geven.
240[regelnummer]
Pan speelde op eenen halm voor Midas, onbedrevenGa naar voetnoot240
 
Op eenen hooger toon, en streelde 's konings oor,
 
Die by geval hier zat. de berghgodt zet zich voor
 
Apol, als rechter, wenkt hem toe met hooft en oogen
 
Dat hy beginn', waerop zich d'eike blaên bewogen.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
De blonde Apollo zit bekranst met lauwerblaên.
 
De purpre tabbert sleept hem staetigh achteraen.
 
De slinke hant aenvaert de lier, bezaeit met steenen.Ga naar voetnoot247
 
De rechte vat de pen, daer kunst en geest uit scheenen.Ga naar voetnoot248
 
Zoo tokkelt hy met geest de snaeren, en de toon
250[regelnummer]
Bekomt den rechter zulx in 't oor, dat hy de kroon
 
Van 't spel Apollo schenkt, en Pan gebiet te wyken,
 
En dat de rietpyp voor de goude lier zal stryken.Ga naar voetnoot252
 
Al wie hier nederzit eert d'uitspraek van dien godt,
 
Behalve Midas, die dit vonnis stout bespot,
255[regelnummer]
En onrechtvaerdigh schelt. maer Febus wil uit torenGa naar margenoot+
 
Niet lyden dat dees dwaes den vorm van menschenooren
 
Behoude, maer hy rektze en dektze ruigh met haer
 
En witte borstelen. zy roeren zich. voorwaerGa naar voetnoot258
 
Alle overige leên zyn als een mensch geschapen,
260[regelnummer]
Behalve d'ooren. al de schimpers staen en gaepenGa naar voetnoot260
 
Na koning ezeloor, die Febus lier veracht,
 
En plomp in 't vonnissen den traegen ezel slacht.Ga naar voetnoot262
 
Hy pooght zyn schande met den myter af te keeren,Ga naar voetnoot263
 
Dan och, de hofbarbier, gewoon zyn hooft te scheeren,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Vernam het, en dewyl dees dienaer nu 't gezienGa naar voetnoot265
[pagina 789]
[p. 789]
 
Niet melden durf, en dit niet laeten kon den liên
 
t'Ontdekken, zoo vertrok hy wech, en groef in d'aerdeGa naar voetnoot266-67
 
Een' put, en mompelde hierin 't geen hem bezwaerde,
 
Hoe hy in 's meesters hof zyne ezelsooren zagh,
270[regelnummer]
En stopt dien putklank, om te smooren het gewagh,Ga naar voetnoot270
 
Met aerde en zoden toe, en daetelyk na'et vullen
 
Des kuils, vertrekt hy daer't geen menschen hooren zullen.Ga naar voetnoot272
 
Hier groeide een rietbosch uit. de lantman binnen 't jaer
 
Hoort dit geheim, en brengt den klank in 't openbaer:
275[regelnummer]
Want d'eerste zuidenwint liet deze stem niet smooren,Ga naar margenoot+
 
Maer blies in 't riet: men kent den heer aen d'ezelsooren.Ga naar voetnoot273-76
 
Apollo na dees wraek vertrok van Tmolus kant,
 
En zweefde door de lucht, en hiel ten leste stant
 
By Helles doorvaert, daer Laomedon gezeten,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Sigeüs aen d'een zy, Reteüs, diep gesleetenGa naar voetnoot280
 
Van zee, aen d'andre zy ziet ryzen, en 't altaer
 
Van outs gewyt wert aen Jupyn den donderaer.
 
Hy ziet Laomedon den nieuwen bou der muuren
 
Men zweet en arrebeit, om voor gewelt te duuren,
285[regelnummer]
Ophaelen, 't welk hem staet op eenen schat van gout.
 
Hy met Neptuin, vermomt in schyn van menschen, boutGa naar margenoot+
 
De wallen, voor het hooft der Frygen, aengedrongenGa naar voetnoot287
 
Door loon en louter gout, by dien Troiaen bedongen.Ga naar voetnoot288
 
Nu stont de stadt volbout: maer dit meineedigh hooft
290[regelnummer]
Van Troie ontkent dien loon, den zeegodt trou belooft,
 
En durf met valscheit zyn' gestaefden eet ontzweeren.Ga naar voetnoot291
 
Toen sprak Neptuin: welaen, men zal u dit verleeren.
 
Hy jaeght de zoute vloên op dit goutgierigh strant,
 
Verdrinkt al 't lantgewas, en zet het gansche lant
295[regelnummer]
In eene bare zee. hier by magh 't niet berusten:
[pagina 790]
[p. 790]
 
Hy eischt Hezione, zyn dochter, op dees kusten
 
Geketent, tot een aes voor 't zeedier, groot van mont.Ga naar voetnoot297
 
Maer Herkules ontboeitze, als zy geketent stontGa naar margenoot+
 
Aen eene waterrots, en eischt twee witte rossen,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Hem toegezworen, kon hy 's konings kroost verlossen.
 
De koning weigert hem den loon van zulk een daet:
 
Waerom hy Troie, om dees meineedigheit gehaet,
 
En dat nu tweewerf 't woort door zynen hals durf haelen,Ga naar voetnoot303
 
Verdelghde, en Telamon wou loonen en betaelenGa naar voetnoot304
305[regelnummer]
Voor zyne hulpe, en huwt hem uit aen Hezion:Ga naar voetnoot305
 
Want Peleus, broeder van den dappren Telamon,Ga naar voetnoot306
 
Hadde een godin getrout, en was zoo trots te moedeGa naar voetnoot307
 
Op 's grootvaêrs naem, als op zyn' schoonvaêr. hybevroedeGa naar voetnoot308
 
Hoe 't veelen beurt een neef te heeten van Jupyn,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Maer een' alleen de man van een godin te zyn:
 
Want oude Proteus, in het spellen lang ervaeren,Ga naar voetnoot311
 
Sprak tegens Tetis: gy zult eenen kryghshelt baeren,
 
Die zynen vader door geweldige oorloghsdaên
 
Zal overtreffen, en in eer te boven gaen.
315[regelnummer]
Op dat de werrelt dan niet grooters zou beseffen,Ga naar voetnoot315
 
En niemant boven godt Jupyn zich zelf' verheffen,
 
Hoewel hy in zyn hart geen laeuwe vlammen voedt,Ga naar voetnoot317
 
Nochtans schuwt Jupiter de dochter van den vloet
 
t'Omhelzen, en beval neef Peleus zich te paerenGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Met Tetis, een godin der grondelooze baren.
 
In Emonye legt een inham aen de ree,Ga naar voetnoot321
 
Een kromme boght, die met twee armen loopt in zee,
 
En by hoogh water zich ontvout, gelyk een haven.
 
Het water komt hier zant en hooge duinen schaven,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
En stuit op klippigh strant, daer 't voetspoor niet blyft staen,Ga naar voetnoot325
[pagina 791]
[p. 791]
 
Geen zandigheit den voet behindert in het gaen,
 
Noch hangt van wier bedekt. een bosch van mirteplantenGa naar voetnoot327
 
Draeght mirtebessen van twee verwen langs de kanten.Ga naar voetnoot328
 
In 't midden van dit woudt is eene zeespelonk.
330[regelnummer]
Het schynt natuur of kunst haer uit zeeklip klonk,
 
Doch eer de kunst, daer gy met uwe naekte leden,
 
O Tetis, dikwyl quaemt op een' dolfyn gereden,
 
Getoomt met uwe hant. hier greep u Peleus vast,
 
Toen gy al droomende laeght van den slaep verrast:
335[regelnummer]
En alsge aen zyn verzoek u geenerwys wout keeren,Ga naar voetnoot335
 
Zocht hy omhelzende u te schenden en schoffeeren:
 
En hadtge u niet vermomt in veelerhanden slaghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot337
 
Van vormen, als gy pleeght, geen aenzien noch ontzagh
 
Kon u beschutten: hy waer tot zyn wit gekomen.Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Dan scheentge een vogel: in dien schyn wert gy genomen.Ga naar voetnoot340
 
Dan scheentge een dikke boom. hier hing helt Peleus aen.
 
Gy scheent ten derdemael, om u van hem t'ontslaen,Ga naar voetnoot342
 
Een wreede tigerin. toen schonk hy aen de stranden
 
Den zeegoôn offerwyn, en vee, en offerhanden,Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
En wierookgeuren. hier riep Proteus uit den vloet:
 
O zoon van Eakus, o Peleus, hou slechts moedt.
 
Gy zult noch endelyk uw liefste Tetis trouwen.
 
Pas haer in 't stranthol, daer zy slaept, eens vast te houwen,Ga naar voetnoot348
 
En worpt een' taeien strik om haeren blanken hals.
350[regelnummer]
Ontzie geensins, schoon zy in hondert vormen valsch
 
En listigh zich verkeer', maer houze vast gegreepen,Ga naar voetnoot350-51
 
Zy schyne ook watze wil, belemmert en geneepen.Ga naar voetnoot352
 
Ontslaze geenerwys, tot datze weêr in 't ent
 
Haer eerste wezen krygh', waerin zy blyft bekent.
355[regelnummer]
Aldus sprak Proteus uit de baren, en dook neder,
 
En sloot het water, na dees huwlyxspelling, weder.
 
De zon hing over met den wagen, rydens moe,Ga naar voetnoot357
[pagina 792]
[p. 792]
 
En daelde 's avonts naer de zee van Spanje toe,Ga naar voetnoot358
 
Als Tetis uit der zee in haer spelonk ging rusten.
360[regelnummer]
Terstont greep Peleus, heet van minne en huwlyxlusten,
 
De blanke Tetis heusch en minzaem in den arm.
 
Zy trok veel vormen aen, en voelende zich warm
 
En zacht gegreepen, wou zich worstelende ontwringen.Ga naar voetnoot362b-363
 
Toen zuchteze noch eens, en sprak: ik laetme dwingen.Ga naar voetnoot364b
365[regelnummer]
Gy wint niet zonder godt. toen was zy Tetis weêr.Ga naar voetnoot365
 
De helt omhelstze naer zyn' wensch met prys en eer,
 
En wint Achilles, wyt befaemt by goôn en menschen.
 
Hy was gelukkigh, en het ging hem naer zyn wenschen
 
Met zoon en bedgenoot, had hy niet onberaên
370[regelnummer]
En blint een broederslaght aen Fokus snoot begaen.Ga naar voetnoot368-70
 
De droeve Peleus, die den broeder brogt om 't leven,
 
En uit zyn vaderlant gejaeght wert en gedreven,Ga naar voetnoot372
 
Quam in Trachinie, dat hem huisvesting gaf.Ga naar voetnoot373
 
Hier heerschte Ceïx, ryk van glans, met zynen staf,
375[regelnummer]
De zoon der morgenstar, rechtvaerdigh op den zetel,Ga naar voetnoot374-75
 
Betreurende de doot des broeders, zoo vermetel
 
En reukloos neêrgelegt; en Peleus, reizens mat,Ga naar voetnoot376-77
 
Vermoeit en afgeslaeft gekoomen hier in stadtGa naar voetnoot378
 
Met luttel sleeps, en kleen en grooter vee bekommert,Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Besteldeze in een dal, van boomen overlommert,
 
Omtrent de vesten; toen hy heul ten hove vant,Ga naar voetnoot381
 
En by den koning, met d'olyftelge in de hant,Ga naar voetnoot382
 
Gehoor kreegh op zyn bede, en smeekende openbaerde
 
Wie en wiens zoon hy was, doch zweegh 't geen hem bezwaerde,
385[regelnummer]
Den neêrslagh van zyn' broer, en d'oorzaek van zyn vlugt
 
Ontveinzende, verzocht in stadt of ope lucht
[pagina 793]
[p. 793]
 
Te schuilen. Ceïx ging hem dus heel minzaem tegen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot387
 
O Peleus, schroom niet: al het land rondom gelegen
 
Staet voor u open, en is gastvry voor elkeen.
390[regelnummer]
Wy eeren u en uw geslacht, niet zonder reên.Ga naar voetnoot389-90
 
Uw grootvaêr is Jupyn. hou op, en rust van smeeken.
 
Al watge op ons verzoekt, alle omgelege streeken,
 
Het hof, en watge ziet bescheenen van de zon,
 
Staen u ten dienst, en meer, indien ik 't wenschen kon.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Hy schreide, en Peleus en zyn staetgenooten vraegenGa naar voetnoot395
 
Wat oorzaek hem beweeght zoo jammerlyk te klaegen.
 
Hy antwoort: gy gelooft misschien en houdt voor vast
 
Dat dees roofvogel, die de bloode duif verrast,
 
En alle vogels schrikt, een vogel is geschapen.Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Hy was voorheene een man, naemhaftigh, trots te wapen,
 
Stantvastigh in zyn woort, een kryghsman uit den aert,
 
Gestreng en dapper, en ten oorlogh onvervaert.Ga naar voetnoot402
 
Hy hiet Dedalion. de morgenstar, de lesteGa naar margenoot+
 
Van 't heir der starren, die in 't oostersche geweste
405[regelnummer]
Ter kimme uit ryst, had hem gewonnen en geteelt.Ga naar voetnoot403a-405a
 
Ik leefde in vrede, die my nimmermeer verveelt,
 
Met myne lieve ga: maer broeder nam behaegen
 
Om volk en vorsten uit hun heerschappy te jaegen,
 
En nu een havik, jaeght de bloode duiven voor.Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Chioon, de schoonste maeght, befaemt al 't aertryk door,Ga naar voetnoot410
 
Was broeders dochter, out omtrent de veertien jaeren,
 
Van duizent aengezocht, genegen zich te paeren.Ga naar voetnoot412
 
Apol van Delfis, en Merkuur, hier van CilleenGa naar voetnoot413
 
Gekomen, blaekten bey, zoo dra zy hun verscheen.
415[regelnummer]
Apol vont best tot 's nachts zyn wellust uit te stellen.
 
Merkuur vertoeft niet lang, en komtze stil verzellen,
[pagina 794]
[p. 794]
 
Bestryktze met zyn roe heel zacht langs 't aenschyn heen.Ga naar voetnoot417
 
Zy valt in slaep. de godt misbruikt die zuivre leên,
 
Schoffeertze. Febus komt, zoo dra de starren blonken,
420[regelnummer]
Vermomt gelyk een best, ontsteeken door de vonkenGa naar voetnoot420
 
Van groote minne, en kryght de wellust, van MerkuurGa naar voetnoot421
 
Voor hem beproeft. toen nu de zwangere na d'uurGa naar voetnoot422
 
Des arbeits baerde, quam Autolikus in 't leven,Ga naar voetnoot423
 
Een schalke vrucht des Godts, van outs gewoon te zwevenGa naar voetnoot424
425[regelnummer]
Op zyne hielpen. dees was afgerecht en loosGa naar voetnoot425
 
Op alle dievery, en wist, zoo snoot als boos,Ga naar voetnoot426
 
Gelyk zyn vader, oogh en ooren zacht te smeeren,
 
En kon het wit in zwart, en zwart in wit verkeeren.Ga naar voetnoot427-28
 
By Febus baerdeze, want zy van twee beviel,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Filammon, die den prys met zang en lier behiel.
 
Maer och wat baete haer twee brave zoons te winnen,Ga naar voetnoot431
 
Dat een paer goden haer omhelzen en beminnen,
 
Zy eene dochter van een' strytbren vader is,
 
En nicht van Jupiter? of houdt men voor gewisGa naar voetnoot434
435[regelnummer]
Dat eer een groot getal gelukkigen kon hinderen?Ga naar voetnoot435
 
Ja trouwen 't hindert haer, die godtheên durf verminderen,Ga naar voetnoot436
 
Zich hooger stellen dan Diane in schoon gestalt,
 
En wat in 't aenschyn van Diane haer misvalt
 
Beschimpen. dees godin sprak toornigh en bewogen:
440[regelnummer]
'k Zal toonen met de daet wat schoon is in haere oogen.Ga naar voetnoot440
 
Zy spant den taeien boogh met haere hant, en schiet
 
Die snoode lastertong met een geweêrhaekt riet.
 
De tong is spraekeloos, en wil en kan niet spreeken,Ga naar voetnoot443b
 
En bloet en spartelt, tot de krachten haer bezweeken.Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Hoe deerlyk was, helaes, het hart des ooms te moe!
 
Hoe troostelyk sprak ik myn' droeven broeder toe,
[pagina 795]
[p. 795]
 
Die my gehoor gaf, als een rots op Pontus oeverGa naar voetnoot447-vlg.
 
Den stormwint. hy beklaeght zyn dochters neêrlaegh, droeverGa naar voetnoot448
 
Dan oit een vader. toen men 's dochters lichaem zou
450[regelnummer]
Verbranden, pooghde hy, tot vierwerf toe, van rou
 
In 't vier te springen, maer men hiel hem vierwerf tegen.
 
Toen zette hy 't op vliên, gelyk een os, verlegenGa naar voetnoot452
 
En fel geprikkelt van veel horslen op den nek,
 
Langs ongebaende paên. ik bleef een lange rekGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
Hem nazien, die geen' mensch gelyk scheen, maer te vliegen
 
Met snelle vleuglen, en alle oogen kon bedriegen,
 
En hun ontvlugten, en beholpen met dees vlugt,
 
Streek op Parnassus kruin. de droeve Apollo zucht,Ga naar voetnoot457-58
 
En toen Dedalion in zee sprong van de klippen,
460[regelnummer]
Herschiep hy hem, die als een vogel heenging glippen,Ga naar voetnoot460
 
En op zyn pennen hing. de mond wert spits en krom,
 
De voet een scherpe klaeu, en vliegende rondom,
 
Op roof verhit, behiel zyne eerste kracht in 't stryden,Ga naar voetnoot463
 
En wert een havik, die de vogels brengt in lyden,
465[regelnummer]
Elk pynight en vervolght, en die nu drukkigh ziet
 
Is allen anderen een oorzaek van verdriet.
 
Terwyl zich Ceïx, zoon der goude morgenstraelen,Ga naar voetnoot467
 
Verpynt het avontuur des broeders op te haelen,Ga naar voetnoot468
 
Zoo komt' er de Foceesche Anetor, een die 't veeGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
Te weide dryft, verbaest aenschieten van de zee,
 
En roept: och Peleus, och ik koome u droevigh klaegen
 
Een deerlyk ongeval, en groote nederlaegen:Ga naar voetnoot472
 
Hierop eischt Peleus dat hy daetelyk hem al
 
De zwaricheên, hoe grootze ook zyn, ontdekken zal;
475[regelnummer]
En Ceïx twyfelt zelf, verbaest in duizent vreezen,
 
Wat ramp, wat ongeval en jammer dit magh wezen.
 
Anetor sprak: ik dreef een ossendrift aen strant,
 
Als d'opgereze zon omhoogh aen 't hooftpunt brant,
 
En achter zich zoo lang een zonnestreek ziet straelen,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Als haer noch overschiet te zien in 't nederdaelen.Ga naar voetnoot480
 
Een deel van 't vee legt hier vermoeit in 't gulle zant,
[pagina 796]
[p. 796]
 
En weit zyne oogen in de baren langs het strant:
 
Een deel zwerft hier en gins met traege en loome passen:
 
Een deel steekt zwemmende de horens uit de plassen.
485[regelnummer]
Aen zee staen kerken, doch niet ryk geciert met goutGa naar voetnoot485
 
En marmer: balk aen balk gebonden, en een wout,
 
Van outs gesticht, beschut het rietdak met zyn bladen.
 
Godt Nereus en zyn rey gaen in het water waeden.Ga naar voetnoot488
 
Een visscher, die zyn net hier drooght op 's waters kant,
490[regelnummer]
Zegt dat dit kerkgoôn zyn. hier staet een meer, beplantGa naar voetnoot490
 
Met willigen. de zee, in 't ryzen buiten orden,
 
Liet ebbende ons dit meer. 't is nu een poel geworden.
 
De wolf, vervaerlyk uit het rietbosch van 't moeraschGa naar voetnoot493
 
En veen opschietende, joegh hier al wat'er was
495[regelnummer]
In 't omgelegen lant een' dootschrik aen met huilen,
 
En zynen gaependen en bloedigen en vuilen
 
Beschuimden muil, die vier en vlam en gal uitspuwt,
 
En blikken opspalkt, root als vier, dat ieder gruwt.
 
Dees schoon hy raest en huilt, van hongersnoot krankzinnigh,Ga naar voetnoot499-vlg.
500[regelnummer]
Noch scherpt de razerny zyn wreetheit ruim zoo vinnigh:
 
Want 's wollefs leegh gedarmt zoekt niet alleen aen vleisch
 
Van ossen nootdruft, om den honger zynen eischGa naar voetnoot502
 
Te geven, maer hy grypt verwoet alle andre hoopen
 
En vee, en wat zich niet kan redden, en ontloopen,Ga naar voetnoot503-504
505[regelnummer]
En velt wat hem gemoet. een hoop van onze liên,
 
Zich stellende ter weere, en reede om spits te biên,
 
Verbyt hy op het velt. moerasch en water loeien.Ga naar voetnoot507
 
De waterkant ziet root van schaepenbloet en koeien.Ga naar voetnoot508
 
Maer sammelen baert scha, die lyt niet stil te staen.Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Op op, terwyl 't noch niet al teffens is vergaen.
 
Rot altemael te hoop. te wapen, voort te wapen.Ga naar voetnoot511
 
Zet u altezaemen kant. verdaedight u rechtschapen.Ga naar voetnoot512
 
Zoo riep Anetor, en helt Peleus hoort het aen,
[pagina 797]
[p. 797]
 
Doch liet zich 's anders scha niet eens ter harte gaen:Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Maer noch aen Fokus, en zyn' broederslaght gedachtigh,
 
Besloot zyn broeders ziel, van Nereus dochter klachtigh
 
Betreurt, te paeien met een' zieldienst, hem gewyt.Ga naar voetnoot515-17
 
De koning Ceïx heet de mannen zich ten stryt
 
Te wapenen, en wil hen moedigh zelf geleiden.Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Maer Halcion, zyn lief, verneemt dit toebereidenGa naar voetnoot520
 
Tot hulp des volx, en komt gesprongen voor den dagh,Ga naar voetnoot521
 
Het hooft noch ongetoit, en valt met groot beklagh
 
Hem om den hals, en bidt dat hy toch andren zende.
 
Zy ziet bekreeten, en van jammer en elende
525[regelnummer]
Heel root van traenen. zy hielt aen, en badt met rou,
 
Dat hy in eene ziel twee zielen bergen wou.Ga naar voetnoot526
 
O schoone koningin, sprak Peleus, schrey uwe oogen
 
Niet uit. laet vaeren uw godtvruchtigh mededoogenGa naar voetnoot528
 
En angst: al blyx genoegh van uw getrouwe min.Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Ik heb geen oorlogh met gedroghten in den zin.Ga naar voetnoot530
 
Laet ons de godtheên van de zee godtvruchtigh smeeken.
 
Een toren stont aen zee, den zeeliên tot een teken
 
En vierbaek, als zy moe belanden uit de zee.
 
Hier klimmenze op, en zien bedroeft het bloedigh vee,
535[regelnummer]
Van 's wollefs bloênden muil verbeeten en verslonden,
 
En stieren langs het strant gewentelt, en vol wonden.
 
Helt Peleus heft bedrukt de handen zeewaert aen,
 
Bidt Psamate dat zy al wat' er is misdaen
 
Vergeve, en weêr verzoent hanthave den verlegen.Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Maer Peleus kanze met zyn bede niet beweegen:
 
Doch Tetis wint gena voor haeren droeven man.
 
De wolf, die heet op roof, geen moorden staeken kan,Ga naar margenoot+
 
En smaek vint in het bloet, blyft woeden aen de stranden,
 
En hangende in den hals der ossen met zyn tanden,Ga naar voetnoot544
[pagina 798]
[p. 798]
545[regelnummer]
Verkeert in marmer. nu getuight dees marmersteenGa naar voetnoot545
 
Dat hy geen wolf is, noch te schroomen, als voorheen.
 
Het nootlot lydt noch niet dat Peleus, een verdreven,Ga naar voetnoot547
 
Zich hier ter neder sla. hy gaet, als balling, streven,Ga naar voetnoot548
 
En zoekt Magnezie daer hy den moort afwascht,Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
En zoen verwerft by den Hemonischen Akast.Ga naar voetnoot550
 
Als koning Ceïx zich ontstelt voelt en verlegenGa naar margenoot+
 
Om 's broeders voorspook, hem te naer en byster tegen,Ga naar voetnoot552
 
Wil hy zich met Apol te Klarus wys beraên,Ga naar voetnoot553
 
Daer 't volk met blyschap leert zyn avontuur verstaen:Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Verwaten Forbas had met godelooze FlegenGa naar voetnoot555
 
Den wegh naer Delfis kerk, door overlast te pleegen,
 
Geheel ontveilight. zyn trouhartige Alcion
 
Hadde uit bedenken hem, zoo veel zy immer kon,
 
Gewaerschuwt en geraên. nu vielze in zwym van lydenGa naar voetnoot557-59
560[regelnummer]
Stokstyf en kout, en voelde een kille grilling rydenGa naar voetnoot560
 
Door al de leên. zy ziet bestorven bleek en bang.
 
De traenen biggelen en rollen langs de wang.
 
Zy pooghde drywerf al haer droefheit uit te spreeken,
 
En voelde drywerf hoe de kracht en 't hart bezweeken.
565[regelnummer]
Zy steurt al nokkende haer jammerlyk gekerm.Ga naar voetnoot565
 
Och sprakze, lieve man, myn schutsheer troost en scherm,
 
Wat schult beging ik? lief, wat wouden wy beginnen,
 
Dat gy veranderende ons zette uit uwe zinnen?Ga naar voetnoot567-68
 
Waer blyft nu d'eerste zorgh gedraegen voor uw vrou?
570[regelnummer]
Nu kuntge uw Halcion vergeeten, zonder rou,
[pagina 799]
[p. 799]
 
Zoo wyt en zyt van huis. nu ben ik aengenaemerGa naar voetnoot571
 
Hier stil gezeten, uit uwe oogen, in myn kamer:Ga naar voetnoot570-72
 
Doch 'k wil vertrouwen dat gy vrank te lande gaet:Ga naar voetnoot573
 
Dan zal ik stil alleen, in eenen droeven staet,
575[regelnummer]
Hier veiligh zitten, en myn kommer vrees ontbeeren.
 
De storm, die 't onderste des afgronts om kan keeren,Ga naar voetnoot575-76
 
Bruischt voor myne oogen. 'k zagh noch onlangs 't onweêr aen,
 
En kist en wrakken op het strant gedreven staen.Ga naar voetnoot578
 
Ook zagh ik menighmael op 't schyngraf uitgeklonken
580[regelnummer]
De wapens en den naem van die in zee verdronken.Ga naar voetnoot579-80
 
Zet uw betrouwen op geen ydel toeverlaet,
 
Dat schoonvaêr, godt Eool, met u te water gaet,Ga naar voetnoot582
 
Die storremwinden houdt gekerkert, en de baren,
 
Wanneer het hem belief, heet rusten en bedaeren.Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Den wint is niets verboôn. ook kan ik u niet raên
 
Te water of te lant het reizen aen te gaen.Ga naar voetnoot585-86
 
De wolken en de mist de reizers dikwyl plaegen,Ga naar voetnoot587
 
De blixem, root van gloet, en harde donderslaegen.Ga naar voetnoot588
 
Hoe ikze beter ken [want 'k zaghze in 't glazenhuisGa naar voetnoot589-vlg.
590[regelnummer]
Van vader in myn jeught, en hoorde hun gedruisch]
 
Te ryper rade ik u te schuwen wint en baren.Ga naar voetnoot591
 
Doch wiltge om geen gebeên uw opzet laeten vaeren,
 
En zytge geenerwys te houden uit de zee,
 
Zoo neem, och lieve man, toch uw getroude me.Ga naar voetnoot592-94
595[regelnummer]
Wy zullen te gelyk heensollen op de stroomen.Ga naar voetnoot595
 
Ik zal niets duchten, of het wil my overkoomen,Ga naar voetnoot596
 
En wat ons overkoom, dat lydenwe alle twee.
 
Wy zullen te gelyk heendanssen op de zee.
 
De zoon der morgenstar wort door Halcions traenenGa naar voetnoot599
600[regelnummer]
En druk bewogen, en dit hartelyk vermaenen:
[pagina 800]
[p. 800]
 
Want hy bemintze in 't harte, als zy haer' trouwen heer:
 
Noch staet het vast de reis t'aenvaerden over 't meer,Ga naar voetnoot602
 
Maer wilze op zee met zich geensins al teffens waegen.
 
Hy troost de schroomende, beantwoortze onder 't klaegen,Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Doch geeftze geen gehoor: en op dat hy haer smartGa naar voetnoot605
 
Verzachte, en stryke zulk een zwaericheit van 't hart,Ga naar voetnoot605b-606
 
Voeght echter dit hier by: ik weet het boven allen,
 
O liefste, dat myn reis u lang genoegh wil vallen,Ga naar voetnoot608
 
Maer zweere u by den glans van myn heer vaders kroon
610[regelnummer]
Te keeren [trouwen zoo het nootlot my verschoon'Ga naar voetnoot610
 
En t'huis voer'] wederom, eer uwe minzaeme oogen
 
Twee volle maenen zien in haeren kring voltoogen.
 
Als hy met deze hoop van keeren Halcion
 
Gerust stelde, yverde elk voor ander wat hy kon,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Op Ceïx strengen last, gereetschap heen te sleepen,
 
En allen voorraet, vracht en volk terstont te scheepen,
 
Het groote schip in zee te zetten van de werf,
 
Daer Halcion voor schrikt, die 't voorspook van 't bederfGa naar voetnoot618
 
Gelyk voor d'oogen ziet, hem kust, niet zonder schreien
620[regelnummer]
En nokken oorlof neemt, en neêrstort in 't geleien.
 
De koning Ceïx draelt om 't jammeren. de maetsGa naar voetnoot621
 
Aen 't roeituigh, woelen drok, en steeken van de plaetsGa naar voetnoot622
 
En timmerwerf, en slaen de riemen met twee ryen,Ga naar voetnoot623
 
In 't water, dat het schuimt, waer zy de vlakte snyen,
625[regelnummer]
En spoên, gelykerhant slaghhoudende altyt voort.
 
Halcion staet van verre, en spreekt geen enkel woort,
 
En heft haere oogen, nat en root bekreeten, derwaert.
 
z'Is d'eerste, die den man van zyn kampanje herwaert
 
Ziet wenken met de hant, en z'antwoort met de hant.Ga naar voetnoot628-29
630[regelnummer]
Zy ziet de galeas in zee na van het strant,
[pagina 801]
[p. 801]
 
Terwylze heenevaert, zoo lang geene oogen feilen:
 
Zy zagh, toen 't schip verdween, van verre noch de zeilen,
 
Gespannen voor den mast, zich wenden naer den wint.Ga naar voetnoot630-33
 
Zy geeft het nazien op, keert weder t'huis, en vint
635[regelnummer]
Beangst het ledigh bedde: en koets en rustplaets wekkenGa naar voetnoot635
 
De droefheit weder op. de droeve traenen lekken
 
Uit d'oogen langs de wang, en watze niet meer ziet
 
Is een vermaening van haer jammer en verdriet.Ga naar voetnoot638
 
Zy spoên ter haven uit. een luchtje roert de touwen.
640[regelnummer]
Het bootsvolk hangt den riem op zy. geen maets verflouwen.Ga naar voetnoot640
 
Men slaet de zeilen aen, en zetze in top om hoogh.Ga naar voetnoot641
 
Een koelte zet hun uit. De zee dryftze uit het ooghGa naar voetnoot642
 
Dan zacht, dan harder. 't lant was wech van wederzyden,Ga naar voetnoot643
 
Toen 't effen water, daerze eerst langsaem overglyden,
645[regelnummer]
Begon te zwalpen, en te schuimen op het vlak,
 
En d'oostewint allengs te styven krak op krak.Ga naar voetnoot646
 
De stuurman riep: nu strykt de zeilen voor de winden.
 
Haelt in den schoot, 't is tyt de zeilen los te binden.
 
Laet zakken. laet de spriet flux zakken. het is tyt.Ga naar voetnoot647-49
650[regelnummer]
'k Beveel het: maer de storm verbiet het hun, en lyt
 
Geen spoeden. 't zeegedruisch verdooft de stem in 't vaeren:
 
Dees past op bakboort: die wil tou en takel klaeren,Ga naar voetnoot652
 
En pompen eene zee van water in de zee.
 
Dees grypt de spriet: en nu zy ongewis alree
655[regelnummer]
Heendryven, groeit de storm, en alle winden ruisschenGa naar voetnoot654-55
[pagina 802]
[p. 802]
 
In onderlingen stryt, en bulderen, en bruisschen,
 
En barnen. 't water ziedt als pekel ondereen.Ga naar voetnoot657
 
De stuurman trilt, en beeft, en weet niet eens waerheen
 
Te stuuren, nochte wat hy by der hant zal vatten,Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Zoo sterk is 't onweêr, en de zeilkunst aen het spatten,
 
Vermeestert, en verbluft. de mannen schreeuwen vast.Ga naar voetnoot660b-661
 
De touwen gonzen. het gekrikkrak van den mast
 
Luit schriklyk. zee op zee stort uit den hemel neder.Ga naar voetnoot663
 
Het dondert: hierop ryst het schuimend water weder.
665[regelnummer]
Nu schynen hemel en de zee gelyk te staen.
 
Het omgedreven zwerk wort van den oceaenGa naar voetnoot666
 
Besprengkelt, en ziet root als zant, dat ongebonden
 
Komt opgestoven uit de grondelooze gronden.
 
Dan ziet het zwarter als het zwarte jammerloch.
670[regelnummer]
De zeegolf tuimelt, schuimt zoo grys en graeu als spogh,Ga naar voetnoot667-70
 
En ruischt. zoo wordt het schip ook heene en weêrgedreven
 
By beurten. dan is 't hoogh, gelyk een bergh verheven,
 
Dan schynt het hellewaert te daelen naer beneên.Ga naar voetnoot673
 
Na dat het van een zee omringt staet rondomheen,
675[regelnummer]
Bestormt het uit de kolk des afgronts 's hemels daeken.Ga naar voetnoot674-75
 
By wylen hoort men 't op de zy getroffen kraeken
 
Van waterslagh op slagh. de slagh geeft een geluit,Ga naar voetnoot677
 
Gelyk de stormram op een bolwerk afgestuit
 
Met zyn metaelen hooft, dat muur en toren bersten:
680[regelnummer]
Als felle leeuwen, die op hunne tanden knersten,Ga naar voetnoot680
 
En renden met gewelt op spits en wapens aen;Ga naar voetnoot681
[pagina 803]
[p. 803]
 
Zoo trooste zich de kiel den storm te wederstaen
 
Der winden, onderling ten oorlogh aengespannen.Ga naar voetnoot682-83
 
Het kromhout, nuze dit zoo schrikkelyk vermannen,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Bezwykt, met een harpuis, en hars en huit, en teer.Ga naar voetnoot685
 
De planken gaepen van het ongestuimigh weêr,
 
En laeten water in, dat dreight met dootsgevaeren.Ga naar voetnoot642-87
 
De gansche hemel schynt te storten in de baren,
 
Door't bersten van een wolk. de zeegolf ryst aen 't zwerk.
690[regelnummer]
De zeilen hangen nat van regen, die zoo sterk
 
Zich met de zee vermengt. om hoogh is geen geflonker.
 
De nacht geblintdoekt is gansch droevigh zwart en donker.Ga naar voetnoot692
 
Een zeebrant gloeit in zee. het weêrlicht in het schuim.Ga naar voetnoot693
 
De golven dringen in den buik, en winnen 't ruim:Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
En als een vroom soldaet, die menighmael de wallen,
 
Van stadts bezetting trou verdaedight, aen komt vallen,Ga naar voetnoot696
 
Ten leste kans ziet, en verhit op oorloghseer
 
Uit duizent soudeniers, alleen met zyn geweerGa naar voetnoot698
 
Den hoogen muur vermant: zoo vliegt uit veele benden
700[regelnummer]
Van golven, die het schip met kracht op zyne lenden
 
Bestormen, endelyk de tiende op deze kiel,Ga naar voetnoot699-701
 
Alom ontrampeneert, terwylze tegenhiel,Ga naar voetnoot702
 
Als een beschooten muur. het water wil het winnen
 
Van buiten, en een vloet van golven is'er binnen.
705[regelnummer]
Zy schrikken altemael. als zich een stadt verpynt,
 
Terwyl men vast den muur van buiten ondermynt,
 
En andren op de vest van binnen staen en beven.Ga naar voetnoot705-707
 
De stuurkunst en maetroos bezwyken, moeten 't geven.Ga naar voetnoot708
 
Zoo veele golven als hier bersten binnen boort,Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Zoo dikwyl dreight de doot den zeeman met een' moort.
[pagina 804]
[p. 804]
 
d'Een schreit, en die verstomt, en d'ander schat die storven,
 
En endelyk berecht, hunne uitvaert noch verworven,Ga naar voetnoot711-12
 
Gelukkigh. d'ander bidt de goden om gena,
 
En heft de handen naer den hemel doch te spa,
715[regelnummer]
En ziet den hemel niet, en smeekt om een' behoeder,Ga naar voetnoot715
 
Gedenkt aen zuster, broêr, aen vader, en aen moeder,
 
Aen huis, en huisgezin, een ieder om het zyn,
 
En Ceïx om zyn lief, en in bedroefden schyn
 
Heeft deze in zynen mont, en hy verlangt naer geeneGa naar voetnoot719
720[regelnummer]
Noch andre dan naer heur: en 't is hem lief dat eeneGa naar voetnoot719-20
 
Van beide in veiligheit nu verre is van der hant.
 
Hy wenscht zyn huis, en hof, en 't lieve vaderlant
 
Van ver t'aenschouwen, maer begrypt niet waerze vaeren.Ga naar voetnoot723
 
Het hooft loopt om en om, en tuimelt als de baren.Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
De gansche hemel schuilt, beschaduwt van de wolk.
 
De nacht is eens zoo zwart als 's afgronts duistre kolk.Ga naar voetnoot726
 
De mast met zeil en treil wort over boort gesmeeten.Ga naar voetnoot727
 
Het roer wort afgerukt. de storm, zoo fel gebeeten,
 
Staet boven, ziet beneên de golven met haer' buit.Ga naar voetnoot728-29
730[regelnummer]
Gelyk of Atos, of bergh Pindus met geluitGa naar voetnoot730
 
En schrikkelyk gedreun gebryzelt en te mortel
 
Van eenen maghtigen gerukt wiert van den wortel,Ga naar voetnoot732
 
En los in zee geplompt: zoo stort het schip te grontGa naar voetnoot733
 
Met vracht en volk en al den afgront in den mont,
735[regelnummer]
En komt niet weder opgeborrelt, maer verloren
 
Heeft nu zyn deel al wech, van boven hun beschoren.Ga naar voetnoot735-36
[pagina 805]
[p. 805]
 
De wrakken hobbelen op 't water heene en weêr.
 
De koning Ceïx voert geen' ryxstaf op het meer,
 
Maer houdt zich aen een wrak, en roept nu twee te gader
740[regelnummer]
Vergeefs om noothulp aen, den schoonvaêr, en den vader:Ga naar voetnoot740
 
En och, Halcion leeft en sterft op zyne tong,Ga naar voetnoot741
 
Terwyl hy heenezwemt. Halcione bevongGa naar voetnoot742
 
Alleen het hart, en dreef op zyn bestorve lippen.
 
Hy wenscht of 't water hem moght dryven door de klippen
745[regelnummer]
Met andre lichaemen voor haer gezicht aen strant,
 
En na zyn sterven hem gebeuren dat de hant
 
Der liefste 't lyk begraeve. och, telkemael de golvenGa naar voetnoot747
 
Hem lucht verleenen, in het zwemmen schier gedolven,
 
Verdaeght hy Halcion d'afwezende in zyn wee,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
En mompelt morrende en heendryvende op de zee.Ga naar voetnoot750
 
Een zwarte waterkloot borst midden op het water,Ga naar voetnoot751
 
En dompelt zyn hooft, beluit met zeegeklater.Ga naar voetnoot752
 
De morgenstar bleef's nachts verdonkert in dien rou,Ga naar voetnoot753
 
En zulx van opzicht dat men haer niet kennen zou:
755[regelnummer]
En mits de vader niet den hemel magh begeven,Ga naar voetnoot755
 
Dekt hem de sluier, van een dikke wolk geweven.Ga naar voetnoot756
 
Halcion midlerwyl, onkundigh van zyn leet,
 
Telt vast de nachten, en verhaest zich om een kleetGa naar voetnoot758
 
Voor hem te naeien, ook voor haer op 't wederkeeren,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Het welkze al t'ydel hoopt. zy gaet de goôn vereerenGa naar voetnoot760
 
Met wierrookgeuren, doch vrou Junoos kerk vooral,
 
Voor haeren man, alree vergaen in 't ongeval.
 
Zy bidt dat d'echtgenoot behouden 't hof magh winnen,
 
En geene boven haer believen en beminnen.Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Dit's 't eenigh datze met gebeên, voor haeren manGa naar voetnoot765
 
En zich, by Jupiters gemael, verwerven kan,
 
Die niet begeert dat zy voor dien verdronken smeeke,
 
En haere onzuivre hant ten outer strekke en steeke.Ga naar voetnoot768
[pagina 806]
[p. 806]
 
Myne Iris, zegtze, myn bodin, en kamenier,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Getrouwe uitvoerster van myn'last, spoe flux van hier:
 
Spoe heen naer 't hof des Slaeps. beveel hem dat de Droomen,
 
In Ceïx droeven schyn, Halcione volkoomen
 
Verkuntschappen hoe hem de zeetoght is vergaen.Ga naar voetnoot773
 
Zoo spreektze, en Iris schiet terstont een reiskleet aen
775[regelnummer]
Van duizent verwen, trekt een' regenboogh daer boven
 
Aen 't hooge luchtgewelf, en komt dus aengestoven
 
Naer 't hof des Slaepgodts, dat natuur uit steenrots klonk.Ga naar voetnoot777
 
By Cimmerye legt een duistere spelonk,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot778
 
Een hol en diep vertrek. de bergh is hol van binnen.Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Dit's 't huis des traegen Slaeps. geen zonnestraelen winnen
 
Hier toegang; 't zy de zon des morgens 's aertryx lyst
 
Met glans vergult, of ons den spaden avont wyst,Ga naar voetnoot782
 
Of uit het hooftpunt gloeit. men lyt hier licht noch lampen.
 
De gront baert enkel mist en nevel, smook en dampen.
785[regelnummer]
Hier blikkert schemering. hier kraeit geen wakkre haenGa naar voetnoot785
 
Met zynen rooden kam Auroor om op te staen
 
Ten bedde uit. geene stem van menschen, noch het bassenGa naar voetnoot785-87Ga naar voetnoot787
 
Van honden komen hier Stilzwygenheit verrassen
 
En stooren in haer rust, noch 't quaeken van de gans
790[regelnummer]
Meer neuswys dan de hont in 't snufflen naer een kans.Ga naar voetnoot790
 
Geen nachtegael, noch dier, noch zacht geruisch van blaêren,Ga naar voetnoot791
 
Noch menschentong dees plaets met hun gerucht bezwaeren.
 
Hier woont de stomme Rust. uit harde steenrots vloeit
 
Door keizelsteentjes een Vergeetbeek, noit vermoeitGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Van ruischen, 't welk het brein heel zacht in slaep betovert.Ga naar voetnoot795
 
Het vruchtbaer mankop, dat des menschen zin verovert,Ga naar voetnoot796
 
Bloeit voor de hofpoorte, en de Nacht, die heulzaet pluikt
[pagina 807]
[p. 807]
 
En bollen, hunne melk tot slaepzucht meest gebruikt,Ga naar voetnoot797-98
 
Bedaeut'er landen mede, in schaduwe gelegen.Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Men hoort in 't gansche huis, 't welk schuilt in achterwegen,Ga naar voetnoot800b
 
Geen krammen kraeken, in het opgaen van de poort,Ga naar voetnoot800-801
 
Daer niemant schiltwacht houdt, noch eenige onrust hoort.Ga naar voetnoot802
 
Men ziet hier midden in het hol, uit steen geklonken,
 
Een ebben ledekant, en pekzwart pluimbedt pronken,
805[regelnummer]
Met eene deken van de zelve verf gedekt.
 
Hier rust de Slaepgodt op, van traegheit uitgestrekt
 
Met beide d'armen en de beenen van elkanderen.
 
De lichte Droomen, die van vormen zich veranderen,
 
En nabootseeren zulk een menighte en getal
810[regelnummer]
Van dingen, als de herfst ons aren geven zal,
 
Het lustbosch bladers, en het zeestrant stof en zanden,Ga naar voetnoot811
 
Onthouden zich hierin. de maeght dreef met haer handenGa naar voetnoot812
 
De Droomen wech, zoo dra zy inquam. 't huis vernamGa naar voetnoot813
 
Den weêrglans van haer kleet. de Slaepgodt, lam en stram,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Sloegh naeulyx d'oogen op, die t'elkens weder slooten.
 
Hy knikkebollende, en nu langsaem opgeschooten,
 
Sloegh voor zyn borst, en gaf zich endelyk om hoogh,Ga naar voetnoot816-17
 
En leunende heel traegh op zynen elleboogh,
 
Begon te vraegen [doch hy wist het] naer de redenGa naar voetnoot819
820[regelnummer]
Van haere komst. zy zegt: ik Iris stygh beneden.
 
O Slaepgodt, die het al zachtzinnigh stilt en sust,Ga naar voetnoot821
 
O aengenaemste van de godtheên, ieders rust,
 
Bevrediger van 't hart, die zorgen kunt verjaegen,Ga naar voetnoot823
 
En alle onsteltheên, die den ganschen dagh ons plaegen,Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Kunt streelen, en de leên en zinnen weêr bereitGa naar voetnoot825
 
Verquikt en sterken kunt, om last en arrebeit
 
Te draegen op een nieu, gebie terstont de Droomen,Ga naar voetnoot827
 
Die 't leven geestigh nabootseeren, datze komenGa naar voetnoot828
[pagina 808]
[p. 808]
 
In schyn van Ceïx by d'ontruste Alcioné,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Gelyk hy schipbreuk leedt, en droef verging in zee.
 
Dit's Junoos last. zoo dra de bootschap was voltoogen
 
Vertrokze: want zy kon geen dampen meer gedoogen,Ga naar voetnoot832
 
En voelde hoe de Slaep alree haer leên beving,
 
Dies spoetze voort, en gaet al weêr aen 's hemels ringGa naar voetnoot834
835[regelnummer]
Den zelven gang. de godt des Slaeps roept Morfeus binnen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot835
 
Die, onder duizent van zyn zoonen, brein en zinnenGa naar voetnoot836
 
Op nabootseeren van gedaenten heeft gewet.
 
Geen ander weet gebaer, en aenzicht, spraek, en tretGa naar voetnoot838
 
Zoo af te beelden, ook gewaet, gewoonte, en mynen.Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Maer dees vertoontze die natuurlyk menschen schynen;Ga naar voetnoot840
 
Doch d'ander wort een dier, of vogel, of serpent,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot841
 
En Icelon om hoogh geheeten, en bekent
 
Fobetor by het volk. de derde is loos op treken.Ga naar voetnoot842-43
 
Inbeelding is zyn naem. hy kan zich loos versteekenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
In al wat zielloos is, in water, balk, en steen,
 
En kluit. dees vlugt verschynt den koningen alleen,
 
En vorsten in der nacht: die drom, gemeene luiden.Ga naar voetnoot846-47
 
De Slaep gaetze al voorby, wil Iris last beduiden
 
En laeten bootschappen door Morfeus mont. hy namGa naar voetnoot848-49
850[regelnummer]
Hem uit, en valt terstont, angstvalligh traegh en lam,Ga naar voetnoot850
 
En knikkebollende in het bedde. Morfeus zwierde
 
Op zachte vleugels, 's nachts, en zonder dat het gierde,Ga naar voetnoot852
 
Naer koning Ceïx hof, in eene korte wyl,Ga naar margenoot+
 
En schoot zyn veders uit. hy ging in aller yl,
855[regelnummer]
Vermomt in 's drenklings schyn, heel dootsch en bleek van wezen
[pagina 809]
[p. 809]
 
En naekt, voor 't bedde van Halcione, vol vreezen.Ga naar voetnoot856
 
De baert, en knevels, en de lokken, en het haerGa naar voetnoot857
 
Des konings droopen vast van water, nat en zwaer.
 
De bedtspon stut hem daer hy leunt. de traenen lekenGa naar voetnoot859
860[regelnummer]
Langs 't aenzicht, en de geest begon aldus te spreeken:
 
Bedrukte gemaelin, och, kentge Ceïx niet?
 
Of heeft de doot my dus misverft, gelykge ziet?
 
Sla d'oogen op, gy zult uws mans gedaente aenschouwen.Ga naar voetnoot863
 
Halcione, uw gebedt, gestort met groot betrouwen,
865[regelnummer]
Kon my niet redden. och 't is uit: wy zyn vergaen.
 
Bedriegh u zelve niet door eenen valschen waen.
 
De buldrende oosten wint heeft in d'Egeesche golvenGa naar voetnoot867
 
Met eenen waterbergh het schip en my gedolven.Ga naar voetnoot868
 
Een ongestuime golf opryzende uit den gront
870[regelnummer]
Verslontme, daer uw naem bestorf in mynen mont,Ga naar voetnoot870
 
En ik al t'ydel u in 't uiterste beklaeghde.
 
Ik ben geen logenbo. wat maer van my gewaeghde,
 
Gy hoort geen los gerucht: ik zelf verhael myn weenGa naar voetnoot872-73
 
Hier tegenwoordigh, en hoe droef wy schipbreuk leen.
875[regelnummer]
Welaen ontwaek: rys op: trek aen uw rougewaeden.
 
Beweenme, op datwe niet, langs onderaertsche paden,
 
Heenvaeren onbeweent. Godt Morfeus aen de sponGa naar voetnoot877
 
Spreekt zoo dat zy haer' man aen 't spreeken kennen kon:
 
Ook scheen hy in der daet, en niet in schyn, te weenen,
880[regelnummer]
En 't hantgebaer getuigt hoe Ceïx is verscheenen.Ga naar voetnoot880
 
Zy slaet al schreiende de handen voor haer borst
 
In slaep, en grypt naer hem, van zeeschuim vuil bemorst,Ga naar voetnoot882
 
Doch grypt slechts enkle lucht. zy roept: myn lief, waerheene?
 
Hou stant: ik ga met u. och laetge my alleene?
885[regelnummer]
Ontroert door haere stem, en 't nachtspook van den man,
 
Vlieghtze op, en ziet rondom wie 't is, zoo veelze kan,
 
En wie haer strax verscheen: want d'opgewekte knechten,Ga naar voetnoot886-87
[pagina 810]
[p. 810]
 
Met tortsen by der hant, haer dienen en berechten.Ga naar voetnoot888
 
Zy, niet verneemende, misbaert, verscheurt het kleet,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Krabt kaek en aengezicht, en trekt van harteleetGa naar voetnoot890
 
Het haer uit, antwoort droef de voester, die vol rouwe
 
Vast vraeght wat haer onstelt. zy zegt: o myn getrouwe,Ga naar voetnoot892
 
't Is uit, 't is uit met ons. myn Ceïx is vergaen,Ga naar voetnoot893
 
En ik met hem. och zwygh, hier is geen troosten aen.
895[regelnummer]
Myn heer leet schipbreuk: 'k zagh hem met myn eigene oogen,
 
En greep hem. hy verdween. zyn geest is my ontvloogen.
 
'k Zagh klaer de bleeke schim, myn' eigen man voor't bedt.Ga naar voetnoot897
 
Hy zagh niet als voorheen, maer naer de doot gezet,
 
En nat, en moedernaekt: het haer om 't hooft bedroopen.
900[regelnummer]
Daer stont hy voor de sponde, elendigh en verzoopen.
 
Zy spoort de voetstap na, ofze ook een voetspoor zagh.Ga naar voetnoot901
 
Dat was't, dat was't voorwaer, 't welk my op't harte lagh.
 
Ik badt hem dat hy toch geensins van my zou tyen,Ga naar voetnoot903
 
En t'zeil gaen. 'k wenschte veel: dan och ik most het lyen.
905[regelnummer]
Gy spoede in uw bederf, hadtge uwe liefste me-
 
Genomen, 'k hadde u noch in noot gedient op zee.
 
Och waerenwe gepaert gebleven met ons beiden!
 
Gewis de doot hadde ons in 't sterven niet gescheiden.Ga naar voetnoot908
 
Nu sterve ik zonder u. nu dryve ik zonder u,
910[regelnummer]
En zonder my in zee. helaes, daer legge ik nu.Ga naar voetnoot909-10
 
Myn leven valtme nu benaeuder dan de baren,Ga naar voetnoot911
 
Indien ik langer leve, en 't leven poogh te spaeren,
 
Na zulk een' grooten druk: doch'k wil'er niet naer staen,
 
Noch u verlaeten, die door schipbreuk zyt vergaen.
915[regelnummer]
'k Wil u ten minste noch verzellen, en geleiden,
 
En in een zelve graf en lykbus ongescheiden,
 
Zal ons het grafschip noch vereenen door de faem.Ga naar voetnoot916-17
 
Raekt myn gebeente u niet: ik zal met mynen naem
 
U raeken. maer de rou verbietze meer te spreeken,
[pagina 811]
[p. 811]
920[regelnummer]
En tusschen ieder woort blyftze in het nokken steeken,Ga naar voetnoot920
 
En deerlyk zuchten, uit het binnenste van 't hart.
 
Het was noch vroegh. zy vlieght ten hove uit in dees smart
 
Op strant, en vint de plaets, daer zy hem af zagh steeken:
 
Zy zegt: hier draelde hy, en troosteme onder 't smeeken.Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Hier lichtenze anker: hier vertrok hy van het strant,
 
En kusteme in het ende, en gafme noch de hant.
 
Terwyl zy overdocht haer lot en wedervaeren,
 
Vernamze iet in 't verschiet aendryven met de baren,
 
Gelyk een lyf, kon eerst niet kennen wat het was,
930[regelnummer]
Doch 't scheen een lichaem, en de twyflende wert ras
 
Door 't naere voorspook van de schipbreuk meer bewogen.Ga naar voetnoot930b-31
 
Toen 't nader dreef aen strant sprak zy met schreiende oogen
 
Den onbekenden aen. o riepze, wie gy zyt
 
Hebtge een getroude t'huis, het lichaem blyf niet wyt,
935[regelnummer]
Maer dryve ons nader. hoe zy meer hierop blyft staeren,Ga naar voetnoot934b-35
 
Te minder blyftze by haer zinnen. als de baren
 
Den drenkeling het strant opwentelen, daer zy
 
Hem kennen kon, toen was 't haer man. gewis 't is hy:
 
Hy is, hy is het zelf. zoo valt zy aen 't misbaeren,Ga naar voetnoot938-39
940[regelnummer]
Scheurt kleet, en aengezicht, en vlechtcieraet en haeren,Ga naar voetnoot940
 
En steekt de handen naer den dooden Ceïx toe.
 
Och Ceïx, kermtze, komtge uw vrouwe, dus te moe,Ga naar voetnoot942
 
Dus t'huis in dezen schyn? hier legt een steil gevaerte
 
Met maght gewrocht, een werk van over groote zwaerte,
945[regelnummer]
Waerop de zeestorm berst, en 't water wort gestuit.
 
Zy springt'er op. het is een zaek, die zeltsaem luit.Ga naar voetnoot946
 
Zy vlieght, en vangt de lucht, met aengegroeide veêren.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot947
 
De droeve ysvogel strykt den vloet, in 't gaen en keeren,
 
En slaet een jammerlyk geschal met haeren snuit.
[pagina 812]
[p. 812]
950[regelnummer]
Als zy den dooden met den klepel dus beluit,Ga naar voetnoot950
 
Beschaduwtze de leên met haere nieuwe pluimenGa naar voetnoot949-51
 
Uit liefde, daer de golf de zeekust langs komt schuimen.Ga naar voetnoot952
 
Of Ceïx dit gevoelde, in 't dryven ongerust,
 
Uit een genegenheit, en trek en minnelust,
955[regelnummer]
Of 't aenzicht ophief door het zwalpen van de vloeden,Ga naar voetnoot953-55
 
Daer twyfelt elk noch aen. hy kon het zelf bevroeden:Ga naar voetnoot956
 
En entlyk werdenze, door mededoogen van
 
De goden, alle bey verandert, vrou en man,Ga naar voetnoot958
 
Genieten beide een lot, in 't minnen onverscheiden,Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
En d'echtbant blyft, terwylze elkandere geleiden,
 
Gelyk ysvogels, en zy broên het warme nest.Ga naar voetnoot961
 
d'Ysvogel broeiende in den herfsttyt, is 't gewestGa naar voetnoot962
 
Der zee bevryt voor wint, geheele zeven dagen,
 
En 't nest, op zee gebout, verneemt geen wintervlaegen.
965[regelnummer]
Dan vaert men veiligh: want de Wintgodt is zyn bloetGa naar voetnoot965
 
Noch gunstigh, toomt den storm, die wilt is en verwoet.
 
Een gryze zietze beide op zee te gader zweven,
 
En looft de liefde en trou, hun eeuwigh bygebleven.
 
Een die hier bystont toonde een' duiker, lang van hals,Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
En sprak: dees vogel, dien gy ziet, met veel geschalsGa naar voetnoot970
 
En ingetrokken been, langs 't water heenevlooten,Ga naar voetnoot971
 
Is, zoo gy zyn geslacht oprekent, noch gesprooten
 
Uit Ganimedes, door Jupyn weleer geschaekt,
 
En koning Ilus en Assarakus, en raekt
975[regelnummer]
Laomedon in bloet, en Priamus, den lesten,Ga naar voetnoot972-75
[pagina 813]
[p. 813]
 
Die Troie heeft beheerscht. helt Hektor, die de vesten
 
Van Ilium beschut, was broeder van dees spruit:
 
En had de doot niet vroegh zyn levens loop gestuit,Ga naar voetnoot978
 
Hy zoude in naem en faem niet wyken voor dien broeder.Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Schoon Dimas dochter wort gerekent zyne moeder.
 
Een Alexitoë, van Granik, eenen stroom
 
Geteelt, baerde Ezakon, in schaduw van een' boom,
 
By Ida heimelyk, ten minste zooze zeggen.Ga naar voetnoot980-83
 
Men zegt hy schuwde steên en 't hof, beminde heggen,Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
En velt, en bergen, vry van staetzucht, eere, en pracht,Ga naar voetnoot985
 
Hanteerde zelden 't hof, hem tegen en verdacht,Ga naar voetnoot986
 
En vol van ydelheit: doch 't hart was midlerwylen,
 
Hoe wuft hy leefde op 't lant, niet schootvry voor de pylenGa naar voetnoot988
 
Van minne. hy die wilt door bosschen vlieght en jaeght,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
Verneemt Hesperie, een Cebreensche schoone maeght,Ga naar voetnoot990b
 
Die op den oever van haer vaders vliet gezeten,
 
De blonde vlechten, langs den nek en rug gesmeeten,
 
Vast drooghde in zonneschyn. de dochter, die hem ziet,Ga naar voetnoot993
 
Gaet loopen, als een hinde een' rossen wolf ontvliet;
995[regelnummer]
Een ent, dat 's havix klaeu en snabbe wil ontrennen,
 
En verre van den poel bespiet vlugt op zyne pennen.Ga naar voetnoot995-96
 
De Troische helt vervolghtze uit heete min, die bang
 
In snelheit groeit. een slang een bitse en booze slang,Ga naar voetnoot998
 
In 't gras geschoolen byt haer dootlyk in de hielen,
[pagina 814]
[p. 814]
1000[regelnummer]
Vergiftight al de leên. daer legtze, en vaert ter zielen.
 
De minnaer zinneloos, gryptze op, die 't leven laet.
 
Hy roept: nu rout het my dat ik u joegh. wat raet?
 
Dit hadde ik niet verwacht. uw minne te verwerven
 
Was my zoo veel niet waert dat gy hierom zou't sterven.
1005[regelnummer]
Nu missenwe alle beide u in dien jongsten noot.Ga naar voetnoot1005
 
De slang vermoorde u: ik ben oorzaek van uw doot.Ga naar voetnoot1006
 
Ik ben veel wreeder dan de slang, van haet gedreven,Ga naar voetnoot1007
 
En scheide, uw doot ten zoen, gewilligh van het leven.
 
Zoo spreekend springt hy los, van droefheit schier verstikt,
1010[regelnummer]
In 't water van een rots, beneden uitgebikt.Ga naar voetnoot1009-10
 
Maer Tetys vangt hem, die niet langer was te teugelen,Ga naar voetnoot1011
 
Bedekt den zwemmenden in zee met vlugge vleugelen,
 
En vryt den minnaer van de doot, waerna hy streeft.Ga naar voetnoot1013
 
Het spyt den vryer dat hy noch zyns ondanx leeft,
1015[regelnummer]
De droeve ziel niet scheit uit dit elendigh leven.Ga naar voetnoot1015
 
Hy kryght twee vleugels, en gaet lucht te water zweven,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1016
 
En dompelt zich in zee. de pluim belet de doot
 
Van Ezakus, die woelt en wroet in Tetys schoot,Ga naar voetnoot1017-18
 
En zoekt geduurigh licht en leven hier te derven.
1020[regelnummer]
Hy ziet van liefde dor, genegen om te sterven.Ga naar voetnoot1020
 
De beenen blyven lang, gelyk de hals. het hooft
 
Staet ver van 't lyf. hy vischt in 't water, afgeslooft
 
Van duiken, daer men hem den naem af heeft gegeven.Ga naar voetnoot1022-23
voetnoot*
BOVENSCHRIFT: De vorm elfde is pas de 4e lez. (1. -ste; 2. -de; 3. -ste); vgl. vs. 149.

voetnootr. 3
goutkunst: kunst om goud te maken.
voetnoot7-8
de broeder, nl. van Telamon; hoewel, verkeerdelik voor Lat. quandoquidem: ‘daar immers’; vgl. vs. 306; na zijne.... herscheppingen; onjuist; Lat. ejus, niet: ‘zijne’, maar: ‘hare’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 9 oude uitg.: hiermé.
voetnoot9
hoorde en zagh; Cant.: ‘had deels vernomen, deels gezien’.
voetnoot11-12
haer man, nl. Ceyx; Deze beide.... herschapen; Cant.: ‘Toen zekere lieden deze in de lucht vliegend hadden waargenomen, brachten zij in herinnering, dat Aesacus eertijds veranderd was in een duikervogel, die daar toevallig ook in de nabijheid was’.
margenoot+
[Randschrift:] Traciaensche wynpaepinnen, Cikones genoemt, randen Orfeus aen.
voetnootvs. 1
dien zang; nl. de in Bk. X, van vs. 207 af meegedeelde zangen van Orpheus; vgl. voor dit gedeelte de Uitvaert van Orfeus, Dl. V, blz. 792-vlg.
voetnoot3
Bekoorde; 1e lez.: Nasleepte; Farn. traxit; Schrev.-Heins. ducit: ‘tot, zich trekt’; de Ciconen, 'n volk in Thracië.
voetnoot5
van een' heuveltop; bij zagen; 1e lez.: Van eenen heuvel hem.
voetnoot6
veêl; voor nervi, ‘snaren’; vgl. lier, vs. 13.
voetnoot9a
Vgl. Bk. X, vs. 117-vlg.
voetnoot10
a Nl. doordat hij met blaên bekleet was.
margenoot+
[Randschrift:] De kay wort week.
voetnoot15
gena zong: om genade smeekte; vgl. Dl. III, 280: 942.
voetnoot16
reukeloosheit: doldriestheid.
voetnoot17
razerny; voor Erinnys, de Furie(-ën), hier als godin(nen) der misdaad; vgl. Bk. I, vs. 886; Dl. II, 734: 1964, ook 1980-vlg.
voetnoot18
hadde: zou hebben; geweer: wapen-, werptuig; gelenight: vertederd; 1e lez.: geleenight.
voetnoot19
nooptze.... spooren; niet bij Ov., en minder gewenst; om het verdooven (vs. 22) is 't te doen.
voetnoot20
Berecintsche pyp: de Berecynthiese (naar een Phrygiese stam, bekend door de Cybele-verering) kromme fluit (tibia); het steeken van den horen; Lat. inflato cornu; tans geldt de lez. infracto; ‘met gekromde horen’; aan de Phrygiese schalmei bevond zich een gekromd hoornen mondstuk.
voetnoot21
hantgebaer: handbeweging, geklap (plausus).
voetnoot22
jaght: bende.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 35 oude uitg. na jaghthonts geen komma. - 51 oude uitg. na dreigen een komma. - 54 oude uitg. na vruchteloos een komma. - 55 oude uitgave: bé.
voetnoot26
groenen schouburgh; vgl. Bk. X, vs. 198; Lat. theatrum, hier in de ruimere zin van een concertzaal, en dit figuurlik.
voetnoot27
dieren; wilde dieren (ferae); vgl. Bk. VII, vs. 745; X, vs. 201.
voetnoot29
vroomen: voortreffelike.
voetnoot30
door.... blaên: te midden der ruisende blaren (niet bij Ov.).
voetnoot33-35
hart: hert. Ov. spreekt van een hert, dat des morgens in de arena v.h. amphitheater (het ronde vechtperk, maar zonder loof) aan de honden ten prooi gelaten wordt.
voetnoot36
overhoop: dooreenkrioelend.
voetnoot38
hierom; 1e lez.: hiertoe, gewijzigd wegens toe vs. 37; bereit; deelw.; bij wyngertstokken; worpt.... moe: werpt zonder ophouden.
voetnoot40-41
op dat enz.; in 't Lat. behoort dit bij hetgeen volgt; buie; 1e lez. buy; de wijziging is in overeenstemm. met V.'s praktijk vóór woorden die met klinker beginnen.
voetnoot48
luy en ledigh: ongebruikt; hier dus in toepass. op de achtergelaten voorwerpen.
voetnoot50
vuil.... begruist; niet bij Ov.
voetnoot54
te vruchteloos: geheel vr.; en dat wel, zoals Ov. zegt, toen voor 't eerst vr.
margenoot+
[Randschrift:] Orfeus doot.
voetnoot55-57
heilighschenders, voor vrouwen gebezigd; H. ‘kan niet denken, dat zulks met overleg geschied zij’; Bi. achtte, in verband met geen (i.p.v. de.... niet), het woord hier ‘algemeen’ gebezigd, zonder ‘klare duiding op deze Bacchanten’; H. wijst nog op beschutters (Dl. IV, 613: 50), waarvoor V. echter beschutsters schreef; de variant -ters ontbreekt Dl. IV, blz. 872; vgl. nog hier vs. 106; geen h. achten: de h. achten geen van allen; vgl. Bellamy's: ‘Geen vogel zingt nu blijde tonen, maar zwijgt eerbiedig stil’.
voetnoot60
want.... gebroken; niet bij Ov.
voetnoot63
te hooren; Ov.: ‘te volgen’.
voetnoot64
b Zij laten hun bladeren vallen, zoals mensen zich ten teken van rouw 't haar afsnijden; voor de kollektieve opvatt. van lok vgl. Bk. I, vs. 321; VIII, vs. 211; XII, vs. 370; ook nog VIII, vs. 12.
voetnoot65
geweent; nl. door die stromen zelf.
voetnoot66
veltgodin; wederom voor naïdes: ‘stroomgodinnen’.
voetnoot67
sluier (om 't haer); beter ook wegens 't volgende: gewaad (carbasa).
voetnoot71
Hebrus, rivier in Thracië; zyn lier; Ov.: ‘zijn hoofd (vgl. vs. 74, 76) en zijn lier’.
voetnoot76
moortkant: de streek van de moord; Lat. flumen populare: de stroom v.h. land (de Hebrus).
voetnoot77
Ov.: ‘aan de kust van het Methymnaeïese (naar de stad Methymna) Lesbos’.
voetnoot79
dau, voor Lat. ros, dat hier echter = ‘zeewater’.
voetnoot80-81
En.... scheuren; naar een tans en ook reeds vroeger als onecht beschouwde regel: Lambit (‘lekte’), et hymniferos inhiat divellere vultus’ (bij Farn.).
voetnoot82
dwong: bedwong.
margenoot+
[Randschrift:] De slang in steen.
voetnoot85
de schim; nl. van Orpheus; uit onzen dagh: uit de bovenwereld komend.
voetnoot86
in 't nederdaelen zagh: bij zijn eerste tocht naar de onderwereld gezien had.
voetnoot87
godtvruchten; een ingekorte vorm van het type van woed (Dl. II, 582: 1009) e.d.; de onderwereld was verdeeld in het oord der zaligen en dat der verdoemenis; vgl. Bk. IV, vs. 619-20, waar Ov. zegt: ‘dit oord heet het oord der verdoemenis (sedes scelerata).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 89 oude uitg.: allebey. - 110 oude uitg.: zoudt (aldus ook de 1e lez. in het hs., evenals vs. 444). - 113 zie beneden.
voetnoot91
vry van schenden: zonder gevaar (tuto); maar voor belonktze heeft Ov.: respicit: ‘ziet om naar’; de volgorde van het voor en achter treden is bij hem dan ook omgekeerd.
margenoot+
[Randschrift:] Wynpaepinnen in boomen.
voetnoot95
aenschoude; naar de lez. videre (Farn., D. Heinsius); andere lez. fecere, ‘bedreven’, (N. Heinsius, Schrevel.); Valent.: ‘die 't stuk bedreven of aanschout hadden’; Farn. in nota: ‘niet alleen maar die het gedaan hadden, maar ook die 't gezien hadden, erbij geweest waren’; vgl. bij vs. 113-133a; vs. 116.
voetnoot97-99
‘Ov.:.... ter plaatse waar ieder harer, hem volgend, juist stond’; dit ware met sleepte voort, voor traxit, niet in overeenstemming; Valent. loste de moeilikheid anders op: ‘trok ijders teenen’; vgl. vs. 119-20.
voetnoot103
raezenden: de r.; vgl. Tebaenen, Bk. IV, vs. 42. Beter dan elders wel heeft V. in dit gedeelte de geleidelikheid der herschepp. in acht genomen.
voetnoot105
het hupplen haest vergaet: het op (willen) springen spoedig een einde neemt.
voetnoot106
zyn, in de verbinding elk zyn van de genuscongruentie (‘haar’) losgemaakt; in vs. 126 verdwenen; been en vinger; Ov.: ‘tenen (digiti), voet en nagels’.
voetnoot107
In vs. 128 is succedere veel beter weergegeven.
voetnoot108
verloren: vergeefs; zo ook Bk. III, vs. 570.
voetnoot112b
Lat. non fallere (of ook: fallare) putando: ‘en in die mening zou men zich niet vergissen’; V. dacht aan 't andere ww. putare: ‘snoeien’.
voetnoot115
nieuwe; niet bij Ov.; Edonsche: Thraciese; naar een Thrac. volkstam, bekend door zijn Bacchusverering.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 123 oude uitg. na tokkelt een komma.
voetnoot116
Vgl. bij vs. 95.
voetnoot119-20
in quantum quaeque secuta is hier (vgl. vs. 97-98) wel, maar niet juist, weergegeven; het grammatikaal enkv. quaeque, ‘ieder’ gaf ook aanleiding tot het onjuiste enkv. veraerde-vervolghde; met hem behoort Orpheus bedoeld te zijn.
voetnoot123
dees verlegen: deze in nood zijnde vrouwen (vgl. Bk. VIII, vs. 74); daarmee is 't lidwoordloze raezenden (vs. 103) weggewerkt.
voetnoot125
zelfs: zelf.
voetnoot126
vraeght; hier voor Lat. quaerit; vs. 107 beter: wil zoeken.
voetnoot132
(Maar de armen kunnen, tak zijnde, elkaar niet wel betasten).
voetnoot113-133a
Deze verzen herhalen het gedeelte 92-112; in Hoogstr.'s uitg. zijn zij uitgelaten (in verband waarmee vs. 133 aldus gewijzigd werd: De gramme Wijngodt liet nochtans de zaeken niet). Deze lezing is kennelik de jongere.
voetnoot134
hy vertrekt; d.w.z. hij schudt het Thraciese stof van zijn voeten.
voetnoot135
Timolus, of Tmolus, gebergte in Lydië; uit de spell. met i (niet y) valt voor de door V. gebezigde tekst niets te besluiten (vgl. Geerts 151).
voetnoot136
De Pactolus, een aan goudzand rijke rivier.
voetnoot138
onbenyt, nl. het bezit ervan; Lat. nec invidiosus: ‘en nog niet de afgunst gaande makend’.
voetnoot139
Lat. Hunc is van Bacchus, niet van de Pactolus (V.'s Hier) te verstaan: ‘Ontrent sig had hij zijn gewoonlijken sleep enz.’ (Valent.).
voetnoot140-41
Silenus; vgl. Bk. IV, vs. 35-vlg.; Lat. ruricolae Phryges, ‘Phrygiese landlieden’, door V. als twee znw. opgevat; die hem minnen; niet bij Ov.
voetnoot141-42
Versta: hij waggelde van ouderdom èn van de wijn; bestoven; vgl. Dl. III, 117: 66; dronken; op stroie beenen; vgl. Dl. III, 117: aant. bij vs. 65; Stoett, Moortje, blz. 183.
voetnoot143
Midas; hij gold als zoon van Cybele.
voetnoot144-45
Ov.: ‘.... Midas, aan wie, evenzo alsook aan de Cecropiese (= Atheense) Eumolpus, Orpheus de (Bacchus-)orgieën geleerd had’; bij V. is Eum., i.p.v. met Midas, met Orpheus verbonden, wat taalkundig evenzeer mogelik is; Die is onderw.; hoorde loven en leerde vieren beide met 't feest te verbinden. Eumolpus gold als stichter der Eleusiniese mysteriën en stamvader van een Atheens geslacht van Demeter-priesters, verder als leerling v. Orpheus; een aant. bij Farn. onderscheidt hem als Atheense Eum. van een Thraciese Eum., maar Ov.-zelf deed dat niet, blijkens Ep. ex P. 3, 3, 41.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 149 oude uitg.: elfde. - 153 oude uitg. Zijn jeughdigh voesterkint, godt Bachus; Ung., Dif. Zyn. - 159 want.... gebruiken stond, als tussenzin, oorspr. tussen vierkante haken; die dan weggewist, en vervangen zijn door dubbelpunt-tekens; oude uitg. die keur; ook Ung., Dif. - 163 Ung., Dif. En. - 171 den steen; aldus hs. en oude uitgaven en Van Vloten; Van Lenn., Unger, Dif.: een steen. V. Lenn. hield den voor een drukfout, wegens eene telgh (vs. 170), een' aerden kluit (vs. 175) enz.; de aant. van V.L. is bij Unger herdrukt. In waarheid heeft Vondel eerst een geschreven, maar daarna de eerste e vervangen door d; vgl. beneden. - 174 hs.: goutkloomp.
voetnoot146
spitsbroêr; niet in de zin van ‘aanvoerder’ (Van Lenn.), maar van ‘makker, kameraad’ (socium comitemque).
voetnoot148
op 't wynvat niet te toomen; (niet bij Ovid.) onverzadigbaar, maar met bijgedachte aan het wijnvat waarop S. wel reed.
margenoot+
[Randschrift:] Midas dwaesheit.
voetnoot159
keur: keuze.
voetnoot165
De.... moeder; voor: ‘de Berecynthiese vorst’; zie bij vs. 20.
voetnoot167
proeft: beproeft; vgl. H., die voor de Poëzy het kortere woord prijst, ofschoon men ‘in den burgerlijken stijl’ onderscheid maakt; maar H.'s Theorie van onze versificatie was ‘in velerlei opzicht verkeerd’, zegt Bi.
margenoot+
[Randschrift:] Midas goutkunst.
voetnoot171
den steen; V.'s wijziging (zie Tekstkr.) moet wel een vergissing zijn.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 175 Ung., Dif. korenader. - 185 oude uitg. na aen een dubbelpunt.
voetnoot176
Ov.: ‘wat hij oogstte was van goud’.
voetnoot178
het.... avontstar: de Hesperiden, wel voorgesteld als dochters van Hesperus (aan de hemel: de avondster), broeder van Atlas, in wiens tuin zij de gouden appels bewaakten; vgl. Bk. IV, vs. 868-vlg.; Ov. Hesperidae.
voetnoot180
Ov.: ‘men ziet de deurposten glanzen (van goud)’; Lat. videntur (‘worden gezien’) opgevat als: ‘schijnen’, ten onrechte, want zij wàren nu goud.
voetnoot183
Danaë; vgl. Bk. IV, vs. 836.
voetnoot184
de dienaer van den heer: van de, van deze vorst; de opvatting ‘meester’ zou in verband met dienaer een vrij ondragelik pleonasme leveren; zoo.... voren; bij heer.
voetnoot185
wiltbraet; voor tostae frugis (2e nv.): brood, dat bereid was uit eerst gedroogde (tostae), dan gestampte graankorrels; de fout ontstond door tostae dat ook ‘gebraden’ kan betekenen; vgl. de betere weergave Dl. VI, 198: 267; juiste weergave bij Schrevel.
voetnoot186
Ov. spreekt hier van 't aanraken met de hand; vgl. vs. 188; Ov. heeft de constr. sive.... sive, op de wijze waarover zie Bk. IV, vs. 430-vlg.
voetnoot187
op te teeren: te verbruiken; van opteren, niet van: teren op.
voetnoot189
goude plaet; Ov.: ‘een laagje goud bedekte de spijzen’.
voetnoot190
menge, en drinke: 1e lez.: mengt, en drinkt.
voetnoot196
schendigh: euvelmoedig.
voetnoot203
kostlyke ongelukken: ‘schijnschoon kwaad’ (Valent.).
voetnoot204
Wsch. naar de niet-geïnterpungeerde Lat. lez.: Mite deûm numen Bacchus etc. (Schrev., Heins.); de juiste lez. (dubbelpunt na numen): ‘zachtaardig is der goden macht: Bacchus enz.’, reeds bij Farn.; (onjuist dus Ehwald II 423).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 206 oude uitg.: Gode.
voetnoot205-207
schreienden: jammerende; vergeeft.... schult; restituit: ‘herstelde hem in zijn eerste staat’; stilt.... gave: maakt een eind aan de last die de g. hem veroorzaakt; niet aldus bij Ov.; dees: Midas.
voetnoot208
uit gierige gebreeken: door de ondeugd der begerigheid.
voetnoot209
Versta: ‘naar de rivier (de Pactolus) die bij Sardes stroomt’.
voetnoot213
daer 't diepste is; Lat. qua plurimus exit: ‘waar het 't overvloedigst opwelt’.
margenoot+
[Randschrift:] Paktools gouden zantgront.
voetnoot216-17
kracht des gouts; vis aurea, ‘het goudscheppend vermogen’; vloeit af; Ov.: ‘gaat over op de stroom’.
voetnoot218
nu; Ov.: ‘ook nu nog’.
voetnoot219
goutaêr: goudader. Bij gulde bladen denkt V. aan goudkleurige oogst, maar Ov. spreekt alleen van 't goud waarvan de aardkluiten verzadigd zijn.
voetnoot223
gedient met: behagen scheppend in.
voetnoot224-25
onbeschonken van oordeel: van oordeelskracht verstoken; van door bijgedachte aan ‘vrij van’ e.d.: tot grooter scha; Ov.: ‘andermaal tot schade’.
voetnoot226
want Tmolus: Tm. namelik; (ter inleiding van 't nu volgend verhaal); vgl. vs. 311; Bk. VII, vs. 974; VIII, vs. 375.
voetnoot227-29
Ov. zegt, dat het Tmolus-gebergte aan de ene zijde begrensd wordt door Sardis, aan de andere door Hypaepa; S. lag nl. aan de noordel. helling, Hypaepa (vgl. Bk. VI, vs. 23) aan de zuidelike van dat gebergte, dat in O.-Wl. richting Lydië doorsnijdt; komt buuren met: ligt bij; vgl. voor die omschrijvende funktie van koomen Dl. II, 673: 755.
voetnoot230
zyn fluit; waarvan hij nl. de uitvinder was; vgl. Bk. I, vs. 865-vlg.
voetnoot231
tangre; vergel. Bk. IX, vs. 676.
voetnoot234
Tmolus is hier de berggod (vgl. Vondelkron. III, blz. 30), die in het volgende (vs. 236-37, 244) met de berg-zelf en diens begroeiing vereenzelvigd wordt, wat bij Ov., die voor blaên en takken: ‘bomen’ zegt, sterker spreekt.
voetnoot237
alleen: nog slechts om 't blauwe (naar de kleur van een bergtop op afstand) haar; ook hier spreekt Ov. behalve van eikels ook van eiken; vgl. vorige aant.
voetnoot240
halm: rietfluit; vgl. Dl. III, 163: 225; beter ware, met 't oog op vs. 230, zynen h.; voor Midas; Midas was echter toevallig aanwezig; vgl. vs. 242; onbedreven enz., bij Pan.
voetnoot244
Ov.: ‘het (eike)woud volgde (de wending van) zijn gelaat’; vgl. bij vs. 234.
voetnoot247
lier; Lat. fides, ‘snaarinstrument, luit, lier, citer, gitaar’; vgl. vs. 252; Ov. spreekt ook van ivoor.
voetnoot248
pen: het plectrum, de citerpen; daer.... scheenen, nl. uit de wijze waarop hij die hanteerde; Ov.: ‘zijn houding-zelve was die van een kunstenaar’; geest: kunstvaardigheid.
voetnoot252
goude lier; hier (vgl. vs. 247) heeft 't Lat. cithara.
margenoot+
[Randschrift:] Midas ezelsooren.
voetnoot258
zy roeren zich: zij zijn bewegelik.
voetnoot260
al de schimpers; niet bij Ov., en in strijd met vs. 253.
voetnoot262
traegen; bij Ov. als staand epitheton bedoeld, zonder betrekking op de situatie; V. schijnt te bedoelen, dat hij ook traag van oordeel is.
voetnoot263
myter; Lat. tiara, tulband met brede linten onder de kin bevestigd.
voetnoot264
hofbarbier; 1e lez.: knecht; Lat. famulus.
voetnoot265
vernam: zag; 't gezien; vgl. voor deze uitgangsloze vorm Van Helten I, blz. 110.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 272 oude uitg. na kuils geen komma. - 275 oude uitg.: zuidewint; ook Ung., Dif.
voetnoot266-67
melden: verklappen; den liên t'ontdekken; versta: hij zou 't toch niet langer voor de mensen hebben kunnen zwijgen, als hij niet een uitweg voor die drang gevonden had; Ov. zegt: hij kon 't niet zwijgen, (en zei het daarom de put in); vgl. voor de constructie Bk. III, vs. 864-vlg.
voetnoot270
gewagh: geluid.
voetnoot272
daer.... zullen geeft Lat. tacitus, ‘zwijgend’ weer; dus: naar waar 't nu verder geen mensen van hem zullen vernemen; hij keert terug onder de mensen, maar er is geen gevaar, dat hij 't hun nog zal verklappen.
margenoot+
[Randschrift:] Spreekende rietpypen.
voetnoot273-76
de lantman; Ov.: ‘zodra het, na 'n jaar, tot wasdom was gekomen, verried het zijn zaaier’ (d.i. den ‘hofbarbier’; zo ook Farn.; Lat. agricolam, V.: lantman), door nl. die woorden te openbaren; blies in 't riet: voerde het geluid der rietstengels mede.
voetnoot279
Helles doorvaert: de Hellespont-engte; daar was nl. Helle, de dochter van Athamas (vgl. Bk. IV, vs. 559-vlg.) verdronken, toen zij met Phrixus, haar broeder, vluchtte voor haar stiefmoeder Ino; Laomedon, kon. v. Troje; gezeten: zijn zetel hebbend (dus in 't land v. Troje); gezeten ook met daer (waar) te verbinden.
voetnoot280
Sigeüm en Rhoeteüm, voorgebergten aan de Troj. kust; de uitg. -um is noch uit het Lat., noch uit de aant. bij Farn. op te maken, wel uit die bij Schrev. Over het ‘tusschenrijm’ Sigeüs: Reteüs, H.
margenoot+
[Randschrift:] Apollo en Neptunus in menschen.
voetnoot287
hooft der Frygen; kon. der Trojanen; aengedrongen: aangeprikkeld.
voetnoot288
loon en louter gout: goudloon; by: bij, van; 1e lez.: loon van.... van dien.
voetnoot291
gestaefden eet: plechtige eed; een eed staven is eigl. ‘iemand het formulier van den eed (letterlijk of woordelijk) voorzeggen’; vgl. nader Wdb. N.T. XV, 892-vlg.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 301 oude uitg. na daet een punt. - 314 hs. na gaen een komma. - 319 oude uitg. na paeren een komma.
voetnoot297
't zeedier; liever: een zeedier; groot van mont bedoelt dit dier als ‘monster’ aan te duiden.
margenoot+
[Randschrift:] Verlossinge van Hezione.
voetnoot299
rossen; nl. de paarden door Jupiter aan Tros geschonken als vergoeding voor het roven van diens zoon Ganymedes; vgl. Bk. X, vs. 219-vlg.
voetnoot303
't woort door zynen hals haelen; vgl. Bk. IX, vs. 877.
voetnoot304
en Telamon enz.; dit sluit niet meer aan bij waerom, vs. 302; Telamon en Peleus waren zonen v. Aeacus (vgl. Bk. VII, vs. 650-vlg.).
voetnoot305
zyne hulpe; nl. verleend bij de verovering; Hezion (1e lez.: Hezione); vgl. vs. 520 Halcion; ‘beter ware Hezioon’ (Van Lenn.); vgl. vs. 599.
voetnoot306
want; de bedoeling is, dat zijn broeder Peleus reeds onderscheiden was door 't huwelik met een godin, en dat ook hem dus een grote eer paste in 't huwelik met een dochter van Laomedon; vgl. de Inhout.
voetnoot307
een godin: Thetis, de vermaardste der dochters van de zeegod Nereus.
voetnoot308
grootvaêr, nl. Jupiter, vader v. Aeacus; schoonvaêr, nl. Nereus.
voetnoot309
neef: kleinzoon.
voetnoot311
want: namelik; in.... ervaeren; niet bij Ov., maar het voorspellen was een bekende eigenschap van Pr.; vgl. over hem Bk. VIII, vs. 1004-vlg.; Dl. VI, blz. 338-vlg., welke passage uit Vergil. aan Ov. bij het volgende voor ogen stond.
voetnoot315
niet: niets; beseffen: ervaren, leren kennen.
voetnoot317
Versta: ‘hoewel 't geen l. vl. zijn, die hij enz.’
voetnoot319
neef; vgl. Bk. VII, vs. 650.
voetnoot321
Haemonia; vgl. Bk. I, vs. 686.
voetnoot324
zant.... schaven; nl. bij lage waterstand; hooge duinen, toevoeg. v.V.
voetnoot325
klippigh; Lat. solidum: ‘vast’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 327 oude uitg.: een bosch met; ook Ung., Dif. - 337 Ho. veelerhande. - 339 Ung., Dif. gekoomen. - 348 oude uitg. na slaept een komma. - 351 oude uitg.: gegrepen.
voetnoot327
hangt; daarbij als onderw. zant, uit zandigheit te abstraheren; 1e lez.: Het gulle zant geen voet.... Noch wort.
voetnoot328
van twee verwen; vgl. Bk. X, vs. 142-vlg.; langs de kanten, nl. van het strand.
voetnoot335
als; 1e lez. toen; vgl. Walch, Var. Pal. 52; 81; verwijderd wegens toen in vs. 334; zie nog Bk. VIII, vs. 867.
margenoot+
[Randschrift:] Tetis in verscheide vormen.
voetnoot337
vermomt; 1e lez.: verschept; vgl. vs. 351; Bk. IX, Inhout: verschapen.
voetnoot339
kon; vgl. Bk. VI, vs. 212-vlg.
voetnoot340
in dien.... genomen: in die gedaante wordt gij gegrepen.
voetnoot342
ten derdemael: de 3e maal; vgl. Bk. IX, vs. 75; en ook Bk. X, vs. 675; om.... t'ontslaen; juist omgekeerd zegt Ov., dat P., verschrikt, zijn armen van 't lichaam der tijgerin losmaakt.
voetnoot344
en offerhanden; een schadelik toevoegsel.
voetnoot348
pas: zorg.
voetnoot350-51
ontzie: vrees; opmerkelik absoluut (onzijdig) gebruik; valsch, te verbinden met en listigh, beide bij zy en zich verkeeren (centum mentita figuras); verkeer'; 1e lez. verschept; 2. versch (sic); 3. verkeert.
voetnoot352
belemmert en geneepen; bij houze.
voetnoot357
hing over: neigde ter kimme (onder 't beeld v.d. neerhellende zonnewagen); vgl. Bk. V, vs. 580; Bk. X, vs. 10.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 365 oude uitg.: Godt.
voetnoot358
zee van Spanje; Ov.: ‘de Hesperiese zee’; vgl. vs. 178.
voetnoot362b-363
Ov.: ‘totdat zij voelt, dat haar leden vastgehouden worden, en haar armen wijd uiteengestrekt worden’ (naar de lez. tendi, waarvoor echter in V.'s tekst: tendit).
voetnoot364b
Vgl. Bk. X, vs. 174.
voetnoot365
‘niet zonder (de hulp van) een godheid.
voetnoot368-70
Een brachylogiese wijze van zeggen: ‘hij was gelukkig met vrouw en zoon, en volle voorspoed ware zijn deel geweest, had hij niet enz.’; deze manier bevorderd door de irrealis-constructie met imperf.; vgl. Bk. VI, vs. 212-vlg. Naar de gewone voorstelling valt Peleus' huwelik na de dood v. Phocus; onberaên en blint, bij hy; Phocus, P.' halfbroeder, zie Bk. VII, vs. 656; XIII, vs. 222; snoot, bij begaen.
voetnoot372
vaderlant: Aegina.
voetnoot373
Trachinie, naar Trachin, een stad in Thessalië, bij de berg Oeta; vgl. Bk. IX, vs. 187.
voetnoot374-75
ryk van glans; als zoon van Lucifer, de morgenster, laat hem Ov. ‘de glans zijns vaders’ in 't gelaat voeren; staf: schepter.
voetnoot376-77
broeders: Daedalion; zie het vervolg, waaruit blijken zal, dat hij niet neêrgelegt was, zoals V. wschl. door verwarring met Phocus schreef; reukloos; H. gaf de voorkeur aan roekeloos, en wenste dit, met Kiliaen en Plantijn van reuk(e)loos, ‘zonder reuk’ te onderscheiden, hoewel hij 't nadien ook zelf nog gebruikt heeft; ook Bi. verzette zich nog tegen het ‘zeer sterk ingedrongen’ woord.
voetnoot378
in stadt; beter: bij de stad; vgl. vs. 381.
voetnoot379
luttel sleeps: weinig volgers.
voetnoot381
toen: waarop; 't staat echter voor Lat. cum, ‘toen’ in een voorzin, en wschl. daarom is V. bij de weergave van 't volgende syntacties ontspoord.
voetnoot382
olyftelge; Lat. velamenta, eigl. ‘omhulsels’, met wollen banden omwonden olijftakken, die door smekelingen gedragen werden; vgl. Dl. VI, 768: 268.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 387 Kantschrift; het verwijzingscijfer staat in het hs. pas bij vs. 398. - 403 in de oude uitg. staat het Kantschr. bij vs. 409. - 409 oude uitg. na havik geen komma.
margenoot+
[Randschrift:] Ceïx ontfangt Peleus.
voetnoot387
te schuilen: te mogen sch.; ging.... tegen: wedervoer.
voetnoot389-90
Ook zelfs voor gewone mensen, zegt C. bij Ov., staat mijn gebied open; voor u geldt bovendien uw naam en afkomst.
voetnoot394
Ov.: ‘beschouw het als het uwe pro parte’, d.i. voor een (evenredig) deel; door V. verstaan als: ‘beschouw het als uw deel’; en meer.... kon; Ov.: ‘zoals gij 't ziet, en mocht 't wezen dat gij 't in betere staat zaagt’.
voetnoot395
staetgenooten: gezellen (Lat. comites; vgl. vs. 379: sleep); staet in de zin van ‘toestand’.
voetnoot399
schrikt: schrik aanjaagt; vgl. Dl. III, 285: 588; een vogel is geschapen: altijd een vogel geweest is.
voetnoot402
gestreng: onverbiddelik, geducht (acer); vgl. Dl. VI, 763: 193.
margenoot+
[Randschrift:] Dedalion in eenen havik.
voetnoot403a-405a
ter kimme uitryst; Ov.: ‘zijn vader was hij (de morgenstar, Lucifer, nl.), die Aurora te voorschijn roept en 't laatst (zijn post aan) de hemel verlaat (coelo novissimus exit); vgl. bij vs. 434; Bk. II, vs. 149-vlg.; V. zal bedoelen: ‘de ster die 't laatst verdwijnt, en die zich in het O. vertoont’.
voetnoot409
jaeght voor; vgl. Bk. II, vs. 658; Dl. VI, 390: 501-vlg.; Ov.: (zijn dapperheid) die nu.... de duiven van Thisbe voor zich uit jaagt; Thisbe, een (duivenrijke) stad in Boeotië; Tisbe bij V. in een eerdere, foutieve, lezing.
voetnoot410
al 't aertryk door; de 1e, aannemeliker, lez.: van 't gansche lantgewest is gewijzigd in verband met de wijziging van vs. 409.
voetnoot412
genegen; bij duizent; 1e lez.: om zich met heur te paeren.
voetnoot413
Op het gebergte Cyllene, in Arcadië, was Mercurius geboren.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 418 oude uitg.: Godt, - 424 oude uitg.: Godts. - 440 oude uitg.: in der daet; ook Ung., Dif.
voetnoot417
Vgl. Bk. I, vs. 827-vlg.
voetnoot420
ontsteeken; bij Febus.
voetnoot421
van Merkuur: door M.
voetnoot422
beproeft: verworven.
voetnoot423
Autolycus; vgl. Bk. VIII, vs. 1011.
voetnoot424
Godts; Mercurius.
voetnoot425
hielpen; hier niet gewijzigd uit hieling; vgl. Bk. IV, vs. 913; afgerecht en loos op; ook het enkele loos op komt voor; Bk. V, vs. 199.
voetnoot426
snoot: sluw (Wdb. N.T. 14: 2405).
voetnoot427-28
1e lez.: 't oogh des menschen uit te stryken, Het wit scheen zwart, het zwart wou witte verf (kleur) gelyken. De bedoeling was dat hij op die wijze gestolen dingen onkenbaar kon maken; maar zij is door de toevoeging van ooren bij V. verduisterd.
voetnoot429
twee; nl. kinderen; beviel; 1e lez.: gelagh.
voetnoot431
braeve: kloeke.
voetnoot434
nicht: afstammelinge; haar vader Daedalion was 'n zoon van Lucifer, die men opgegeven vindt als zoon van Jupiter en Aurora (Diction. Histor. Geograph. Poëtic.; Lyon 1603).
voetnoot435
eer; znw.; 1e lez.: roem; dus: ‘dat de eer aan velen die haar genieten schade berokkent’; kon: daartoe bij machte was (en nog is).
voetnoot436
ja trouwen: zeker, altans; vgl. vs. 610; haer; met klemtoon.
voetnoot440
met de daet; deze lez. is beter dan die van de oude uitg. (zie Tekstkr.), want D.'s bedoeling is: ‘als ik haar dan met mijn gelaat niet kan behagen, dan zal ik het met daden proberen’ (sarkasties).
voetnoot443b
Versta: zij wil wel, maar kan niet.
voetnoot444
haer bezweeken; vergel. Dl. V, 346: 1827, en H.; haer: Chione; Ov.: ‘met het bloed verliet haar het leven’.
voetnoot447-vlg.
d.w.z.: hij luisterde er niet naar; Pontus; naar de lez. Ponti met hoofdletter; de Zwarte Zee.
voetnoot448
neêrlaegh: gewelddadige dood.
voetnoot452
verlegen; vgl. vs. 123.
voetnoot454
rek: eind weegs, afstand (Kil. spatium, intervallum).
voetnoot457-58
beholpen met: door hulp, door middel van; Ov.: ‘vlugvoetig door 't verlangen naar de dood’; streek op: kwam tot rust op; de droeve Apollo: Apollo, door (medelijden en) droefheid bewogen.
voetnoot460
die; versta: zodat hij.
voetnoot463
zyn eerste kracht; nl. van toen hij nog een man was; in 't stryden, bij kracht.
voetnoot467
Vgl. vs. 375.
voetnoot468
1e lez.: Verpynt dees wondren (miracula) van zyn' broeder enz.
voetnoot469
Foceesche: van Phocis (landstreek in Midden-Griekenland); dit gebruik van het bnw. is een Latinisme; 't vee; nl. dat van Peleus, ofschoon V. het, blijkens vs. 514, niet zo begreep.
voetnoot472
nederlaeghen: rampen.
voetnoot479
zoo lang een: een even lange; voor zonnestreek 1e lez.: hemelst (sic; -streek); 2e: zonnespeer.
voetnoot480
haer; 1e lez. hem.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 501 oude uitg.: gedarmt'.
voetnoot485
kerken; Lat. templa, dat echter, zoals reeds Farnabius aantekent, voor 't enkv. staat; de juiste vertaling heeft V. Boek VII, vers 809.
voetnoot488
Ovid.: ‘Nereus bewoont die met zijn dochters (Nereïdes)’.
voetnoot490
kerkgoôn; naar bedoeling van Ov.: de godheden van deze tempel (naar de lez. templi, bij Schrev. en Heins.; Farn.: ponti: ‘van deze kuststreek’); V. heeft Deos adjectivies verstaan.
voetnoot493
1e lez.: De wolf, een schrikdier; Lat. Bellua vasta lupus; vgl. Bk. X, vs. 778.
voetnoot499-vlg.
Ovid.: ‘ofschoon hij woedt zowel door razernij als ook door honger is 't toch het meest de razernij die hem aanprikkelt’; voor de naar 't Lat. gemodelleerde constr. vgl. Bk. XIII, vs. 503-505.
voetnoot502
honger; m. klemtoon.
voetnoot503-504
hoopen en vee: troepen vee; 1e lez.: kudden (: beschudden.)
voetnoot507
loeien: weerklinken van het geloei; vgl. Bk. VII, vs. 305.
voetnoot508
waterkant: de voorste golven v.d. zee; schaepenbloet en koeien: bloed v. schapen en van koeien.
voetnoot509
die; nl. de (dreigende en reeds geleden) schade.
voetnoot511
voort: terstond.
voetnoot512
zet.... kant: houdt u gereed, zet u scherp; vgl. Bk. IX, vs. 626; Noah, vs. 33; Fenic. vs. 781; rechtschapen: naar behoren.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 521 De komma na dit vers is niet zeker: oude uitgave een punt; zo ook de latere, behalve Van Vl.
voetnoot514
Onjuist; Ov.: ‘maar Peleus verwonderde zich niet over zijn (d.i. zijn eigen) schade’; nec Pelea damna movebant; vgl. vs. 469.
voetnoot515-17
Vgl. vs. 370; broederslaght hier mann., vs. 370 e.e. vrouw. genomen; zie Hoogstr.-Kluit op moeder-, vader-, broederslagt; Nereus dochter: de Nereïde Psamathe, Phocus' moeder. Ov.: ‘Maar aan zijn misdrijf indachtig maakt hij de gevolgtrekking, dat de kinderloze Nereïde die veeschade als lijkoffer (inferias; V.: zieldienst) haar vermoorde Phocus toewijdde’ (vgl. Farn.' aant.; zijn lez. is suo.... Phoco).
voetnoot519
geleiden: begeleiden (niet: aanvoeren; Ov.: ‘met hen gaan’); vgl. vs. 620; Dl. III, 206: 168.
voetnoot520
Halcion; vgl. vs. 305; 599; lief; voor: echtgenote; 1e lez.: vrou.
voetnoot521
Vgl. Tekstkrit., en Bk. VII, vs. 750.
voetnoot526
in eene ziel; nl. door zichzelf te sparen; bergen: redden.
voetnoot528
godtvruchtigh; voor pius; vgl. Bk. I, vs. 174.
voetnoot529
al.... min; dit slaat (bij Ov.) op de door Ceyx (en Alcyone; promissi vestri) toegezegde gastvrijheid en hulp; vs. 387-vlg.
voetnoot530
Naar Lat. movere (Farn.); beter: moveri (Schrev.-Heins.): ‘ik wil niet, dat men voor mij de wapens opvat tegen dit monster’.
voetnoot539
hanthave: hulp biede aan.
margenoot+
[Randschrift:] De wolf in marmersteen.
voetnoot544
En; Ov., beter: ‘totdat’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 551 Kantschrift. In de oude uitg. eindigt dit met ongeluk; ook Ung.; -kige reis dat op de aansluitende plaats der volgende blz. geschreven staat, is bij de druk over 't hoofd gezien.
voetnoot545
Die hem verkeert is bij Ov. Psamathe; ook wijst bij hem de kleur van de marmersteen aan, dat hij reeds niet meer een wolf is; het overige van zijn gedaante blijft.
voetnoot547
een verdreven; in de 1e lez. predikatief deelw.: dus verdreven.
voetnoot548
ter neder slae: vestige; streven; vgl. Bk. VI, vs. 216; VIII, vs. 470; Dl. III, 145: 579.
voetnoot549
Magnesia, landstreek in Thessalië.
voetnoot550
zoen verwerft; Lat. (sumit) purgamina caedis: zoenmiddelen, nl. zout water, vuur en zwavel; de zegswijze: ‘het water v.d. zee kan dat niet afwassen’ zal daarmee samenhangen; vgl. Stoett, Sprkw.4, nr. 2534; Haemonia; vgl. Emonye, Bk. I, vs. 686 e.e.: Thessalië; Acastus; vgl. Bk. VIII, vs. 422.
margenoot+
[Randschrift:] Koning Ceïx en Alciones bekommeringen, en zyn ongelukkige reis
voetnoot552
's broeders voorspook; de broeder is Daedalion; voorspook ‘voorteken’, staat voor prodigia, hier: ‘wonderbaarlike feiten’, nl. (bij Ov.), wat er met Daedalion, en vervolgens met de wolf gebeurd was; (aldus ook Farn.); hem: Ceyx.
voetnoot553
Clarus; zie bij Bk. I, vs. 622.
voetnoot554
avontuur: lot.
voetnoot555
verwaten: vervloekt, goddeloos; vgl. Bk. VI, vs. 691; Hooft kent 't nog voor ‘in de ban gedaan’; zie de aant. bij H., alwaar ook Hinlópen over de betekenis ‘verwaand’ (‘van later tijd, en misschien bij verzin aan verwaten gehecht’); Bi.: ‘in hedendaagsche taal zou men ontwetten mogen zeggen’; Phorbas, aanvoerder der roofzuchtige Phlegyërs (Flegen), een volkstam in Boeotië of Phocis.
voetnoot557-59
trouhartige: trouwe; Alcion, zonder H., ter wille van de elisie (vgl. vs. 520; vs. 829 Alcioné; echter ook in margine bij vs. 947); in vroeger tijd vormde de h bij V. geen beletsel voor elisie; vgl. Dl. II, 754: noot; hier vs. 599. De vertaling is foutief: Ov. zegt, dat Ceyx Halcyone zijn voornemen meedeelde.
voetnoot560
1e lez.: Stokstyf en kout. een korts reedt grilligh heene en weder; 2e lez.: Stokstyf. een kille korts quam haere leên beryden.
voetnoot565
Versta: ‘snikken onder-breken haar jammerklachten’.
voetnoot567-68
wat.... beginnen: wat (kwaads) ben ik voornemens geweest; de opvatting: ‘wat zou ik moeten beginnen, indien gij enz.’ wordt door 't Lat. weersproken.
voetnoot571
aengenaemer: u liever; vgl. Bk. XI, vs. 325.
voetnoot570-72
Bij Ov. zijn dit vragen, maar niet in de uitg. v.N. Heins. 1659 (ook niet bij Reg.).
voetnoot573
Doch... vertrouwen; Lat. At puto: ‘maar missch. enz.’ vrank: vrijelik, ongehinderd; (de mededeling, dat 't woord in deze opvatt. alleen in verbinding met vrij is aangetroffen, - Wdb. N.T. III 4665, - behoeft dus herziening); te lande: over land.
voetnoot575-76
Versta: ‘als gij over land gaat, zal ik bij mijn droefheid niet bovendien nog vrees behoeven te koesteren; maar de zee doet mij vrezen’.
voetnoot578
kist en wrakken; vgl. Bk. VIII, vs. 542.
voetnoot579-80
schyngraf: graf(heuvel) zonder lijkbus; wapens; toevoeging van V.
voetnoot582
Aeolus, Halcyone's vader.
voetnoot584
belief; aanvoeg. wijs na wanneer; vgl. Van Helten, II, blz. 40-vlg.
voetnoot585-86
Den wint, wel te verstaan, wanneer hij, zoals Ov. zegt, eenmaal losgelaten is; ook.... aen te gaen; Ov.: ‘en alle land en zee is hun prijsgegeven’; Lat. incommendata, ‘niet aanbevolen, prijsgegeven’ door V. verstaan (ondanks Farn.) als ‘(door mij, Halcyone) niet aanbevolen’.
voetnoot587
V. zag niet, dat ‘de winden’ onderw. is van vexant: ‘zij zwepen ook de wolken des hemels voort’; de mist, toevoeg. van V.; reizer; vgl. Bk. I; vs. 591.
voetnoot588
Ook hier, bij Ov., de winden als werkende oorzaak; vgl. Bk. I, vs. 69.
voetnoot589-vlg.
ze: de winden (en, bij V., de golven); vgl. vs. 591; als kind zag zij hun bedrijf in 't huis van haar vader, de windgod.
voetnoot591
te ryper: te volgenswaardiger is mijn raad.
voetnoot592-94
Vergel. Hooft's Klaghte der Prinsesse van Oranjen, slotstrofe; en Gysbr. v.A. vers 1678-vlg.
voetnoot595
heensollen; sollen wordt gaarne met golven e.d. verbonden; vgl. Wdb. N.T.
voetnoot596
Versta: ‘ik zal slechts te vrezen hebben wat ook mij zelf overkomt’; vergelijk vers 575-76.
voetnoot599
Halcion; hier, en vers 626, 741, 757, met de, eigenlik juister, klemtoon op -i-; vgl. vs. 742, 772 Halcione, Bk. XIII, vs. 510; vs. 520 e.e. ligt wschl. de hoofdklem, naar Franse manier, op de 3e lettergreep; vs. 618 Waervoor Halcion gewijzigd in: Daer Halcion voor; zie nog vs. 557-59.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 621 hs. den koning; dit den is uit de eerdere lezing: den koning Ceïx deert dit jammeren overgebleven; oude uitg.: de.
voetnoot602
noch: toch.
voetnoot604
schroomende: van vrees vervulde.
voetnoot605
Ov.: ‘maar toch kan hij daarom haar de zaak niet aannemelik maken’; vergel. Farn.'s aant.; V. verstond causam als háár zaak (vgl. de 1e l.: geen gelyk): ‘keurt haar zaak niet goed’; dat hij met de wijziging in geen gehoor tevens bedoelde ze als onderw. te doen verstaan, is onwschl., mede wegens het volgende en.
voetnoot605b-606
Ov.: ‘waardoor alleen hij zijn minnende vrouw tot toestemming bewoog’.
voetnoot608
u; Ov. fraaier: ‘ons’, en i.p.v. reis: ‘ieder vertoef’; wil: zal.
voetnoot610
trouwen: altans; vgl. Bk. X, vs. 447.
voetnoot614
yverde elk voor ander: zij wedijverden met elkander.
voetnoot618
bederf: verderf.
voetnoot621
de maets; versta: ‘maar de roeiers’.
voetnoot622
steeken: nl. in zee.
voetnoot623
twee ryen, nl. van roeiers; of er twee in 't geheel, dan wel twee aan weerskanten zijn, is ook in 't Lat. niet duidelik.
voetnoot628-29
z'Is d'eerste enz.; voor Lat. prima videt enz.: ‘'t eerste wat zij ziet is enz.’; of: zij ziet haar man die 't eerst haar tekens geeft, die zij vervolgens beantwoordt; kampanje: verhoogd achterdek; vgl. Dl. VI, 526: 584; wenken; bij Ov. klapt hij met de handen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 631 oude uitg. na feilen een punt. - 649 oude uitg. na tyt geen leesteken; ook Ung., Dif.
voetnoot630-33
Bij Ov. wordt eerst het zien der gelaatstrekken onmogelik; galeas: groot schip; gespannen.... mast; Ov.: ‘fladderend boven aan de mast’; vgl. vs. 641.
voetnoot635
bedde; 1e lez.: bedt; vgl. Bk. X, vs. 514; rustplaets: slaapvertrek.
voetnoot638
is een vermaening: herinnert haar.
voetnoot640
Het.... zy; Lat. obvertit remos; vgl. Bk. III, vs. 893; geen maets verflouwen: de maats verflauwen niet; vgl. vs. 631; ou- om 't rijm; vgl. benouwen (:) Bk. XIII, vs. 456; Dl. III, 283: 537; normale spell. met -aeu-; V. zal in 't algemeen aeu en ou nog verschillend gesproken hebben; vergelijk Moller, Ts. 27: 121; De Jong, Hertspi. I, blz. 32.
voetnoot641
slaet....aen: bevestigt ze aan de raas; in top ziet bij Ov. op de raas, die omhoog gehesen worden; de zeilen worden daarna van boven neergelaten; vgl. vs. 647-49; dat dit hier gezegd wordt, terwijl zij vs. 632-33 reeds in functie waren, is hieruit te verklaren, dat de dichter het beloop opnieuw beschrijft, ditmaal onder 't opzicht v.h. schip; vgl. nog Dl. II, 444: 259.
voetnoot642
hun voor de 4e nv. ook Bk. V, vs. 549; vgl. Van Helt. I, blz. 111.
voetnoot643
dan....harder; Ov. spreekt van ‘minder, of altans niet meer dan de helft der zeeroute’.
voetnoot646
krak op krak: schoksgewijs; vgl. Dl. VI, 530: 643; of: telkens weer, keer op keer (als: slag op slag; Wdb. N.T. VIII, 64); V. kan daarbij aan 't door de telkens aankomende vlagen teweeggebrachte geluid gedacht hebben; vgl. H.; en Bk. V, vs. 580; VII, vs. 892; hier vs. 662; Dl. VI. 361: 138.
voetnoot647-49
Ov.: ‘De stuurman roept: Laat terstond de raas (cornua) daarboven zakken, en wikkelt (subnectite) het hele zeil om de raas (antennis) heen’; schoot; vgl. Dl. II, 444: 259; H.; spriet: lang rondhout dat een zeil langscheeps op-, en uithoudt; het geeft hier antennis weer; V. benut, maar niet nauwkeurig, de aant. van Farn.; vergel. voor de winden met ventis nimium secundis, laat de spriet zakken met demittunt antennas.
voetnoot652
bakboort; H.; over bak- en stuurboord; Ov.: ‘voorziet de zijde(n)’, nl. door, na 't inhalen der riemen (door V. niet vertaald) de riemgaten te stoppen; 1e lez.: Dees neem de loef; tou en takel (katrol-, en kabelwerk); H.; Dl. II, 436: 105; Ov.: ‘de zeilen aan (het geweld van) de winden onttrekken’.
voetnoot654-55
spriet, ook hier voor antennas; en nu enz.; Ov.: ‘terwijl dat alles (quae) zonder orde geschiedt’; V. vertaalde alsof er qui stond.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 659 oude uitg. na vatten een puntkomma. - 663 oude uitg. na neder een komma, ook Ung. Dif.; hs. wschl.'n punt, uit komma gewijzigd, in verband met de wijziging in de aanvang van vs. 664, 1e l.: Die dondert. - 668 oude uitg.: opgestooven; ook Ung., Dif. - 672 oude uitg.: By beurten, dan eens; na verheven dubbelpunt; deze ook bij Ung., Dif. - 677 oude uitg.: water slagh; ook Ung., Dif.
voetnoot657
barnen: zijn in hevige beweging; vgl. Bk. X, vs. 115; de uitdrukking is overgedragen van het barnen, branden der zee; vgl. H.; als pekel; heeft V. hierbij aan zoutzieden gedacht? pekel is dikw. ‘zee(-watet)’, maar dat levert hier geen zin.
voetnoot659
by der hant zal vatten: aan zal vangen; Ov.: ‘wat hij bevelen of verbieden zal’; vgl. Bk. IX, vs. 204.
voetnoot660b-661
‘de zeilkunst, in ontreddering, is enz.’; voor spatten vgl. Bk. IV, vs. 985; IX, vs. 118; 1e lez.: is aen 't spatten.
voetnoot663
zee.... neder; Ov.: ‘de ene golf druist onder 't gewicht der andere die aanstormen’.
voetnoot666
omgedreven zwerk: in 't rond gejaagde wolken; Lat. inductas nubes: ‘de wolken die de hemel bedekken’.
voetnoot667-70
besprengkelt: bespat; vgl. Bk. VIII, vs. 1038; Dl. VI, 530: 634; ziet root enz.; Ov. zegt dit, en wat volgt, van de zee, niet van het zwerk; daarbij past, dat vs. 669 eerst werd ingezet met: Het water (niet voortgezet); vs. 670, 1e inzet: Het tuimelt....(?) schuimt; 2e: Het water tuimelt; - root; Lat. fulvus, ‘roodachtig geel’; Valent.: blont; grondelooze gronden: onpeilbare diepten: vgl. Dl. III, 912: 1287; Wdb. N.T. V, 936; H.; jammerloch: de onderwereld; Ov.: ‘het water v.d. Styx’; vgl. Bk. XIII, vs. 810; Dl. III, 293: 145; tuimelt: stort neer, valt vlak; Lat. sternitur.
voetnoot673
Dan.... beneên; deze tegenstelling komt te vroeg; bij Ov. behoort dit nog bij 't eerste lid: het opgetilde schip schijnt neer te zien in een dal en in 't diepste v.d. onderwereld.
voetnoot674-75
Hier pas het 2e lid; zie vorige aant.; maar in verband met zijn voorgaande weergave vertaalt hier V. suspicere, ‘opzien naar boven’ met bestormt.
voetnoot677
waterslagh is de aannemeliker lezing; vgl. Tekstkr.
voetnoot680
die.... knersten; Ovid.: ‘uit hun aanval krachten puttend’.
voetnoot681
spits en wapens; werptuig en handwapenen; Lat. arma.... praetentaque (vooruitgestoken) tela; bij V. in omgekeerde orde; vgl. Bk. XII, vs. 494; Dl. VI, 719: 785 spits en scherp.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 708 oude uitg.: matroos; ook Ung., Dif.
voetnoot682-83
De 2e term der vergelijking (vs. 680) is bij Ov. niet 't schip, maar het door de storm opgezweepte water; trooste zich: vatte moed, maakte zich op.
voetnoot684
kromhout: krom gegroeid hout, voor de scheepsbouw gebruikt; Lat. cunei: de sluitstukken waarmee de planken verbonden zijn.
voetnoot685
harpuis; vgl. Bk. XIV, vs. 708; Dl. II, 435: 74; een mengsel tot bescherming v.d. scheepshuid; huit: de huid of buitenbekleding v.h. schip.
voetnoot642-87
Zie voor deze passage mijn inleiding; Geerts, Vondel als Classicus, 42-vlg., met wiens oordeel ik niet geheel instem; en vgl. de stormbeschrijving Dl. VI, 359: 81-vlg.
voetnoot692
geblintdoekt; tussen komma's te denken; droevigh: somber, donker; Ov.: ‘donker van 't stormweer èn van zichzelf’.
voetnoot693
zeebrant: weerlicht zonder donder (Halma); Ovid., van de duisternis sprekend, zegt: ‘Toch scheuren bliksems die van een’.
voetnoot694
buik; ruim; romp en ruim v.h. schip.
voetnoot696
van: door.
voetnoot698
soudenier: soldaat; H.
voetnoot699-701
uit veele benden; Ov. (in de nu geldende, echter niet in V.'s lezing): ‘toen de golven negenmaal de hoge zijden v.h. schip hadden gebeukt’; de tiende golf gold bij de Romeinen als biezonder gevaarlik; tiende; 1e l. tienste (vgl. opschrift Bk. X).
voetnoot702
ontrampeneert (d.i. ont-rampeneert): ontredderd (bij kiel); vgl. Dl. IV, 331: 40; rampeneeren, ramponeeren. ‘vernielen, havenen’.
voetnoot705-707
als: als wanneer (vgl. Bk. IV. vs. 991): de punt hiervóór zal op een misvatting berusten (vgl. Bk. VII, vs. 750); zich verpynt; vgl. vs. 468; zich afmat; En andren.... beven; Lat. aliis tenentibus intus in overeenstemming met Schrevel. van de verdedigers verstaan; ten onrechte: bedoeld zijn die vijanden die reeds binnen zijn; staen en beven: bevend staan.
voetnoot708
't geven: op-, verloren geven; vgl. Bk. X, vs. 276.
voetnoot709
bersten binnen boort: met geweld binnenstromen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 713 oude uitg. na Gelukkigh dubbelpunt. - 719 oude uitg.: verlangende naer geene; ook Ung., Dif. - 733 oude uitg.: geplomt; vgl. Bk. XIV, vs. 125; Ho. -mpt.
voetnoot711-12
schreit: weent; storven.... verworven; volgens het geloof der Ouden konden de zielen van niet-begraven doden niet (over de Styx heen) de onderwereld bereiken; vgl. Boek IV, vs. 586; XII, vs. 3-5; berecht en uitvaert zijn beide aan de Christelike, en 't eerste speciaal aan de Katholieke terminologie ontleend; vgl. Dl. VI, 466: 676.
voetnoot715
En.... niet; als gevolg v.h. duistere stormweer.
voetnoot719
deze: Halcyone.
voetnoot719-20
naer geene Noch andre: naar geen andere; 1e l.: 718-20: Halcion om haer' man, die i.b.s. Haer, en geene andere, in den mont heeft, en n.g. Verlangt dan slechts om haer.
voetnoot723
begrypt.... vaeren; Ov.: ‘maar hij weet niet, waar (zijn huis en hof) zich bevindt’ (ubi sit); het schijnt dat V. Ceyx als onderw. van ubi sit nam: ‘waar ergens op zee zij zijn’; ook in deze opvatting blijft, dat hij niet kan berekenen, hoe hij zijn blik moet richten; of vaeren: blijven, gebleven zijn (met huis enz. als onderw.); òf waerze vaeren: waar huis en hof zich aan de verschuivende horizon bevinden(?).
voetnoot724
Ov. spreekt niet van 't hoofd, alleen van de golven; 1e l.: en zwindelt; vgl. Bk. IX, vs. 213; Lat. vertigo.
voetnoot726
Ov.: ‘de nacht is verdubbeld’; vgl. bij vs. 692.
voetnoot727
zeil en treil: het hele tuig; treil: treklijn(en); vgl. Dl. II, 365: 8; ‘in zo ruim eene betekenis zal men treil niet licht vinden zonder het voorgaande zeil’; H.
voetnoot728-29
de storm.... golven; Ov. zegt dit van de vernietigende golf, die, trots op haar dubbele buit (mast en roer), neerziet op de andere; staet boven, naar Farn. superstes (Schrev. superbit).
voetnoot730
Athos en Pindus, bergen resp. in Macedonië en Thessalië.
voetnoot732
Van: door.
voetnoot733
los: zo maar, plompverloren; bij Ov. geldt de vergelijking de neerstortende en het schip in de diepte dompelende golf.
voetnoot735-36
Deze regels zijn naar vorm en inhoud verward: er blijkt niet duidelik, waar van het schip, waar van de bemanning sprake is, noch ook dat slechts een deel van deze laatste (vgl. vs. 739) met 't schip wordt weggezogen; Ov.: ‘met het schip wordt een groot deel der mannen .... ondergedompeld, en sterft zonder nog boven te komen’; voor opborrelen vgl. Dl. III, 199:9.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 761 oude uitg.: wierookgeuren; ook Ung., Dif.
voetnoot740
noothulp: hulp in zijn nood; schoonvaêr: Aeolus; vader: Lucifer.
voetnoot741
Ov. maakt hier 'n tegenstelling met 't voorgaande; leeft.... tong: haar naam is bij voortduring (Ov.: 't meest) op zijn lippen; of ook: tot zijn laatste ademtocht; vgl. vs. 870.
voetnoot742
bevong, reeds jonger-Mnl. niet onbekend; vgl. Franck, Mnl. Gr. S. 150, 4; bij Van Helt. I blz. 35 slechts deze plaats; elders enkele malen hong, echter telkens in rijm.
voetnoot747
Der liefste; 1e l.: Der vrienden; Lat. manibus amicis.
voetnoot749
verdaeght: roept aan.
voetnoot750
mompelt morrende; Lat. immurmurat; vgl. Bk. VI vs. 447.
voetnoot751
waterkloot: -bol, -massa; vgl. Dl. III, 244: 1288.
voetnoot752
beluit: uitgeluid; vgl. vs. 950; Dl. IV, 783: 392: beluit met zegegalmen; H.; Bi., in tegenstelling met Hinlópen, achtte het ‘een zeer laag woord’!
voetnoot753
morgenstar: Ceyx' vader.
voetnoot755
mits: daar.
voetnoot756
Ov. beter: ‘dekt hij zijn gelaat met’.
voetnoot758
vast: al die tijd.
voetnoot759
1e l.: ook voor zich; gewijzigd wegens zich in 758; vgl. vs. 766.
voetnoot760
al 't ydel: geheel vergeefs.
voetnoot764
believen (liefhebben) en beminnen; vgl. Ad.i.B., vs. 1335-36; en dezelfde verbinding bij Huygens; Wdb. N.T. 2, 1726.
voetnoot765
H. over Dit's 't, in één lettergr., wat ‘eene groote vryheid te weezen’ schijnt, maar ‘niets heeft, dat men aanstootelijk kan noemen’.
voetnoot768
onzuivre hant; zo lang een dode in huis was of nog niet begraven, gold huis en gezin voor onrein; al wat dood is, verontreinigt; aldus ook Lat. manus funestas bij Farn. toegelicht; 1e l. dootsche hant.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 780 hs. Dit's thuis. - 785 oude uitg. wakker; ook Ung., Dif., Ho. wakkre. - 788 oude uitg.: koomen; ook Ung., Dif.; Ho. -entheit. - 789 oude uitg. na gans een komma.
voetnoot769
Iris, godin v.d. regenboog, bodin v. Juno; Vgl. Bk. I, vs. 327; Dl. VI, 650: 651-vlg.
voetnoot773
verkuntschappen: berichten.
voetnoot777
uit steenrots; naar de lez. sub rupe (‘onder een rots’), niet sub nube (‘onder, in 'n wolk’).
margenoot+
[Randschrift:] Het hof des Slaepgodts.
voetnoot778
Cimmerye (: -ijë), 't land der Cimmeriërs, aan de westelike rand der aarde.
voetnoot779
vertrek; ook hier, gelijk Boek X. vs. 974, voor Lat. recessus, plaats waar men zich terugtrekken, verschuilen kan; vgl. Dl. III, 202: 52.
voetnoot782
H. over vergulden e.d. in verband met de zon; Bi. was onzeker, of lyst wel voldoende ‘edel’ was.
voetnoot785
blikkert; vgl. Bk. VIII, vs. 468.
voetnoot785-87
Vgl. Vondelkron. III 171.
voetnoot787
stem van menschen; niet bij Ov., en ook niet passend in de reeks van haan, hond, gans.
voetnoot790
neuswys; in zijn oorspr. toepassing op scherpe reuk; maar misplaatst als weergave van sagacior, hier: ‘scherp van gehoor’.
voetnoot791
Geen nachtegael 1e l.: Geen vogel; weerspiegelt wschl. een onecht vers (dat ontbr. bij Farn., door D. en N. Heins. verworpen, bij Schrev. als interpolatie opgenomen is), waarbij V. dan echter Procne, die in een zwaluw veranderd was (Bk. VI, vs. 916-vlg.) verwisselt met haar zuster Philomele.
voetnoot794
keizel-: vgl. Bk. VIII, vs. 23; een Vergeetbeek: een beek met water als van de Lethe; vgl. Dl. VI, 671: 1190.
voetnoot795
in slaep betovert; vgl. Dl. III, 277: 299; Dl. VI, 105: 93.
voetnoot796
vruchtbaer: zaadrijk: vgl. Dl. VI, 184: 83.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 804 hs. lededekant. - 824 oude uitg.: ontsteltheên; ook Dif. - 828 oude uitg.: koomen; ook Ung., Dif.
voetnoot797-98
heulzaet en bollen; maankop wordt ook heulzaad, en slaapbol, genoemd.
voetnoot799
in schaduwe: in nachtelik donker.
voetnoot800b
Toevoeging van V.; achterweghen: 'n afgelegen plaats; vgl. Dl. III, 233: 972.
voetnoot800-801
Ov.: ‘Opdat zij niet op haar spil zou knarsen, is er in de ganse woning geen enkele deur’; de deuren draaiden om spillen boven en onder; krammen bij V. is gedacht als hoefijzervormige bouten in welker oog de deur hangt; vgl. Samson, Inh., en Wdb. N.T. 8, 78; opgaen: opengaan.
voetnoot802
Daer: waar.
voetnoot811
stof en zanden: zandkorrels.
voetnoot812
onthouden zich: verblijven; Ov. eigenaardiger: ‘liggen’.
voetnoot813
wech; aldus V.'s spelling van 't bijwoord (vgl. Moller, Ts. 27, 111); 1e lez.: wegh.
margenoot+
[Randschrift:] Gedaente des Slaepgodts.
voetnoot814
lam en stram; 1e l. loom en lam; evenzo oorspr. in vs. 850.
voetnoot816-17
langsaem opgeschooten; Ov.: ‘telkens weer terugvallend’; opschieten in de zin v. ‘ontwaken’, vgl. Palam. vs. 151; ook voor ‘oprijzen’, van een eiland uit de zee, Dl. VI, 677: 38; knikkebollende... sloegh voor zyn borst; bij Ov. is 't zijn kin, die telkens op de borst neervalt; dit bedoelt dus ook V.
voetnoot819
doch hy wist het; foutief voor Lat. cognovit enim: ‘want hij herkende haar’; zij noemt dan ook bij Ov. haar naam niet.
voetnoot821
zachtzinnigh: zacht van zin.
voetnoot823
bevrediger: die vrede brengt.
voetnoot824
on(t)steltheên: beroeringen.
voetnoot825
streelen: strelend kalmeren; bereit, tegenw. tijd.
voetnoot827
de Droomen; Iris laat aan de slaapgod de keuze van de afgezant.
voetnoot828
geestigh: kunstig, levendig.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 852 oude uitg. na vleugels geen komma. - 855 oude uitg.: doots; ook Ung., Dif.; vlg. Bk. II, vs. 546.
voetnoot829
Alcioné; vgl. vs. 557.
voetnoot832
geen dampen meer: de dampen niet meer; vgl. vs. 640; dampen, nl. van de slaapverwekkende kruiden.
voetnoot834
's hemels ring: de regenboog, van vs. 775; zo altans de bedoeling van Ov.
margenoot+
[Randschrift:] Morfeus in menschen.
voetnoot835
Morpheus (van Gri. morphe) ‘nabootser van gestalten’.
voetnoot836
onder.... zoonen, nl. meer dan zij allen.
voetnoot838
gebaer: houding.
voetnoot839
gewoonte en mynen (gelaatsuitdrukking; of: gebaren); Ov.: ‘de aan ieder 't meest gewone woorden, -taal’; voor spraek (vs. 838) Lat. sonus loquendi: ‘stemklank’.
voetnoot840
Versta: ‘Morpheus bootst alleen mensen na’; natuurlyk, vgl. Bk. IV, vs. 331; schynen, vgl. Bk. VII, vs. 74.
margenoot+
[Randschrift:] Fobetor in dieren.
voetnoot841
d'ander; Lat. alter, ‘'n tweede’; dier: wild dier; vgl. vs. 26-27.
voetnoot842-43
Icelon; foutief, naar de accus. Icelon, voor Icelos, -us, d.i. ‘de gelijkende’; om hoogh: bij de goden; bekent Fobetor: b. als Phobetor, d.i. ‘de vrees aanjagende’; loos op treken: sluw; Lat. diversae artis: ‘met weer andere gaven’, door V. opgevat als: ‘van allerlei kunstgrepen’.
margenoot+
[Randschrift:] Fantazus in ongezielde dingen.
voetnoot844
Inbeelding, als vertaling van Phantasos, dus degene die fantasieën voortovert; het valt op, dat V. alleen déze naam vertaalt, ofschoon bij Farn. en Schrev. ook de andere verklaard worden; vgl. daarvoor Bk. II, vs. 201, de Actaeon-passage in III; IV, 19-vlg.; VII, vs. 1189; XII, vs. 79-vlg., vs. 291; H.; Bi.; Geerts, blz. 207; 1e lez.: Hy heet Fantaes, en weet zich zelven te v.; vgl. het kantschrift.
voetnoot846-47
dees vlugt: déze (bewegelike) schare; in tegenstelling tot die drom.
voetnoot848-49
gaet.... voorby: hen allen gaat hij voorbij; wil.... bootschappen: wil I.' last laten meedelen en overbrengen door enz.
voetnoot850
angstvalligh: als beangst dat hij zich te veel zou bewegen.
voetnoot852
gierde: snorde.
margenoot+
[Randschrift:] Morfeus in Ceïx schyn.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 871 oude uitg.: al 't ydel.
voetnoot856
vol vreezen; bij Halcione.
voetnoot857
Ov. spreekt enkel van baard en haren.
voetnoot859
bedtspon, vgl. vs. 877 spon, via sponne, uit sponde (vs. 900): onderstel v.h. bed.
voetnoot863
gy.... aenschouwen; Ov.: ‘Zie mij aan, gij zult mij herkennen, en in plaats van uw man de schaduw van uw man vinden’.
voetnoot867
1e lez.: De duistre zuiden wint; voor nubilus (wolkenverwekkende) Auster; vgl. Bk. I, vs. 81.
voetnoot868
gedolven: bedolven; vgl. Bk. I, vs. 354.
voetnoot870
Verslontme; 1e lez. Verzoopme; dit staat nader aan 't oorspr.: ‘de golven vulden mijn mond’; verzuipen, vgl. Bk. VIII, vs. 814; IX, vs. 655.
voetnoot872-73
maer: tijding; versta: ‘welke tijding over mij u ook bereikt hebbe, dit wat ik u zeg is niet zo maar een gerucht’; ween; vgl. Boek IX, vers 385.
voetnoot877
Met Heenvaeren onheweent geeft Vondel het zware ritme van Lat. Indeploratum gelukkig weer.
voetnoot880
Ovid.: ‘en de handen hadden het gebaar van C.’
voetnoot882
in slaep: in haar slaap.
voetnoot886-87
vlieghtze op, nl. uit haar slaap; strax: daareven; Ov.: ‘zij ziet rond, of degene, die zoëven door haar gezien was, er nog is (si sit.... qui modo visus erat); opgewekte: (door haar stemgeluid) gealarmeerd (moti); of ook: uit hun slaap gewekt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 892 oude uitg.: ontstelt; ook Ung., Dif. - 895 Dif. myne.
voetnoot888
berechten: helpen.
voetnoot889
niet: niets; of ook: (hem) niet; Ov.: ‘(hem) nergens’; vgl. Bk. VI, vs. 727; XIV, vs. 288; Ad.i.B. 1134; Walch 64, 70, maar V.L. 12, 19; Bk. IX, vs. 368; het kleet; 1e lez.: haer kleet.
voetnoot890
harteleet; 1e lez. -leedt; ook vs. 895 1e lez.: leedt; vgl. Ts. 27: 114-vlg.
voetnoot892
vast: onderwijl; on(t)stelt: verwart, verbijstert.
voetnoot893
ons: mij; wschl. om klankgelijkheid met het volgende myn te vermijden.
voetnoot897
Ov.: ‘maar ofschoon slechts een schim, toch was het de klare en ware schim van mijn man’.
voetnoot901
voetstap; opmerkelik is 't vrouw. genus (de; een); elders mann.
voetnoot903
tyen: (ver)trekken; 't berust op een verwarring tussen tyën (beschuldigen) en tien (trekken); vgl. Hd. zeihen, ziehen.
voetnoot908
Versta: ‘gelijk nu 't geval is’.
voetnoot909-10
nu sterve.... u: nu echter sterf ik (immers haar leven bestond in de liefdegemeenschap met haar man) verre van u (naar de lez. pereo, Schrev., N. Heins.); dryve ik; nl. in de golven; evenals hij drijft zij a.h.w. zelf in zee; zonder my, d.i. terwijl zij toch in werkelikheid verre is.
voetnoot911
Ov.: ‘Wreder dan de zee zelve ware mijn hart, indien ik mijn leven nog trachtte te rekken’, d.i. indien het er mij toe bracht enz.
voetnoot916-17
graf en lykbus (urn); Ov. zegt echter: ‘in het graf, zal indien al niet de lijkbus, dan toch het opschrift ons verenigen’; vgl. vs. 918; door de faem is een ongeschikt toevoegsel.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 931 hs. na bewogen een komma, die is blijven staan uit een eerdere redactie. - 940 oude uitg. na kleet geen komma. - 944 over is boven de regel bijgeschreven; of het bedoeld is als afzonderlik woord, blijkt niet; oude uitg.: over groote; Ho. overgroote. - 947 oude uitg. na lucht geen komma. - 949 oude uitg.: zijnen snuit.
voetnoot920
nokken: snikken, snokken; met dit laatste, en hicken wordt 't door Kiliaen gelijkgesteld, die 't opgeeft als ‘oud’, en verder o.m. als Hollands; vgl. H. en bij hem ook: gnokken; snokken noemt Bi. ‘onverdedigbaar’; maar nokken, nikken, snikken hebben ‘wel aangewend, kracht van schildering’.
voetnoot924
De 1e lez.: En toevende, begon ten leste aldus te spreeken is gewijzigd onder de invloed van een andere Lat. lezing: Moratus ibi (bij N. Heinsius 1659) i.p.v. moratur ibi (in andere uitgaven).
voetnoot930b-31
Ov.: ‘niet wetend wie 't was, werd zij, omdat het een schipbreukeling was, door het voorteken verontrust’.
voetnoot934b-35
V. vergiste zich in het slot der aanhaling; Ov.: ‘,Wee u ongelukkige, wie gij ook zijt, en wee over uw vrouw indien gij die hebt'. Door de golven gedreven komt het lijk nader’.
voetnoot938-39
't is hy enz.; Ov. alleen ille est.
voetnoot940
vlechtcieraet: siersels v.d. haarvlechten, snoer.
voetnoot942
te moe: te moede; bij vrouwe; Ov.: ‘zó, o geliefde man, in die jammerlike staat, keert gij tot mij terug?’.
voetnoot946
zeltsaem luit: wonderlik klinkt.
margenoot+
[Randschrift:] Ceïx en Alcione in zeemeeuwen.
voetnoot947
aengegroeide; Lat. modo natis; ‘pas ontstane’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 950 oude uitgave: als hy. - 951 oude uitgave: Beschaduwt hy.... zijne; in de vss. 948-51 heeft Vondel eerst het genus van Halcione laten gelden (haeren, zy, -ze, haere; aldus in het hs.); later in de druk, dat van de ijsvogel (zijnen, hy, hy, zyne). Unger en Diferee drukten volgens het hs., maar verzuimden in vs. 951 hy te vervangen door -ze. - 971 oude uitg. (ook Ung., Dif.) En 't ingetrokken; heengevlooten.
voetnoot950
klepel: kleppende snavel, tevens klepel van een klok (vgl. beluit; en Dl. I, 703: 6 klepelaer voor ‘ooievaar’); dit woordspel niet bij Ov.
voetnoot949-51
Zie Tekstkr.; Kantschrift: zeemeeuwen onjuist; in de Bladwyser: zeevogels; vgl. Dl. VI, 211: 397, waar ten onrechte de metamorfose aan Thetis wordt toegeschreven in de aant.; minder juist is ook de aant. Dl. II, 448: 344.
voetnoot952
Ov. spreekt nog van kille kussen, die zij hem met de harde snavel geeft; vgl. vs. 953.
voetnoot953-55
of... of: of ... dan wel.
voetnoot956
hy.... bevroeden; Lat. at ille senserat: ‘maar toch: hij had 't gevoeld’.
voetnoot958
alle bey (zo ook Lat. ambo), nl. òòk Ceyx, nadat Halc. reeds eer veranderd was.
voetnoot959
een, met klemtoon; in 't minnen onverscheiden: in onverbroken liefdegemeenschap; Ov.: ‘ook toen nog bleef de liefde’; vgl. heel verscheyden, ‘ver uiteen’, Dl. III, 240: 1187.
voetnoot961
zy.... nest: Ov.: ‘zij paren en worden ouders’.
voetnoot962
1e lez.: Halcion broeiende, met, als in 't Lat., behoud v.d. persoonsvoorstelling; Farn. vermeldt hier een afleiding van Halcyone uit Gri. en hali kuein: ‘op de zee bevrucht worden’; in den herfsttyt; Ovid.: ‘in de wintertijd’; volgens Plinius maken de ijsvogels hun nest en broeien zij gedurende de zeven dagen voor en na de kortste dag; de zee is dan stil; vgl. het embleem met de zinspreuk van Prins Willem I, waarin de voorstelling (saevis in undis) afwijkt. Over het aantal der ‘halcyonidiese’ dagen heerste geen eenstemmigheid.
voetnoot965
Vgl. vers 582; echter is met bloet wel niet direkt Halcyone, maar haar kinderen (jongen) bedoeld (Latijn nepotibus).
voetnoot969
duiker, 'n watervogel.
voetnoot970
met veel geschals, toevoeg. v.V.
voetnoot971
ingetrokken (been); Lat. substricta (crura), eigl. strak aangehaald, en vandaar: mager, dun; 1e lez.: En dunne beenen langs het enz.; de wijziging is opvallend, daar zij ook afwijkt van de aant. bij Pontanus en Schrevel.; vgl. Bk. III, vers 268 rank (‘mager’) voor substrictus; heenevlooten; vgl. Ad. i.B. vs. 241; Stoett, Moortje, blz. 230; vloten is eigl. vloeien, vlieten, stromen.
voetnoot972-75
Aesacus was gesproten uit Priamus, deze uit Laomedon, deze uit Ilus, van wie Assaracus en Ganymedes broeders waren; hun vader was Tros; vgl. Bk. X, vers 219.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 980 V. Ln. na dit vers een komma; zie beneden. - 982 Ho. Ezakus. - 987 oude uitg. na ydelheit een komma. - 989 oude uitg. na hy geen komma. - 994 een hinde; uitgg. een'. - 999 oude uitg. na geschoolen een komma.
voetnoot978
zyn levens loop: de loop v.z.l.; vgl. vs. 991; Bk. X, vs. 36.
voetnoot979
Ov.: ‘hij zou misschien’ enz.
voetnoot980-83
Vermoedelik moet na vs. 979 een komma(-punt) gelezen worden; vs. 980 hoort naar de punctuatie der oude uitgg. bij het voorafgaande; Dimas dochter: Hecuba, Priamus' gemalin; zyne, nl. van Hector; Alexit(h)oë, van Gr. staat 't dichtst bij de l.v. Schr.; beter Alexirhoë (zo ook N. Heins. 1659); versta: ‘Aes. daarentegen was de zoon van A.’; heimelyk; hij sproot nl. uit een onwettige verbintenis; Granik (1e l.: Granikus den), rivier in Phrygië; Ezakon, onjuist, naar de Gri.-Lat. accus. Aesacon; vgl. vs. 1018; Bk. XII, vs. 2 heeft 't Lat. ook Aesacon; vgl. Tekstkr. Ida: gebergte bij Troje; Ov.: ‘aan de voet van de schaduwrijke Ida’.
voetnoot984
heggen; houtgewas.
voetnoot985
vry van staetzucht (eerzucht, hoogheidszucht), bij heggen.... bergen; Lat. rura inambitiosa: ‘'t vrije veld, waar men geen eerzucht kent’.
voetnoot986
hanteerde: verkeerde aan; voor hof (vergl. vers 984) heeft 't Lat. coetus: ‘bijeenkomsten’.
voetnoot988
wuft: bewegelik, zwerflustig; Ov. aardiger: ‘zijn hart was nochtans niet boers (agreste: ‘lands’).
voetnoot989
hy.... jaeght; Ov.: ‘(hij ziet) de door alle bossen vaak vervolgde (Hesperië); vliegen en jaegen is jagen, resp. met valken op vliegend en ander wild, en op lopend wild; vgl. H. (en H.2) over vliegen, jagen en vogelen; V. gebruikt de uitdrukk. niet altijd met onderscheiding der begrippen; vgl. Bruil. J.v. Waveren (1658) vs. 14; ook Dl. IV, 62: 103, waar vlught ten onr. met ‘snelle ritten’ verklaard is.
voetnoot990b
Cebren: rivier(god) in Troas; met Cebrenida bedoelt Ov.: ‘dochter v. Cebren’; zo ook Farn., Pontan.; V. verstond 't als afleiding van Cebrenia, landstreek in Troas, die volgens sommigen haar naam ontleende aan Cebriones, zoon van Priamus; opmerkelik in dit verband de 1e lez.: Cebrionsche maeght; vgl. Dict. Hist. Geogr. Poëtic., Lyon, 1603.
voetnoot993
vast drooghde: zat te drogen.
voetnoot995-96
een ent, dat; versta: ‘als een eend, die’; 1e lez.: Een ent den waterpoel verlaet met snelle pennen, Om 's havix scherpen klaeu en spitsen bek t'ontrennen; in de gewijzigde lez. is deprensa (‘verrast’) weergegeven (bespiet); de vorm ent volgens V. Ln. ‘meer bepaald in jagerstaal, en ter aanduiding van wilde eenden gebruikelik’; snabbe: sneb; vgl. Bk. II, vs. 505; verre van den poel bij bespiet.
voetnoot998
bitse; Bk. VIII, vs. 1007.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1004 Ho. zoud; Huydec, zout; zo ook V. Ln., Ung., Dif. - 1013 V. Ln., Ung., Dif. waernaer.
voetnoot1005
missenwe; foutief voor perdidimus: ‘wij hebben u ten ondergang gebracht’.
voetnoot1006
1e lez.: verbeet u; kennelik gewijzigd, omdat de slang niet doodbeet, maar door haar vergiftige beet de dood veroorzaakte.
voetnoot1007
van haet gedreven; toevoeg. v.V.; haet hier voor: natuurlike boosaardigheid.
voetnoot1009-10
los; vgl. Bk. VIII, vs. 829. In eerdere lezingen stond: van droefheit afgefoolt (:beneden uitgehoolt); afgefoolt: tot 't uiterste gekweld, uitgeput; Wdb. N.T. heeft van dit woord, noch van foolen een bewijsplaats uit V.; uitgebikt: uitgegeten, nl. door 't water.
voetnoot1011
Tetys; 1e lez. Tetis (ook vs. 1018); V. behield bij beraad hier de spelling met y, aldus de hier bedoelde Tethys, 'n zeegodin, vrouw v. Oceanus, onderscheidend van de Nereïde Thetis, vrouw v. Peleus en moeder v. Achilles; volgens Hesiodus was Granicus een zoon v. Tethys; vgl. vs. 312; en mijn inleiding.
voetnoot1013
vryt van: houdt hem vrij van; waerna; vgl. Bk. V, vs. 128; XII, vs. 48.
voetnoot1015
Versta: en dat enz.
margenoot+
[Randschrift:] Ezakus in eenen duiker.
voetnoot1016
lucht: licht; Wdb. N.T. 8, 3155-vlg.; te water, voor subvolat, dat echter niet ‘naar beneden vliegen’ betekent, maar ‘opvliegen’; V.'s vertaling kan berusten op misverstaan van een (door Schrev. nader verduidelikte) aant. v. Farn.
voetnoot1017-18
de pluim: de vederen; vgl. Bk. II, vs. 768; Lat. pluma; die woelt; 1e lez. die raest; Lat. furit; woelt is, ondanks 't Lat., wel te verbinden met in Tisch.; in Tetys schoot: in de zee; de uitdrukk. staat niet bij Ov.
voetnoot1020
dor: vermagerd.
voetnoot1022-23
Noch 't vissen (1e lez.: hy leeft), noch het afgeslooft zijn bij Ov. (: ‘hij mint de zee); den naem, nl. duiker; Lat. mergus, van mergere, ‘duiken’.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius